The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.
Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Jan Toonen, 2022-04-12 13:35:35

deel 3

Keywords: Heemkunde Geleen

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 1

GESCHIEDENIS VAN GELEEN

1

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 2

2

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 3

GESCHIEDENIS VAN GELEEN

Deel III
Aspecten uit de leefwereld van vroegere Geleners

Prof. dr. M.J.H.A. Schrijnemakers

Geleen 2011

3

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 4

INHOUD

Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13

Hoofstuk VIII
Diverse aspecten van de fysische leefwereld van vroegere Geleners . . . . . . . . . . . . . . 17
1. Beken, bruggen, poelen, ’vloeten’ en putten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
2. De gemeentenaam en de namen van de oude wijken . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
3. Aspecten van vroegere straten, wegen, stegen en voetpaden . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
4. Onderhoud van straten en wegen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
5. Traditionele straat- en wegnamen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
6. Straatnaamgeving vroeger en in onze tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
7. Oude Geleense veld- en pleinnamen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
8. Veranderingen in straat- en dorpsbeelden door brand . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95
9. Ingrepen in straat- en dorpsbeelden tot circa 1915 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
10. Ingrepen in straat- en dorpsbeelden sedert circa 1915 . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109
11. De kern van Oud-Geleen bedreigd, maar behouden (1975-1980) en beschermd (2004) . . . . . . . . 120

Hoofdstuk IX
Historische woningen en complexen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129

A. Nog bestaande historische woningen en complexen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 131
1. Het molencomplex van Munstergeleen en het geboortehuis van de heilige pater Karel (Andries Houben) . . 131
2. Het complex Beltgens - Maes - De Gavarelle - Ramakers . . . . . . . . . . . . . . . . . 173
174
2a. Het noordelijke gedeelte (16de eeuw): huis Beltgens . . . . . . . . . . . . . . . . . 184
2b. Het atelier Ramakers voor kerkelijke kunst (1851-1940) . . . . . . . . . . . . . . . . 216
2c. Het huis Maes (1623) sinds 1721 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 222
2d. De woning naast de Calvariekapel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223
3. Het huis Meys - Van den Stock - Van Hoven - De Preez - Zelis - Hoofs aan de Dorpstraat (= Marcellienstraat) 230
4. Het complex Hamers - Bollen - Keulers - Luijten - Dohmen - Meys aan de Jodenstraat . . . . . . . . 239
5. Het huis en de bierbrouwerij Schrijnemakers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255
6. Het complex Vroemen - Dullens - Helgers - Haerden - Janssen in het centrum van Oud-Geleen . . . . . 261
7. Het huis Proosten - Gielen - Baggen - Göbbels - Erkens - Pelssers aan de Pieterstraat . . . . . . . . 267
8. Huize Koekamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 274
9. De hoeve Ten Eijsden vanaf de 16de eeuw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 280
10. De Kleine Biesen of Biesenhof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309
11. Het Cortencomplex alias ’Drossaardhuis’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 328
12. Boerderij uit Krawinkel in het Openluchtmuseum te Arnhem . . . . . . . . . . . . . . . . 342
13. De beide historische hoekhuizen Eindstraat-Rijksweg . . . . . . . . . . . . . . . . . .

B. In de 20ste eeuw verdwenen historische gebouwen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 345
1. Het ”Huis op de Berg” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 346
2. De graanmolen van Daniken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 354
3. Het kasteel van Sint-Jansgeleen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 362
4. Het huis Hagens - Van Staveren - Gadé - De Maes - Keulers - Willems - Kallen ”Op de Vuling” (Geenstraat) . 374
5. De grote hoeve van Lutterade aan de Geenstraat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 380
6. Het complex met een 17de-eeuws vakwerkhuis aan de Putstraat . . . . . . . . . . . . . . . 384
7. Het complex Hoedemakers - Sassen - Eussen aan de Groenstraat . . . . . . . . . . . . . . . 393
8. ”Villa Henriëtte” en het ”Huis van ’t Jufferke” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 409

4

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 5

Hoofdstuk X
Kluizen, kapellen, wegkruisen en openbare religieuze beelden . . . . . . . . . . . . . . . . 415
1. Geleense kluizen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 416
2. Grote Geleense kapellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 443
3. Geleense wegkruisen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 450
4. Openbare religieuze beelden en beeldjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 460
Addenda en corrigenda bij de delen I en II
Addenda bij deel I . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 467
Corrigenda bij deel I . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 474
Addenda bij deel II . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 475
Corrigenda bij deel II . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 484
Glossarium . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 487
Bibliografie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 491
Epiloog . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 501
Intekenlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 503

