The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.
Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Stichting PKN, 2023-05-26 05:52:09

PKN 121-140 OCR compressed

PKN 121-140 OCR compressed

In de zestiende eeuw woonden er op enige uitzonderingen na geen Joden in de Republiek. Het Hof van Holland ontzegde hen in 1532 en 1540 het verblijf in Holland en Zeeland. Aan deze bepaling werd echter niet streng de hand gehouden, want tegen het einde van de zestiende eeuw vestigden Joden zich in onze gewesten. Na verovering van het laatste bolwerk op de Mohammedanen in 1492 in Spanje brak in dit land en Portugal een vervolging van de Joden aan. De inquisitie vaardigde een edict uit waarbij zij voor de keus werden gesteld: doop of brandstapel. De meesten van hen kozen de z.g.n. schijndoop. In verband met de godsdienstvrijheid, vestigden echter een aantal van hen zich in de Republiek. Deze Maranen, zoals zij zich noemden, behoorden vaak tot de Spaanse of Portugese adel. Vooral voor de tabakshandel is de vestiging van de Maranen van veel betekenis geweest, in verband met de handelsbetrekkingen met Spanje en Portugal waar veel tabak van overzee werd aangevoerd. Vermelding verdient nog het feit dat één van de eerste twee Europeanen die tabak rookte, Luis de Torres was een Maraan die als lid van de bemanning van het schip van Columbus voet op Cuba zette (4). Vooral in Amsterdam voelden de Maranen zich spoedig thuis, niet zozeer door de voorrechten die zij daar genoten, dan wel de grote tolerantie van de zijde van de Amsterdammers, die ook het belang van goede handelsbetrekkingen met het buitenland inzagen. In korte tijd hadden zich zoveel Joden in Amsterdam gevestigd, dat ondanks het verzet van kerkelijke zijde reeds in 1614 de eerste Synagoge werd geopend. Zij konden zich tevens vrijwel ongestoord economisch in Holland ontplooien. Dit was mede een gevolg van het besluit van de Staten van Holland in hun vergadering van 12 december 1619 om niet meer een z.g.n. jodenreglement vast te stellen, maar iedere stad vrij te laten om over de positie van de Joden te beslissen. Afgezien van het feit dat de Joden goede handelsbetrekkingen hadden, waren zij in vele gevallen ook ervaren kooplieden wat voor de ontwikkeling van de handel in de Republiek van grote betekenis was. Vandaar dat verschillende steden zich hebben beijverd om Joden te bewegen zich daar te gaan vestigen door het bieden van gunstige voorwaarden, waaronder godsdienstvrijheid. Bijgevolg kregen zij in de loop van de zeventiende eeuw behalve in Amsterdam ook in Alkmaar, Haarlem, Rotterdam en waarschijnlijk ook in Den Haag toestemming zich te vestigen. In de overige provincies volgden Middelburg, Maarssen en Maarsseveen, Kampen en Nijkerk. Nergens zouden zij echter zo grote vrijheid genieten als in Amersfoort, waar zij zelfs hun Synagoge aan de openbare weg mochten bouwen (5). Van het begin af dat de Joden zich in de Republiek vestigden hebben zij zich met succes met de tabakshandel beziggehouden. Niet alleen importeerden zij 2025


dit kruid, maar zij hebben zich ook op de bewerking en de kleinhandel toegelegd (6). Aan deze laatste activiteit werd echter een einde gemaakt doordat in 1630 de kleinhandel van tabak door Joden in Amsterdam werd verboden op verzoek van niet-Joodse tabakswinkeliers (7). Het bereiden van de tabak werd echter wel toegestaan, evenals de handel met het buitenland. Het is zeer wel mogelijk dat mede hierdoor een samenwerking tussen Amsterdam en Amersfoort tot stand kwam. Dat de Joden al spoedig een belangrijke plaats in de tabaksnijverheid in de Republiek innamen blijkt uit een notarieel protocol dat zij in 1656 tabaksspinnerijen, waar de tabak werd bereid, bezaten8. Eén van hen, de Portugese Jood Jacob de Jehuda Leon, ook wel Jan Petersz. Italiaan of Jan Portremiel genoemd, had in 1661 grote belangen bij de invoer van tabak. Hij had vele Duitse Joden als tabaksspinners in dienst (8). Een andere aanwijzing wordt aangetroffen in het z.g.n. "Puyboek" van 1668 waarin wordt vermeld dat Manasse Gaan van . Samora , tabaksverkoper was. Een t 1 soortgelijke vermelding in 1670 van t i Abraham van Jacob Zuzarte. Abraham ~ ltallaan (ltallaander) uit Venetië en Juda de 1 Leon (de Leeuw) uit Mara worden in de J i "Puyboeken" van 1673 en 1690 als 1 tabakskopers genoemd. Reeds in 1629 1 telde Amsterdam twee beëdigde Joodse J tabaksmakelaars waaruit het belang van J deze bedrijfstak voor de Joden blijkt. •J.E::::::::t=::=::::::=:::::::::::=~===J Een aanduiding van de positie van de Joodse handelaren blijkt tevens uit het feit dat omstreeks 1670, 57 miljoen pond tabak door 30 groothandelaren werd ingevoerd, hiervan waren 10 Jood. De grootste importeur was lsak ltaliaander, terwijl Sara Dias da Fonesca een voor die tijd grote spinnerij van tabak bezat en 14 arbeiders in dienst had. De betekenis van de tabakshandel van de Amsterdamse Joden is ook af te leiden uit het feit dat Samuel lsak en lsak Cohen in 1688 voor 15.067 gulden tabak hadden ingekocht (9). Ter voorkoming van misverstanden wordt erop gewezen dat het inkomen van de Joden in het begin van de zeventiende eeuw nog beperkt was. Van de bijna 1500 gefortuneerde Amsterdammers waren er slechts 21 Joden. Sommige Portugese Joden wisten door speculatie hun vermogen sterk te 2026


vergroten. Toch was het aantal Portugese Joden dat een rekening bij de Amsterdamse Wisselbank had in het begin van de zeventiende eeuw nog maar 6%. Na 1650 liep dit percentage spoedig op tot 12% (11). De tabaksbereiding en -handel was een traditioneel familievak, immers men komt steeds dezelfde namen tegen. In 1670 waren er nog maar een 10-tal tabakshandelaren, maar 25 jaar later was dit aantal verdrievoudigd. Het feit dat de inlandse tabak bereid moest worden, het z.g.n. spinnen, alvorens uitvoer mogelijk was, heeft ertoe geleid dat de m eeste handelaren ook spinnerijen bezaten. In het begin van de achttiende eeuw waren er tenminste 10 Joodse tabakskerverijen in Amsterdam waar rooktabak en snuif werd vervaardigd (12). Bij het introduceren van de tabaksteelt in Amersfoort en Nijkerk hebben J oden een grote rol gespeeld. Alhoewel hierover geen zekerheid bestaat kan worden aangenomen dat in Amersfoort omstreeks 1615 met het verbouwen van tabak is begonnen. Reeds in 1628 ging de Amersfoortse tabaksteler Harmen Leebeec mede namens zijn collega Juriaan van Staaden met de Jood Antonie Abrahams te Amsterdam een compagnie aan voor het telen, bereiden en de handel in tabak (13). Afgezien van het feit dat Joodse, in Amsterdam woonachtige handelaren een dergelijke overeenkomst met Amersfoortse tabakstelers hadden, waren er in de tweede helft van de zeventiende eeuw ook Amersfoortse tabakshandelaren die het daar geteelde product in grote hoeveelheden aan Amsterdamse Joodse tabakshandelaren leverden. Zo verkocht bij v. Daem Peters, koopman te Amersfoort, in 1653 aan Roelof Lobetto 8000 pond Amersfoortse tabak (14). De verbinding tussen de Amersfoortse tabaksplanters met deze handelaren blijkt ook uit een acte van procuratie van een Portugese Jood Abraham Levi "uit zaken van koop van tabak"(15). Voorts hebben de Amersfoortse tabakstelers de stadsregering van Amsterdam verzocht bij de Staten van Holland te bereiken dat de Amersfoortse tabak naar Amsterdam kon worden verzonden, zonder dat invoerrechten verschuldigd zouden zijn, hetgeen dus de uitvoer van de Amersfoortse tabak bevorderde (16). In 1654 vestigden de eerste Joden zich in Amersfoort. Ook zij waren uit Portugal en Spanje afkomstig. Omstreeks 1650 hielden zij zich met de zijderederij in Maarssen bezig, maar op grond van een besluit van de vroedschap van Utrecht moesten zij hun activiteiten staken. Dat zij Amersfoort als woonplaats uitkozen kwam doordat Amersfoort in die tijd reeds een bloeiende lakenfabricage bezat. In 1654 verzochten enige Portugese Joden om het burgerschap van de stad Amersfoort. Dit verzoek werd ingewilligd, mits zij geen personen zouden meebrengen die aan besmettelijke ziekten leden of meubels zouden meebrengen uit besmette huizen of steden afkomstig. Joseph Pereira was de eerste Joodse burger van 2027


Amersfoort. Hij was een voornaam heer en afstammeling van Ruy (Rodrigo) Pereira, o Bravo (de dappere) verwant aan het voormalige Portugese koningshuis ( 17). In 1663 verwierven opnieuw 3 Joden het burgerschap. Eén van hen was lakenwever en kreeg toestemming om 2 tot 3 weefgetouwen op te stellen. Er was toen nog geen sprake van door hen te planten of verhandelen tabak door Amersfoortse Joden. Dank zij de vrije opvattingen van de stadsregering konden de Portugese Joden in Amersfoort ongestoord hun bedrijf uitoefenen. Een klein stukje Joodse begraafplaats herinnert nog aan de zeventiende-eeuwse Portugese textielnijverheid in Amersfoort, terwijl uit de inventaris van de Synagoge een zwaar goudbrokaten wetsrolmantel en een aantal zwaar zilveren voorwerpen van Joods-Portugese oorsprong zijn ( 18). De eerste hoogduitse Jood die in 1669 het burgerrecht verwierf was Eliaser Elias, die in Borculo geboren was, nadat zich in de tweede helft van de zeventiende eeuw zich meer hoogduitse Joden in Amersfoort hadden gevestigd. De tweede van hen die het burgerschap verwierf van Salomon Jacobs" Hoog-duitse Jode geboortigh van Posen". De voornaamste Joden en grondleggers van de joodse gemeente waren de leden van de familie Gomperts. Zij werden echter geen burger van Amersfoort (19). In Nijkerk vestigden zich in de loop van de ,zeventiende eeuw hoofdzakelijk Portugese Joden en Italiaanse Joden. Vóór 1669 vormden de Italiaanse Joden in Amsterdam een afzonderlijke groep, die later echter in de Portugees-Israëlitische Gemeente werd opgenomen die ongeveer dezelfde riten had. Uit deze groep was de familie ltaliaander afkomstig, die zich met de tabaksteelt bezighield. Het aantal Joden dat zich in het begin van de zeventiende eeuw in Nijkerk vestigde was vrij aanzienlijk. Omstreeks 1650 was er reeds een Joodse begraafplaats in de Hoofdstraat. Toen in de tweede helft van de zeventiende eeuw de meeste Joden weer uit Nijkerk wegtrokken, bleven de tabakshandelaren ltaliaander in Nijkerk wonen. Enkele van de Joden die Nijkerk verlieten emigreerden naar Noord-Amerika, waar zij op Long-lsland grond kochten om tabaksplantages aafl te leggen (20). De ltaliaanders bouwden in het laatste van de zeventiende en in het begin van de achttiende eeuw een belangrijke uitvoer van tabak naar de noordelijke landen op. Zij bezaten in de loop van de jaren niet alleen tabaksvelden en - schuren in Nijkerk, maar ook in Amersfoort, evenals tabakspakhuizen in Amsterdam waar Abraham ltaliaander woonachtig bleef. Zijn zonen Mordechai, Jacob, Benjamin en Isaak zetten zijn in 1700 gestichte tabakshandel voort. Beide eerst genoemden gingen in 1709 in Nijkerk wonen en richtten de firma M. en J. ltaliaander en Zonen op. Hierna brak een tijdperk van grote bloei voor de tabakshandel in Nijkerk aan, wat ook voor Amersfoort van betekenis is geweest (21 ). Toen de broers zich in Nijkerk vestigden 2028


