Afbeelding 2/rechts: Achterzijde van de bazuinblazer. Hoewel de vormnaden van dit beeldje grotendeels zijn gladgestreken, loopt over de bol van zijn hoed nog een goed zichtbare vormnaad van links naar rechts. Op Bacchus-pijpen van Jan Boot loopt de vormnaad juist van voor naar achter over de hoed van Bacchus, omdat de pijpenmal uit een linker- en een rechterdeel bestond en de mal van de bazuinblazer uit een voor-, en een achterdeel. Het effen vierkant van het vaandel gebruikte Jan Boot om zijn initialen IB te plaatsen. Afbeelding 1: Voorzijde van een iets grotere versie van de bazuinblazer, gemaakt in de stijl van Jan Boot. Bazuin en vaandel ontbreken bij dit pijpaarden beeldje. Alleen de ster linksonder op het afgebroken vaandel valt nog te onderscheiden, alsmede het mondstuk van de bazuin. Deze ster is een van de twee extra sterren onder het Goudse wapen. Op deze variant bleven de oorspronkelijke kleuren ondanks het verblijf in de bodem, nog redelijk gaaf. De hoed van de bazuinblazer is zwart, de jas grijs, de broek rood, en de kousen lichtbruin.
Afbeelding 3/links: Voorzijde van een pijpaarden beeldje, vervaardigd door Jan Boot, dat een vrouw voorstelt uit de Griekse- of Romeinse mythologie. Haar hoofd ontbreekt. De hond, gelegen op haar arm, komt voor als attribuut van Diana, godin van de jacht(2). Zowel Diana als Bacchus maakten deel uit van de twaalf Olympische goden. Verder worden ook nimfen wel in de 17e-eeuw afgebeeld met een hondje op de arm en bestaan er schilderijen van dames met op de arm een tamme fret. Al in de Romeinse tijd was de jacht op konijnen met behulp van een tamme fret populair. Afbeelding 3/rechts: Achterzijde van dit beeldje waarop Jan Boot de letters van zijn merk I B zette exact in de plooien van de rok. Afbeelding 3 r---"i ! 2118 '--"""'""·"'"'''wv... ·""" .. , .,., •. "."""""'"·'"'""-"•~-----•"'""'-- ---~"'""""--""' __ ,.,.,.,.,,,.,,,.,.,.,.,, ,.,,.,_
Afbeelding 4: Een gezichtspijp door Jan Boot (h. 35 mm.), hielmerk 18 gekroond, van het type " Krijn Dirkse Vormmaker", waarop de merkwaardige sterrencombinatie eveneens voorkomt. Rondom het dikke steelgedeelte staan zes sterren; evenveel als in het wapen van Gouda. Boven de tulband staan op de achterzijde nog twee sterren, aan weerszijden van de vormnaad. Mogelijk wilde Jan Boot met dit patroon aangeven dat het Goudse wapen in zijn tijd zes sterren telde, terwijl het oude wapen van Gouda slechts twee sterren telde. Een vroeg stadszegel van Gouda toont deze twee naast elkaar geplaatste sterren. Overigens heeft deze pijpenkop een iets langere steel dan een identieke pijpenkop op foto 2 in mijn artikel "Krijn Dirkse Vormmaker" ( PKN nr.35 blz. 51.) Het fraaie bandstempel dat Jan Boot plaatste op het dunne steelgedeelte, waarmee hij de aangestreken klei op de overgang van het dunne- naar het dikke steelgedeelte maskeerde, is daardoor duidelijker. Afbeelding 4 Literatuur: (1) Jan Boot, producent van uitzonderlijke modellen; door Jan en Annemieke van Oostveen.(PKN nr. 98 blz. 1442). (2) Helden en Goden; door Lucia lmpelluso; uitg. Ludion,2006.
Uit de collectie van: Pieter J. Sijpesteijn Toen ik jaren g~leden begon met het verzamelen van tabakspijpen uit alle landen en materialen, nam ik en passant de tabaks- en sigarenpotten er als neventhema bij. Inmiddels heb ik een bescheiden collectie waarvan enkele fraaie exemplaren er uit springen. Helaas kan ik weinig over de potten vertellen omdat de personen die mij deze gaven of verkochten zelf ook niet veel over de herkomst, fabricage e.d. wisten te zeggen. Een ding is zeker, de potten zijn niet echt oud, zeker niet van een leeftijd die de (klei)pijpen vaak hebben! (1713 en 18e eeuw, red.) Mijn 'troetelkinderen' zijn de twee Delftsblauwe voorraadpotten die de OudHollandse tekst 'toeback' dragen. De maten zijn: hoogte 31 cm, deksel 11 cm, diameter opening 8 cm en buikdikte 16 cm. Onder de potten staat op beide onderkanten de volgende tekst: Goka, Delfs Holland handpainted e. 7 met een tekening die iets van een kroontje moet weergeven. Een ander bijzonder mooi potje is de pot van groen porselein met een nis waarin een uiltje zit. Dit zou wel eens een sigarenpot in plaats van een tabakspot kunnen zijn want het merk Uiltje was ooit ( en --misschien nu nog) een bekend sigarenmerk. Een goede tabakspot heeft een rubberen ring in de deksel of tenminste een tweede deksel in de pot om de tabak voor uitdrogen te behoeden. Voor potten worden alle materialen gebruikt, variërend van messing, porselein, aardewerk, bakeliet tot allerlei soorten hout
Nog iets over sigaren / sigarettenpijpjes Piet Smiesing In aanvulling op het artikel "Voor sigaar, sigaret of pijptabak?" kan ik melden dat ik hierop wat interessante reacties heb gehad. Eerst wil ik even iets recht zetten. Onder het kopje "Soortgelijke pijpen in de literatuur" maakte ik een fout. Ik noemde hier het pijpenmerk "het wapen van Gelderland" terwijl de fabrikant van Baaien dit merk nooit heeft gezet. De zin moet luiden: Met "het fortuin" merkte hij vanaf 1840 (huur) en 1849 zijn producten, terwijl hij "de gekroonde duif' pas vanaf 1861 gebruikte. Reacties Verder ontving ik van Theo Bottelier een verslag van een archeologisch onderzoek aan het Wortelsteegplein in Haarlem. In de stortkokers van het riool van een hospitaal werden in totaal 361 fragmenten van pijpen gevonden, waaronder een fragment van een sigarettenpijpje. Het is een glad pijpje met een verdikking in het midden. Op deze verdikking is het pijpenmakersmerk "AVR" aangebracht. De laatste Goudse pijpenmaker die dit merk gebruikte is Teunis Kruisheer en wel vanaf 1828. Hoe lang hij dit merk gebruikte vind ik niet vermeld, maar dit sigarettenpijpje stamt zeker uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Een tweede reactie ontving ik van Henk van Oostveen. Hij bezit maar liefst zes soortgelijke pijpjes: 1. Een pijpje zoals afgebeeld op de foto op deze pagina (tevens pag. 2062 PKN-nr. 123), maar de gravering ontbreekt. Volgens Henk is zijn
pijpje van een vroeger type. Op de verdikking is de gekroonde 73 aangebracht. 2. Een drietal gladde pijpjes, gemerkt met de gekroonde 65, waarvan één exemplaar zwart gebakken is. Deze drie pijpjes komen uit een grote gemengde stort van allerlei pijpen met het merk de gekroonde 65. Mogelijk hebben we hier te doen met een stort van de Goudse fabrfkant Adrianus van Duijn, die met dit merk zijn producten van 1841 tot 1882 merkte. 3. Een versierde pijp met aan ene zijde de koorddanser en aan de andere zijde een bloemrank. (De koorddanser is van 1813 tot 1850 in bezit van Hendrik van Duijn.) 4. Een onversierde pijp met op de knopvormige verdikking het merk VOC. Henk van Oostveen vermoedt dat de gemerkte pijpjes uit het eerste kwart van de 1 gde eeuw stammen en dat de versierde pijpjes in de tweede kwart van de 1 gde eeuw zijn vervaardigd en verder: "Zo rond 1860 zijn deze pijpjes uit de mode en zie je ze niet meer." "Knasterkopf" In het blad "Knasterkopf" vond ik een interessant artikel over pijpenvondsten in het stadje Grimma, dat ten zuiden van Leipzig is gelegen. Vanaf 1784 was hier een aantal pijpenmakers werkzaam. In de Mühlstrasse werden pijpen gevonden uit de productieperiode van 1794 tot ongeveer 1850. Onder de opgegraven 245 pijpenkoppen bevonden zich ook enkele sigaren- en sigarettenpijpen (zie afbeelding). Abh. 60
Deze vijf pijpen zijn allen compleet. De pijp op afbeelding 59 behoort tot hetzelfde type als de hierboven genoemde pijpen. Het dunne steeltje achter de knopvormige verdikking mondt uit in een plat mondstuk. Net als het pijpje van Michiel Vroomans is ook dit pijpje voorzien van de gekruiste staven van Mercurius en Neptunus. Aan de andere zijde zien we een bloemslinger. Aangezien volgens de auteur van dit artikel de pijpen tot ongeveer 1850 werden vervaardigd, kunnen we aannemen dat deze ook deze sigaren / sigarettenpijpjes in het tweede kwart zijn vervaardigd. Bronnen: B. Standke, Zur Tonpfeifenbäckerei im sächsischen Grimma, Knasterkopf. Mitteilungen für Freunde irdener Pfeifen. Heft 10 / 1997, S. 1 - 51. Dienst stadsontwikkeling en beheer. Volkshuisvesting, monumentenzorg en archeologie, Afval van gorters, brouwers en een hospitaal. Archeologisch onderzoek aan het Wortelsteegplein. E-mailbericht van Henk van Oostveen J. van der Meulén, Goudse pijpenmakers en hun merken, 2003 1 orm van de Fabriek Knoedgen-Hillen te Bree, en tevens het model sigarcnpijp zoals beschreven in het artikel van Piet Smiesing, p.2121
Fabriek Knoedgen-Hillen te Bree: Wie helpt??? Jos Engelen Zoals bekend zijn de messing- en stalen vormen van de Firma Knoedgen-Hillen teruggevonden bij de Firma Gubbels in Roermond. Dit vormen bestand is zowel afkomstig uit de eigen fabriek als ook via overname en kopie afkomstig van andere kleipijpenfabrieken. Op het Forum van de Website van de PKN http://wgkleipijp.forumup.nl/ bestaat er sedert enkele weken een rubriek: Forum/Kleipijpenfabriek Hillen/Knoedgen in Bree/mallen (zie onder meer de vorm op de vorige pagina. red.). In deze rubriek willen wij aan de hand van de afgebeelde mallen met jullie hulp trachten te achterhalen of de mallen authentiek en afkomstig zijn van eigen productie van Knoedgen-Hillen, of nagemaakt zijn van andere kleipijpenfabrieken. Wil je daaraan deelnemen dan moet je je eerst registreren op het Forum. De daarbij opkomende vragen zijn: • Wat is de benaming van de afbeelding? • Van welke fabriek is deze afbeelding,waarschijnlijk overgenomen? • In welke periode kunnen wij deze mal plaatsen? • Eigen toevoegingen ................... . Jullie antwoorden en toevoegingen zullen met naamsvermelding worden meegenomen in een voorgenomen publicatie over de fabriek KnoedgenHi llen te Bree. De eerste mal betreft een sigarenpijpvorm (model P1080654), waarvan pijpjes reeds beschreven zijn in PKN 24 en 114 (zie élfbeelding vorige bladzijde). Graag roepen wij iedereen, die kleipijpèn bezit van deze firma of andere archiefstukken deze op dit Forum te publiceren, zodat de PKNleden mede-auteurs van dit boek kunnen worden.