5

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 6

6

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 7

Voorwoord

Het juiste motief om zich met de lokale en regionale lokale leefwereld speelden zich in voorafgaande eeuwen
geschiedenis vertrouwd te maken werd reeds verscheidene allerlei scènes af, die hun eigen tijd weerspiegelden. Het is
eeuwen geleden door onze streekgenoot de jezuiet wel waar dat sommige lokale feiten aan regionale, nationale
KRITZRAEDT als volgt geformuleerd: of internationale oorzaken kunnen worden toegeschreven,
maar dergelijke lokale feiten waren de concrete gevolgen van
”Such nach, (…) hör ah, was sey getan op breder niveau genomen initiatieven en zijn daarom
Vorzeiten bey den Alten, uitstekende uitgangspunen voor de studie van de wijdere
Sonst wirst allzeit Unwissenheit geschiedenis. Derhalve zou men kunnen beginnen met de
Gleich einem Kind behalten. eerste voorouders in hun leefwereld te plaatsen en van daar-
uit de blik op hun naaste omgeving te richten.
Wan du schon wist, was Hertz begehrt, De oudste onderdelen van die leefwereld waren de beide
Ist doch den Wissen nit viel wehrt, beken, die eeuwenlang het onmisbare water leverden. En het
So lang dir bleibst unbekant lijkt voor de hand te liggen dat lange tijd de visvangst een
Dein altes, eigen Vaterlandt” niet onbeduidende rol speelde. Na verloop van tijd moest de
Geleenbeek de waterkracht leveren om molens aan te drijven
<Ndms 13 (1935-36), 204>. voor het malen van granen, het slaan van olie en het zagen
van boomstammen. En in de late Middeleeuwen moesten de
In onze tijd heeft PAUL HAIMON (WIEL LAUGS) van beide beken water verschaffen voor het vullen van de grach-
Genhoes (St.-Jansgeleen) een gelijkaardig advies ten aanzien ten, die de Geleners omwille van hun veiligheid rond het
van het ”Land van mijn oorsprong” aldus uitgedrukt: ”Huis op de Berg” en rond de Hanenhof hadden gegraven.
De concrete ’Umwelt’ van zowel het privéleven als de
”Achterwaarts lopend zal ik vallen, gemeenschappelijke activiteiten van vroegere Geleners
achterwaarts denkend zal ik verdorren, omvatte vooral woningen, boerderijen, schuren en stallen. In
achterwaarts levend word ik jong. de ”Epiloog” van deel I werd in dat verband opgemerkt: ”Er
Zonder mij aan mijn verleden te binden zou (…) een al te grote lacune worden gelaten, indien niet
wil ik mij in mijn wortels hervinden; een hoofdstuk aan de Geleense ’Historische Gebouwen’ (…)
in ’t land van mijn oorsprong vind ik het licht zou worden gewijd. Zowel op goede historische gronden
van een onvergankelijk gedicht” alsook uit piëteit voor het voorgeslacht zullen (…) niet
alleen de weinige nog bestaande stenen getuigen uit vroeger
<P. Haimon, Land van mijn oorsprong (1974), 64>. tijden worden besproken, maar zullen ook de in onze jeugd
nog aanwezige en sindsdien verloren gegane historische
Aan bovenstaande poëtisch weergegeven aspiraties betreffen- gebouwen onder de loep worden genomen. Het spreekt
de het opsporen van Geleens verleden tot circa 1920 werd vanzelf, dat daarbij vooral aandacht aan hun bewoners zal
grotendeels voldaan door de publicatie van de delen I (1998) worden besteed” <Deel I, 422>.
en II (2005) van deze serie. Alvorens in een volgend deel de Die gebouwen lagen langs straten, die voor de Geleners aller-
eigentijdse ontwikkeling van onze geboorteplaats in druk zal eerst kerkwaarts leidden en waarover zij zowel hun vee naar
worden vastgelegd, lijkt het raadzaam om speciale aandacht de drenken en grasplaatsen brachten alsook de veldvruchten
te besteden aan diverse aspecten uit de leefwereld van per paarden-, ossen-, geiten- of hondenkar naar huis voer-
vroegere generaties. P. VAN LUYN schreef immers terecht: den. Op die straten verschenen soms vreemdelingen, vooral
”Geschiedenis begint bij je voordeur. (…) Alleen het contact militairen uit afgelegen streken, die hun versie van nationale
met de eigen regio doet jonge mensen ervaren, dat geschie- of internationale conflicten ”aan huis” bezorgden en in dat
denis niet iets is dat in boeken zit, of alleen ver weg gebeurt verband voor de Geleners - zoals in de delen I en II werd
(…), maar dat geschiedenis een dimensie is van de realiteit, vermeld - doorgaans nogal last en soms onheil teweeg-
ook van de alledaagse realiteit vlak bij, waar je dagelijks brachten.
doorheen loopt, werkt en speelt, kortom dat ze begint bij je Teneinde ze bruikbaar te houden werden die straten
voordeur” <EurMoz, 49-50>. - gewoonlijk voordat het oogstseizoen begon - enigszins
onderhouden en dit vooral door hun oppervlak met
De fysische leefwereld schoppen te egaliseren en er kiezel op te strooien. Gedurende
van vroegere Geleners eeuwen gebeurde dit - op last van de overheid - door
”botters”, d.w.z. leden van de gemeenschap; daarna werd die
Die uitspraak door VAN LUYN benadrukt dat alle gebeur- taak door kantonniers, d.w.z. door de gemeente aangestelde
tenissen een concrete lokale dimensie hebben en dat daarom vaste arbeiders, waargenomen.
de regionale, nationale en internationale feiten bij voorkeur
vanuit lokale situaties dienen te worden benaderd. In die