richtten zij ook een synagoge op, waartoe zij één van hun pakhuizen ter beschikking stelden. In Amersfoort heeft bij de ontwikkeling van de tabaksteelt vooral de familie Cohen een belangrijke rol gespeeld. Vermoedelijk is zij in de veertiende eeuw uit Italië naar Narden in Oostfriesland verhuisd, waar in het begin van de zeventiende eeuw veel Oostfriese Joden teelden en bewerkten (22). In deze tijd hielden de Cohens zich ook reeds met de fabricage van snuiftabak bezig. In 1704 verwierf Ezechiel Cohen die uit Nijmegen gekomen was, voor zich en zijn zeven kinderen het burgerschap van Amersfoort. Niet alleen was hij een tabakshandelaar maar ook een groot joods geleerde en werd "bij een ijgenlijk geëert en gerespecteerd". Hij was aan de ltaliaanders verwant (23). Cohen ontwikkelde zich tot één van de grootste tabakskooplieden van zijn tijd. Hij heeft "de coopmanschap van Tabak seer sterk geexerceert J. en (heden) nogh is exerceerende soo dat den requirant bij ons bekent staet voor een van de eerste en principaalste cooplieden in tabak" (24). In 1696 had Adolph Abrahamse r ;;Ji)t:~t.;,,t.,t" 1i'tAJ;if "Jode geboortigh uit Rhenen in dese l Provintie" reeds het burgerrecht . ! 4 \.:~r:~'t:,::tiicf) :t\ti:itJ • verkregen. Het is aannemelijk dat hij ook uit de kringen van tabakshandel en -teelt afkomstig w as. Hij wordt n.l. in 1726 als factoor in tabak genoemd (25). Andere tabakshandelaren die Amersfoort als woonplaats uitkozen. waren Abraham Levi, wiens naam voor het eerst in 1708 wordt genoemd evenals Eliasser Cohen en Abraham Levi Victoria alias Abraham ltaliaander, die in 1670 als tabaksspinner naar Amsterdam was gekomen (26). Aaron Anthonisz. was tabaksmakelaar. ltaliaander had samen met de handelshuizen Cohen, van Ernbden, van Minden en van Rees de tabakshandel grotendeels in handen (27) Zoals hierboven vermeld vestigden 2029


twee van zijn zoons zich in 1700 in Nijkerk, terwijl Benjamin en Isaak in 1711 het burgerrecht van Amersfoort verkregen. Zij huurden hierna "seeckere huysinge, hof en hofstede staende en geleden alhier genaemt Sluyssesteyn" (Tinnenburg) voor een periode van 12 jaar, met de bedoeling daar een tabaksspinnerij op te richten, waartoe de middenmuren en een gedeelte van de schoorsteen moest worden uitgebroken. De huur werd in 1724 door Abraham van Isaak met 12 jaar verlengd (28). Beide kooplieden hielden zich behalve met de handel in tabak nog met tal van andere zaken bezig. Uit de Burgerboeken blijkt dat in de loop van de achttiende eeuw tal van Joden het burgerschap van Amersfoort verwierven (29). Dr. J.J. HERKS 1 Ch. Ie Corbeiller, European and American Snuffboxes (1966) blz. 1. 2 1. 1. Herks, De Geschiedenis van de Amersfoortse tabak (1967) blz. 21 e.v. 3 Herhert 1. Bioom, The economie activities of the Jews of Amsterdam in the 17th and 18th centuries (1937) blz. 61. 4 H. 1. Bioom, The economie activities, blz. 60 e.v. 5 Bijdragen en Mededelingen van het Genootschap voor de joodse Wetenschap in Nederland. No. 111 (voortaan B. M. G. 1. W.) (1925) blz. 109. 6 Geschiedenis van de loden in Nederland (1940) blz. 572. 7 1. G. van Dillen, Bronnen tot de Gesch. v. h. bedrijfsleven in Amsterdam 1, blz. XXXI. 8 H. 1. Bioom, The economie activities, blz. 61. 9 A. M. Vas Diaz "Vrijdagavond" 6 juni 1930, blz. 168. 10 Gesch. der Joden, blz. 566. 11 Gesch. der Joden, blz. 584 e. v. 12 1. C. van Dillen, Amsterdam als wereldstad, in 7 eeuwen Amsterdam, deel 11, blz. 26. 13 Gemeentearchief Amsterdam, Notarieel archief, Notaris Jan Corne1 isz Hoogeboom, No.842, 22 november 1628. 2030 14 Gemeentearchief Amsterdam, Not. archief, Notaris 1. de Winter, No.2280, 15 juni 1653. 15 Gemeentearchief Amsterdam. Not. Archief, Notaris Cornelis Touw No.1437, 17 december 1648. 16 , .Gemeentearchief Amersfoort, door Amersfoortse Joden, No. 740a, 8 maart 1658. • 17 Jac. Zwarts, De Joodse Gemeente in Amersfoort (1927), bh. 6 en 7. 18 Gesch. der Joden, blz. 398 e.v. 19 Zwarts, bh. 13. 20 R. van der Ven, "Nieuwe mogelijkheden voor de tabaksteelt in Nederland. Opkomst en verval der tabakscultuur". In Mededelingen voor de Tuinbouw. (1952) blz. 540. 21 B. M. G. 1. W. No. 111. blz. 23 e.v. 22 D. 13. Cohen, De Geschiedenis van de familie Cohèn, (1932) blz. 27 e.v. 23 Zwarts. blz. 29. 24 B.M.G.I.W. No. 111 1925. blz. 22. 25 Zwarts. blz. 20. 26 Gesch. der Joden. blz. 435, 27 D. 8. Cohen, blz. 35. 28 Zwarts. blz. 23. 29 Herks. blz. 250.


Beroepen Afgebeeld op pijpen Aad Kleijweg De stratenmaker en zijn maat Soms treffen we op gedecoreerde kleipijpen een beroep aan. Zo zullen de meeste van ons wel de korendrager of molenaar met aan de keerzijde een molen kennen. Ook de pijpjes met een speelman of koorddansers zou je als beroepen kunnen aanmerken. En de droogscheerder die op het pijpje staat ter herinnering aan het Leidens Ontzet oefent ook zijn beroep uit. Het pijpenkopje dat ik nu onder de aandacht wil brengen is wat minder algemeen en geeft een leuke voorstelling van de stratenmaker en zijn maat. Op de linkerzijde van de ketel zien we de stratenmaker die een kasseienstraatje aan het leggen is. We zien hem net een kassei in zijn linkerhand aanbrengen die hij vervolgens met de in zijn rechterhand gehouden stratenmakerhamer zal aantikken. Boven zijn hoofd zien we als decoratie een stamper waarmee het straatje éénmaal gelegd aangestampt kan worden. Grappig om te zien is dat de kasseien als het ware overlopen uit de parelnaad. Onder de stratenmaker zien we de gekroonde 29 het merk van de pijpenmaker. Op de rechterzijde van de ketel zien we de stratenmaker zijn maat, een belangrijke functie om de stratenmaker voortdurend van zand en stenen "kasseien" te voorzien. We zien dat hij daarvoor gebruik maakt van een kruiwagen. Grappig om te zien is dat deze maat tijdens zijn werk wel in de gelegenheid is om zijn pijpje te roken. Als decoratie zijn boven zijn hoofd een spade en houweel aangebracht, gereedschappen die onontbeerlijk zijn voor de stratenmaker. Op de linkerzijde van de ketel zien we vaag op de zijkant van de hiel het wapen van Gouda afgebeeld staan dat aangeeft dat het pijpje in Gouda gemaakt moet zijn na 1739. De datering van dit pijpje schat ik rond 17 40 - 1760 wat ons bij de mogelijke pijpenmaker Willem Witsius brengt. 2031


1a Collectie: Aad Kleijweg 2a Ovoide met parelnaad Stratenmaker Gekroonde 29 /Stratenmakers maat 2b met kruiwagen 2c Wapen van Gouda/- 2e Niet Geglaasd 2f Gebotterd Geen radering rondom 2g ketelopening 4 1740 - 1760 5 Gouda 6 Willem Witsius Varkenshoeder en schaapsherder Onlangs kreeg ik weer een leuk pijpenkopje in mijn bezit waar ook beroepen op afgebeeld staan. Graag wil ik ook dit pijpenkopje onder de aandacht brengen. Het is een trechtermodel pijpje met parelnaad met een voorstelling die je niet zo vaak ziet. Op de linkerzijde van de ketel staat een varkenshoeder met twee varkentjes. Aan de bovenkant zien we de initialen MIV. 2032


Op de rechterzijde van de ketel zien we een schaapsherder die ontspannen met zijn linkerhand in zijn zij staat met in zijn rechterhand een staf. Bij zijn voeten zien we twee schaapjes. Aan de bovenkant zien we de initialen PIV. Helaas zijn van dit pijpje de initialen en ook het productiecentrum niet bekend. De datering is tweede kwart 18e eeuw. 1a Collectie: Aad Kleijweg 2a Trechter met parelnaad Varkenshoeder met de initialen MIV 2b Schaapsherder met de initialen PIV 2e Niet Geglaasd 2f Gebotterd 2g Geen radering rondom ketelopening 4 1725 - 1750 6 "1. Blz 97, Nr. 510 en 510a] Ben eigenlijk benieuwd of er nog verzamelaars zijn die in hun verzameling een minder bekend pijpje hebben waar een beroep op staat afgebeeld. Zo ja dan verneem ik dat graag. Literatuur: [1] Krommenhoek W. en Vrij A. KLEI PIJPEN Drie eeuwen Nederlandse kleipijpen in foto's 2033


Te gast bij Koninklijke Pijpenfabriek Elbert Gubbels & Zonen Michiel Rutten Voor de 30e jaarbijeenkomst van de leden van de Pijpelogische Kring Nederland verleende de Koninklijke Pijpenfabriek Elbert Gubbels & Zonen te Roermond op zaterdag 4 oktober 2008 gastvrijheid aan zo'n 50 PKN-ers en introducés. Na een echt Limburgse ontvangst opende Jos Engelen kort na elven de bijeenkomst. Aansluitend hield Fons Gubbels een presentatie over de geschiedenis van de firma. In 1870 werd door overgrootvader Gubbels in de Neerstraat te Roermond een tabaksartikelenhandel gevestigd. Onder meer werden pijpen geïmporteerd van Egro uit St. Claude. Allengs groeide het bedrijf uit zijn jasje, in 1931 werd een ruim pand aan de Godsweerdersingel betrokken. Na de stille oorlogsjaren werd in 1946 een pand in de achtertuin betrokken; daar werd gestart met de eerste eigen pijpenfabricage. In 1951 werd een Amsterdamse groothandel aangekocht, waarbij het merk Big Ben werd verkregen. In 1965 kwam het tot nauwe samenwerking met Douwe Egberts, die ruim 20 jaar heeft geduurd. Onder meer werd daaruit in 1986 het erg trendy geworden Tattoo-pijpje geboren. In 1972 werd de huidige behuizing aan de Keulsebaan betrokken. Toen ook werd door ontwerper Dolf Wong het Gubbels-logo ontworpen ("onder de rook van een goede pijp krijgen de gedachten een vorm"). In dat jaar werd ook het predikaat "Koninklijke" verkregen. In 1979 werd de fabriek van Hillen in Bree overgenomen. Naast de voorraden werden onder meer ook veel pijpmallen naar Roermond overgebracht. Bij de aankoop was ook het pijpenmerk Hilson begrepen. In 2001 werd een licentie voor de vervaardiging van Porsche-pijpen ('form follows function", huidige aanbod Porsche-pijpen is ontworpen door de familie Gubbels zelf) verworven. De firma, waar ongeveer 40 mensen werkzaam zijn, exporteert thans pijpen en alle denkbare rookattributen naar 72 landen. Gubbels verkoopt ongeveer 1500 verschillende modellen/varianten pijpen. 2034