Deze litho is afkomstig uit de boeken met de titel " Le Costume Historique" vnn de auteur M.A. Rachinet en in 1888 gedrukt door de in Parijs n vestigde uitgever "Librarie de Firmin-Didot et Cie. Zie artikel op p. 2114.
ITTiss Blanche :20 CIGAR TE . •w Afbeelding 2 Zie: "Het kastje van de horlogemaker" p. 2089 Afbeelding 4 Zie: "Het kastje van de horlogemaker" p. 2090 Afbeelding 1 Zie: "Het kastje van de horlogemaker" p. 2088 RANCH AN C1CARETTE C RO. N<?3 . '' Afbeelding 3 Zie: "Het kastje v horlogemaker" p.
rr,,· PI PEL ISCHE KRING N --· RLAND K\Vartaalblad voor de pijpenverzainelaar en onderzoeker Jaargang 32, nummer 125 Juli 2009
Oudste pijp in Europa. Rozenhoutpijpen van de Hertog van Braunschweig, 1602. Österr. Tabak Museum Mariahilfer Strasse 2, Wien. Nr. 5046. Foto Meyer, Wenen. (Zie artikel "Oostenrijks Tabaksmuseum") I Reuzen pijp. ,,Wiener Jagdausstelh:mg 191 O". österr. Tabak Museum Mariahilfer Strasse 2, Wien. Nr. 5048. Foto Meyer, Wenen. (Zie arti~~I "Oostenrijks Tabaksmuseum") Op de foto links de pijpenoven van de voormalige fabriek en op de foto hieronder de achterzijde van het complex (zie art. Broseley Pipeworks Clay Tobacco pipe Museum)
Voorzijde kaft: Buitengewoon zeldzame porseleinen pijp met octagonale ketel en zilveren afmontering. De pijp is beschilderd met classisitische elementen op een een mat zwart font. De pijp is gemaakt door Pirkenhammer, ca. 1840. Vgl. "Morgenroth, Tabakpf eif en Sammeln", plate 160 and 162. , www.tabakspijp.nl [email protected]. Kwartaalblqd voor de • 1 .. pijpenverzamelaar en I': onderzoeker'· • ! ISSN: 0924-4158 • • • 1: [ Auteurs· zijn verantwoordelijk !! , voor hun bijdragen. Abonnement en betaling Het abonnementsjaar loopt van 1 Juli t/m 30 Juni. Het blad verschijnt in Juli, Oktober, Januari en April. Nederland: €18,50 per jaar Buitenland: €26.- per jaar Betalingen overmaken naar: Giro 3823478 t.n.v. Pijpelogische Kring Nederland _j 2125 ~-------------------
Inhoud . . . ..:~:·: : Van de reda -, •(e . . ...•. ~~ ... ~~,:-.......... ,,,,;:.,••····················· 2127 De melk_.,. . • · ,,.:in Huibert van Oudheusden ........ -· • Hoe •• •. ,,wi>istraat in het Amsteri ,amse centrum door _.. ,; ~-n h kan veranderen ...... 1 ,~·· • • ••••••••••••••••••••••••••••• ~. ~ 1 ff80 •• ~ ~ Ä ookten O ouwenaar ......... 21/' "_, Pijpe/ogi t .,· .; ......... 2147 ~-········ 2158 ........... 2163
Van de redactie Arjan de Haan [email protected] Beste PKN-ers, Voor jullie ligt weer een dik en gevarieerd nummer met artikels over bodemvondsten, pijpenproductie in Engeland, musea, tabakshandel, en een interessant stuk over een historisch pijpje uit de Tweede Wereldoorlog. Hoewel voor het oktobernummer ook al weer het een en ander klaar ligt zoals een goed artikel over Japanse kiseru pijpen van Felix van Tienhoven, en een stukje over "lavapijpen" uit het Thüringerwoud van mijn hand, is er nog meer dan genoeg ruimte voor het inzenden van kopy. In de eerste plaats ben ik op zoek naar een stukje "Uit de collectie van" waarin een mooi, bijzonder of interessant object uit een collectie geportretteerd wordt, dus als iemand een idee heeft, laat dat dan geen idee blijven maar schrijf het op, doe er een foto bij en stuur het naar mij op. Hetzelfde geldt natuurlijk ook als je een idee hebt voor een interessant artikel. Heb je vragen, of weet je niet zeker hoe je het aan moet pakken schroom dan niet om even een mailtje te sturen. Helaas is het oktobernummer het laatste nummer dat ik zal maken, maar met jullie hulp kan het een prachtige publicatie worden. Tot slot komt de pijpendag in Doesburg er aan, waarvoor jullie in dit blad een aanmeldingsformulier en inlegvel vinden. Alvast een fijne dag en misschien tot ziens! Zeldzame 18" eeuwse ijzeren churchwarden, Engeland Col!. F van Tienhoven
De melkmeid van Huibert van Oudheusden Aad Kleijweg Een bijzonder reliëfmerk voor zijn tijd Bekijken we het materiaal dat in Schoonhoven en Gorinchem gemaakt is in de tweede helft van de 18e eeuw, dan zien we wat betreft de zijmerkjes steeds dezelfde merkjes terugkeren bij de verschillende pijpenmakers. Zo zien we veel de gekroonde N, gekroonde vis, gekroonde IG, gekroonde 18, gekroonde eierkorf, gekroonde ooievaar en het wapen van Utrecht begeleid met de initialen van de pijpenmaker. Soms tref je ineens een zijmerk dat afwijkt van de meeste. Zo bracht ik al eerder in voorgaande PKN nummers de afwijkende vis van Joris Hoogendijk onder de aandacht met de initialen IHD en de bloempot van Jacobus Murk met de initialen IKBM beiden werkzaam te Schoonhoven. Deze keer plaats ik het reliëfmerk "De melkmeid" met de initialen HVAH. Het merk HVAH is in gebruik geweest bij de pijpenmaker Huibert van Oudheusden uit Gorinchem. Huibert van Oudheusden is werkzaam geweest van 1781 tot zijn overlijden in 1813. Huibert is de oudste zoon van Jan van Oudheusden eveneens pijpenmaker wel bekend van het pijpenmakersmerk IVAH die actief was vanaf 1753. 1 a Collectie: Aad Kleijweg, 1 b Dordrecht, 2a Ovoide, 2b Melkmeid met de initialen HVAH, 2c - /-, 2d -, 2e Niet Geglaasd, 2f Gebotterd, 2g Geen radering rondom ketelopening, 2h -, 3a - , 3b -, 3c -, 4 1780-1810, 5 Gorinchem, 6 Huibert van Oudheusden, 7 - Het merk "De melkmeid" is zeer populair geweest in het laatste kwart van de 17e eeuw en kwam in verschillende varianten voor. Zo had je de melkmeid als dubbelmerk of aan de keerzijde de melkman. Ook is de melkmeid met aan de keerzijde de zittende vos, of de Maagd in de Hollandse tuin bekend. Deze vroege pijpjes met het reliëfmerk melkmeid hadden trouwens altijd aan de keerzijde een ander merk staan. Het pijpje hier besproken is gemaakt in het laatste kwart van de 18e eeuw en dat is vrij ~- ,,, ...... -1 --•-""-'"'•W-• • '"'" , .................. - ............ .,,,,,..,,.,.,,_ .. ,., •NWW w,.... ... w,., __ ,.,_.~.,,.,,.,,. ... ,,,.., . .,.,.,.»w•--•-•~•wm""w••@ .. wmww .,.,,.,J 212 8 L,.,.,.,,
uniek te noemen want het reliëfmerk melkmeid kwam voor zover mij bekend niet voor in die tijd. De pijpenmaker moet dus bekend zijn geweest met producten die een eeuw eerder door zijn collega's gemaakt werden. Omdat dit pijpje met dit merk toch wel vrij bijzonder is wil ik hem onder aandacht brengen. Het is een ovoïde model met op de linkerzijde van de ketel een fraai uitgevoerde melkmeid met daarboven de initialen HVAH van de pijpenmaker. Op de ketelrand zit geen radering en aan de keerzijde staat niets. Ik ben benieuwd of er nog meer pijpjes in verzamelingen aanwezig zijn uit het laatste kwart van de 18e eeuw waar het reliëfmerk "De melkmeid" op staat. BRONNEN: 1. J. van der Meulen, J.P. Brinkerink en P. van Hout, 1992. Tabakspijpennijverheid in Gorinchem. 2. Aad Kleijweg, 2008. Visje van Joris Hoogendijk PKN 119 Jaargang 30 3. Aad Kleijweg, 2008. Zeg het met bloemen PKN 120 Jaargang 30
Hoe een straat in het Amsterdamse centrum door de jaren heen kan veranderen. Louis Bracco Gartner "Hier doet men De Nes, lopend evenwijdig aan het Damrak in Amsterdam, waar de bekende schrijver en dichter Gerbrand Adriaanszoon Brederode zijn jeugd doorbracht, was eens het centrum van vertier waar de nachthuizen en -kelders zaken in gedrooghde blaedjes. So wel in gaeve als met t ' . lJ __ ga~ges .. het vermaak boden waar Amsterdam nog steeds om bekend of om berucht is, maar voor hoelang? In de 1 ge eeuw klonk de uitnodigende muziek uit de vele gelegenheden waar gedienstige dames je naar binnen probeerden te lokken en waar volop amusement was in de vele café-chantants of tingeltangels. Dit alles op een gezegende ondergrond want ooit waren er vijf kloosters gevestigd. Nesse is trouwens het middeleeuwse woord voor 'landtong'. In die tijd vormde de Nes de grens van Amsterdam en keek men daar vandaan uit op weilanden en moerassen. Wisten jullie trouwens, lekker actueel in deze crisistijd, dat de ,, Stadsbank van Lening, oftewel de lommerd, al meer dan vier eeuwen in de Nes gevestigd is? "Salon des Varietes" aan de Nes nr. 69 in 1844. Na deze luchtige opening van mijn verhaal komen we nu tot de kern van de zaak; tenslotte heb ik meer verstand van sigaren! Frascati namelijk, het gebouw in deze eens zo levendige straat, was gedurende meer dan 75 jaar het wereldcentrum van de handel in lndisch.e tabakken. Het Sint Barberaklooster stond op de plek, Nes 59-61, waar in 1810 'Frascati' geopend werd als groot koffiehuis, gerund door Italianen en genoemd naar hun geboorteplaats vlakbij Rome. Frascati werd in 1824 uitgebreid met een feestzaal met 1500 zit- en staanplaatsen waar concerten, gemaskerde bals en toneel- -·-----~--~ _ _,,, 2130 L .......