7

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 8

Aan die straten werden geleidelijk aan steeds meer eigen geschiedkundige zoektocht reeds in onze jeugd vanuit
woningen, boerderijen en diverse werkplaatsen gebouwd en onze ouderlijke woning - vlak bij de kerk aan de Dorpstraat
in menig geval herbouwd. Deze waren hoofdzakelijk (= Marcellienstraat) - begonnen en vervolgens plaatsen
structuren van (houten en lemen) vakwerk met strooien bezochten en bestudeerden, waar sommige van onze voor-
daken, maar werden gedurende de laatste paar eeuwen - zeer ouders hun leven hadden gesleten. Het feit dat wij om
vaak na een brand - door bakstenen (soms met onderdelen beroepsredenen het grootste deel van ons leven ”in den
van mergel voorziene) gebouwen met dakpannen vervangen. vreemde” hebben doorgebracht, heeft die belangstelling voor
Menigeen plantte een fruitleiboom tegen de straatgevel en ons ”heem” niet kunnen verzwakken. Betreffende onze
achter de meeste woningen lag een boomgaard met daarin situatie gold de uitspraak van onze favoriete Engelse schrijver
het bakhuisje. HILAIRE BELLOC, in zijn boek The Path to Rome (p. 7):
Buiten de bebouwde kommen lagen de weiden en akkers, ”One’s native place is the shell of one’s soul”.
die eveneens belangrijke onderdelen van de leefwereld Onze ’roots’ liggen ter plaatse diep verankerd. Onze ouders
waren. En langs menige weg, die daarheen leidde, plaatsten waren respectievelijk aan de Eindstraat en aan de Peschstraat
vrome Geleners een kuisbeeld of een kapelletje. geboren, terwijl onze beide grootvaders het levenslicht aan
In vroeger eeuwen waren er slechts weinig uitzonderingen de Jodenstraat zagen. Onze in de Pieterstraat geboren over-
op de algemene regel dat men zijn brood in eigen huis grootvader Pieter Mathijs Göbbels (1811-1859) was burge-
verdiende. Kenmerkend was ook dat men zich slechts zelden meester van Geleen. Verder in de tijd teruggaande vonden
naar andere plaatsen begaf. En dit had tot gevolg dat er veel wij dat sommige voorvaders schepenen van het graafschap
huwelijken tussen dorpsgenoten plaatshadden. Het was een Geleen waren, terwijl Jan Penris († 1736) en diens zoon Job
tamelijk gesloten gemeenschap met veel onderlinge familie- Penris (1705-1743) de functie van koster waarnamen.
banden. Het is dan ook niet te verwonderen dat sommige van onze
Door de oprichting en exploitatie van de Staatsmijn Maurits voorouders in menig - hetzij reeds verdwenen hetzij nog
en haar nevenbedrijven werd deze leefwereld - voor sommi- bestaand - historisch gebouw kunnen worden aangewezen.
ge autochtone Geleners al heel spoedig en voor anderen na Zo woonde de 16de-eeuwse Lemmen Beltgens op de
verloop van tijd - grondig veranderd. Die veranderingen Hanenhof en bouwde zijn zoon Jan Beltgens kort vóór 1600
bestonden allereerst uit het opeisen van een aantal eeuwen- het oorspronkelijke noordelijke gedeelte van het complex
oude volgebouwde straten in Lutterade en Krawinkel voor Beltgens-Maes-De Gavarelle-Ramakers aan het oude kerk-
het plaatsen van industriële gebouwen. En de tengevolge van hof. Jan Mutzenich, tijdgenoot van Jan Beltgens, woonde op
die industriële uitbreiding sterke bevolkingsaangroei leidde de grote hoeve van Lutterade aan de Onderste Dorpstraat
tot een steeds toenemende bouw van nieuwe huizen aan (= Geenstraat). Leonard Corten (1631-1712) bewoonde en
nieuwe straten, waarvoor de meeste boomgaarden, weiden verbouwde zijn vlak naast die hoeve gelegen huis, dat in
en akkers moesten wijken. 1744 afbrandde en waar in 1751 een nieuw gebouw - het
In de ”Inleiding” op het in 1952 verschenen gedenkboek ’Drossaardhuis’ - werd opgetrokken; ook werd hij met de
Geleen. Van dorp tot Mauritsstad, waarvan onze bijdrage hoeve Heimstenrade (in het Geleenderveld) beleend. Jan
”Het oude Geleen” ongeveer de helft vulde, schreef gemeen- Penris (1683-1739) was graanmolenaar te Daniken. Jan
tesecretaris J.A. GEHLEN: ”Om een juist inzicht te krijgen Gielen (1656-1688) en Servaas Helgers (1713-1770) waren
in de vreedzame revolutie, die zich in deze gemeente voltrok, halfers op de hoeve Ten Eijsden. Welter Keulers († 20-3-
moeten wij het nieuwe Geleen zien tegen zijn historische 1686) was op de hoeve Beekhoven (Norbertijnenstraat)
achtergrond. Een groot deel van dit boek is daarom gewijd woonachtig. De leerlooierij van Joannes Vleugels (1749-
aan het verleden. Dat verleden leeft nog voort in historische 1805) lag aan de Keutelbeek te Krawinkel en die van zijn
gebouwen, in de namen van straten en pleinen, in vergeelde zoon Jan Gerard Vleugels (1781-1821) aan de Jodenstraat.
archiefstukken en musea”. Pieter Mathijs Rouschop (1774-1848) koos het huis ”Op de
Aangezien het Geleen van ruim zestig jaren later, hoofd- Berg” tot zijn woning. En twee leden van verwante families,
zakelijk wegens de vele - geenszins vreedzame maar veeleer nl. Gerard Keulers (1680-1736) en Nicolaas Gielen (1714-
drastische - ingrepen door volgende gemeentebesturen, een 1781) verbleven als heremieten in de Kluis te Krawinkel.
geheel ander aanzien heeft dan dat van onze voorouders, ja Tevens beseffen wij dat veel andere Geleners in eenzelfde
zelfs van onze jeugd, lijkt het niet alleen dienstig maar zelfs positie als wij verkeren en dat zij eveneens Geleen als hun
urgent om dit laatste nader toe te lichten teneinde het ten- voorvaderlijk erfgoed beschouwen.
minste tegen verloren gaan in de herinnering te behoeden. Aan onze diepe aanhankelijkheid aan onze geboorteplaats
hebben wij ook reeds in praktische zin uiting kunnen geven.
Sterke persoonlijke banden Zo wisten wij in 1978 op doorslaggevende wijze bij te
en diepe voorvaderlijke wortels dragen tot de verwezenlijking van het door Harry Janssen
genomen initiatief om de historische kern van de oudste
In het hiervoren vermelde beginsel, namelijk ”geschiedenis wijk tegen een van hogerhand geplande vandalistische aan-
begint bij je voordeur”, ligt ook de verklaring dat wij onze tasting te behoeden. Aldus traden wij in het voetspoor van

8

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 03-11-2011 08:05 Pagina 9

vader Jan Willem Schrijnemakers (1882-1965), die door Napoleonbaan <411> verschaft, terwijl in deel II (2005) o.a.
zijn kordaat optreden op het gemeentehuis wist te voor- de oorsprong van de ’Kirkewaeg’ en ’Sjoalwaeg’ tussen
komen dat het funeste voornemen van een naoorlogs Lutterade en Krawinkel werd vermeld.
gemeentebestuur werd uitgevoerd, nl. om in het bovenstuk Zowel wegens de verspreiding van die vele publicaties in tijd
van de Marcellienstraat alle gebouwen tussen het oude kerk- en ruimte alsook omwille van een nog ruimere keuze uit het
hof en de Jodenstraat - met inbegrip van zijn woning - met Geleense toponymische materiaal lijkt het ons gewenst om
de grond gelijk te maken teneinde daar een grote parkeer- in deel III Geleense toponiemen nogmaals onder de aan-
plaats aan te leggen voor de parochinanen die niet zoals hun dacht te brengen. Zij waren immers belangrijke aspecten van
voorgangers per pedes apostolorum maar per auto naar de kerk de leefwereld van vroegere Geleners.
kwamen. Het is trouwens nogal ironisch dat een dergelijke
parkeerplaats na verloop van tijd vrijwel overbodig zou Menig historisch aspect reeds in vroegere
blijken te zijn. publicaties vermeld