Aansluitend werd een video vertoond. Hierin werd allereerst een goed beeld gegeven van de winning van de knollen van zo'n 50 jaar oude boomheide, bestemd voor de vervaardiging van bruyèrepijpen, in Toscane (de winning geschiedt onder moeilijke omstandigheden; het is de vraag hoe lang nog arbeiders bereid gevonden worden om dit zware werk te doen). Vervolgens werd het bewerken en gereedmaken voor verzending van de wortelknollen getoond. De knollen ondergaan na aankomst in Roermond een aantal bewerkingen waarna deze, in de tijd veel later, gereed zijn voor bewerking tot pijp. Tot slot liet de video alle volgende bewerkingen zien. Na deze instructieve video werden de PKN-ers door leden van de Gubbelsfamilie door het bedrijf rondgeleid. Ook werden tal van bewerkingen zoals op de video getoond daadwerkelijk uitgevoerd. Na de lunch hield Jos Engelen een boeiende presentatie onder de titel (V)luchtige metamorphosen met als ondertitel Homerus en Ovidius, Het huis van de goden. Na een korte schets van het godenrijk uit de klassieke oudheid liet Jos een groot aantal dia's van pijpen met afbeeldingen van goden of van hun daden zien. Doordat Jos bij elk deelonderwerp ook daaraan gerelateerde afbeeldingen van schilderijen, beelden, enz. liet zien werden veel verhalen uit de mythologie zoals door Homerus en Ovidius beschreven, inzichtelijk tot leven gebracht. Hierna was het weer de beurt aan Fons Gubbels. Hij hield een korte inleiding over ontstaan en gebruik van meerschuim. Hierbij werden video's getoond over het delven van meerschuim en de daarop volgende bewerking tot uiteindelijk meerschuimen pijpen. Meerschuimblokken (fossiele resten van zeediertjes) worden in Turkije gedolven via mijngangen in kleilagen, ongeveer 170 meter onder het aardoppervlak. De arbeiders hebben moeilijke arbeidsomstandigheden. Uiteindelijk worden de meerschuimblokken na diverse, hoofdzakelijk handmatige, bewerkingen tot pijpen gesneden en in vloeibare bijenwas gedoopt. Vraag is hoe lang een dergelijke moeilijke en zeer arbeidsintensieve bedrijfstak nog levensvatbaar zal blijven. Amber (barnsteen), dat uit zee wordt gewonnen, is ontstaan uit gefossiliseerde boomharsen. Dit materiaal is in principe uitstekend voor het roken omdat het geen warmte geleidt ( en overigens ook radarafwerend 2035


werkt). Het is echter erg kostbaar en kan allengs spontaan barsten. Barnsteen wordt daarom nauwelijks meer gebruikt in de rookattributenindustrie. In de pauze, waarin onder meer de collectie van Gubbels - inclusief een aantal fraaie Knoedgen pijpenmallen - kon worden bewonderd, werd ook levendig van gedachten gewisseld over pijpelogische onderwerpen, werd bijgepraat en gehandeld, enz. Hierna hield Arjan de Haan een interessante lezing onder de titel Tophane pijpen; oriëntalisme in de tabacologie, export van een bijzonder product. Arjan heeft zich steeds meer verdiept in het nog vrij weinig ontgonnen terrein van de Tophane pijp. Via een aantal vergelijkingen van oude catalogusafbeeldingen en pijpen kwam hij tot de hypothese dat (anders dan bijvoorbeeld Bonnaud) onder meer kleipijpenfabrikant Morelli in Marseille pijpen in Turkije zal hebben laten maken. Wel werden deze met het eigen Morellimerk gestempeld en onder eigen naam verkocht. En wellicht kan Arjan volgend jaar weer wat nieuwe tipjes van de sluier oplichten. Hierna verkocht een onstuitbare veilingmeester Frans Janssens met hulp van veilingstukkenophouder Nico Verlaat een groot aantal door de firma Gubbels resp. PKN-leden ingebrachte tabacologische voorwerpen; hiermee wordt de PKN-kas weer gespekt. Tot slot werden nog enkele PKN-huishoudelijke punten genoemd en werd de inleiders en de familie Gubbels dank gebraèht. Daarbij werden velen in door Frans geschonken bloemen gezet. En natuurlijk werden de dagspreekstalmeester Theo Grintjes en Jos Engelen, zonder wiens organisatorisch talent zo een prachtige dag niet had kunnen plaats vinden, bedankt. Velen van de aanwezigen gebruikten daarna nog een voortreffelijk Limburgs buffet in de kantine van de zo gastvrije firma Gubbels. 2036


Nieuws uit de PKN Michiel Rutten Zoals iedereen heeft kunnen zien is het PKN-bulletin in een nieuw jasje, met een door Andy de Bruin verzorgde nieuwe drukker en met de nieuwe eindredacteur Arjan de Haan heel fraai geworden. Dat willen wij graag zo houden. Ook daarom wederom een oproep aan alle PKN-ers; is een van jullie (of je partner, zoon, dochter, enz,) bereid om voor een nader af te spreken periode back-up voor Arjan te worden? Onder de zorg van Arjan de Haan zal eind maart/begin april 2009 een ruilbijeenkomst in Galerie de Hanenhof in 's-Graveland worden gehouden. Nadere berichten volgen in/bij het volgende PKN-bulletin. Enige tijd geleden is een "lijst-van-50" verzonden aan diegenen die zich hadden aangemeld. Mutaties en nieuwe aanmeldingen gaarne naar Michiel Rutten. En besloten is het initiatief van Fred Tijmstra om tot een zgn. pijpenpraterskring te komen geen eigenstandig leven meer te laten leiden. Immers, de lijst kan immers prima diensten daarvoor doen. Het blijkt dat de idee bestaat dat voor de rubriek 'Pijp van de maand' op de door Aad Kleijweg zo mooi uitgebouwde PKN-website alleen kleipijpen zouden mogen worden beschreven. Dat is een misverstand. Alle soorten pijpen kunnen daar aan de orde komen. Dus als u een pijp heeft waar u iets bijzonders over zoudt willen melden, zend uw bijdrage naar de webmaster! 2037


Literatuursignalementen Michiel Rutten Van de hand van Jan ANDERSSON verscheen "Bo Nordh pipemaker, a story about a man and his work". Een ode aan de in 2006 overleden Zweedse pijpenmaker Bo Nordh en zijn veelal fraai uitgevoerde bruyère pijpen. Gebonden met veel foto's; 130 blz. ; uitgave Jans Bild & Text, Tyringe Zweden; ISBN 978-91-633-2200-6. Don DUCO publiceerde "Honi soit qui mal y pense, een prestigieuze persvorm teruggevonden"; met een gedetailleerde beschrijving van een door Goedewaagen in de 1 ge eeuw gebruikte messing pijpen mal (persvorm) van 107 cm. lang en zeven kilo zwaar; en de manier waarop deze mal uiteindelijk in het bezit van het Pijpenkabinet is geraakt is welhaast een wondertje. 7 pagina's met illustraties. Ook van de hand van Don DUCO verscheen "Het wandrekje voor miniatuurtjes, een souvenir tussen pijpen en plateel". Een uitgewerkt artikel over het cultuurhistorische fenomeen van pijpenrekjes voor miniatuurpijpjes zoals die vooral in de eerste decennia van de vorige eeuw in zwang waren, veelal als souvenir verkocht. Het eerste serieuze artikel over een tot heden onontgonnen terrein. 33 pagina's met 106 afb?eldingen van pijpenrekjes en voorts een groot aantal afbeeldingen van fabrieksmerken. Beide artikelen zijn te raadplegen via www.pijpenkabinet.nl (link:complete publicatielijst). KNASTERKOPF, Fachzeitschrift für Tonpfeifen und historischen Tabakgenuss, is herboren met een fraai nummer (band 19, 2007, verschenen in 2008). Hierin een groot aantal artikelen over en gerelateerd aan het onderwerp kleipijpen als grafvondst, het kernthema van deze uitgave. Voorts een aantal bijdragen over kleipijpvondsten in Duitsland en Zwitserland maar ook over bijvoorbeeld de import van kleipijpen uit Nederland, over een tinnen tabaksbord van de Bromberger kuipersgezellen, over kleipijpen bij Wilhelm Busch en nog veel meer. Een mooi nummer! Uitgever Ralf Kluttig-Altmann in opdracht van het Helms-museum te Hamburg; 180 pagina's; ISBN 978-3-937517-93-3 . Prijs voor nietabonnee's 26 euro+ porti (via [email protected] ). In Pipes and Tobacco, uitgave herfst 2008, een artikel van Ben RAPAPORT over "Titillating tobacco collectibles, function, form, fashion and fantasy" , met name over erotisch gerelateerde (afbeeldingen op meerschuimen en porseleinen) pijpen en snuifdozen. 2038


In het Jaarboek 2007 van het Noordelijk Scheepvaartmuseum en het Niemeyer Tabaksmuseum een artikel van J.U. POSTMA over "Twee bijzondere lucifershouders", elk uit een van genoemde musea. Tot slot het fraai geïllustreerde Jaarboek 2008 van de Stichting Nederlandse Tabakshistorie met artikelen over sigarenfabrieken, tabaksindustrie in de tweede wereldoorlog en een interessant artikel over luciferhouders van Gouds plateel. Totaal 54 blz. Te verkrijgen via www.tabakshistorie.nl 2039


Een Turkse kleipijp in een gedicht van Pfeffel (1782). Bert van der Lingen In een eerder nummer van de PKN verscheen een artikel waarin een drietal pijpenmakersgedichten van Bernard van Meurs worden genoemd. [1] Dit zijn echter geen originele werken. Deze Brabantse pater en volksdichter had de gedichten, die overigens geen pijpenmakersgedichten zijn, in de tweede helft van de negentiende eeuw gekopieerd en naar eigen inzicht veranderd. Voordat Van Meurs zijn versie publiceerde, was in 1830 het door J.F. Bosdijk vertaalde gedicht 'De Tabakspijp' verschenen dat hieronder is overgenomen. [2] 1 n tegenstelling tot Van Meurs, maakte Bosdijk een redelijke vertaling. Hij gebruikte 'Die Tobakspfeife', het origineel dat de pedagoog en dichter Gottlieb Konrad Pfeffel (1736-1809) uit Colmar, in 1782 had geschreven. [3] Het vertellende gedicht was ondermeer bedoeld om door de oudere jeugd op school te worden voorgedragen en had een opvoedkundig karakter. Het gaat over een rijke heer die een oude soldaat ontmoet. De soldaat rookt een bijzondere Turkse pijp van rode klei met gouden strepen. De rijke heer wil het fraaie roà'kgerei van hem kopen, maar de soldaat gaat daar niet op in. Hij is teveel gehecht aan de pijp. Hij heeft hem namelijk op het slagveld bij Belgrado van zijn meerdere in rang gekregen, die gewond was geraakt bij gevechten tegen de Turken. Hij verzorgde hem en kort voordat hij overleed schonk hij de soldaat al zijn geld en de pijpenkop. Zoals we in de versie van Van Meurs zien is het gedicht honderd jaar na zijn ontstaan sterk veranderd. Vooral de beschrijving van de pijp is interessant. Zo heeft Pfeffel het in 1782 over 'Ein Blumentopf Von rothem Thon, mit goldnen Reifchen', ofwel een bloempot va_n rode klei met gouden strepen of banden, terwijl Bosdijk het heeft over een pijpje 'Van roede klei met gouden strepen'. Wellicht om er voor de lezer een herkenbaar verhaal van te maken, veranderd Van Meurs in de tweede helft van de negentiende eeuw de kleipijp in een meerschuim pijp en het slagveld bij Belgrado in de slag bij Waterloo. 2040