voorstellingen werden gegeven. Zo werd er de Gijsbrecht van Aemstel van Vondel opgevoerd en vond in 1875 de première plaats van Mutatuli's Vorstenschool met Esther de Boer-van Rijk in de hoofdrol. Landelijke bekendheid kreeg Frascati doordat tijdens de kermis de grote zaal werd omgetoverd bv. in een wintertuin met watervallen en fonteinen, of in een soort Oosters of Romeins Binnenhof. In 1879 kwam het gebouw echter in handen van de Makelaars Sociëteit die er veilingen voor o.a. tabak en huizen in ging houden. Voor die tijd werden de Indonesische tabakken per inschrijving verkocht in de 'Brakke Grond', ook in de Nes. Het was Soekarno die in 1958 een eind maakte aan de tabakshandel via Amsterdam en toen werd de export en handel van Indonesische tabakken verplaatst naar Bremen. Het veilen van huizen bleef wel plaatsvinden in Frascati, tot 1975. In 1980 en 1982 vonden in de grote monsterzaal van G. Harkema B.V. nog een tweetal reünies plaats binnen de tabaksbranche. Dit op initiatief van H. Kramer (D.E.) en H. Bik (Laurens). Afgevaardigden uit de kringen van de tabaksindustrie, -handel, makelaardij en veembedrijven troffen elkaar in een gezellig samenzijn. Hiermee werd een belangrijk hoofdstuk voor Frascati als centrum binnen de wereldtabakshandel afgesloten. Na een aantal grote verbouwingen is in Frascati nu een theatercomplex gevestigd. Vanaf 1845 werd zowel in Amsterdam als in Rotterdam Java-tabak aangevoerd en verhandeld. De eerste veilingen van de oogsten van de jaren 1864 t/m 1867 van Sumatra-tabak in Nederland vonden in Rotterdam plaats. Vanaf 1868 ( oogst 1867) deed ook Amsterdam, weliswaar in bescheiden vorm, mee. Per inschrijving werden 538 pakken ( een pak of baal tabak weegt rond de 100 kilo) in Rotterdam en 352 pakken in Amsterdam verkocht. "Frascati", gezien vanaf de Nes te Amsterdam Voor de ingewijden heeft Frascati een magische klank. Waarom? De tabaksveilingen waren berucht en vele wilde verhalen deden dan ook de ronde. De koppen boven diverse artikelen over deze veilingen verhalen dat. Onbeschrijfelijke tonelen
Taxatiedag in Frascati, 10 Maart 1927. Enkele dagen voordat de inschrijving wordt gehouden kunnen gegadigden in Frascati te Amsterdam de monsters tabak komen beoordelen. met grote opgewondenheid vonden plaats. Het kon blijkbaar niet anders. De tabak werd verkocht onder woest gedrang van hijgende makelaars in een sigarenlucht die te snijden was. Maar straks meer hierover. Aan deze hectische taferelen ging veel vooraf. Eigenlijk begon het al in het land van herkomst, Indonesië dus. Omdat in Amsterdam en Rotterdam alleen Java-, Borneo- en Sumatra-tabak per inschrijving verkocht werd1 moest dus ook in \, die delen van Indonesië al geruime tijd voor de inschrijving poolshoogte genomen worden. Al tijdens de groei en de oogst zijn het de makelaars die toezicht houden. Hebben de plantjes wel goed wortel geschoten, zijn eventuele mislukkingen verwijderd, is de bodemventilatie goed geregeld en wordt er goed en snel opgetreden bij insecten of ziekten die de tabaksplant kunnen bedreigen en worden zieke planten op tijd verwijderd met het oog op besmettingsgevaar? Het fermenteren is een volgende fase die nauw in te gaten gehouden wordt. Hier komt o.a. de brandbaarheid en de smaak voor een groot deel tot stand, en loopt de temperatuur. tijdens de fermentatie dus niet te hoog op? Het sorteren op kleur (50 tot 60 verschillende kleurschakeringen worden gehanteerd) en lengte (10 verschillende lengten) en het latere verpakken wordt door de makelaars ook met veel aandacht gevolgd en indien nodig wordt er corrigerend opgetreden. Het verschepen is eigenlijk een verhaal apart. Vanaf de plantages ging de tabak in balen naar het dichtstbijzijnde spoorwegstation en die werden dan bv. naar Belawan verzonden. Meer afgelegen ondernemingen moesten hun tabak per prauw vervoeren naar de dichtstbijzijnde havenplaats. In 1867 brachten de 'Cortgene' en de 'Argo' 4718 pakken Java-tabak naar
Rotterdam voor de veiling van 13 november 1867. Verder werd vóór 1880 veel tabak via Penang en Singapore in een kuststomer ingeladen en met buitenlandse maatschappijen zoals 'Steamship Company' te Liverpool en de 'Nord Deutscher Lloyd' te Bremen verscheept. In 1891 kwam er concurrentie van de 'Koninklijke Pakketvaart Maatschappij' die in 1891 de eerste partij Deli-tabak, groot 784 pakken, naar Batavia bracht en overlaadde op de 'Prinses Amalia', die op 11 februari naar Amsterdam vertrok. Het aandeel Nederlandse schepen steeg snel. In 1895 werden al 62.211 pakken verscheept en in 1905 waren het er zelfs 62.211 en hadden zij inmiddels een marktaandeel van 44%. Tabak verzonden vanuit Sabang naar Amsterdam deed er 30 dagen over, vanuit Batavia duurde de reis 40 dagen en vanuit Penang 34. In het meest gunstige geval duurde de reis maar 28 dagen. In Amsterdam werd de tabak opgeslagen in vemen zoals het Purperhoedenveem en het Blauwhoedenveem. Ook Rotterdam kon beschikken over een groot aantal vemen. Maart 1926, in een zijzaal worden tabaksmonsters gekeurd Voordat de veiling plaatsvond gingen er meestal drie taxeerdagen en een algemene kijkdag aan vooraf. Het gaat te ver om alle randgebeurtenissen en omstandigheden te beschrijven maar zeker is dat de spanning altijd te snijden was. Monsters werden getrokken, ingevocht en sigaren werden gedekt en beoordeeld op brand, geur en smaak. Er werd naar elkaar gekeken en afgetast. Een aangeboden partij tabak bestond altijd uit één soort en zal dus of topblad, middenblad of zandblad bevatten. Daar het zandblad het eerste geplukt wordt, werd deze tabak ook als eerste per inschrijving verkocht. Uit elke 1 O pakken tabak wijst de commissie van makelaars één pak als monsterpak aan. De praktijk is dat hiermee een vrij goed inzicht verkregen wordt over de inhoudelijke kwaliteit van de verschillende partijen. De commissie van makelaars bepaalt de gemiddelde prijs en elke makelaar gaat hiermee naar zijn fabrikant of handelaar. De functie van een dergelijke tabaksmakelaar is er ook een van groot vertrouwen. Hij adviseert niet alleen zijn opdrachtgever, meestal de sigarenfabrikant, maar moet er ook voor garant staan dat de monsters waarop de partij gekocht wordt overeenkomen met datgene wat uiteindelijk geleverd wordt. De fabrikant bepaalt de prijs die hij 2133!
voor een partij wil betalen en het is de makelaar die het inschrijfbiljet in een gesloten envelop inlevert. De hoogste bieder heeft de partij. Dat het uitbrengen van een bod een hachelijke zaak is spreekt voor zich. De kans dat men voor een gewilde partij tabak te veel betaalt is groot. Dat importeurs daarmee evenredig hoge winsten kunnen opstrijken is ook een gegeven. Het zijn dan ook deze importeurs en de tabaksmakelaars die dit unieke systeem in ere houden. De prijs wordt berekend in halve kilo's. In de regel is het zo dat de fabrikant niet de gehele partij wil kopen. Een dergelijk restantpartij heet dan de 'staart' en soms is er ook een tweede staart. Zo'n partij derailleert dan zogenaamd en komt meestal in handen van de groothandel. Omdat een Hollandse sigaar uit soms wel vijftien tot twintig verschillende tabakken bestaat, moet een fabrikant dus even zoveel tabakssoorten inslaan. Daardoor komt het ook voor dat een partij (soort) tabak te veel voor hem is en het is dan prettig zo'n staartpartij weer van de hand te kunnen doen. Inschrijving op Indonesische tabak in 1925 in Frascati. Terug naar de inschrijving, ook wel een stomme veiling genoemd. Op het moment dat vanuit de kamer van de importeur, door middel van het slaan op een koperen deksel, bekendgemaakt wordt aan welke makelaar de partij is toegewezen, barst de hel los. In het tijdschrift 'Eigen Haard' van 7 april 1906 wordt de chaos als volgt omschreven: "De klank van het koperen deksel is nog niet verstorven, of het schijnt, dat de hel losbreekt. De lijftrawanten . bruisen de trap op als een waterval; hopen kantoor/ui rennen door de zaal, Jopen wie hun in de weg staat onder de voet, duwen onzacht anderen opzij, rennen de trap naar de loges op, dringen een loge binnen, die al propvol met anderen zit, - roepen, schreeuwen, zwaaien met hun inschrijfboekjes, trekken lelijke gezichten, trachten de aandacht van de handelaar aan wie de partij is toegewezen op zich te vestigen; - de hoofden worden rood als kalkoense hanen; de wirwar in de loge is groter en groter, ieder ogenblik vreest men, dat er één over de balustrade zal tuimelen; ten laatste is het één mensenklomp, is het als een kuip vol paling, die om en over elkaar
glijdt en gulpt, de koppen in de hoogte. Eindelijk is de onderhandeling afgelopen en krijgt de half doodgedrukte handelaar rust." Dit gaat zo nog even door. Kleine handelaren lopen heen en weer om aan hun opdrachtgever te vragen tot welke prijs zij kunnen gaan en om te kijken of de partij voor die prijs nog beschikbaar is. Het pleit voor het Nederlandse systeem om de tabak per inschrijving te verhandelen, dat dit zowel in Bremen als in Parijs is overgenomen. Taxatiedag in Frascati, 10 maart 1930 In het begin van mijn verhaal had ik het over het feit dat 'Frascati' het wereldcentrum van de tabak geweest is. Met een paar cijfers wil ik dat graag illustreren. In 1864 begon Rotterdam (Amsterdam volgde vanaf 1868) met zijn eerste inschrijving van Sumatra-tabakken. Er werden 50 pakken aangevoerd voor een gemiddelde prijs per halve kilo van 48 cent. In tabellen van 1864 t/m 1920 zien we dat bij een grote aanvoer van tabak, dus na een goede oogst, bv. in 1890, 236.323 pakken per inschrijving verkocht werden voor een prijs van 72½ per halve kilo. Bij een relatief kleine aanvoer zoals in 1883 waar maar 93.532 pakken verhandeld werden, liep de prijs op naar 134 cent per halve kilo. De totale opbrengst in guldens steeg van 4.000 gulden in 1864 naar 66.800.000,- gulden in 1916.Naast de grote hoeveelheid verkochte Sumatra-tabakken in Amsterdam, die in 1907 (weliswaar een topjaar) 61.560.000,- gulden opbracht, werd ook nog eens voor 10.962.000,- gulden in Rotterdam omgezet.Dat Nederland qua export toen al een hoofdrol speelde (wat het aantal sigaren betreft is dat nog steeds) mogen we concluderen uit het feit dat in 1907 de totale import door de Verenigde Staten 8.617.575 US dollar betrof terwijl de import vanuit Nederland 8.266.009 US dollar was. Dat jaar was weliswaar een topjaar, maar de percentages bleven in voorgaande jaren in verhouding gelijk.