Geleense nederzettings-, straat-, Onder degenen die reeds eerder aspecten uit de leefwereld
weg- en veldnamen van vroegere Geleners beschreven, heeft architect PIERRE
A. SCHOLS (1892-1973) zo sterk uitgeblonken, dat hij in
Sedert ruim 60 jaren hebben wij verklaringen van plaatse- dit verband speciaal vermeld dient te worden. Niet alleen
lijke toponiemen gezocht en gepubliceerd. In sommige heeft hij ”het heem op de löss voor honderd jaar” <LvH 1951,
gevallen hebben wij na verloop van tijd - op basis van nieuwe 47-51 en 72-75> en ”het vakwerkhuis in Limburg” <Schols> op
gegevens en inzichten - onze oorspronkelijke visie herzien; deskundige wijze beschreven, maar vooral heeft hij zijn
maar het gros van onze verklaringen is tegen ’de tand des opvallend tekentalent gedurende vele jaren aangewend om
tijds’ bestand gebleken. Zo werden in diverse artikelen ver- - op zijn vouwstoeltje gezeten - allerlei plekjes in het Geleen
klaringen verschaft van de rivier- en plaatsnaam Geleen waar hij was geboren en opgegroeid te schetsen. Bovendien
heeft hij, op verzoek van de sectie ”Landelijke bouwkunst”
<MGBode 25-8 en 1-9-1950. - M’geleen, 41-54.. - TsHKVGel dec. 1979, 12-21; van het Rijksmuseum voor Volkskunde te Arnhem, van een
aantal oude Geleense woningen en boerderijen de platte-
april 1980, 5-13>, de wijknamen Krawinkel <Op. cit. 1984, nr. 1, 36- gronden en interieurs gemeten en in tekening gebracht.
48>, Daniken <Op. cit., sept. 1980, 37-42>, Spaans-Neerbeek <Op. cit. SCHOLS benadrukte in die gebouwen het menselijke
1981, nr. 3, 70-85> en Sint-Jansgeleen <St.-Jansgeleen, 37. - Becha dec. element. Zo haalde hij in dit verband de oude gezegden
1987, 59-60> en de volgende straat- en wegnamen: Beekhover- ”Leime buu, erm luu” (= ”Lemen gebouwen, arme mensen”)
straat, Eindstraat, Kummenaedestraat, Peschstraat, en ”Wie dikker vot, wie groater bòks” (= ”Hoe dikker de
Valderenstraat <Thuisfront juli 1949, 3-4>, Maastrichterstraat (…), hoe groter de broek”) aan. Tevens had hij een goed oog
(door Daniken) <M’geleen, 55-85>, Kinkenweg <TsHKVGel 1982, nr. voor de in de vakwerkbouw tot uiting komende ”waarden,
2, 81-91; nr.2, 62>, Groenseykerstraat en Tomeikerweg <Nuutsb die besloten liggen in het natuurlijke en eenvoudige, de
aug. 1976, 15-17 - TsHKVGel 1983, nr. 1, 7-11; nr. 2, 61-62>, de 16de- grondslagen van de landelijke levenswijze uit vervlogen
eeuwse ”weg van der Cluysen” <Op. cit., 1083, nr. 1, 12-19; nr. 2, 61- tijden”. Hij zag hoe de tijd zijn stempel had gedrukt ”op de
62> en ”Kwaad Gat” <Op. cit., 1997, nr. 1, 3-4>. wanden en in de houtwerken, die, verweerd, gerimpeld en
Bovendien droegen wij een hoofdstuk bij tot het eerste deel gegroefd, het wel en wee lieten raden over het leven van de
van Geleen door de eeuwen heen met verklaringen van de opeenvolgende geslachten”.
nederzettingsnamen Geleen (Opgeleen, Munstergeleen en Veel van de fysische aspecten van het vroegere Geleen
Sint-Jansgeleen), Daniken, Lutterade, Krawinkel, Spaans- werden ook reeds in andere publicaties in woord en beeld
Neerbeek en Lindenheuvel, de hoevenamen Biesenhof, Ten vastgelegd, zoals in Abshoven 1202-1951 (1951), Geleen.
Eijsden, Kemenade of Kummenade, Beekhoven, Hanenhof Van dorp tot Mauritsstad (1952), Munstergeleen. Een mono-
en Heimstenrade, de straat- en wegnamen Bergstraat, grafie over een Limburgse gemeente (1965), De Kluis van
Eindstraat, Geenstraat, Giesekoel, Groenstraat, Groens- Krawinkel (1975), Oud-Geleen: verleden, heden, toekomst
eykerstraat, Tomeikerweg, Kinkenweg, Napoleonbaan, (1978), Lindenheuvel: van bos en hei tot woonwijk (1979),
Peschstraat, Valderenstraat, Vouwersveld en Veltje of Veltjer Van Kapel tot Parochiekerk (1984), Sint-Jansgeleen: kasteel,
en de veldnamen Haeset, Haesselderveld, Landgraaf en hoeve en molens (1985), Van kerk (1862) tot kerk (1984) …
Raadskluil <GelEeuw I (1989), 80-93>. tot kerk (1987). Gedenkboek van en over de parochie
Ook in deel I van de Geschiedenis van Geleen (1998) werd de Lutterade-Krawinkel [de St. Augustinusparochie] (1987),
betekenis van de rivier- en gemeentenaam Geleen <49-51>, de Geleen 1826-1987 (1987), Spaans-Neerbeek: een oud en voor-
Keutelbeek <51 en 52>, de wijknamen Beekhoven <75>, malig gehucht onder Geleen (1989), Van Geleen via
Lutterade <76>, Krawinkel <78 en 79> en Daniken <95 en 96> en Lutterade/Krawinkel naar Lindenheuvel (1989), Een heem-
de hoevenamen Hanenhof <82>, Biesenhof <83>, Ten Eijsden kundige terugblik op de Dorpstraat en zijn omgeving in
<84 en 85>, Heimstenrade <85> en Kemenade <86>, de Lutterade (1994), de delen I (1998) en II (2005) van
Valderenstraat te Lindenheuvel en de Vouersweg te
Krawinkel <121> verklaard en de oorsprong van de