De tabakspijp. God groet u oude, smaakt uw pijpje? Laat zien dat fraaije er op Van roede klei met gouden strepen Wat wilt gij voor den kop? 0 Heer niet voor de grootste schatten Stond ik mijn pijp u af; De braafste held was't bij Belgrado Die mij dit kleinood gaf. Ja, Heer daar was nog buit te maken, 0 leve Prins Eugeen ! Als nagras werden Turksche koppen Door de onzen afgesneên. Ja wel, van zijne dappre daden Haalt steeds de krijgsman op; Maar oude 'k bied u twee ducaten Voor uwen pijpenkop 1 k ben een oud soldaat en leve Van mijn genä-soldij; Maar, Heer de pijp kan ik niet geven Niets is van meer waardij. Hoor slechts: Eens dat door ons de vijand Werd in zijn vlugt geschorst, Toen trof het gonzend lood eens hopmans Mijn hoofd man in de borst. Ik hef hem aanstonds op mijn schimmel Zoo goed als ik het kan, En toen breng ik den braven strijder Fluks bij een edelman. 'k Verzorgde hem, en voor zijn einde Gaf hij mij al zijn geld Den kop, en drukte mij de handen, En stierf gelijk een held. 2041


Dit geld moet gij den gastheer schenken, Daar 't driemaal plundring was. Zoo dacht ik, en stak ter gedachtnis Den pijpkop in mijn tasch. Ik droeg op al mijn later togten, Gelijk een heiligdom 't Zij wij verwonnen, 't zij wij bukten, Hem in mijn laars herom. Te Praag verloor ik in het strijden 't Been door een kogelgroet, Maar daadlijk greep ik naar mijn pijpje, En toen eerst naar mijn voet. Dit roert mij al te zeer, o oude! Zeg mij, wie was die man? Opdat mijn hart hem moog vereeren, En hem benijden kan. Men noemde hem den dappren Wouter, Zijn goed ligt aan den Rijn. ls't mooglijk God, dat was mijn vader, En gindsche goed is't mijn. Kom vriend, nu moet gij bij mij wonen Vergeet thans al uw nood; Kom, drink met mij van Wouters druiven En eet van Wouters brood! Wel, top, gij zijt mijn brave kweekling! 'k Trek morgen naar u heen, En u ten dank zij, als ik sterve, Die Turksche pijp alleen. Noten 1 Tienhoven, Felix van, Pijpenmakersgedichten. PKN 30st e jrg, nr.117, p.1893-5. 2 Bosdijk, J.F., 'De Tabakspijp', in Algemeen Letterlievend Maandschrift. Veertiende deel. Tweede afdeeling. Amsterdam, 1830, p.522-4. 3 Pfeffel, Gottlieb Konrad, ,Die Tobakspfeife1 , in Poetische Versuche. Zweyter Theil, Band 2. Tübingen 1802, p.101-4. 2042


Uit de verzameling van: Ron de Haan Een bijzondere lobbenpijp. Vele jaren geleden tijdens een inkoopreis in Italië bezocht ik o.a Milaan waar een van mijn leveranciers woont en werkt. Nu was het mij bekend dat Milaan een zeer hoogwaardige antiekwijk heeft in de omgeving van de Duomo (hartje centrum) en zeker vergelijkbaar met de Spiegelstraat in Amsterdam. Wat ik toen nog niet had kunnen bevroeden was dat zich daar een zaak bevindt die gespecialiseerd is in "herenleed" . De antiekzaak was snel gevonden en het deel tabacologie bleek zo'n 70 procent van de collectie te beslaan.Een waar eldorado voor de verzamelaar. Het merendeel bestond uit meerschuim en houten pijpen wat ook de voorkeur van de eigenaar bleek te zijn. In de daarop volgende halfjaarlijkse bezoeken ontstond een vriendschap die ertoe leidde dat er uit altijd gesloten laden soms een héél bijzonder stuk op tafel kwam wat hij dan vervolgens niet wilde verkopen, maar een enkele lukte het wel zoals met deze fraai ingelegde pijp. Van de hieronder beschreven pijp is mij slechts één ander ,minder fraai, exemplaar bekend en deze bevindt zich in de Rothschild collectie in Grasse. De pijp behoort tot het "lobben model"en dit type komt vooral voor in Centraal Europa dus landen als Oostenrijk, Hongarije, Zuid Duitsland en Tsjechië. De oorsprong van dit model moet echter gezocht worden in de gebieden rond de Middellandse zee en met name het oostelijke gedeelte en Noord Afrika. Het lobben model werd uiteindelijk één van de meest toegepaste vormen en in alle maar mogelijk denkbare materialen uitgevoerd tot aan eboniet aan toe. Wij kennen dit model natuurlijk ook uit de kleipijp productie in vele vorm varianten en wel vanaf het 2043


begin van de 18 eeuw tot in de 20 eeuw aan toe.( zowel in fantasie als manchet pijp). De exacte herkomst van de afgebeelde pijp is niet te bepalen. Ook niet via de zilverkeuren,die vertellen hoogstens iets over waar de pijp is afgemonteerd. Het meesterteken AM in een rechthoek alleen brengt ons dus ook al niet veel verder. 2044 De pijp is te dateren rond het midden van de 19e eeuw. Het is een vrij forse pijp met een hoogte van 9,5 cm en een breedte van 10 cm. De pijp is uit vruchtboomhout gemaakt, de binnenkant van de ketel is voorzien van een metalen bus tegen het inbranden, en de steelinzet is voorzien van een koperen bus mogelijk voor extra stevigheid. Vruchtboomhout is vrij zacht en gemakkelijk brandbaar maar daardoor wel weer eenvoudiger te bewerken. Uitzonderlijk is de versiering. Deze is samengesteld uit honderden stukjes parelmoer en messing nageltjes die de gehele oppervlakte van de pijp bedekken. Deze versiering is, nadat de pijp zijn definitieve vorm had gekregen,' pas aan gebracht en alle tussenliggende ruimtes z'ijn toen opgevuld met een soort vloeibare kit die na droging ligt afgeschuurd kon worden waardoor het totale oppervlak toch glad aanvoelt. Literatuur. La collection de la baronne Alice Rothschild Expositie catalogus 18 september - 9 october 2004, Grasse , Frankrijk Bibliotheque municipale d~ Grasse


Veilingmeester Frans Janssens met hulp van Nico Verlaat in de weer tijdens de traditionele PKN-dag veiling, dit jaar gehouden bij Koninklijke Pijpenfabriek Elbert Gubbels & Zn.


l t ,, jf- ( 1' PIJPELOGISCHE KRING NEDE-........... D K"\\Tartaalblad voor de pijpenverzainelaar en onderzoeker Jaargang 31, nummer 123 Januari 2009


COLOFON Abonnement Abonnementsjaar loopt van 1 juli t/m 30 juni Betaling Nederland: € 16,00 per jaar Buitenland € 22,00 per jaar Postgiro 38234 78 t.n.v. Pijpelogische Kring Nederland Verse hij ningsdata juli, oktober, januari en april g Afb. 1. Behorende bij artikel "de Caravelli's en Wajangfoxtrot. p.2083 Voorpagina: Mooie Weense meerschuim pijp met afbeelding van op edelhert jagende ruiters. Het snijwerk is in hoog reliëf, en het zilverwerk js deels geëtst (?), deels repoussée. Hoog: 13 cm. www.tabakspijp.nl [email protected] Kwartaalblad voor de pijpenverzamelaar en onderzoeker. ISSN: 0924-4158 ·� \') l:'or�11 Lf'.� Auteurs zijn verantwoordelijk voor hun bijdragen.


l 31st e JAARGANG NR. 123 Januari 2009 I Inhoud . :.; ·., Bergspóor van Beek naar B(!rg;:~;~;~D~L.~. ,·, Adrianus v;1,ÎÎ)ri,i/j n . • • i~:r;:ttîJ~~:~ij~\~ac!f rJ HiJndrik • •• U • 1 l~~lî!)/",;;:,~;t;;~) ;f De Tabak en d .. ,:j~ ;(i:~@:rÛi:li\ttf,>> 4 April PKN ru;'i'o";,,,,, ~.)~f';;j1l~t~~'~{(, . Voor sigaar, sigár~t\ê pta, :: , • _, • , • • • '. . ,, . · .: •t i ', ;·.ii}'.\.. < ;;' !:~:!~~;::~. v:r~:~1( ~~~~J~l van jÎ;~~i:t:,,,. Kaarten uit mijn veÎ't~"i\J:tt i:J!J!f); . •. /,\k, '('[,:~J::.J~c;,. • . ; , .... v , , '"« :v'.'.,.~ ., •• Pijpen en tabak voor.h~titgif'-. • .. \~,'ê;nJ1~l 1 h{é:;;ii{::?.;i\:·•···•·· T.) 's-Hertogenbosch in .~•f'. ' iÎ!, ~:~;;+~:~).iif;,,i~;~ •,:. ;~fyl:,Y Gekroonde en on ge kro&J1'~:, .:.:.:;j;.i·.11.~.i.f.:.:_!_ .. i,.~.i.\.•.:.·:.l.i .•. :.1.;.•.•.'._1_._t·•·.r.·••.::.·•.•:.'..•.,~i,'.:t~f!~.~f> . ·.. ~..::•>/i:<:::::~~: >;: j• • ,~ ' f-? :•::f·U:i:: -}ff Nodorlandse historie op een ~~;~J#ih~n pijp :_:i;-;::'. \::•'-"'' Litoratuursignalementen Do Caravollis- en Wajangi~;~t~~;T~ 2045 2046 2047 · , , .·'2,048 ·:·: :/~~~:;,.'.~:~:f ~··· : : :;l~ ~;9sq 2053 2058 2060 2063 2070 2073 2076 2077 2081 2083 2045


Van de redactie Arjan de Haan [email protected] Beste Lezers, Allereerst een heel fijn nieuwjaar gewenst. Het is alweer januari en het nieuwe blad ligt voor jullie. Het afgelopen jaar hebben we met de nodige vertragingen in zowel het opmaken, als de productie en verzending van de nummers te kampen gehad en hopelijk is dit frisse begin in het nieuwe jaar tevens het startschot voor een grotere regelmaat in het verschijnen van de PKN nummers. Van mijn kant zal ik er alles aan doen om dit doel te bereiken. Uiteraard is het blad niets zonder jullie inzendingen en ik wil jullie wederom vragen om nog eens goed naar jullie collecties te kijken en te zien of daar niet ergens een artikeltje in verscholen ligt. In dit nummer staan naast bekende gezichten ook artikelen van leden die tot heden niet op de voorgrond zijn getreden. Ik wil hen speciaal bedanken en hoop dat jullie voorbeeld andere leden kan stimuleren met het ter hand nemen van de pen ( of toetsenbord). Voor hulp met schrijven en fotografie mogen jullie altijd contact met mij opnemen. Arjan de Haan Eindredacteur 2046


Van de webmaster Aad Kleijweg [email protected] Beste bezoekers van de website, Forum Om de website van de PKN meerwaarde te geven heb ik een nieuw forum geplaatst. Zo'n forum is een soort ontmoetingsplaats waar u met al uw vragen .,. • over onze hobby terecht kunt. Ook kunt u daar een discussie starten of een nieuwe aanwinst uit uw verzameling laten zien zodat anderen ervan kunnen meegenieten. Binnen zo'n forum heeft u een eigen postbus waarin andere forumleden u een persoonlijk bericht kunnen sturen waarvan u via een email op de hoogte wordt gebracht. Sommigen die nog niet met een forum bekend zijn zullen er tegenop zien, maar u zult merken dat het niet veel moeilijker is dan een e-mail versturen. Hopelijk gaat het forum een gezellige ontmoetingsplaats worden waar mensen met de hobby's pijpelogie en tabacologie elkaar treffen. Bent u nieuwsgierig geworden dan nodig ik u van harte uit deel te nemen aan ons forum. In het forum kunt u zich aanmelden door op "registreren" te klikken. Na het invullen van de benodigde velden zult u vanuit het forum een e-mail ontvangen om uw lidmaatschap te beve tigen. Mocht u nog vragen hebben over het forum, ik ben altijd bereid u te h lpen. Graag zien wij u terug op ons forum van de PKN. Ledenlijst Op d w b ite van de PKN bevindt zich een ledenlijst, alleen van diegenen die zi ,h d arvoor opgegeven hebben. Deze lijst proberen wij zo actueel mog lijl< t houden. Deelnemers kunnen de ledenlijst bereiken door op de w b 1 it , v n de PKN links op het logo klikken. U krijgt dan een inl gs .h rmpj waar een gebruikersnaam en een wachtwoord gevraagd word 11. D 7.- zijn terug te vinden op de papieren ledenlijst die u heeft tooçi ·tuurd kr gen. Pijp van de maand 11 L Il 11 , 'Il 111ooi of interessante pijp in uw verzameling? RI d l11,rn d;;in 17 aan voor de rubriek "Pijp van de maand". Een foto met c or 1 1 01 tu 01n , hrijving is al voldoende. Het hoeft niet persé een kleipijp te ij11, nol< pijp 17 van ndere materialen zijn van harte welkom! 2047