Inmiddels is de Nes veranderd in een echte theaterstraat met het theater Frascati, het theater De Engelenbak en het Vlaams Cultuurhuis de Brakke Grond. Met daarnaast de verschillende eetgelegenheden heeft de Nes veel terug van zijn oude glorie, ondanks of dankzij de rol als centrum van de wereldtabakshandel. Literatuur: • • • • • • • • • • Anoniem. Cursus Tabaksdetaillist. NIVA, Bilthoven . Anoniem. Het tijdschrift 'Eigen Haard' d.d. 7 april 1906, Amsterdam . Anoniem. Theater 'Frascati' te Amsterdam gerenoveerd. De Tabaksplant 4070/1981. Anoniem. 'De Nes' in Amsterdam, heel lang geleden. De Tabaksplant 4086/1985. Anoniem. Uit de oude tabaksdoos ll. De Tabaksplant, december 1987 . Anoniem. 'Frascati' Amsterdam, wereldcentrum van de handel in Indische tabakken. Tabaktueel, 1982. Dentz, Henri. Java tabak. Veilingcatalogus 1911. Januari 1912 . Dentz, Henri. Sumatra tabak. Veilingcatalogus 1917. April 1920 . Wolf, Jacob. De tabak en de tabaksfabrikaten. A.W. Sijthoff's Uitg. Mij., Leiden, 1913. www.mijnnl.nl/nes Maart 1929, inkopers van heinde en verre.
Gijzelaars rookten Oudjaar 1942 een gouwenaar door Aad Kleijweg Al eerder schreef ik dat je als verzamelaar van Nederlandse kleipijpen in een breed scala van onderwerpen terecht kan komen. Vaak was het op de pijp afgebeelde onderwerp dan ook de reden waarom deze pijp werd uitgebracht. De pijp waar het in dit artikel om draait is niet door de pijpenmaker, maar door de eigenaar zelf in de Nederlandse driekleur beschilderd en dat brengt ons bij een stukje geschiedenis uit de tweede wereldoorlog. Beschrijving van de pijpenkop Het is een grote ovoïde ketel met het hielmerk de Gekroonde TM, het merk van de firma N.V. Goedenwaagen te Gouda. Op de linker zijkant van de hiel zien we het bijmerk het wapen van Gouda. De eigenaar van de pijp heeft de pijp beschilderd in de Nederlandse driekleur. Op de linkerzijde van de ketel zien we zijn naam J.C. Hagen met daaronder Blok 3. cab. 67. Op de rechterzijde van de ketel staat , , GESTEL" met daarboven met kleine streepjes de Nederlandse vlag en eronder ouwe jaarsavond 1942. Onder de ketelrand zijn lijnen getrokken in de Nederlandse driekleur met bij de blauwe lijn een onderbreking op de achterzijde van de ketel waar nogmaals vaag de naam J.C. Hagen te lezen is.
Geschieden is Om te begrijpen in welk tijdsbeeld we deze pijpenkop moeten plaatsen en wat de betekenis is van hetgeen erop geschilderd staat starten we eerst met een stukje inleidende geschiedenis. Tijdens de tweede wereldoorlog werden op 4 mei 1942 door de Duitse Sicherheitsdienst 460 heren 's nachts van hun bed gelicht en met vrachtwagens op transport gesteld naar Sint-Michielsgestel. Daar werden ze gevangen gezet in gijzelaarskamp Beekvliet. Het waren geen gewone mannen, maar keurige heren zoals advocaten, hoogleraren, geestelijken, politici, schrijvers, musici en burgemeesters, een indrukwekkende selectie van de elite van Nederland. Tot het einde van 1944 zullen honderden notabelen vast blijven zitten in dit voormalige kleinseminarie Beekvliet in Sint-Michielsgestel. (zie afb. hieronder) Er zaten bekende Nederlanders bij zoals Huizinga, Philips, De Quay, Schermerhorn, Vestdijk, Kohnstamm en vele anderen. Deze gevangen waren niet te vergelijken met gewone gevangen, maar werden door de Duitse bezetters als een soort onderpand gezien. Zolang het Nederlandse volk zich netjes en coöperatief zou gedragen zou de gijzelaars niets aangedaan WQrden, maar mocht dit niet het geval zijn dan moest het Nederlandse volk er ernstig rekening mee houden dat één of meerdere gijzelaars zouden worden gefusilleerd. De gijzelaars fungeerden dus als een soort represaille reserve. Het leven in Beekvliet was niet te vergelijken met andere gijzelaarskampen. De gijzelaars hadden alle vrijheid zolang ze maar binnen het kamp bleven. Er werden filmavonden en tennistoernooien georganiseerd, cursussen gehouden en discussieclubjes gevormd. Dankzij de voedselpakketten van thuis hadden ze wat eten betreft ook niet te klagen. De bewakers hadden de opdracht zolang de gevangenen zich niet misdroegen ze met rust te laten. De bezetters hoopten zelfs dat de gijzelaars zouden inzien dat ze
best wel aardig waren, deze Germaanse broeders. Tevens hadden ze voor deze Nederlandse gijzelaars misschien wel leidende rollen in petto voor het nieuwe Germaanse rijk. De gijzelaars dachten daar zelf overigens geheel anders over. De eerste maanden verliepen rustig totdat er op 7 augustus 1942 een aanslag werd gepleegd op een goederentrein in het centrum van Rotterdam. De trein vervoerde behalve goederen ook Duitse soldaten. De aanslag was een mislukking, er kwam alleen een baanopzichter om het leven, maar ondanks de mislukking waren de Duitse bezetters woedend. De bezetters gaven het Nederlandse volk een week de tijd om de daders van de aanslag aan te geven. Omdat dit niet gebeurde werden op 14 augustus 's nachts vijf gijzelaars van hun bed gelicht en in de vroege ochtend in de bossen bij Goirle gefusilleerd. In het Parool van 21 augustus 1942 werd deze executie als volgt vermeld; Sèhtp. vbehootd~n~ . , • . • . . . "" ··,t: · , , .. deri -en met -rÓUVil 8àn ben, die viel.en en f'r-; l:ennen" dit -plicht tot ,s,ttijd die h~n- döaèi cns opl;egt. Na de executies was het in het kamp volledig anders, de gijzelaars hadden nog steeds dezelfde vrijheid, maar ze wisten dat het de Duitse bezetters ernst was. Niemand wist zeker of hij het zou overleven. Tijdens de oorlog werden nieuwe groepen mannen opgepakt en weer andere vervroegd vrij gelaten. Er was dus een wisseling in het aantal gegijzelden. Omdat deze mannen in het kamp samen in hetzelfde schuitje zaten ontstond een soort
samenhorigheidgevoel wat later ook wel de "Geest van Gestel" werd genoemd. Katholieken, protestanten, socialisten en liberalen gingen met elkaar in discussie en kwamen tot de conclusie dat Nederland toch wel erg verzuild was. Ze bedachten plannen voor het geval er vrede mocht komen dat het dan allemaal anders moest gaan in Nederland. Zo werd direct na de oorlog de PvdA opgericht, een partij voor iedereen, gelovig of niet. Maar helaas kwam er van de meeste plannen niet veel terecht en ontstond direct na de oorlog weer een stevige verzuiling en had elk geloof weer zijn eigen partij. Pas in de jaren zestig kwam daar verandering in. Wie was J.C. Hagen? De aanleiding om te vermoeden dat J.C. Hagen gevangen gezeten heeft in het voormalige kleinseminarie van Sint-Michielsgestel is omdat onder zijn naam Blok 3 staat. Het gijzelaarskampcomplex was namelijk onderverdeeld in blokken. Toen ik op internet verder zocht wie er in Beekvliet gevangen hebben gezeten van 1942 tot 1945 vond ik in het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) een lijst waarop 544 mannen staan vermeld. Os J.C. Hagen staat op deze lijst met de archieftitel Persoonsdossiers gijzelaars kamp Beekvliet, 1942-1945 op plaats 177. Een extra bewijs dat deze pijp aan deze dominee heeft toebehoord . .,.,....,a_ •• a_n_v_ra_g_e_n..,..,;. "'-,-'1-;..;;,..,.~c...........------' ............ -'-",--~~~~ iiPersoonsdos~iers gijlefà~rs~:kam1i'èeetwtiè(1M~';1$45, :-·~17 Hag-,ef!/E1$. Ji';; . Met de wetenschap dat J.C. Hagen dominee is geweest, heb ik op internet verder gezocht en de volgende informatie gevonden. In Zwijndrecht liepen tijdens de crisisjaren in de gereformeerde kerk de inkomsten behoorlijk terug. Daardoor werd het aanstellen van een tweede predikant steeds uitgesteld. Uiteindelijk kreeg Zwijndrecht in 1936 na eerst een paar jaar met een hulppredikant gedaan te hebben een tweede predikant in de persoon van Os J.C. Hagen. Zo konden vanaf dat moment de twee dominees hun diensten houden in de Bethelkerk in Zwijndrecht voor hun meer dan 2400 leden. (zie afb. volgende pag.)
Tijdens de oorlog sympathiseerde Os J.C. Hagen met het verzet. Vele Zwijndrechtenaren werden op transport gesteld naar Duitland om daar te gaan werken. In juli 1942 werden Os J.C. Hagen en Piet van Leeuwen (buizenmaker) op transport gezet naar Haren, een gijzelaarskamp wat zeer dicht bij het gijzelaarskamp van Sint-Michielsgestel was gelegen. Vermoedelijk is J.C. Hagen overgeplaatst naar Beekvliet omdat hij dominee was. De pijp is weinig gerookt, zo'n 1 of 2 maal gezien de geringe aanslag aan de binnenzijde van de ketel. Het is dus goed voor te stellen dat dominee J.C. Hagen de door hem in de Nederlandse driekleur beschilderde pijp op oudejaarsavond 1942 heeft gerookt en zo als een stil verzet zijn nationalistische gedachten de vrije loop liet. Harde bewijzen in het "Gedenkboek Gijzelaarskamp Beekvliet" Omdat het nog steeds een sterk vermoeden was maar nog niet het harde bewijs dat de dominee uit Zwijndrecht dezelfde zou zijn als die van de pijpenkop en die op de lijst staat van Brabants Historisch Informatie Centrum (BH IC) heb ik toch nog verder gezocht naar informatie. Op Marktplaats gezocht, gevonden en aangeschaft het boek met de titel "Gedenkboek Gijzelaarskamp BEEKVLIET". Behalve dat dit boek vol staat met hoofdstukken geschreven door de gijzelaars van Beekvliet vond ik in dit boek het harde bewijs dat J.C. Hagen de dominee was uit Zwijndrecht.