9

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 10

Geschiedenis van Geleen, de artikelen van JO WILLEMS van die voorwerpen zijn van oudere datum en dus voor de
over weg- en veldkruisen, de jaargangen van het tijdschrift kennis van het vroegere Geleen van historische waarde.
van de Heemkundevereniging Geleen en andere publicaties. Daarentegen zijn de in deel 2 afgebeelde en besproken
In dit verband dienen ook de drie (in 2009 herdrukte) delen ”Beelden” op slechts weinig uitzonderingen na van vrij
van Geleen in oude ansichten apart vermeld te worden. Deel recente datum, terwijl ook van de in deel 3 opgenomen
1 (1971) werd door REINIER VROOMEN verzorgd en de ”Gevels, huis- en tuinversieringen” er slechts een paar van
delen 2 (1979) en 3 (1981) werden door ons - met assisten- historisch belang zijn.
tie van menige autochtone Gelener - samengesteld. Zij Tenslotte zij in dit verband de aandacht gevestigd op de bij
waren primair bedoeld om vroegere gebouwen en straat- de Monumenten Inventarisatie Project Limburg opgestelde
beelden voor het nageslacht vast te leggen. Daarnaast werd ”Rapporten Geleen” 1 (pp. 37-39, 69-75 en separaat 1-25)
beoogd enerzijds de jongere generatie met het vroegere en 2 (niet van paginanummers voorzien), die ”een inventari-
Geleen vertrouwd te maken en anderzijds de plaatselijke satie van bouwkundige structuren en relieken uit 1850-
autoriteiten tot behoud van de nog aanwezige historische 1940” bevatten. In deel 2 wordt een vrij groot aantal kleine
gebouwen aan te sporen. In de ”Inleiding” tot deel 1 schreef afbeeldingen van gebouwen verschaft (pp. 2-9, 11, 24, 55,
VROOMEN o.a.: ”Dit illustratiemateriaal is niet zomaar 89, 119, 154, 184 en 220) en beide delen bevatten beschrij-
een aardige prentenverzameling, gezellig voor de oudere vingen van architectonisch belangrijke gebouwen. Wel dient
mensen om eens door te bladeren en hun jeugdherinne- hierbij te worden aangemerkt dat in het zojuist genoemde
ringen weer op te roepen. (...) Met het voorhanden materiaal overzicht de nadruk valt op gebouwen uit de periode 1850-
is het mij mogelijk gebleken het bewoningsbeeld, de 1940 en dat structuren van vóór 1850 niet aan bod komen.
typische bouwwijze, openbare gebouwen, de steenkool-
exploitatie en het verenigingsleven in beeld te brengen”. Medewerking van veel gelijkgeïnteresseerden
De ”Inleiding” tot deel 2 bevatte o.a. de volgende opmer-
king: ”Wegens de verregaande verwoesting van het oude Naast onze eigen bijna levenslange onderzoekingen over het
Geleen stelde ik voor om in de nieuwe uitgave een groter verleden van onze geboorteplaats, konden wij ons - evenals
aantal illustraties op te nemen dan in het eerste deel het geval dat bij de delen I en II in deze serie het geval was geweest -
was geweest. De directie van de Europese Bibliotheek te bij het formuleren van de tekst voor deel III in de mede-
Zaltbommel ging daarmee akkoord, maar gaf er de voorkeur werking van velen verheugen. De samenwerking met gelijk-
aan om dit materiaal over twee delen te spreiden. (...) Mogen geïnteresseerden was niet alleen noodzakelijk om de nodige
deze publicaties ertoe bijdragen, dat het weinige wat er nog informatie te verwerven, maar ook om in menig geval juiste
van het voorvaderlijke erfdeel is overgebleven, voor het connecties te leggen en correcte conclusies te trekken.
nageslacht behouden zal blijven”. Opvallend veel van die medewerkers zijn reeds overleden;
En in de ”Inleiding” tot deel 3 leest men o.a.: ”De uit- door in dankbaarheid hun namen te vermelden trachten wij
breiding van het nieuwe Geleen had in zo’n snel tempo de gedachtenis aan hun verdiensten levendig te houden.
plaats, dat thans ook van het ’nieuwe’ reeds veel verdwenen Bij het opstellen van deze tekst hebben wij allereerst royaal
is. Ofschoon heel wat afbeeldingen van dit verdwenen gebruik kunnen maken van de uitvoerige bijdragen die ons
’nieuwe’ - zoals de mijn Maurits en het tweede station van door wijlen Gerard Ramaekers († 7-8-1993), Jacques
Lutterade - werden opgenomen, valt in deze publicatie de Heijnders († 31-5-2003) en drs. Sjang Cremers († 4-10-
nadruk op het verdwijnen van het oude Geleen. (...) Ik heb 2009) waren bezorgd. Hun taak werd overgenomen door Ad
vooral getracht om de delen van het oude Geleen die Hoogenboom die ons jarenlang onvermoeibaar niet alleen
verloren gingen, weer levendig voor de geest te brengen”. op deskundige wijze van uitvoerige waardevolle historische
De schrijver-dichter LEO HERBERGHS werd hierdoor zo gegevens voorzag, maar ons ook hielp een aantal historische
geïmponeerd dat hij zich liet ontvallen: ”Als ik ’Geleen in problemen op te lossen. Tevens werden wij door velen bij-
oude ansichten deel 3’ doorblader overkomt me het gevoel gestaan die details over bepaalde onderwerpen verschaften.
dat er iets onherroepelijk verloren is gegaan dat eigenlijk In verband met het geboortehuis van de molenaarszoon
nooit had mogen verdwijnen (...) Nostalgie is meestal een Andries Houben en zijn zalig- en heiligverklaring voorzagen
’snel-drogend’ gevoel, en aan mode onderhevig. Maar als ik wijlen Gieliam Welters († 23-7-1964), wijlen W. van
naar Geleen van vroeger kijk, en ervaar het Geleen van nu, Bergen († 14-9-2008), de passionisten Xaverius Jansen en
dan moet ik zeggen dat het er een stuk lelijker en oninteres- Joachim van der Heijden, pastoor H. Broers en A. Dormans
santer op geworden is” <DeLim 12-9-1981>. van Munstergeleen ons van belangrijke informatie. Zeer veel
Tevens dienen hier gedeelten van de drie interessante, door details over het atelier Ramakers werden ontleend aan
CHR. WAUBEN († 2005) samengestelde en door de gesprekken met wijlen Louis Ramakers († 15-3-1982) en
Heemkundevereniging Geleen gepubliceerde, delen over aan bijdragen door Twan Scheepers, J. Janssen (te Arnhem),
Geleense Monumenten (1994) te worden vermeld. In deel 1 wijlen Lei Baggen († 30-1-2007), Jan Ramakers en H.
worden ”Kruisen, kapellen en huisbeeldjes” weergegeven en Luijten. Over sommige vrij recente aspecten van het huis
van beknopte toelichtingen voorzien. Verreweg de meeste Maes werden wij door J. Dewaide nader ingelicht. Gegevens