Bergspoor van Beek naar Berg-en-Dal Ron de Haan Het gebied rond Nijmegen is erg heuvelachtig, met mooie vergezichten over akkers, weilanden en natuurlijk rivieren. De dorpen rondom Nijmegen waren en zijn nog steeds erg in trek bij de beter gesitueerden. Vooral in Beek of Berg-en-Dal kan je je in Duitsland bij de Moezel, of in Sauerland wanen. Dit gevoel wordt nog versterkt door de fraaie villa's en landhuizen die her en der verspreid liggen in deze bosrijke omgeving. Vervoer van de ene naar de andere plaats in een heuvelachtig landschap was aan het einde van de 19e eeuw nog steeds niet eenvoudig. Zo werd er een electrische tramverbinding gepland die Beek en Berg-en-Dal met elkaar moest verbinden. Deze werd gerealiseerd aan het einde van de 19e eeuw. Het beginpunt was het centrum van Beek en het eindpunt lag bij Café Kranenbitter in Berg-en-Dal. De spoorlijn liep vlak langs de Duitse grens en overbrugde met een viaduct de Van Randwijckweg. Van de gehele spoorlijn en het viaduct is niets meer terug te vinden. Nu rest ons alleen nog de vele souvenirs en aanzichtkaêrten. 2048


Zo is er bijvoorbeeld een grote reeks aanzichtkaarten die herinneren aan het viaduct van dit zogenoemde "Bergspoor" (afb. vorige pag.). De ene foto vermeldt dat het om het bergspoor bij Beek gaat en de andere noemt Berg en Dal als plaats waar het viaduct was. Maar in beide gevallen gaat het om het zelfde viaduct. Op deze manier kon de foto in beide plaatsen als souvenir verkocht worden. Nog interessanter is een doorroker gemaakt door Goedewaagen die hier aandacht aan geeft en de plaats Berg en Dal vermeld. Het viaduct is afgebeeld met alleen de tram in tegenstelling tot een aanzichtkaart waar de tram is verlengd met een wagon. De doorroker is van het Duitse model met v chtvanger en kersen houten steel, h t mondstukje is van wat rbuffel hoorn. De datering van d zo pijp ligt in het eerste kwart van d- O i uw. Goedewaagen moet, bij d k •u o w lke uitvoering men zou kiozo11 voor deze pijp, zeker hebben rn 1oner 1orn n dat het afzetgebied vl;lk hij rio [ uit e grens lag, vandaar rJit model. Zo I<: u 1 ( < 11 nvoudige doorroker een stukje historie aan de vergetelheid on I t1, 1 1, n, 2049


Adrianus van Duijn gebruikte de mal van zijn vader Hendrik Aad Kleijweg In PKN nummer 50 staat een artikel van Ruud Stam en Freek Mayenburg getiteld "Een stort van Adrianus van Duijn". In dit artikel worden verschillende pijpjes beschreven die door Adrianus van Duijn zijn gemaakt met het hielmerk 65 gekroond. Uit deze startvondst die in 1989 in de Goudse Hout is gedaan is één pijpenkop in mijn verzameling terechtgekomen waar ik nader op in wil gaan. Het is een pijp met de datering 1835. Verder zien we op de linkerzijde van de ketel een driemaster in een medaillon afgebeeld. Op de rechterzijde van de ketel zien we Neptunus in een strijdwagen getrokken door twee paarden met in zijn rechterhand de drietand, boven Neptunus zien we een engeltje vliegen met in haar hand een trompet eveneens geplaatst in een medaillon. Boven de medaillons zien we guirlandes van bloemen. De tekst rond het schip luidt BLOEIENDE SCHEEPVAART en rond Neptunus LEVE KOOPHANDEL EN ZEEVAART. Aan de voorzijde van de ketel staat het wapen van Gouda met daaronder de datering 1835. In deze stort zijn van deze pijp meerdere exemplaren gevonden die gemaakt zijn van de gebruikelijke witte pijpaarde, maar er zijn ook zwarte en rode exemplaren gevonden, alle voorzien van het hielmerk 65 gekroond. Adrianus van Duijn is geboren in het jaar 1813 en is zelfstandig pijpen gaan maken op zijn achtentwintigste in het jaar 1841. Zolang ik de pijpenkop met de datering 1835 in mijn verzameling heb intrigeerde het mij waarom Adrianus van Duijn deze pijp in zijn assortiment had terwijl hij pas in 1841 begon met pijpen te maken. Onlangs werd voor mij deze vraag opgehelderd toen ik in het bezit kwam van een pijpenkop die gevonden is in startgrond die afkomstig was van het Rokin in 2050


Amsterdam. Deze pijpenkop draagt exact dezelfde decoratie met dat verschil dat het hielmerk "De Koorddanser" op het hieltje staat. Vergelijken we de twee pijpenkoppen dan lijkt het erop dat ze uit dezelfde mal gemaakt zijn. Ze hebben namelijk dezelfde slijtage en het bijmerk en vormmerk zitten op exact dezelfde plek. Nagekeken in de boeken was het merk "De koorddanser" in 1835 in gebruik van Hendrik van Duijn. Hendrik van Duijn heeft pijpen gemaakt van 1813 tot 1850. De vraag werpt zich nu op: wat is de verhouding van Hendrik van Duijn ten opzichte van Adrianus van Duijn. Dit antwoord vond ik in Pijpelijntjes nummer 2 van jaargang X in het artikel "Het Goudse kleinbedrijf in de negentiende eeuw" geschreven door Don Duco. In dit artikel staat vermeld dat Adrianus van Duijn de tweede zoon van Hendrik van Duijn en Adriana Kurver was. Adrianus van Duijn was dus de zoon van Hendrik van Duijn. De pijp hier afgebeeld is gemaakt door Hendrik van Duijn uit een mal die hij waarschijnlijk in 1835 heeft laten maken. Later na 1841 leende Adrianus van Duijn deze mal van zijn vader of nam de mal over van zijn vader toen deze in 1850 was gestopt met pijpen maken. Adrianus plaatste er dan zijn eigen merk "De gekroonde 65" op. Voor mij is het nu duidelijk waarom Adrianus van Duijn een pijp in zijn assortiment had met d datering 1835 terwijl hij in 1841 begon met pijpen maken. all ctie Aad Kleijweg Arn t rd m, Rokin voïd 1 ri -rn t r bloeiende 2b :.-ich "' pv rt / Neptunus Ic vo l<ooph ndel en i-'.'.t t v; 1; ,rt .?.c w~ ,pul I V- Il ouda / Stip ?.d Koordcl:rn or /.Û N l t ~l ~JI' Jä ·d I ' ( i( 1 J{JII' 1 cl r fJ 1 1 , tel{ t 119 rond I< telopening '1 l/1'.I~> IUbO (i(llld:, 0 1 11 11dtll v:111 1 uijn ----- I 111 p.:: H Nr. 1,?.,3.] [2, p. : 11 j 2051


Literatuur: [1] Ruud Stam en Freek Mayenburg. Een stort van Adrianus van Duijn. In: PKN Nr. 50. [2] D.H. Duco. Het Goudse kleinbedrijf in de negentiende eeuw. Pijpelijntjes 2 jaargang X. [3] Hans van der Meulen. Goudse pijpenmakers en hun merken 2052


De Tabak en de Joden deel 212 Dr. J.J. Herks Uit: "Onze voorouders en hun werk", Genealogische vereniging, 1971. Noot van de redactie: Dit is het vervolg van het artikel met dezelfde naam dat verscheen in het voorgaande nummer. Dat de regeerders van Amersfoort ook veel betekenis toekenden aan de activiteiten van de Joden voor de tabaksteelt en handel, blijkt onder meer uit de resoluties van 22 en 29 juli 1726. Hierbij kregen de Joodse burgers van Amersfoort toestemming om in het hertogdom Gelre en het graafschap Zutfen te reizen om tabak op te kopen. Deze maatregel was noodzakelijk geworden omdat beide staten in 1720 een verordening hadden uitgevaardigd, tegen alle rondtrekkende handeldrijvende Joden, die niet van de grote wegen mochten komen en niet op het platteland mochten overnachten. Dat de regering van Amersfoort van het grote belang van de Joden voor de handel overtuigd was, blijkt uit de toelichting dat er naar haar mening geen onder- scheid mocht worden gemaakt tussen "eerlijke welg st Id coopluyden uyt deze Provincie koollende die haere interessen willen so ken in de traficquen en gewasschen in de hoogst gemelde Provinci vallend. Ende dan ook wel mede insonderheyd van het gewasch v n d n T b k, die door de Jooden in deze stad woonenden, wel tot een d rd n deel van dat geene daer alle jaere valt, wordt gekogt, dat die p-1r~ d z lv Tabak niet anders connen soecken off bekomen als bij de boer n off planters, die ten grootsten deele ten platten lande seyn geseten". Do Joclon zoud n bovendien toestemming moeten krijgen om onderweg 's n hts lr 1 l1erberg n te verblijven en wapens te dragen, omdat zij vaak geld bij ziel 1 l 1~-1dden om de tabakstelers uit te betalen. Amersfoort had men zijn intcrvL ntic ,'11cccs, want besloten werd dat na afgifte van een certificaat van go d ! J< dn 1~J d r de stadsregering de Amersfoortse Joden "daer op 011clc I h1•;::chc n t g ns de dispensatie van voorsegde Placaet in deze Provi11<.lc ::011dcn mogen reijsen en haere commercie drijven"(30). Het !J 1 vul! 1 v: 111 do%u b lis- sing was onder meer dat Cohen in Arnhem een 1';11>:11 t,: p 111H rij oprichtte, waar joodse en christelijke arbeiders op goede VO( 1:.:1111111wurl t ll. IJ( 11lt 1 < :i:,:u 1l:;t Joodse familie die zich in Amersfoort met de tabak heeft bt 1/. llU' liullll< 11 i:1 do f milie Cohen. Zoals hierboven medegedeeld kreeg 1 zcr;l1 1c:(}111111111704 het burgerschap van Amersfoort. Zijn gezin was lt11l1 <1111 1:, 1(11 / 1.1>11< 11 n 4 dochters uitgebreid . . lncol>, 1' <', 1 vrn 1 dl zoons, huwde in 1714 met Lea Abrahamse. Uit dit l111w1 111 w1 1d l In clochter Eva geboren, die later met Benjamin, de 2053