Achterin het boek staat namelijk een "Naamlijst van de Gijzelaars in het kamp "Beekvliet". In deze lijst staat het volgende vermeld over J.C. Hagen. "Naam Geboren Beroep Woonplaats Straat Gijzeling Ontslag Hagen, Ds. J.C. 21-10-1906 Predikant Zwijndrecht Burg. de Bruïnelaan 103 13-07-1942 Ha 19-04-1943" Uit deze lijst kunnen we opmaken dat J.C. Hagen op zijn 36-jarige leeftijd is opgepakt en inderdaad in eerste instantie naar Haren was getransporteerd op 13-07-1942. Later dat jaar, in ieder geval voor oudejaarsdag, werd hij naar Sint-Michielsgestel overgeplaatst en heeft in totaal iets meer dan 9 maanden vast gezeten. Verdere informatie die we uit die boek kunnen halen is dat Blok 3 zich bevond op de zolder van het voorgebouw en dat zich daar 123 cabines bevonden waarvan we op de pijpenkop kunnen lezen dat J.C. Hagen in cabine 67 zijn verblijf had. De cabines waren klein en zeker niet te vergelijken met een kamer. Blok 3 stond bekend als een verzamelplaats van individualisten, het was er luidruchtig, het was er rommelig en rook er niet fris vanwege de slechte ventilatie, maar ondanks dat was er een gezellige sfeer. Aan het eind van de linkervleugel was een trap naar een zolder waar de commandant van het kamp zijn tabaksbladeren droogde. Het was verboden daar te komen. maar ondanks dat waren er een paar gijzelaars die deze tabak tookten. Zou J.C. Hagen er één van zijn geweest ? Op Beekvliet waren vele cursussen en discussiekringen. In het boek is te lezen dat ook J.C. Hagen deel heeft uitgemaakt van de Kring Dijk. Deze Kring vergaderde tweemaal in de week en bestond hoofdzakelijk uit gereformeerden. Prof. Dr. K. Dijk was de oprichter van deze Kring. Met hield zich bezig met bijbelstudie en besproken werd de Brief van Jacobus. In januari was Ds. J.C. Hagen begonnen met het bespreken van de Brief aan de Romeinen Kaarten Doordat achter in het boek kaarten zijn opgenomen van het Beekvlietcomplex en ook van zolders van het voorgebouw waarin zich Blok 2 en 3 bevonden kunnen we aan de hand van de informatie op de pijpenkop exact bepalen waar dominee J.C. Hagen zijn cabine had in Blok 3 waar zich zijn bed bevond. (zie afb.hiernaast en volgende pag.)
Oudejaarsavond 1942 In het boek is een hoofdstuk met de titel "Kerstfeest en Nieuwjaar 1942", geschreven door H Götzen. Hierin staat letterlijk vermeld dat een aantal heren, al Goudsche pijpen rokend en punch drinkend, in de Aula op oudejaarsavond de geestige en ontroerende kroniek Thomasvaer en Gijzelaar bijwoont. Mogelijk heeft Ds. J.C. Hagen op die bewuste avond de hier besproken pijp letterlijk gerookt. • . Stt.iks~ i11 de .Aiifa, 1,ijeeq n1et ~-oudsëhe 1,:fü:teh en · ftt»1r;h, • hó.(~;êê~t L :::t~;,f :::!~~ ;;1'~:t:l}~!t.t1tt::! :::;J.!ft~i~:·i;~:~~:.1~t~~:~1!t:,~::;:,,~;:n:i~;:r . tr),·~/ ijd~$t: lie,rclei1kcJ1,wè ::st:tätën,' 'SÜtäl1de., lri v.oliedigç. stîltè:; wm11.fü1 langz~a~i• •. · dé ttriftieh:kliliîreh ö.nzèt ge\tál1e~1 lötge11oott~i1; de\Vö.tülèn, die op x; J'tugusti.'.tS ••• < • . . '-"•k: ·o::•. :,: .... ·L·· ' d·. ..,,.~·· .. i',i· ........ ;1·• ..• '. i:, ~.•· t: ·"•"· ·h···.:. . . ·., ..... ·N· 'L l"'-· ·t·· .. J: :• .. t, " ·,:;r •. ll., .••• ~11 1 u cto p•r:r. c 1: ;::.to,;; :e;taat s oeg .m. ûe:iL .· ~tt van tHh ; , ,c.c.e.:.:ut11c.s.c,1J1;, .. \< ou,.;,.. :Wwn voert hii:·Otis .111tte .11t1ar hett, die zoo heel y.e;el mi;:er te verdureri hebbei:r • jl:iu1 \\ 11j, Jr1 gèvät1f;eilis$et, en e<Jt1ce.m.trati:ëkanipen en riàttt o.nze vi'.tm\yeri thuis, . dié den lást dèt ee11zaatnheiil d.t}tget1, ó111 ite eit1diget1 met de uitdagc:t)de •• VHHtg a~n · 011$j gijzelàRts • Ván ivHcbielsgostcl: • ,,i'-Ioe ko11'1ett we sti'~ks ··te.rug .' 111:.'öilz:e Nedetfandsche Volk~~gen1eet1sèhap, n:i;et iec1!è hRt1deä of tt.1{::t ée1i : bóddsëhä,1?? 1 > • Gijzelaar P. Zwart, een architect uit Wassenaar, heeft van deze gebeurtenis een tekening gemaakt waarvan een detail is opgenomen, zie afbeelding 11. Links worden door kruizen de slachtoffers van Beekvliet herdacht en rechts zien we de Goudsche pijprokende heren, dit alles omwikkeld door prikkeldraad wat de gevangenschap symboliseert. Linksonder zien we 1942 het oudejaar en rechtsboven het jaartal 1943 met een vraagteken omdat
iedereen onzeker was hoe het hem in het nieuwe jaar zou vergaan. Het toeval wil dat deze tekenaar P. Zwart op dezelfde datum 13-07-1942 is opgepakt en ook in eerste instantie is vastgezet in Haren. Het is dus niet ondenkbeeldig dat P.Zwart en J.C. Hagen elkaar gekend hebben. Slot. Het is opmerkelijk dat je via internet en zeker ook via het Gedenkboek Beekvliet zoveel informatie over deze pijp kan vergaren. J.C. Hagen heeft precies die informatie op de pijp gezet die na enig speurwerk heeft geleid tot dit verhaal. Literatuur: Gedenkboek Gijzelaarskamp "Beekvliet" ST. Michielsgestel Literatuursignalementen Michiel Rutten GOUDSE KOPSTUKKEN, kleipijpen opgegraven bij Goedewaagen, is een door Guus BRAS, Bas KONIJNENDIJK en Ewout KORPERSHOEK verzorgde uitgave over kleipijpvondsten na opgravingen op een stortplaats op het vroegere Goedewaagen fabrieksterrein te Gouda. Aan de hand van een indeling naar enerzijds soort afbeeldingen, anderzijds fabricageproces
wordt een groot aantal van de opgegraven pijpen afgebeeld. Een aantal afbeeldingen gaat vergezeld van een korte beschrijving en/of toelichting. Sommige opgegraven pijpen waren niet eerder bekend. Door het boek heen is een aantal interviewtjes met de auteurs opgenomen, waarin van alles over de ontberingen, maar ook de geluksmomenten van de opgraver, van het verzamelen en van de medewerking zoals door de eigenaren van het terrein verleend. Het zijn ook die terreineigenaren die de zeer fraai verzorgde uitgave financieel mogelijk hebben gemaakt. Goudse kopstukken is uitgegeven door Boekhandel Verkaaik Gouda, gebonden met harde kaft, 218 pagina's. ISBN 978-90-800032-3-1. Kosten 26,95 euro excl. verzendkosten. Jan en Annemieke van OOSTVEEN publiceerden in het jaarverslag van de archeologische afdeling Naerdincklant (blz. 23 Urn 29) een artikel over Tabakspijpen uit de Willebrordkerk te Nederhorst den Berg. De vondsten dateren van ongeveer 1650 tot 1825. Daaronder ook pijpen die waren geproduceerd in Oudshoorn. Een digitale versie kan worden verkregen bij Jan van Oostveen ([email protected]). In Pipes and Tobaccos, summer 2009, onder meer een uitvoerig artikel van Bruce HARRIS over Ben Rapaport, diens publicaties en zijn verdiensten voor de tabacologie. Bij een nietwinkelhoudende handelaar in nieuwe boeken werd een Chinees boek gevonden, waarin ruim 100 pagina's over opiumpijpen en daarnaast veel aandacht voor andere tabacologische items. Het boek bevat vele honderden eerder onbekende afbeeldingen van voorwerpen en foto's. Helaas is de tekst alleen in het Chinees. De softcoveruitgave van 264 pagina's is verzorgd door Baihua literature and art publishing house ([email protected]). ISBN 7-5306-3968-2. Voorts verscheen het Jaarboek 27 - 2009 van het Nationaal Tabaksmuseum Wervik. Hierin onder meer een uitvoerig artikel van Walter LEMAN over accessoires voor pijpen (met name pijpvazen, foedralen, dozen, sleetjes, staanders en rekken), voorwerpen waarover tot heden veelal weinig werd gepubliceerd. Rita VANDAMME verzorgde een bijdrage over Tabak als medicijn. Bernard DELVOYE gaf een overzicht van in het Werviks dialekt gebruikte tabaksterminologie (van Ast tot Wiedouwwisse). En Mark ARDIAEN schreef over Brugse tabak. Het jaarboek is als gebruikelijk te bestellen bij het museum.([email protected]) , N,_W ,,-WNNW•>~î .,,.J 2145 L __ ,,._,._,, __,_,_,..._ .. .w,ww·•·,-•-•--· -· -"'-••-•·-' -•-•"""•-----·••··-'> , .... ,., ........... ww·•,---~•-••-•---•-'•--
Tabaksnijverheid in Schoonhoven Medio september 2009 verschijnt voor het eerst een monografie over de Schoonhovense tabakspijp en nijverheid. Dit boek draagt als titel : "TABAKSPIJPENNIJVERHEID IN SCHOONHOVEN" en is van de hand van Jan van Oostveen en Aad Kleijweg. Dit boek is met name van belang voor West-Nederlandse vindplaatsen waar Schoonhovense tabakspijpen met enige regelmaat worden teruggevonden. Het is daarom een onmisbaar naslagwerk voor archeologische diensten, tabakspijpenonderzoekers, tabakspijpenverzamelaars of zo maar iemand die een tabakspijp opraapt en geïnteresseerd is wie deze pijp heeft geproduceerd. Het boek is opgebouwd uit een tweetal delen. Het eerste deel,betreft een overzicht van de bekende historische gegevens van de Schoonhovense pijpennijverheid. Daarin komt onder andere de geschiedenis van deze nijverheid aan de orde en worden meer dan 75 Schoonhovense pijpenmakers, waarvan de naam achterhaald kon worden, beschreven. Tevens worden de versieringsmotieven zoals deze door de Schoonhovense pijpenmakers werden toegepast, behandeld. Het tweede deel omvat een catalogus met meer dan 975 kleurenafbeeldingen van tabakspijpen die zijn beschreven. Bent u geïnteresseerd, wilt u meer weten of wilt u het boek bestellen kijk dan op www.schoonhoven.tabakspijp.nl 2146 ,,,,,,,, .. ,.