10

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 11

over sommige vroegere bewoners van Huize Koekamp te zijn, werd door ANTON VAN DUINKERKEN
werden ons door wijlen J. Koten verschaft. Over de (W. ASSELBERGS) als volgt verduidelijkt:
Biesenhof en de er eertijds verblijvende leden van de familie
Peters wist Antoinette Eussen - Peters, die er enige jeugd- ”Noemt het geen ontrouw aan wie mij nabij zijn,
jaren doorbracht, menige herinnering op te halen. W. Zo ik de ziel van den vreemde bemin,
Sliepen, de restaurateur van het Drossaardhuis droeg niet Noemt het geen roekeloos haken naar vrij zijn,
alleen veel bouwkundige details over dat gebouw bij, maar Als ik daar ginds een nieuw leven begin,
voorzag ons ook van een aantal interessante foto’s. Over het Want ik draag niets, dat ik niet heb ontvangen,
complex Hoedemakers-Sassen-Eussen werden wij door Over de bergen en over de zee:
professor A. Sassen (te Nijmegen), die aldaar was geboren en Elk is de slaaf van een erf’lijk verlangen,
er zijn jeugd had doorgebracht, eveneens van tekst en illus- En voert zijn verleden naar overal mee”.
traties voorzien. Over de meer recente geschiedenis van de Mogen ook de lezers van deel III de indruk krijgen dat
Kluis werden wij door wijlen J. Segeren († 20-1-2011) - zoals dr. L. FREDERIX ten aanzien van de delen I en II
ingelicht. En over de kapellen, wegkruisen en openbare reli- verklaarde - ”elke pagina getuigt van de grote liefde van de
gieuze beelden heeft G. Aelfers ons aan zijn rijke documen- schrijver voor het land, de streek, de mensen van zijn
tatie deelachtig gemaakt. oorsprong”.
Tenslotte werd menig detail in onze tekst aan publicaties van
anderen ontleend en in elk van die gevallen werd naar onze Kermiszondag
bron verwezen. 19 juni 2011
In dit verband dienen ook enige naaste familieleden vermeld ARTHUR SCHRIJNEMAKERS
te worden. Zo stuurde broer Louis Schrijnemakers ons regel-
matig publicaties en kopieën toe, hielp echtgenote Thérèse Deze sticker (7,5x7,5 cm) met een rood hart (= ’love’) werd in
bij het ontcijferen van menig met de hand geschreven docu- de tweede helft van de 20ste eeuw verspreid. Evenals soortgelijke
ment en assisteerden de zonen Paul en Michael bij het biljetten elders was het gebaseerd op het eerste biljet van die aard
gebruik van e-mail. uit New York. Naar klank en inhoud kwam deze geïmporteer-
Van de illustraties werd een vrij groot gedeelte door architect de leuze grotendeels overeen met het plaatselijk gangbare ”Alaaf
P. Schols in de vorm van tekeningen geleverd, terwijl Gelaen”.
anderen hun fototoestel ter beschikking stelden, zoals Bert
Baggen, John Baggen, H. van Briel, J.H. Bronneberg
(Spaubeek), wijlen L. Eussen († 10-1-2008), A. Eussen-
Peters, L. Frederix, wijlen J. Heijnders, wijlen J.R. Hermens,
H. Janssen, J. Janssen (Arnhem), Fr. Lemmens, J. Maas,
H. Maassen (Broeksittard), P. Mennens (Beek), A. Sassen
(Nijmegen), wijlen J. Segeren, M. Selker-van Kan,
H. Smeets, W. Storcken, wijlen M. Verjans, H. Vromen,
P. de Wit en Jo Willems. In dit verband verdient Marie-
Josee Lemmens speciale vermelding. Op ons verzoek trok zij
er geregeld op uit om aspecten van Geleen op de gevoelige
plaat vast te leggen.
Veel dank zijn wij ook verschuldigd aan de leden van de
redactiecommissie die, onder leiding van Huub Clerkx,
zowel de taalkundige als de historische aspecten van het
manuscript controleerden, nl. W. Buskens, F. Canton,
J. Dewaide, A. Hoogenboom, W. Ortjens en H. Strijkers.
Waar wenselijk verschaften zij een betere formulering en
waar nodig maakten zij correcties, terwijl ze ook soms aan-
vullingen leverden. En tenslotte vervulde de ”Stichting
Cultureel-Historische Uitgaven Geleen”, onder voorzitter-
schap van W. Gielkens, een beslissende rol door ook deel III
in druk uit te geven.

Slotbeschouwingen

Dat een Limburger die ver van huis een carrière zoekt, die
zijn geboortestreek hem niet bood, niet ophoudt Limburger

11

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 12

12

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 13

INLEIDING

Eenieder leeft in zijn of haar eigen wereld en het leven, dat De straat- en dorpsbeelden waren aan diverse veranderingen
hij of zij leidt, hangt grotendeels van die wereld af. Derhalve onderhevig en een factor waren de opvallend vele branden.
dienen wij voor een goed begrip van het leven van vorige Zoals wij zagen, behoorden tot de onmiddellijke leefwereld
generaties vooral aandacht aan hun naaste omgeving te van de Geleners hun woningen en boerderijen. Omdat de
besteden. En deze was allereerst van fysische aard. meeste gebouwen toen uit vakwerk, d.w.z. hout en leem,
bestonden en bijna allemaal ook strooien daken hadden, was
Hoofdstuk VIII. Diverse aspecten van de fysische de kans op brand groot en de mogelijkheid van efficiënte
leefwereld van vroegere Geleners brandbestrijding gering. De schade was vaak des te groter
omdat de beschikbare bestrijdingsmiddelen lange tijd vrij
Voor de Geleners omvatte de fysische leefwereld vanaf het primitief waren. Tevens was in menig geval het ontbreken
begin de waters en de gronden van hun woongebied. De van voldoende bluswater een storende factor. Bovendien
beide beken waren vele eeuwen lang onontbeerlijk om water waren veel huizen vast tegen elkaar gebouwd; bijgevolg sloeg
aan mens en dier te verschaffen. De Keutelbeek is zelfs nog het vuur gemakkelijk op belendende gebouwen over. Bij de
tot in de 20ste eeuw een levensader voor de inwoners van ruim veertig tussen 1827 en 1915 geregistreerde gevallen
Spaans-Neerbeek gebleven en heeft tot dan toe tevens op waarin een huis vlam vatte, werd dan ook een veelvoud van
menige plek aan haar oevers een ”drenk” voor het vee uit de die veertig woningen verwoest.
diverse wijken geboden. In dit verband komen ook de - op Naast dergelijke rampen brachten ook ingrepen door de
een enkele uitzondering na verdwenen - poelen, ’vloeten’, plaatselijke overheid veranderingen in straat- en dorpsbeelden
vloedgraven en putten ter sprake. teweeg. In dat verband veroorzaakten de door sommige
De behoefte aan water verklaart dan ook dat menige neder- naoorlogse gemeentebesturen ondernomen ingrepen in de
zetting - zowel dorpen en gehuchten als afzonderlijk gelegen traditionele leefwereld maar al te veel slachtoffers. Derhalve
boerderijen en de meeste kastelen - in rivierdalen ontston- zullen de meest schadelijke aantastingen aan een kritische
den. Om diezelfde reden kwamen de grootste gedeelten van analyse worden onderworpen. In dat verband zal ook een ver-
de op enige afstand van die beken gelegen dorpen Lutterade gelijking worden gemaakt tussen de zinvolle straatnaam-
en Krawinkel pas veel later tot stand. Bovendien werden geving in vroeger tijden, en de latere benaming van straten,
langs de grote beek door water aangedreven molens die vooral door steedse aspiraties lijkt te zijn geïnspireerd.
gebouwd voor het malen van granen, het slaan van olie en Dat hoofdstuk kan echter met zeer goed nieuws worden
het zagen van boomstammen. Gedurende eeuwen moesten afgesloten, namelijk de afwending van de dreiging van
de Geleners de beide lokale beken doorwaden of op grote omvangrijke aantasting voor de kern van Oud-Geleen en de
stenen overstappen, terwijl latere generaties ze via bruggen verklaring van dat meest historische onderdeel van Geleen
kruisten. Om al die redenen dienen diverse aspecten van tot beschermd dorpsgezicht.
beide beken vermeld en toegelicht te worden.
De plaatselijke toponiemen, d.w.z. de namen van de beide Hoofdstuk IX A. Nog bestaande historische
beken, de oude woonkernen, straten, wegen en velden, die woningen en complexen
praktisch allemaal in de volksmond ontstonden, reiken in
veel gevallen vrij ver in de tijd terug. Sommige waren reeds In strikte zin vormen gebouwen als zodanig geen echte
in de 13de eeuw gangbaar, terwijl de riviernaam Geleen ons onderdelen van de geschiedenis. Maar door de identiteit van
tot in de nevelige prehistorie terugvoert. Wegens de identi- hun bewoners te achterhalen en te vermelden wordt bena-
teit van de riviernaam en de naam van het oudste dorp wordt drukt dat die woningen, boerderijen en bedrijven voor al die
met de verklaring van de eerste tevens die van deze laatste personen de kern van hun leefwereld uitmaakten. En aldus
vastgesteld. Vervolgens wordt de betekenis van de namen worden ze in de lokale geschiedenis ingeschakeld.
van de andere oude woonwijken gezocht. Bij die analysen Het verleden van Huize Koekamp, dat tot 1808 binnen de
blijkt dat sommige nederzettingsnamen, zoals Opgeleen, grenzen van het graafschap en daarna binnen die van de
Lutterade en Spaans-Neerbeek op specifieke ontwikkelings- commune Geleen lag en waarvan menige bewoner zich als
fasen wijzen. lid van de parochie van de H.H. Marcellinus en Petrus
Daarna wordt aandacht besteed aan de vroegere straten en beschouwde, zal niet mogen ontbreken. De ons bekende
wegen, waarbij de nadruk valt op bepaalde aspecten, die geschiedenis van dit complex hebben wij reeds in 1951 vrij
typisch waren voor vroegere periodes. Tevens wordt in dat ver- beknopt <Abshoven, 87-88> en in 1965 iets uitvoeriger <M’geleen,
band de ons bekende betekenis van de tradionele straat-, weg- 317-323> beschreven. Doch beide publicaties verschenen in
en veldnamen gepresenteerd. In menig geval, b.v. Eindstraat een niet-Geleense context; derhalve lijkt het dienstig om die
en Groenstraat, verwijst zo’n naam naar bepaalde situaties, die geschiedenis thans, aangevuld met verdere gegevens, in een
licht werpen op de ontwikkeling van de fysische leefwereld. boek over Geleen te presenteren.