belangrijkste vertegenwoordiger van de familie Cohen, in het huwelijk zou treden(31 ). In 1737 vertrok Ezechiël naar Amsterdam waar hij in 1746 overleed. Zijn zoon Jonas die in 1696 was geboren, zette met zijn broer Samuel de zaak van zijn vader voort. Jonas was echter reeds in 1720 een tabakshandel voor zichzelf begonnen en had daarvoor een "seekere huysinge hof en hofstede gelegen aan de Langestraat" gehuurd(32). In maart 1737 huurden beide firmanten na het vertrek van hun vader het tabaksland onder de "Heerlijkheijd van Asschat", dat voorheen hun vader had gehuurd. De firma werd geen succes en in 17 41 gingen beide firmanten in min en vriendschap uiteen. In 17 48 ging Jonas een compagnonschap aan met zijn zoon Benjamin die toen 22 jaar oud was en wist de firma in Amersfoort tot grote bloei te brengen(33). Jonas was met Sarah ltaliaander getrouwd en één van hun dochters huwde in 17 48 met Joseph Meyer Gold smid, wiens familie uit Kassei afkomstig was. Hij bekleedde van 1767 tot 1784 het ambt van secretaris van de Joodse Gemeente in Groningen. Een andere dochter, Rebecca, trad in 1763 in het huwelijk met Georg Goldsmid. Hij was in Amsterdam geboren maar eveneens uit Kassei afkomstig. In 1765 vestigde hij zich in Engeland en stichtte daar een bankiershuis dat spoedig tot grote bloei kwam. Hierdoor kwam de familie Cohen vooral in aanzien(34). Het bankiershuis Goldsmid verstrekte in korte tijd zoveel leningen dat het van 1792-1810 met dat van de Rothschilds vergeleken kon worden. De Lutine was met enige miljoenen aan goud beladen afkomstig van Goldsmid, terwijl hij samen met een andere bankier aan de Engelse regering 14 miljoen pond leende. Niet alleen door de huwelijken van hun dochters nam de familie Cohen een vooraanstaande plaats in Amersfoort en de Republiek in. Ook de toeneming van de zaken in tabak droegen bij tot deze belangrijke positie. Omstreeks 1750 had de familie Cohen uitgebreide bezittingen, niet alleen tabaksplantages maar ook bouwland, vruchtbomen, tabaksschuren, en huizen binnen en buiten de stadsmuren. Dat de Cohens als tabakshandelaren een belangrijke plaats innamen, blijkt ook uit de vroedschapsresolutie van 1737 waarbij besloten werd dat de kosten van vervoer van tabak uit Amersfoort afkomstig, welke bij Pampus moest worden overgeladen voor vervoer naar het buitenland, aan Cohen zouden worden terugbetaald met een totaal van 5 stuivers en 8 penningen per 100 pond. Het is duidelijk dat op deze wijze de export van Amersfoortse tabak werd vergemakkelijkt en bevorderd(35). Onder leiding van Benjamin nam de zaak voortdurend in omvang toe. Hij kocht nieuwe pakhuizen en huurde ook nog tabakszolders van zijn zwager Abraham ltaliaander(36). De grootste tabaksschuren in de omgeving van 2054


Amersfoort waren tevens zijn eigendom. Hij liet grote hoeveelheden tabak verbouwen op plantages van grote oppervlakte rondom Amersfoort gelegen. Hij gaf in 1760 opdracht een nieuw huis aan de Zuidsingel te bouwen en kon reeds in die tijd tot de miljonairs gerekend worden. Door het huwelijk van zijn zuster met Georg Goldsmid onderhield hij goede betrekkingen met financiële kringen in Londen. Nakomelingen van zijn broer Ezechiël namen in Berlijnse bankierskringen vooraanstaande posities in, zodat hij met zijn broer Jonas bij allerlei financiële transacties betrokken raakte. En behalve met tabak hielden zij zich ook nog met tal van andere zaken bezig. Zo handelden zij in meel bestemd voor de koloniën in Amerika. Het ging om 3000 hl. per 2 maanden te leveren aan de "Americaanse Etablissementen"(37). De veelzijdige activiteiten van de broers komen ook tot uitdrukking in het verzoek aan de Staten van Utrecht om een katoendrukkerij te mogen oprichten. In verband hiermee verzochten zij om ontheffing van verschillende octrooien(38). Het leven van Benjamin met zijn broer Jonas moet voortdurend boeiend zijn geweest. Want beide broers waren in 1765 ook verwikkeld in een proces betreffende het omsmelten van onzuiver zilver(39). Gedurende de zevenjarige oorlog ( 1756-1763) exploiteerde Benjamin Cohen in verband met de muntspeculaties van Frederik de Grote een muntsmelterij in Muiden(40). Daarnaast gaf Benjamin het stadhouderlijke hof financiële adviezen. Toen Jonas in 1760 overleed was Benjamin de enige firmant. Ongetwijfeld is de minder florissante gang van de tabakshandel er mede oorzaak van geweest dat de Cohens hun aandacht aan andere zaken en financiële transacties gingen besteden. Hoe het ook zij, het waren de Cohens die aan Amersfoort in het einde van de achttiende eeuw de grootste glans gaven. In een request van die tijd wordt melding gemaakt van de "Stad Amersfoort, alwaar die van hunne natie de fraaiste gebouwen gesticht" hadden(41 ). Toen Willem V voor de Patriotten moest vluchten betrok het prinselijk paar het fraaie Louis XVI huis dat Benjamin zoals vermeld in 1760 aan de Zuidsingel had laten bouwen. Hier vergaderden de Oranje gezinde Staten van Utrecht enige malen en werden door de Prinses de plannen ontworpen om de Prins weer in zijn functies te herstellen. Ook financierde Benjamin Cohen de betaling van de soldij van de troepen die de Prins waren trouw gebleven(42). De Prins en zijn vrouw bezochten enige malen de Synagoge en schonken een portret van de Prins dat thans nog aanwezig is in het huis van Benjamin Abraham Cohen, de zoon van Benjamin. Dit huis was soortgelijk aan dat van zijn vader en is thans nog stadhuis van de gemeente Amersfoort(43). 2055


Ter gelegenheid van het herstel van het stadhouderlijk gezag werd in Den Haag een 3-tal Joden, waaronder Benjamin Cohen, als dank voor hun medewerking ontvangen. De Prins beloofde de Joden ten alle tijde te zullen beschermen( 44 ). Benjamin was niet alleen een belangrijk koopman, maar ook een groot geleerde, die de hoogste rabbijnengraad bezat en vele leerlingen had die met hem de Tora bestudeerden. Bovendien was hij een groot mathematicus. Voorts beschermde hij kunsten en wetenschappen. Hij bezorgde Amersfoort wereldfaam(45). Door zijn grote gaven was hij één van de belangrijkste figuren uit de achttiende eeuw. In 1766 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij zich vooral aan financiële transacties en andere zaken wijdde. Na de dood van Jonas in 1780 nam Benjamin zijn zoons Abraham en Ezechiël in zijn zaak op die daarna een grote uitbreiding onderging. Onder de naam Cohen en Cie stichtten zij een compagnieschap voor de zeehandel. Karl Struyensee, minister van financiën van de Koning van Pruisen, werd "director" van deze firma en het is ongetwijfeld aan zijn invloed te danken dat de firma in 1793 optrad als emittent van een Pruisische staatslening van 5 miljoen gulden, in 1793 uitgeschreven, gevolgd door een soortgelijke lening van 3 miljoen gulden in 1795. Met tal van zaken hield de firma zich bezig, wat onder meer blijkt uit de verplichting om gedurende 9 jaar 40.000 karaat diamant uit Brazilië te betrekken(46). Na het vertrek van Benjamin naar Amsterdam liet hij de leiding van de zaak in Amersfoort aan zijn zoon Abraham over, die zoals bekend het huidige stadhuis bewoonde. Het huis aan de Zuidsingel bleef leegstaan. Benjamin overleed in Amsterdam in 1800 nadat hij daar nog een 14-tal jaren actief was geweest. Ofschoon het toenmalig aandeel van de Joden in de geld- en goederen handel niet overdreven moet worden, is hun betekenis voor de tabaksteelt en -handel zeer groot geweest(47). Het zijn zonder twijfel Joodse tabakshandelaren geweest, die de tabaksteelt in Amersfoort en Nijkerk tot ontwikkeling hebben gebracht(48). - Voor Amersfoort is het vooral de familie Cohen geweest die een onuitwisbare invloed op de stad heeft uitgeoefend en het zijn de Joden van Amersfoort geweest, die "door de negotie in de tabak en andere saecken tot grote groei en bloei van voorsegde stad toegebracht hebben"(49). Dr. J.J. HERKS 2056


Noten 30 Zwarts. blz. 25 e.v. 31 G. A. /. Hovy. Collectie 1. Handschriften. Opstellen over onderwerpen uit de Amersfoortse geschiedenis. De familie Cohen te Amersfoort. Haar werkzaamheden in de tabakscultuur en de tabakshandel en haar rol in de patriottentijd aldaar. blz. 1. 32 D. E. Cohen. blz. 65. 33 Zwarts. blz. 32 e.v. 34 D. E. Cohen. blz. 157 e.v. 35 G. A. Res. 12 maart 173 7 36 Zwarts. blz. 34. 37 G. A. Amersfoort, Res. 9 januari 1758. 38 W. /. Smit, de Katoendrukkerij in Nederland tot 1853, (1928). blz. 255. 39 van Dillen, Amsterdam als wereldmarkt der edele metalen in de 17e en 18e eeuw in de Economist van 1923. blz. 598. 40 van Dillen, Amsterdam als wisselmarkt, blz. 599. 41 Gemeentearchief Utrecht, Resolutie vroedschap, 3 november 1788. 42 Hovy, Collectie 1, Handschr. Fam. Cohen. blz. 6 en 7. 43 Gesch. der Joden, blz. 599. 44 D. E,. Cohen, blz. 89. 45 Gesch. der Joden, blz. 436. 46 D. E. Cohen, blz. 69 e.v. 47 van Dillen, Amsterdam als wereldmarkt, blz. 26 e.v. 48 Gesch. der Joden, blz. 574 e.v. 49 Gemeentearchief Utrecht, Resolutie Vroedschap, 3 november 1788. 2057


4 April PKN ruilmiddag in 's-Graveland Arjan de Haan De pijpendag is ieder jaar opnieuw een doorslaand succes. Door de combinatie van interessante locatie, mooie lezingen, de ruilbeurs en het lekkere eten is er een mogelijkheid gecreëerd voor verzamelaars om samen te komen en de hobby te delen. Wat mij echter opvalt zijn twee dingen. In de eerste plaats zijn het veelal dezelfde mensen die op de pijpendag verschijnen; de harde kern van oudgedienden die de vereniging draaiende houden. Wat ik echter mis zijn de overige leden waarvan sommige pas enige jaren lid zijn, maar velen ook al tien jaar of zelfs meer. Ik kan mij voorstellen dat hier enige mate van drempelvrees een rol speelt en dat is jammer, want wij verwelkomen graag nieuwe gezichten op de pijpendag. In de tweede plaats verbaast het mij enigszins dat er slechts één pijpendag per jaar is. Toegegeven, de organisatie vergt veel werk en maar weinig mensen hebben de tijd om dit te regelen, maar anderzijds merk ik dat er grote behoefte is om elkaar vaker te zien. Vrijwel iedereen reageerde positief op mijn voorstel om een tweede dag te organiseren. Nu dan, "twee vliegen in één klap". Zaterdag 4 April organiseer ik een pijpenruilmiddag in mijn galerie in 'sGraveland. Zoals de naam al zegt gaat het hier niet om een complete pijpendag, maar gewoon om een extra mogelijkheid om bij elkaar te komen. Uiteraard is er koffie, fris, bier en wijn, en ook broodjes kunnen geregeld worden. Naast alles over ' pijpen en tabacologie is er in de omgeving van de galerie ruimschoots de mogelijkheid om op de landgoederen van Natuurmonumenten te wandelen. En wie tot slot nog even een lekker hapje wil gaan eten vindt die mogelijkheid in de nabijheid van de galerie. 2058


Uiteindelijk gaat het om een gezellige middag met gelijkgestemden. En hoewel natuurlijk de bekende gezichten van harte welkom zijn gaat deze oproep ook uit naar de "slapende" leden. Mijn hoop is dat bij dezen jullie eens een kijkje komen nemen en mochten jullie dubbel materiaal hebben, neem dat dan zeker mee. Bij dit PKN nummer vinden jullie een inschrijfformulier met de agenda, informatie over de locatie van de galerie, en een deel dat naar mij opgestuurd kan worden waarop jullie contactgegevens staan. Dit laatste kan eventueel ook via de email ([email protected]). Tot ziens in April! 2059