Broseley Pipeworks Clay Tobacco pipe Museum Ton en Marjolijn Groenendijk Toen we juli 2008 een rondreis door Ierland gemaakt hadden, kwamen we er op de terugreis in Engeland achter dat er in de buurt van lronbridge (Shropshire) een pijpenmuseum was in Broseley. Wij er heen. En wat verwacht je dan - van het woord "pipeworks"? Een fabriekje? Het gebouw waar je voor kon parkeren zag er keurig uit, het winkeltje met de kassa ook. We konden verder zelf naar binnen en mochten overal rondlopen. We hadden nog geen vermoeden, maakten een deur open............... en stonden met onze neus meteen voor een flesvormige pijpenoven, helemaal volgestouwd met pijpenbakken. We wisten niet wat we zagen, maar eigenlijk toch wel, en liepen er langzaam omheen. IJzeren banden hielden de oven bij elkaar. Op de binnenplaats een afdakje met een oude kneedmachine en een hoopje witte klei. We zijn eerst door de gebouwen gelopen, konden onze ogen nog steeds niet geloven en zijn weer opnieuw begonnen. Overal de bordjes gelezen, een oud filmpje bekeken en het allemaal op ons in laten werken. Dit was geen gelikt museum met pijpenvitrines; nee dit was een werkplaats, vies en vuil en alles zag er uit alsof de mensen uit de jaren veertig of vijftig morgen weer aan het werk zouden gaan. De volgende dag zijn we terug gegaan en hebben er weer een paar uur doorgebracht. Er was een kamertje met de pijpen die er van ouds gemaakt zijn en de rest was de werkplaats: pijpenbakken, vormen, tafels, kacheltjes, kamertje na kamertje,oud,oud, oud. Hoe kon dit ? Een toerist die nietsvermoedend naar binnen zou lopen , niets met pijpen zou hebben, zou na een kwartiertje zeggen: "Wat is dit voor zooi"? We schetsen hierna een beeld van de geschiedenis over de Broseley pijpenindustrie. The Crown Pipeworks. In 1881 begon Rowland Smitheman (1834-1903), aannemer en vrijmetselaar, voor het eerst tabakspijpen van klei te maken in deze gebouwen. Hij noemde zijn bedrijf The Crown Pipeworks. Hoewel Smitheman een nieuweling was in het maken van pijpen, was de stad Broseley al 200 jaar bekend om de goede pijpen die er gemaakt werden. Midden 1800 was de familie Southorn de bekendste pijpenmakers familie door de gebroeders William en Edwin. Beiden runden zij bedrijven,
gescheiden van elkaar en elkaar beconcurrerend. Edwin stierf in 1876 en zijn zaak werd overgenomen door Hopkins en Co. Dit werd geen succes. Toen dit bedrijf failliet ging, zag Rowland Smitheman een gat in de markt en vestigde er zijn eigen pijpenmakerij. Alle technieken om pijpen te maken waren toendertijd wel bekend en Broseley had veel vakkundige pijpenmakers. De Southorns waren vermaard om hun ruime verscheidenheid in pijpen en Smitheman kopieerde veel van hun ontwerpen. De pijpenmakerij van de Southorns opereerde vanuit twee voor dat doel gebouwde fabriekjes, maar Smitheman veranderde Een van de typische pijpmakers werkbanken in het eenvoudigweg een blok pijp museum. arbeiderswoningen rn de King Street in een ,. pijpenmakerij. De flesvormige oven werd gebouwd aan het uiteinde van de twee verdiepingen tellende gebouwen, en wat eens huiskamers en slaapkamers waren,veranderden in werkruimten. Het bedrijf was bijna onmiddellijk succesvol, de pijpen werden aangeprezen op de "Wolverhampton en Staffordshire Fine Arts Exhibition in 1884 ". Geschiedenis van het terrein in King Street vóór 1881. Het oudste deel van Crown Pipeworks is waarschijnlijk gebouwd ergens in 1700 voor agrarisch gebruik. Aan het eind van die eeuw werden de drieverdiepingen tellende gebouwen toegevoegd, waarin nu het museum gehuisvest is. Het is niet onmogelijk dat dit de katoen-weverij was,waarvan bekend was dat die in 1792 ergens in Broseley stond. Rond 1840 werden de tweeverdiepingen tellende arbeidershuisjes gebouwd, nu de ingang van het museum. Geschiedenis van het Clay Tabacco Pipe Museum Crown Pipeworks werd verlaten in 1960. Alle materialen om pijpen te maken werden in het gebouw achtergelaten. En omdat dit alles in 80 jaar niet veranderd is, is de pijpenmakerij een ware tijdcapsule. Het was de laatste fabriek in de stad die pijpen maakte en toen die dicht ging ,kwam een 300jaar oude traditie in Broseley aan zijn eind. In de jaren na de sluiting
begonnen de gebouwen langzaam te vervallen. In iedere andere stad in de zestiger jaren zou deze plek afgebroken zijn. Gelukkig werd de betekenis, gedurende lange tijd, naar waarde geschat door historici en uiteindelijk verkregen de gebouwen in 1980 wettelijke bescherming tegen sloop toen ze opgenomen werden (als klasse 2) op de Engelse Impressie van de inrichting van de fabriek, zoals erfgoedlijst. Aan het eind van achtergelaten door de laatste eigenaren de tachtiger jaren bespraken de Bridgenorth District Counsel en het lronbridge Museum hoe de overblijfselen het best in stand gehouden konden worden. Een plan om de gebouwen te veranderen in appartementen en een museum werd ter beoordeling voorgelegd aan het Europees Regionaal Ontwikkelings Fonds en in 1991 werden de gebouwen en hun inhoud aangekocht. De plannen werden spoedig verbeterd (geen appartementen) en toen begon in 1993 de omvangrijke renovatie. Iedereen die bij het project betrokken was, was het er over eens dat het hele drie etages tellende hoofdgebouw bewaard zou blijven als tijdcapsule en Museum. De restauratie van de pijpenmakerij Bijna al de gebouwen waren onveilig. In sommige gevallen was er echt geen andere manier dan herbouwen, maar waar nodig was het streven om te herstellen en niet om te vervangen. Grote zorg was om de historische integriteit van de gebouwen niet te vernietigen terwijl alles veilig werd gemaakt. De Engelse erfgoed richtlijnen voor herstel waren erg streng . Monsters voor nieuw mortel moesten gemengd en goedgekeurd worden voor het gebruik. Eikenhout werd gebruikt om vloerbinten en nieuwe dakspanten te vervangen, en alleen iepen planken van de juiste breedte om de vloeren te herstellen. Omdat er zoveel zorg aan de restauratie was besteed, was het belangrijk dat de sfeer van de gebouwen niet vernietigd werd door er een net museum van te maken. Met dit voor ogen werd zoveel mogelijk de oude inrichting in het hele gebouw teruggeplaatst in de originele staat en nu is dit de enige pijpenwerkplaats in het land met de originele uitrusting.
Het ontstaan van de Broseley pijpenindustrie Eeuwenlang wist iedere roker dat een "Broseley" de fijnste kwaliteit kleipijp was die je kon kopen. De naam van de stad was onafscheidelijk verbonden met zijn belangrijkste product. Pijpen gemaakt in Broseley gingen de hele wereld over. De allereerste kleipijpen in Engeland werden waarschijnlijk gemaakt in Londen en het westen van het land aan het eind van de zestiende eeuw. Zeelui waren de eerste Europeanen die tabak rookten en daarom waren de eerste plaatsen in Engeland, waar pijpen gemaakt werden, in de buurt van havens. Eerst was de tabak duur, dus alleen welgestelden rookten. Echter, Voorbeelden van modellen kleipijpen zals ze in de tussen 1610 en 1620 werden fabriek gemaakt werden. nieuwe tabaksplantages in Amerika gevestigd en de prijs van geïmporteerde tabak ging omlaag. Met resultaat dat de vraag naar pijpen toenam. Het was waarschijnlijk dat begin 1600 de eerste kleipijpen in Broseley we~engemaa~,omd~: 1. de juiste soort klei plaatselijk gevonden werd. 2. de metalen vormen, nodig om de pijpen te maken, gemaakt konden worden door de vakkundige metaaJarbeiders die in de directe omgeving in de ijzerfabrieken werkten. 3. de nabij gelegen rivier de Severn een van de natuurlijke handelsroutes was en daardoor kon iedereen in Broseley, die pijpen maakte, veel plaatsen bereiken en was grote afzet gegarandeerd. De bloeitijd van de pijpenindustrie 1680-1730 Aan het eind van de zeventiende eeuw was de technologie en de bekwaamheid die nodig was voor de lokale productie van pottenbakkerijen, hoog ontwikkeld. Er was een werkpotentieel dat alles wist over het werken
met klei. In het nabij gelegen Jackfield werden grote hoeveelheden stenen, dakpannen en aardewerk gemaakt. In de periode 1680-1730 produceerden de pijpenmakers in en rond Broseley erg kenmerkende pijpen die trendsetters werden. Het nieuwe genre werd gekopieerd in andere streken van het land. Vanaf begin 1700 werd witte Devonklei over de Severn vervoerd voor gebruik in de plaatselijke pottenbakkers industrie. Deze klei bleek ideaal om kleipijpen te maken, dus de werkplaatsen stopten met de plaatselijke klei. Van cottage tot werkplaats. Tot 1800 was het maken van pijpen een familieaangelegenheid, waarbij iedereen hielp met de productie. De handelingen waren eenvoudig en daarom kon iedereen dit thuis of in de achtertuin doen. In de bloeitijd van deze industrie waren er meer dan vijftig kleine bedrijven in en om Broseley. In de eerste tientallen jaren van 1800 produceerde Broseley De fabriek vanaf de straatkant. Dit complex miljoenen pijpen , die door bestaat uit 6 cottages. een kleiner aantal bedrijven werden gemaakt. Geleidelijk aan hadden de bedrijfjes meer dan alleen familieleden in dienst en, later in deze eeuw, was de fabricage geconcentreerd in grotere bedrijven. Victoriaanse pijpenmakerijen in Broseley Leggis Hill, in Broseley Wood New lnn in Benthall Crown Pipeworks in King Street William Southorn ( c1792-1853) Zijn familie, afkomstig uit Cardington bij Church Stretton,Shropshire, maakte pijpen sinds het begin van de negentiende eeuw en zijn neef Thomas Parsons werkte als pijpenmaker in Broseley voor hij een werkplaats vestigde in Bridgnorth in 1799. 1819 verhuisde van Cardington naar Broseley 1820 trouwde met Margaret Roden, waarschijnlijk van de welbekende Roden pijpenmakersfamilie