13

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 14

Hetzelfde geldt voor de vroegere graanmolen van Munster- onder de aandacht te brengen; trouwens, de gegevens waar-
geleen, die van 1808 tot 1981 binnen de grenzen van de over wij in dit opzicht beschikken werden al in vorige hoofd-
gemeente Geleen lag en in onze tijd bekendheid verwierf als stukken vermeld <Deel I, 81-94 en 328-333>. Ook zou het over-
het geboortehuis van de heilige pater Karel (Andries bodig zijn om de in 1960 afgebroken oude pastorie te
Houben). Ook haar verleden hebben wij reeds eerder Oud-Geleen <Deel I, 183-184, 357-359 en 412> opnieuw te presen-
gepubliceerd <M’geleen, 324-336 en 369-406>. Het feit dat die teren.
heilige in 1821 in het Geleense geboorteregister werd Derhalve kunnen wij ons beperken tot het aan de vergetel-
ingeschreven is een extra motief om de geschiedenis van zijn heid ontrukken van de trieste lijst van historische gebouwen,
geboortehuis, zijn levensloop en zijn zalig- en heilig- die in de 20ste eeuw ofwel het slachtoffer van oorlogsgeweld
verklaringsprocessen in een Geleense context te plaatsen. werden ofwel bij een van hogerhand - in een verkeerd gericht
De lijst van te bespreken Oud-Geleense gebouwen bestaat streven naar ’vooruitgang’ - gesanctioneerde opruiming van
uit het gedeeltelijk uit 1623 daterende complex Beltgens- ’het oude’ moedwillig vernield zijn.
Maes-De Gavarelle-Ramakers achter de kerk van Oud- Het aan het begin van sectie B aangehaalde citaat van de
Geleen. Hierop volgen het gedeeltelijk in 1660 gebouwde Amerikaanse auteur ERIC SLOANE luidt in het Neder-
huis Meys - Van den Stock-Van Hoven-De Preez-Zelis- lands: ”Als sommige goede dingen gedoemd zijn om louter
Hoofs (het derde huis vanaf de kerk aan de Marcellien- als herinneringen voort te bestaan, kunnen wij toch nog
straat), het ten dele uit eind 18de eeuw daterende complex dankbaar zijn dat zij, ondanks hun verdwijnen, in de her-
Hamers-Bollen-Keulers-Luijten-Dohmen-Meys aan de innering zijn bewaard gebleven”. Ook op het Geleen van
Jodenstraat, het gedeeltelijk uit de 18de eeuw daterende huis vroeger en speciaal op de in onze tijd verdwenen historische
Schrijnemakers (thans König) en de daarbij behorende, in de gebouwen is die uitspraak van toepassing.
19de eeuw gebouwde bierbrouwerij ”De Kroon” aan de Zo komt het uit de bokkenrijdersgeschiedenis bekende huis
Marcellienstraat, het uit 1753 daterende en sindsdien ”Op de Vuling” (in de Onderste Dorpstraat = Geenstraat)
grondig veranderde complex Vroemen-Dullens-Helgers- voor een nadere beschrijving in aanmerking <Deel I, 247-248>.
Haerden-Janssen op de hoek Pieterstraat-Pastoor Voncken- Bij het bombardement van 5 oktober 1942 werd het zo
straat en het huis Proosten-Gielen-Baggen-Göbbels-Erkens- zwaar beschadigd dat de resten moesten worden afgebroken.
Pelssers aan de Pieterstraat, waarvan de eeuwenoude achter- Ook het romantisch aandoende ”Huis op de Berg” (tussen
gebouwen in onze tijd werden afgebroken. het spoor en de Geleenbeek), dat in de 16de-17de eeuw zo’n
Aangezien de vroegste ons bekende geschiedenis van de in belangrijke beveiligingsrol voor de Geleense gemeenschap
het Geleendal gelegen hoeve Ten Eijsden en de Biesenhof had <Deel I, 125-126>, werd het slachtoffer van oorlogsgeweld;
reeds eerder werd behandeld <Deel I, 83-85, 113, 262 en 330-333>, op 18 januari 1945 werd het door een in Duitsland
zal in deel III slechts aandacht worden besteed aan de daar- afgeschoten en vlak ten oosten van de Geleenbeek vallende
bij aansluitende historische gegevens over die hoeven en aan ’vliegende bom’ verwoest.
de namen van hun eigenaars en bewoners. Een uit de 17de eeuw daterend vakwerkhuis in de Lutterader
In de Lutterader Geenstraat staan nog de voornaamste Putstraat, dat wegens zijn speciale constructie welhaast een
onderdelen van het uit 1751 daterende huis Corten, dat in unicum was en dat met een beetje goeie wil had kunnen
onze tijd ”Drossaardhuis” zou worden genoemd. De erbij worden gerestaureerd, werd op zaterdagnamiddag 31 oktober
behorende schuur werd eerst in een school veranderd en 1964 door een wethouder met een bulldozer tegen de grond
daarna afgebroken en dit laatste gebeurde ook met de stallen. gesmeten. Het hoofdmotief voor deze wandaad was dat ter
Maar het woonhuis werd door W. Sliepen in zijn vroegere plaatse een zwembad was geprojecteerd; sedertdien werd ook
glans hersteld. Een oude boerderij uit Krawinkel bleef dat zwembad opgeheven. De vroegste geschiedenis van dit
behouden, omdat ze - in de (verkeerde) veronderstelling dat complex werd door R.C. HEKKER beschreven; zijn relaas
ze een typische Limburgse kleine boerderij zou zijn - naar kan met door ons verworven gegevens worden aangevuld.
het Openluchtmuseum te Arnhem werd overgebracht. Het Even laakbaar was het door de PTT, met goedkeuring van
verleden van beide gebouwen dient in dit deel te worden het gemeentebestuur, op zaterdag 29 mei 1967 in brand
vastgelegd. Deze lijst wordt besloten met de vermelding van steken van de Daniker graanmolen om aldus een blus-
details betreffende de beide historische hoekhuizen wedstrijd voor diverse brandweren te organiseren. Werd zijn
Eindstaat-Rijksweg. vroegste geschiedenis reeds verhaald <Deel I, 100>, ook de latere
lotgevallen van dit historische complex en zijn bewoners
Hoofdstuk IX B. In de 20ste eeuw verdwenen dienen te worden vastgelegd.
historische gebouwen Daarnaast zijn er nog een paar woningen verdwenen, die aan
de familie Russel toebehoorden en ons inziens dienen te
Het zou weinig zin hebben om historische gebouwen die worden vermeld, nl. ”Villa Henriëtte” aan de Rijksweg
reeds eeuwen geleden zijn vervallen, zoals de Hanenhof, de (tussen de Wolfstraat en de Ridder Vosstraat) en ”Het huis
hoeven Heimstenrade, Kemenade en Stucken, de klooster- van ’t Jufferke” tegenover het vroegere zusterklooster in de
hoeve van Krawinkel of de oliemolen van Daniken, opnieuw Geenstraat.