Voor sigaar, sigaret of pijptabak? Piet Smiesing Ruim dertig jaar geleden vond ik op een volkstuinencomplex, rond Utrecht, een merkwaardig kleipijpfragment. Een cilindervormig pijpje met het formaat en de vorm van de bekende kartonnen sigarenpijpjes Tussen de trompetvormige houder en het mondstuk is een kraalvormige verdikking. Het dunne mondstuk ontbreekt. Tot twee jaar geleden, was dit het enige exemplaar dat ik in dertig jaar zoeken en graven ooit heb gevonden. Toen vond ik op een beurs, in een bak met bodemvondsten, een tweede exemplaar! Soortgelijke pijpen in de literatuur In de mij beschikbare literatuur ging ik op zoek naar soortgelijke pijpjes. In de vraagbaak van het PKN-nummer 24 van maart 1984 meldt Michel Vroomans een vondst van enige pijpfragmenten waaronder eveneens zo'n pijpje. Zijn exemplaar is van zwart gebakken klei. Het kopgedeelte is versierd met bloemranken en op de keerzijde zien we de staf van Mercurius gekruist met de drietand van Neptunus. Op de kraalvormige verdikking zien we op één kant de gekroonde duif en op de andere kant het fortuin. Beide merken waren namelijk in bezit van 'de Goudse fabrikant Jan van Baaien. Met het fortuin merkte hij vanaf 1861 zijn producten en het wapen van Gelderland gebruikte hij vanaf 1849. Het pijpje met dit dubbele merk moet daarom vanaf 1861 vervaardigd zijn. In PKN-nummer 114 vinden we het artikel van Ron en Arjan de Haan: "Een Hollandse sigarenpijp uit de 18e eeuw". Hierin wordt aandacht geschonken aan een complete sigarenpijp die zich in de collectie bevindt van de Archeologische Dienst Amsterdam. De auteurs tonen aan dat dit type pijp, waarbij de kopopening in het verlengde ligt van het mondstuk, niet geschikt is \(oor pijptabak, maar voor sigaren. De 26 cm lange pijp, met de naam "A van Houten", laat zich dateren in de periode dat vader en zoon Van Houten werkzaam waren, namelijk in de 2cte/ 3cte kwart van de 18cte eeuw. Sigaren pijp Het door mij gevonden pijpje op het tuinencomplex heeft hetzelfde formaat als het pijpje van Vroomans. 2060


Op de 3,5 cm lange sigarenhouder zien we het wapen van Haarlem in lauwertakken en aan de andere zijde een zwemmend zeemonster, met een dolfijnenkop, een geschubd lijf en een krul in de drievinnige staart. Hiervan is het wapen van Haarlem het pijpenmakersmerk. Het behoorde in de tweede helft van de 18cte eeuw eerst toe aan Jacob Nobel. Daarna waren van 1778 tot 1814 Simon de Jong en zijn weduwe de eigenaars. De laatste bezitter was Pieter van Rijk en wel van 1814 - 1848. De fijne radering rondom de koprand, een handeling die in de 1 gele eeuw niet meer op die manier plaats vindt, geeft een datering van de tweede helft 18de eeuw. Op de overgang van houder (kopgedeelte) naar mondstuk is een geribbelde, kraalvormige verdikking waaraan het pijpje tijdens het roken kan worden vastgehouden. De kopopening heeft evenals de pijp in het artikel van de 'Hanen', een doorsnee van 1 cm en is daarom volgens mij ook bestemd voor sigaren. Het vrij dunne mondstuk is waarschijnlijk afgebroken doordat het rookkanaal niet precies centraal werd geboord. De naden zijn weggewerkt en vertonen een streepjesmotief. Sigaretten pijp Bij het gekochte exemplaar is het kopdeel veel korter, namelijk 2,5 cm. De radering rondom de koprand ontbreekt hier. Aan één zijde zien we een scherpe afdruk van, het door ranken ingesloten, gekroonde wapen van Gouda en aan de andere zijde het pijpenmakersmerk de gekroonde 73. Het merk geeft een uiterste datering van 1865, want daarna wordt het merk niet meer gebruikt. De pijp zal rond het midden van de 1 gcte eeuw vervaardigd zijn. De kopopening is smaller dan bovengenoemde pijp en heeft een doorsnee van 8 mm. Daarom lijkt mij de pijp niet geschikt voor sigaren, 2061


maar eerder voor sigaretten. Dan, in het midden van de 19de eeuw, is de sigaret in opkomst! Zo lezen we in "500 Jaar tabakscultuur": "In de Krimoorlog ( 1853 - 1856) bracht Europa geheel in de ban van de sigaret. En nog iets later de hele wereld". De Krimoorlog ging tussen Turkije, Engeland, Frankrijk, Oostenrijk en Italië. Na deze oorlog namen alle partijen, voor zover het nog niet bij ze bekend was, de gewoonte van het sigaretten roken mee naar huis., Samenvattend kunnen we vaststellen dat vanaf het midden van de 1 gcie eeuw er op beperkte schaal sigaren werden gerookt en dat enkele Goudse pijpenfabrikanten daar op inspeelden. Als na de Krimoorlog (1853 - 1856) door de opkomst van de sigaret de vraag naar de tabakspijp verder terugloopt, worden er ook sigarettenpijpjes vervaardigd. Vreemd is echter dat er uit die periode zo weinig vondsten bekend zijn, van, door pijpenmakers vervaardigde, sigaren- en sigarettenpijpjes. Mochten er meer van dergelijke vondsten bekend zijn, dan hoop ik dit graag te vernemen. Geraadpleegde literatuur: J. van der Meulen, Goudse pijpenmakers en hun merken, 2003 Bulthuis, P. , 500 Jaar tabakscultuur. De rijke geschiedenis van het roken, 1992 PKN VI, nr. 24, maart 1984, p. 76, M. Vroomans, Vraagbaak PKN XXIX, nr. 114, oktober 2006, p. 1813-1818, R. de Haan & A. de Haan, Een Hollandse sigarenpijp uit de 1 Se eeuw. 2062


Een schenking van Gerrit Cornelis van der Want aan de verzamelaar W. Bragge in 1869. Ruud Stam In het Nationale Pijpenarchief in Liverpool is een kopie aanwezig van een catalogus van Fiolet die in 1869 door Gerrit Cornelis van der Want aan de pijpenverzamelaar W. Bragge gezonden is voor diens collectie. De catalogus is ter ere van deze schenking van een fraai gedrukt voorblad voorzien. (zie afbeelding 1 ). Het betreft de catalogus uit 1846 van Louis Fiolet uit Saint-Omer. Het gedrukte voorblad laat zien dat Gerrit van der Want er waarde aan hechtte om deze catalogus aan Bragge te kunnen zenden. Gerrit van der Want kon hiermee laten zien dat hij een moderne manufacteur van pijpen was die gevoelig was voor en meeging met de eisen van zijn tijd. Hoe belangrijk dit was wordt duidelijk uit de onderstaande analyse van de mentaliteitsomslag onder de Goudse pijpenmakers in het midden van de jaren vijftig van de 1 ge eeuw. De economische situatie in de Goudse pijpennijverheid in de eerste helft van de 1 ge eeuw. Nadat de Franse troepen in november 1813 ons land verlaten hadden was er een korte opleving van de Goudse pijpennijverheid. Het was de eerste opleving na 1785. Een opleving echter die meer door inhaalvraag en hoop op betere tijden gevoed werd dan door een structurele verbetering van de situatie voor de Goudse pijpenmakers. De opleving van de pijpennijverheid is van korte duur en na 1815 gaat de neergang in Gouda weer verder. In andere takken va17 de nijverheid was pas na 1817 van een tijdelijke teruggang sprake.1 Bovendien was het herstel in 1814 in de pijpennijverheid minder sterk dan in de gehele industrie. Na 1815 blijkt de slechte situatie in de pijpennijverheid in Gouda structureel te zijn. Zo waren er in 1813 nog 112 pijpenmakerijen in Gouda met 750 werknemers en steeg dit aantal in 1815 naar 123 maar daalde in 1816 naar 109.ii De toestand van de fabrieken wordt in 1816 als zeer kwijnend omschreven. Vooral de geringe uitvoer, merkimitatie en de buitenlandse concurrentie i Zanden, Nederland 1780-1914, blz. 150. ii Wit, "Statistische" blz. 45-96. Everwijn, Beschrijving, blz. 155. Sahm, KvK., inv. Nr. 106. De betrouwbaarheid van deze gegevens is beperkt, echter de cijfers geven een redelijke indicatie van het aantal bedrijven. Door de pijpenmakers zelf werd voor het jaar 1816 het onwaarschijnlijk hoge aantal van 3500 werknemers opgegeven. Opgave van C. Prince aan de K.vK.&F, Sahm KvK. 343 nr. 129. Vermoedelijk is hier het potentiële en niet het werkelijke aantal opgegeven. 2063


spelen de pijpenmakers parten.i Hoe ernstig de malaise van de pijpennijverheid en van de werknemers in Gouda was blijkt wel uit een beschrijving van de toestand in Gouda door Van Hogendorp. Hij bezocht Gouda in 1819 en hij beschrijft de slechte toestand van de Goudse nijverheid, in het bijzonder de potten- en pijpenmakerijen. Over de uitgehongerde toestand van de arbeiders in Gouda schrijft hij: 'Dit is wel geen zeldzaam verschijnsel in fabrijksplaatsen, doch hier evenwel treffender dan elders". ii Het proces van structurele groei van de economie na 1819 blijft in de Goudse pijpennijverheid uit.iii De belangrijkste oorzaken zijn nog steeds de geringe export, hoge tolmuren, vervalsingen van het Goudse product en de terugloop van de binnenlandse vraag, ondermeer veroorzaakt door de opkomst van de sigaar en armoede van de stedelijke bevolking. Hoewel met name vanaf de jaren veertig de export sterk verbetert, betekent dit nog niet dat het goed gaa~ met de Goudse pijpennijverheid.1 v De prijzen in het buitenland zijn slecht en de buitenlandse centra kunnen goedkoper produceren dan Gouda. Er heerst grote armoede en het zijn slechts enkele van de grotere pijpenmakerijen waar de bazen een redelijk inkomen weten te verdienen. PATTBBI001 FRENCH PIPES,, PRESENTED IN 1889 AT O.OU.OA. i Zo worden in de opgave van P1ince als middelen tot verbete1ing genoèmd: • Verbieden om het Goudse Wapen te stellen in andere plaatsen van ons Rijk. • Het opheffen der belasting [ op pijpen uit de noordelijke provicies] in de zuidelijke provintieën van ons Rijk. • Het verbieden van de uitvoer van gereedschappen buiten het Rijk en ook binnen het Rijk zonder daarbij gevoegde ce1tificaat van enige autoriteit alhier. • Te verbieden het déboucheren (wegkopen) van werkvolk. • De belasting op den invoer der vreemde pijpen exact in te vorderen. • Gepaste ve1togen bij andere mogendheden te doen, tot opheffing van het verbod of belasting op den invoer. ii Hogendorp, Bijdrage.,_ blz. 266 e.v. iii Zanden, Nederland 1780-1914, blz. 151 e.v. iv Anoniem, Statistiek van de handel en scheepvaait. 2064