1823 oprichting William Southorn en Co 1838 werkplaats op Leggis Hil 1851 in dienst 36 mensen, vertoonde pijpen op de Great Exchibition in Londen Edwin Southorn (1820-1876) 1853 erfde weinig van zijn vader c 1858 nam Noah Rodens bedrijf naast de New lnn over en veranderde de naam in The Broseley Pipe Works 1861 in dienst 10 mannen en jongens en 18 vrouwen 1871 in dienst 8 mannen, 1 jongen en 31 vrouwen William Southorn (c1827-1894) 1853 erfde heel Leggis lnn van zijn vader 1861 in dienst 6 mannen, 6 jongens en 16 vrouwen c1881 nam het bedrijf van zijn broer Edwin bij de New lnn over en veranderde de naam Leggis Hill in The Broseley Pipe Works 1881 70 werknemers. William Edwin Southorn (1850- 1910) (zoon van William (c1827-1894) Beheerde Leggis Hill samen met zijn vader Nellie Worthen Southorn ( c1856-1930) (tweede vrouw van William Edwin Southorn) 1910 nam de leiding van Leggis Hill over, samen met haar dochter Ethel Mary (1879-1910), toen William stierf Henry (Harry) Starr Southorn (1887-1957) üongste zoon van William Edwin Southorn) 1930 nam de leiding over van William Southorn en Co 1935 verliet Leggis Hill en verhuisde de werkplaats naar Rowland Smithemans Crown Pipe Works in King Street, Broseley 1957 de productie eindigde in King Street na de dood van Harry Noah Roden 1 ( c1767-1827) en Noah Roden Il ( 1800-c1855) De Rodens waren in de negentiende eeuw belangrijke pijpenmakers in Broseley. Noah was een invloedrijke fabrikant , maar omdat vader en zoon de zetlfde voornaam deelden , is er verwarring ontstaan aan welke Noah een en ander is toe te wijzen. c 1835 werd baas van de New lnn, Benthall. 1840 bouwt een nieuwe pijpenmakerij naast de New lnn c1855 zijn weduwe , Adah,(c1800-1872) leidde de zaak tot 1858 toen die overgenomen Werd door Edwin Southorn Hopkins en Co 1876 nam de New lnn over en veranderde de naam in The Raleigh PipeWorks 1881 ging failliet en de zaak werd overgenomen door William Southorn 2152 L
Rowland Smitheman (1834-1903) 1881 vestigde The Crown Pipe Works in de voormalige cottages in King Street, Broseley Rowland Smitheman (1882-1925) 1903 werd medefirmant van The Crown Pipeworks met zijn moeder,Clara Ann (1841-1925) Omstreeks1918 werd de pijpenmakerij verlaten toen Rowland Smitheman zich concentreerde op zijn constructiebedrijf The Capacity Engeneering en Co. The Southorn familie De Victoriaanse pijpenindustrie werd gedomineerd door de familie Southorn. Gedurende de zestiger en zeventiger jaren van 1800, was er een gespannen rivaliteit tussen de gebroeders Edwin en William. Beiden hadden een firma onafhankelijk van elkaar. William had de familiezaak en de goede naam ervan geerfd, maar Edwin was de vernieuwer. Hij was de eerste en enige in Broseley die stoomkracht in zijn werkplaats gebruikte en die zijn pijpen met transferplaatjes decoreerde. Zijn meest ongewone ontwerp (patent nr. 1081 of 1860) was een pijp waarvan de steel omgeven was door een glazen buis die water bevatte. Dit was om te koelen en de vluchtige stoffen weg te nemen onder het roken. De pijp werd bekend als de Broseley Patent Pijpenpotten weggestapeld in de oven. Narghile. Als het water verkleurde kon de glazen buis geleegd worden en weer gevuld voor het volgende rokertje. Een enthousiaste gebruiker meldde; "het water is zichtbaar vervuild na gebruik, dus bewijst dit dat de nicotine uit de mond weggehouden wordf'. De Narghile echter was een ongewoon product en het volgende, afkomstig uit een advertentie uit de Daily Telegraph van 1866, is een lijst van de gebruikelijke pijpen uit Edwins assortiment.: Large bowl tips, 21" Long plain tipt, 12" Long Broseley straws or Alderman tipt,27"" Apricot straws,22" Pegtop straws ,21 Short Broseley straws
Long tips or Churchwardens,25" London straws tipt, 16" Lord Crewe's pipes,27" Long Dutch straws,28" Ovariam straws,27" Pear straws,21" Short tips Dhudeens Billiards Cutty and Yachting pipe Broseley Meerschaums Aan het eind van de zestiger jaren van de negentiende eeuw produceerde Edwin Southorn ± 1.500.000 pijpen per jaar. In 1863 werden de "Severn Vallel' en de "Great Western" spoorlijn geopend tussen Shrewsbury en Hartlebury bij Kidderminster. Deze nieuwe lijn stond in verbinding met andere lijnen kriskras door het land. Door Chutrchward en bakken. de spoorlijnen werd het vlugger en goedkoper voor de Southorns om klei uit Devon en Cornwall te laten komen en veel makkelijker om de afgewerkte pijpen over het hele land te distribueren, evenals naar de havens voor de export. De spoorlijnen werkten mee om nieuwe afzetmarkten te openen, en versterkten zo de nationale en internationale reputatie van de familie Southorn. Toen de King Street pijpenmakerij sloot, werden honderden oude rekeningen, brieven facturen en advertentiemateriaal achter gelaten. Die zijn nu veilig opgeslagen in de archieven van het lronbridge Gorge Museum. Tussen deze documenten zitten brieven van Thomas Rusten, een handelsreiziger voor William Southorn en Co, aan zijn werkgever begin 1900. Uit deze brieven raken we bekend met de oAgemakken van zijn werk, al zijn reizen gingen met de stoomtrein en te voet. Na de eerste wereldoorlog rookten nog weinig mensen kleipijpen. De werkende man (en vrouw) rookte sigaretten, de midden- en hogere klasse rookte houten (bruyère) pijpen of sigaren. Rond 1920 had de kleipijp zijn tijd gehad. Roland Smitheman, die de Crown Pipeworks oprichtte, stierf in 1903 , en de zaak ging over op zijn weduwe en zoon Roland (1882-1925). De firma werd
voor het laatst vermeld in lokale beroepen-adresboeken in 1917 en werd tegen 1920 gesloten. In 191 0 stierf William Edwin Southorn (1850-1910) en de firma William Southorn en Co ging naar zijn weduwe Nellie Worthen Southorn en haar dochter Ethel Mary Southorn. De firma hervatte met succes de productie in de Leggis Hill na de eerste wereldoorlog, maar aan het eind van de twintiger jaren kwam het bedrijf in financiële moeilijkheden. In 1930 stierven Nellie en Ethel en de zaak ging naar de jongste zoon, Henry (Harry) Starr Southorn (1887-1957). De Leggis Hili werd verlaten en verhuisde naar Smithemans oude pijpenmakerij in King Street. De firma ging verder met een beperkte sortering pijpen door gebruik te maken van oude mallen tot aan de tweede wereldoorlog Churchwardens ,24" Small Churchwardens of farmer pipes,22" Smoke room pipes, 20"en 16" Londen straws, 12", 1 O", 16" Eagle claw Acorn Grape Fish RAOB Footballer Other plain Cutties De langstelige pijpen in het bijzonder werden nog gevraagd en in 1938 werd een zwartwit film gemaakt in dit bedrijf om te laten zien hoe Churchwardens werden gemaakt. Het einde van een tijdperk Na de tweede wereldoorlog begon Harry Southorn weer pijpen te maken in zijn bedrijf. Uit nog bestaande brieven blijkt dat er nog vraag was naar kleipijpen vanuit het buitenland. Maar de zaken gingen beduidend moeilijk. In 1946 verhoogde het bedrijf dat de klei leverde (Whiteway en Co Ud uit Kingteignton,Devon), de prijzen. Ondanks de vakkundigheid om een speciale spiraalpijp te maken voor Blik in de werkplaats Koning Farouk uit Egypte in 1947, veroorzaakte de inkoopbelasting op gewone pijpen, dat Southorn 4 arbeiders moest ontslaan en de rest in korte tijd in 1948. Dat laatste jaar werden 140.000 pijpen verkocht, maar voor slechts :€ 302 13s 1 0d.
Geleidelijk werden gedurende deze jaren minder ruimten gebruikt voor de productie en de gebouwen op de binnenplaats werden afgebroken. Aan het eind van de vijftiger jaren hadden alleen nog Ida Burnett en Harry Southorn een volledige dagtaak om lang gesteelde pijpen te maken en Clara Bagley werkte part-time. Harry prepareerde de klei, zag toe op het stoken van de oven, en Ida deed alle andere handelingen. In 1956 experimenteerde Harry met een electrische oven, maar het was vermoedelijk geen succes. De kolen gestookte flesvormige oven op de binnenplaats werd voor het laatst opgestookt door Harries zonen, Clive Enlvor. Na de dood van Harry in 1957 hield de commerciele productie op en de meest bekende industrie van Broseley kwam rustig ten einde. Churchwardens en Cutties De bekendheid van de pijpenmakers van Broseley was gebaseerd op de hoge kwaliteit van de langgesteelde ,gladde pijpen. De meest bekende waren de Churchwardens, speciaal die van de Southorns. Soms, in 1700, werden pijpen met stelen langer dan 18"Aldermans genoemd. De steel had juist die lengte, zodat je als je zat de pijp vast kon houden terwijl je hand op de armleuning rustte. Later in 1800 noemde men pijpen tussen 24"en 26" Churchwardens. Deze hadden een kromming op ongeveer een derde van de lengte van de steel, waardoor men dacht dat de pijp perfect in balans was. Niemand is er zeker van waarom de pijpen deze namen hadden. Iedereen die een Alderman of Churchwarden was, was een gerespecteerd lid van de samenleving; dus misschien probeerden de makers een heel mooi beeld op te roepen van een gentleman, rustig rokend met een gekromde pijp op zijn buik. Pijpen met stelen langer dan 26" werden Long Straws genoemd. De Rodens introduceerden lange pijpen, in clubs en koffiehuizen in Londen,waar ze erg populair waren. Voor de werkende klasse waren pijpen met korte steel practischer, cutties genaamd. Vanaf 1850 groeide de vraag om de koppen van deze pijpen te versieren. Toen het aan het eind van de eeuw mode werd om cigaretten in houders te roken maakte Southorn hiervoor verschillende modellen in klei. Ze maakten ook versierde pijpenkoppen op stelen van ganzenbot of van eboniet. Dat laatste werd gekocht van The New York Hamburg India Rubber Co. Ud.uit Milton Street ,Londen.