De heersende mentaliteit in de eerste helft van de 1 ge eeuw. Dat de teruggang van de Goudse pijpenproductie niet te wijten was aan Jan Saliegeest bij de pijpenmakers moge duidelijk zijn. Toch moet de vraag gesteld worden of de Goudse pijpennijverheid niet beter had kunnen presteren. Het beeld dat naar voren komt is dat van een sector die weinig vernieuwend was en waar modern ondernemerschap in hoge mate ontbrak en belemmerd werd door de gilderegels. Waren er tot het begin van de jaren twintig nog verschillende initiatieven van de commissarissen van het gewezen gilde gericht op het herstel van de oude vertrouwde toestand, na die tijd beperkten zij zich vooral tot de merkbescherming. Het college van commissarissen vergrijst en is qoof voor nieuwe ontwikkelingen en schermt zich af tegen nieuwe invloeden.1 Er is geen oog voor de ontwikkeling van de vormgeving van de pijp in het buitenland en er is geen visie op het in de markt zetten van een alternatief voor de luxueuze en meer aan de tijd aangepaste vormgeving van de meerschuim en porse.!einen pijp, ook niet toen in Frankrijk de figurale kleipijp al furore maakte.11 Passend in die tijd was ook dat nauwelijks buitenlandse reizen gemaakt werden om zich op de hoogte te stellen van de producten van concurrenten. Deelname aan tentoonstellingen vond eveneens nauwelijks plaats en ook zo kwamen er geen nieuwe impulsen bij de Goudse pijpenmakers binnen. Er werd niet geadverteerd. De consument (handel) moest maar naar het bedrijf toe komen.111 Gouda liep dus hopeloos achter en klampte zich in deze slechte tijd wanhopig vast aan haar gewezen glorie en de hoge waardering die het Goudse product nog steeds had. Een brief van de Commissarissen van 13 oktober 1826 laat de werking van de remmende voorsprong duidelijk zien. iv Niet alleen klagen zij in deze brief over de oneerlijke concurrentie en de slechte situatie van de Goudse pijpennijverheid. Nee zij doen dit vooral tegen de achtergrond van de hoge kwaliteit van de Goudse pijp die beschermd dient te worden. Niet alleen wordt gewezen op de historische positie van het Goudse product en de voormalige glorie van de Goudse pijpennijverheid, maar ook wordt gewezen op de waardering die de Goudse kwaliteitspijp op de nijverheidstentoonstelling van 1825 kreeg: "dat de Pijpenfabrikeurs te Gouda hunne oude roem weten te handhaven heeft de tentoonstelling van Kunst en Vlijt te Haarlem in 1825 overtuigend bewezen, en doen zien hoeverre zij de Engelschen te boven gaan". v De enige uitweg i Duco, Goedewaagen, blz. 17. iiStam, politieke pijp, blz. 1164. iii Brugmans, arbeidende~ blz. 70. iv Sahm, inv.nr. 343, nr. lh v De kwaliteit van de Engelse pijp was naar Hollandse standaard matig. Een vergelijking met de Franse producten zou voor de lange pijpen een vrijwel evenwaardige positie laten zien. 2065


uit de malaise die door de pijpenmakers gezien werd was vasthouden aan de superioriteit van de lange Goudse pijp. Fol./1 2 . . J ./ . . ................ .


De verandering. in het midden van de jaren vijftig 1 n het Goudsch Kronijkske van 23 maart 1854 wordt verslag gedaan van een vergadering van fabrikanten, onder leiding van een commissie die de Goudse inzenders voor de wereldtentoonstelling van 1855 begeleidt. i Pieter Goedewaagen was uit hoofde van zijn functie in de Kamer van Koophandel en Fabrieken voorzitter van deze commissie. Uit het verslag blijkt voor het eerst dat de noodzaak tot vernieuwing wordt ingezien en dat oriëntatie op de zo concurrerende Franse pijpenindustrie plaats vindt. Omdat de toespraak van een van de commissieleden in deze vergadering het begin van de omslag in het denken van de Goudse pijpenmakers markeert zijn hier passages uit dit verslag opgenomen: "Daarna worden eenige in Frankrijk vervaardigde pijpen, door een lid van het bestuur, aan de vergadering ter bezigtiging aangebodenen en ter beschikking gesteld van de tegenwoordige H.H. Pijpenfabriekeurs, om daarnaar, vooral wat betreft de meer sierlijke figuren, een model te kunnen nemen.".... Spreker "wekte zoo pijpen- als pottenfabriekanten op, - ten einde met de meer fraaije vormen, die men in het buitenland aan het fabriekaat wist te geven, te kunnen concurreren, en daardoor alleen hunne fabrieken voor den ondergang te behoeden, - zich toch vooral erop toe te leggen, dat den jeugdigen beoefenaars van hun vak les werd gegeven in de Teekenkunst, waartoe weinig kostbare gelegenheid alhier weldra, beter dan elders, zal openstaan. Hij prees - en te regt - de kennis der teekenkunde als het eenige middel aan, om de meer smaakvolle vormen en figuren van het buitenland te kunnen nabootsen, en alzoo ook aan hun fabriekaat die vooruitgang te geven, die de geest des tijds medebrengt." Dat de Goudse pijpenmakers zich oriënteerden op de Franse pijp is niet verwonderlijk. Immers al in de jaren twintig van de 1 ge eeuw kwam in Frankrijk de figurale pijp steeds meer in zwang. Geholpen door de Franse beeldhoudkundige traditie wisten fabrieken als Blanc-Garin, Fiolet en Gambier een product in de markt te zetten dat veel beter aansloot bij de Franse smaak en het levensritme van die tijd en dat met zijn fraaie vormgeving internationaal concurrerend was voor zelfs de meer luxueuze pijpen uit andere materialen. De boven beschreven omslag in denken van de pijpenmakers past geheel in de veranderingen die in het midden van de 1 ge eeuw in Europa plaatsvonden. In 1848 braken er in heel Europa revoluties uit. Ondermeer in Parijs, Wenen, Rome , Milaan, Berlijn en Dresden. Er waren barricaden, er werd gevochten en de doelen waren democratie en vrijheid. In Nederland i Goudsch Kronijkske nr. 24, 23-3-1854. 2067


was er geen opstand, maar de onrust in het buitenland was voor de Koning voldoende reden om in te stemmen met een nieuwe grondwet. Niet deze revoluties, maar vooral de mentale verandering die gepaard ging met de onrust in Europa was bepalend voor de verdere economische toekomst. Er ontstond een nieuwe manier van denken. De cultuur van succes en praktisch nut won steeds meer terrein. De kranten en tijdschriften berichten daar uitvoerig over. Beschouwingen over nieuwe technieken en ontwikkelingen speelden een belangrijke rol in het ontstaan van een bewustzijn dat gericht was op verandering. Immers zoals Auke van der Woud verwoordt: 'De lonen werden niet hoger en de prijzen van voedsel, kleding en een steeds langere rij consumentenartikelen werden niet lager door veel te lezen en te denken over het Goede, het Schone en het Ware, maar door mechanisatie en organisatie, door de aanhoudende strijd om de macht over ruimte en tijd'_; Het uitvoerige bericht in het Goudsch Kronijkske in 1854 over de vergadering van pijpenfabrikanten, waar voor het eerst sprake was van een omslag in het denken bij de pijpenfabrikanten, past dan ook geheel in deze ontwikkeling. Oriëntatie op succes weerspiegelt zich zowel in de aanpassing van het assortiment van de pijpenmakers op een meer 'Franse leest' als ook op het verbeelden van onze nationale trots (b.v. Den Briel pijpen, Oranjepijpen, etc). 1 n de jaren die volgden verbeterde de , toestand van de Goudse pijpennijverheid. Natuurlijk was de mentaliteitsverandering daarvoor niet alleen verantwoordelijk. Grote internationale vraag in de jaren vijftig tot zeventig, betere prijzen en de grote orders van internationale handelshuizen waren hier vooral debet aan. Echter het is de vraag of de Goudse pijpenmakers bij de internationale ontwikkelingen hadden kunnen aansluiten als het nieuwe denken niet doorgedrongen zou zijn tot de pijpenmakers en zij in hun besloten wereld waren blijven produceren. Een van de gevolgen van de veranderde oriëntatie van de Goudse pijpenmakers was een grote, bijna explosieve uitbreiding van het assortiment. Hierbij lieten de pijpenmakers zich leiden door de wensen van de markt, maar bij de grotere bedrijven is ook de status van het bedrijf bepalend voor de samenstelling van het assortiment. Hoewel de calvinistische Hollander veelal de eenvoudige modellen met niet te veel opsmuk prefereerde, worden in de jaren zeventig door verschillende pijpenmakers, zoals Goedewaagen, Van der Want en Van der Maas, vaak verouderde, Franse en Belgische vormen aangekocht, om zo op de internationale markt mee te kunnen komen.ij (zie afbeelding 2). Binnen i Woud, nieuwe wereld, blz. 81. ii Duco, finna P. Goedewaagen, blz. 26, 27 en 59-62. 2068


Nederland sloegen deze producten nauwelijks aan. Het verleende deze grote b~drijven bovenal status om deze pijpen in hun assortiment te hebben.' De schenking van een Fiolet catalogus aan Bragge was dan ook een mogelijkheid voor Gerrit van der Want om nog eens te benadrukken welke status zijn bedrijf had en hoezeer het een modern bedrijf was. Het was dan ook niet passend om deze catalogus alleen met een begeleidend briefje naar Bragge te zenden. Nee, een fraai gedrukt voorblad onderstreepte nog eens het belang van de gift en van het bedrijf van Gerrit van der Want. Literatuur: • Anoniem: Statistiek van de Handel en Scheepvaart van het Koninkrijk der Nederlanden. 1846-1915. • Brugmans, 1. J.: De arbeidende klasse in Nederland in de 19e eeuw. 1813-1870. 11 e druk, 1978. • Duco, D. H.: Koninklijke Goedewaagen, 1779-1982. Een veelzijdig ceramisch bedrijf. Amsterdam, 1999. • Duco, D. H.: Firma P. Goedewaagen & Zoon. Fabrikantencatalogus uit 1906 voorzien van historische inleiding en verklarend naamregister. Amsterdam, 2000. • Everwijn, J.C. A.: Beschrijving van Handel en Nijverheid in Nederland. Den Haag, 1912. • Hogendorp, G. K. van: Bijdrage tot de huishouding van staat in het Koninkrijk der Nederlanden. Zaltbommel, 1854. • Stam, R. D.: De veranderde positie van de politieke pijp door de eeuwen heen. PKN 22(87), 2000. • Wit, B.: "Statistische" gegevens over de Goudse nijverheid in het eerste kwart van de 1 ge eeuw. De Schatkamer 10(3), 1996. • Woud, A. van der: Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland. Amsterdam, 2007. • Zanden, J. L. van en Riel, A. van: Nederland 1780-1914. Staat, Instituties en Economische Ontwikkeling. Amsterdam, 2000. Afbeelding 1: Het voorblad. Afbeelding 2: Bladzijde uit catalogus nr. 3 van Goedewaagen: serie 2. De nummers 506,507,509, 510,521,523,540 zijn door Goedewaagen aangekocht van Duméril . i De aankoop van vormen in 1880 bij ondermeer Duméril wordt volgens Duco, Goedewaagen, blz. 44 en 45, een kassucces, door uitbreiding van de export naar België en Frankrijk. Helaas wordt deze stelling niet onderbouwd en is deze in strijd met de Statistiek voor de Handel en Scheepvaart. Er is in deze jaren zelfs geheel geen export naar Franktijk. 2069


Kaarten uit mijn verzameling Lodewijk van Duuren Le Café des Oiseaux Een grote trekpleister van Bar-le-Duc, de hoofdplaats van het departement Meuse in Frankrijk was het Café des Oiseaux. Het heeft zelfs een artikel opgeleverd in het Franse tijdschrift La Nature in 1889. Ook zijn er verscheidene prentbriefkaarten van uitgegeven, waarvan er één in mijn verzameling voorkomt. Dit café bevatte een groot aantal vitrines met verzamelingen bijeengebracht door de eigenaar van het café, Joseph-Louis Poirson, geboren in Toul in 1808. Het grootste deel van de vitrines was gevuld met opgezette vogels, wat ook de naam van het café verklaart. Midden in de grote zaal van het café stonden een fontein en een biljart. Een van de vitrines van het café bevatte een collectie pijpen en aanverwante zaken, hetgeen ook in het bovengenoemde artikel kort beschreven is: "In een zaal, aangrenzend aan de grote [zaal], bevindt zich 2070


Click to View FlipBook Version