De decoratieve pijpen van Southorn waren niet uniek. Veel fabrieken over het hele land produceerden bijna identieke ontwerpen. Verschillende bedrijven uit Manchester,waaronder Pollock, waren grote rivalen en sommige van de meest decoratiefste kleipijpen werden gemaakt door Charles Cropp en Co in Londen aan het eind van 1800. Nog enkele wetenswaardigheden • • • • Pijpen met korte steel werden in ronde bakken , de "saggers", gerangschikt , zodat ze hierin gebakken konden worden. De saggers waren bakken van aardewerk, die de pijpen in de oven beschermden tegen rook en sintels. De Churchwardens werden gelegd in korrels van gebakken kleipoeder in lange bakken met een kromming. Een volle oven bevatte tussen de 8000 en 10.000 pijpen. De oven had vier vuurgaten, gebruikte gedurende de gehele brandtijd een ton kolen en moest een dag op temperatuur komen. Dan een dag om te bakken en twee dagen om af te koelen" Na de tweede wereldoorlog, toen de vraag naar kleipijpen verminderde, duurde het soms maanden voordat de oven geheel gevuld was. Er werd ook nog gemaakt: armen en benen voor poppen, speelgoed vogeltjes, steeltjes voor laboratoria, schiettent- en bellenblaas pijpjes. Deze moesten harder gebakken worden omdat ze vlugger braken. De Southorns maakten hun eigen kartonnen dozen ter plaatse en verpakten hun pijpen erin met houtsnippertjes. Tot stand gekomen met medewerking van: The lronbridge Gorge Museum Trust British-American T obacco Ud Bridgnorth District Council Worshipful Company of Tobacco Pipe European Regional Development Fund Makers and Tobacco Blenders English Heritage National Museum of Science and lndustry Heritage Lottery Fund Imperia! Tobacco Ud
Oostenrijks tabaksmuseum Lodewijk van Duuren Austria Tabak Onder keizer Franz Joseph Il begint op 8 mei 1784 de Oostenrijkse tabakregie. Daarmee ontstaat een staatsmonopolie op verbouw, bewerking en handel in tabak en tabakswaren. De officiële verkoopplaatsen van tabaksproducten, de "Tabaktrafiken", gaan tot op deze tijd terug (figuur 1 ). In 1939 wordt de "österreichische Tabakregie" omgezet in een Aktiengesellschaft: Austria Tabakwerke AG. In 2001 vindt volledige privatisering Austria Tabak plaats en tevens de. verkoop aan de Britse Gallaher Group. Op 17 april 2007 is Austria Tabak eigendom van Japan Tobacco International (JTI) geworden. Tabaksmuseum Met de koop van twee meerschuimen pijpen op de wereldtentoonstelling van Wenen in 1873 vangt de verzameling van de firma Austria Tabak aan. In 1905 is in de Porzellangasse een ruimte ter beschikking gesteld om de inmiddels flink gegroeide verzameling op te stellen. Maar eerst in 1959 is de opening van het Tabaksmuseum in de Porzellangasse een feit. Door voortdurende uitbreiding van de verzameling is het noodzakelijk om naar een nieuwe ruimte uit te zien. Op 12 mei 1981 opent het museum in de voormalige keizerlijke hofstallen in de Mariahilfer Strasse in Wenen met een nieuwe presentatie van de tabakshistorische verzameling. Zij toont de geschiedenis van Austria Tabak, maar ook historische tabaksliteratuur, prenten, schilderijen, pijpen, snuifdozen, tabakspotten, sigarenetuis en Officieel emaillen bord van een tabakswinkel: Kaiserlich-Königlich Tabaktrafik. Lotnummer 1120 van de veiling van voorwerpen uit het museum in 2002. r 21ss 1
sigarettenetuis. Een goede indruk van de inrichting van het museum geeft de foto op een prentbriefkaart. Blijkbaar zijn in 2001 de opvattingen over hetgeen getoond moet worden drastisch gewijzigd. De collectie wordt behoorlijk afgeslankt en hetgeen niet meer tot de kerncollectie behoort is in 2002 bij een veiling in Wenen verkocht. Het gaat om een omvangrijk deel van de collectie, want de veiling telt 1173 nummers en ongeveer 3000 voorwerpen. Voor de veiling is een fraaie catalogus uitgegeven, zodat in ieder geval nog een beeld bewaard is gebleven van het niet meer bestaande deel van de collectie van het museum 1 l_ In juni 2001 opent het Art Cult Center Tabakmuseum een nieuwe expositieruimte met de overgebleven collectie 2 >. Deze nieuwe tentoonstelling geeft een overzicht van de gevarieerde geschiedenis van het genotmiddel tabak in Europa sinds haar begin met de landing van Columbus in 1492 in Amerika tot aan de tegenwoordige tijd. Daar blijft het echter niet bij, want op 13 oktober 2003 betrekt de locale Puls City TV de ruimten van het Art Cult Center Tabaksmuseum, hetgeen de sluiting van het museum betekent. Volgens het persbericht over deze sluiting zoekt men nog naar een professionele beheerder van de historische verzameling van het museum. Die heeft men in 2005 gevonden in het Schloss Schönbrunn 4 > waar de collectie in het depot ondergebracht is. Een omvangrijke collectie die nog steeds uit ongeveer 7000 tabakshistorische voorwerpen, schilderijen en prenten bestaat. Als reden van sluiting geeft men de lagere bezoekersaantallen - gemiddeld 5 betalende bezoekers per dag - en het niet meer bestaan van een strategisch nut voor de firma. In het bericht is ook nog sprake van een honderdtal objecten van het museum in de Wiener Hofburg en Pfeilburg in Fürstenveld of Frastanz, deze zouden door de sluiting van het museum niet bedreigd zijn. Schloss Schönbrunn, de huidige verblijfplaats van de collectie. Uitgever Fleischmann & Jaeger, Wien
Internet Nadat Schloss Schönbrunn de verzameling van Austria Tabak in 2005 ter beheer en bewaring overgenomen had, was het plan de gehele collectie als virtueel museum op Internet toegankelijk te maken. Van elk voorwerp zou een afbeelding en een beschrijving opgenomen worden. Op grond van de grote omvang van de collectie heeft men echter van dit voornemen afstand genomen. In plaats daarvan worden de delen van de collectie volgens enkele thema's getoond. Elk thema bevat een inleidende tekst en enkele objecten uit de tabakshistorische collectie als voorbeeld. De acht thema's zijn: • Tabak und Eros • Nicotiana: Die Kulturgeschichte des Tabaks in Europa • Die Tabaktrafik: Die Entwicklungsgeschichte der Trafik • Die wei~e Göttin: Kostbare Prunkpfeifen und Meerschaumobjekte • Die Sehnsucht der lüsternen Nase: Schnupfkultur des 18. und 19. Jahrhunderts • Tabak bei Hofe • Tabak und Porzellan: Porzellanpfeifen des 19. Jahrhunderts • Tabak und Krieg: Kriege als Multiplikatoren des Tabakkonsums Publicaties museum Tabakkantoor en galerij. österr. Tabak Museum Mariahilfer Strasse 2, Wien. Nr. 5049. Foto Meyer, Wenen. Het tabaksmuseum heeft verscheidene publicaties over tabak en pijpen op zijn naam staan. Zo is een gids door het museum geschreven door de conservator Hubert Rupp. En in 1991 is aandacht besteed aan het 10-jarig
bestaan van het museum met een uitgave van boek. Naar aanleiding van tentoonstellingen zijn ook enkele publicaties verschenen. Zo is in 1992 bij het 500 honderd jaar bestaan van de tabakscultuur (figuur 8) 3 ) een boek over de geschiedenis van de tabak verschenen. Het is uitgegeven als vijfde deel van de Schriftenreihe des Österreichischen Tabakmuseums. Mogelijk is dit tevens het laatste deel van deze reeks geweest. Behalve boeken en gidsen heeft het museum ook verscheidene ansichtkaarten uitgegeven waarvan een aantal in dit artikel afgebeeld zijn. Museumbibliotheek De omvang van de bibliotheek van het museum bedroeg ongeveer 250 titels. Zelfs voor een specialistische bibliotheek niet bijster groot, maar het bevatte wel enkele bijzondere, oude boeken over tabak. De verdeling over diverse talen is als volgt Duits 151 , Hongaars 34, Frans 27, Italiaans 15, Latijn 10, Nederlands 6, Engels 2, Spaans 2, Zweeds 2, Servo-Kroatisch 2 en Japans 2 boeken. Hubert Rupp Jarenlang was Hubert Rupp (*1952) directeur van het Oostenrijkse tabaksmuseum. In die hoedanigheid schreef hij artikelen en boeken over tabak en was de uitgever van de Schriftenreihe des Österreichischen Tabakmuseums. Ook was hij een van de oprichters van de Académie Internationale de la Pipe (figuur 10). Hij is op 56-jarige leeftijd op 9 december 2008 in Wenen overleden. Conclusies e sluiting van het tabaksmuseum in Wenen staat niet op zichzelf. Vooral de musea die verbonden zijn aan de tabaksverwerkende industrie treft dit lot. Voorbeelden zijn de sluiting van het museum van Douwe Egberts in Utrecht en van SEITA in Parijs. De behoefte om zich door een historische collectie te profileren is blijkbaar niet meer van deze tijd. Ook de voortdurende overnames door buitenlandse bedrijven verminderen de binding aan de historie van het overgenomen bedrijf. Een andere reden die g noemd wordt zijn de afnemende bezoekersaantallen van het musea nu tabak in een kwade reuk is komen te staan.Ten slotte zijn de meeste musea qeen centra van onderzoek meer met bibliotheken, archieven, tijdschriften, publicaties en dergelijke, maar een soort vermaakscentra waarbij het beleid vooral op bezoekersaantallen gericht is. Tabaksmusea hebben op dit punt ni t zoveel te bieden.
Referenties • • • • • • • • • • • • • Anoniem (z.j.) Die tabakhistorische Sammlung des ehemaligen Österreichischen Tabakmuseums in Schönbrunn. http://www.tobaccocollection.com/ Anoniem (2002) Wiener Kunst-Auktionen Palais Kinsky. Tabakhistorika aus dem österreichischen Tabakmuseum, 22.-23. Okt. 2002. Anoniem (2002) Versteigerung: Prunkstücke des Tabakmuseums lösen sich in Rauch auf Netzwerk Denkmatschutz österreich. 30.09.2002 http://www.denkmalschutz.at/wien/index.htm Anoniem (2005) Das Österreichische Tabakmuseum in Schönbrunn . http ://www.noen.at/bi lder/dokus/tabakm useu m. pdf Anoniem (2003) Mieterwechsel im MuseumQuartier: Puls City TV übernimmt Räumlichkeiten des Tabaksmuseums. Presseaussendung Wien 07.10.2003. Wolfgang Bauer et al.(1992) Die lasterhafte Panazee: 500 Jahre Tabakkultur in Europa 1992 . Österreichisches Tabakmuseum, Wien. 166 p. Schriftenreihe des Österreichischen Tabakmuseums 5. [Ausstellung Österreichisches Tabakmuseum, Wien 11. Juni bis 4. Oktober 1992]. Helmut W. Lang (1994) Handbuch der historischen Buchbestände in österreich. Österreichisches Nationalbibliothek. Georg Olms Verlag . Hubert Rupp (1981) österreichisches Tabakmuseum - Ein Führer durch das Museum van Austria Tabak. Wien. Herbert Rupp (1985) Das Österreichische Tabakmuseum, blauer Dunst in Rot - Weiss - Rot. Mitteilungsblatt der Museen österreichs. österreichischer Museumsbund, Wien vol 4 (14). Herbert Rupp (1990) Snuff boxes ader von der Sehnsucht der lüsternen Nase: Katalog zur Sonderausstellung des Österreichischen Tabakmuseums vom 27. November 1990 bis 31. Jänner. Wien. Austria-Tabakwerke-Aktienges. 222 p. Schriftenreihe des österreichischen Tabakmuseums 4. Herbert Rupp & Saline Fellner (1991) Austria Tabak. Die Sammlung des österreichischen Tabakmuseums. Hrsg. zum 1 0jährigen Bestehen des österreichischen Tabakmuseums. Austria Tabakwerke, Wien. Sonderzahl Verlagsgesellschaft. 175 p. Sonderband der Schriftenreihe des österreichischen Tabakmuseums. Ernst Trost (2003) Rauchen für Österreich. Kultur- und Wirtschaftsgeschichte des Tabaks in Österreich. Beppo Mauhart Verlag, Wien. 256 p. \ Noten 1) In een recensie over het boek van Ernst Trost geeft de recensent Christian Schneider het volgende commentaar: ,,Es handelt sich hierbei aft urn Exponate des leider in einem barbarischen Akt var einigen Jahren aufgelösten österreichischen Tabakmuseums; diese Sammlung wurde in alle Winde zerstreut, hier ist im Buch noch vieles beisammen, was allein schon seinen Erwerb rechtfertigt." 2) Het aantal tentoongestelde objecten bedraagt ongeveer 600. 3) De ontdekking van Amerika door Columbus in 1492. 4) Schier.. Schönbrunn Kultur- und Betriebsges.m.b.H Maximum-kaart met Tabaktrafik (sigarenwinkel) in het Oostenrijkse tabaksmuseum. Maxiart edition.