14

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 15

Aan die lijst zal ook de ons bekende geschiedenis van het van Krawinkel stond en in 1934 als een ”verkeersobstakel uit
verdwenen kasteel van Sint-Jansgeleen worden toegevoegd. de weg werd geruimd”. Ook het in 1884 door pastoor
Nadat dit gebouw, mede wegens het daveren van de er vlak- Claessen halverwege tussen de dorpen Lutterade en
bij veelvuldig passerende lange kolentreinen, was vervallen, Krawinkel gestichte ”Kapelke van Biesjtandj”, dat in 1923
werden de nog overeind staande resten rond 1930 neer- voor de zich uitbreidende Staatsmijn Maurits moest wijken,
gehaald. Dat complex lag wel nooit binnen de grenzen van verdient onze aandacht. Haar lotgevallen werden door
de gemeente Geleen, maar het was eeuwenlang de officiële J.H. STRIJKERS en H.J. BOUTEN beschreven <Kapel>;
residentie van de hoogste gezagsdrager van de heerlijkheid juist zoals die auteurs gegevens aan publicaties van onze
(1558-1654) en het graafschap (1654-1794) Geleen. Zijn hand ontleenden, zal hier uit hun relaas worden geput. Tot
toen bekende geschiedenis werd in 1985 door ons in boek- de categorie ”grote kapellen” behoort eveneens de uit 1875
vorm gepubliceerd <St.-Jansgeleen>, terwijl in deel I zijn daterende Calvariekapel bij de kerk te Oud-Geleen, die
bewoners en/of eigenaars nog eens werden besproken en reeds in deel II werd besproken.
sommige van deze laatsten werden afgebeeld <Deel I, 145-161 en Ook elders in de gemeente Geleen stonden of staan kapellen.
189-207>. Verscheidene liefhebbers van de plaatselijke geschie- Zo stond er een grote kapel bij de noordelijke toegang tot
denis hebben erop aangedrongen om in deel III ook aan dat Spaans-Neerbeek, die in onze tijd werd verwijderd. De oude
historisch complex speciale aandacht te besteden. Hun kapel op een driesprong te Krawinkel werd door een nieuw
verzoek had tevens een goede basis in het feit dat bij op- Mariamonument vervangen en de kapel in de Kloosterstraat,
gravingen onderdelen aan het licht waren gekomen, die op die voor de zich uitbreidende industrie moest wijken, kreeg
grond van de overgeleverde bronnen wel verondersteld een nieuwe veiligere plaats.
werden, maar waarvan de juiste aard tot dan toe niet bekend Anderzijds bevat deze categorie een toevoeging in de kapel
was. die niet lang na de Tweede Wereldoorlog in het plantsoen
van de Norbertijnenstraat werd opgericht. Aangezien ook
Hoofdstuk X. Kluizen, kapellen, wegkruisen en wegkruisen en openbare religieuze beelden en beeldjes - in
openbare religieuze beelden sommige gevallen generaties lang - een rol in het geloofs-
leven van de katholieke Geleners vervulden, dienen ook deze
Het overzicht van de historische gebouwen zou al te onvol- vermeld te worden.
ledig zijn, als daarin de Kluis van Krawinkel (thans door-
gaans ”Sint-Janskluis” genoemd) zou ontbreken. In 1975 Addenda en corrigenda bij de delen I en II
werd de geschiedenis van dit gebouw door ons in boekvorm
gepresenteerd <Kluis>, in 1988 werd een beknopt overzicht Een Gelener, die wij in onze jeugd slechts oppervlakkig
van zijn lotgevallen van 1699 tot 1948 gepubliceerd <Aelfers II, hebben gekend, deed ooit de volgende uitspraak: ”Ich zou
138-153> en in 1998 werden gedeelten van die geschiedenis neet weite dat dao nog get is dat ich neet weit”. Aldus
herhaald <Deel I, 228-229 en 317-318>. Ook hier kunnen de eerder onthulde hij - zonder dit te beseffen - zijn grote onkunde.
gepubliceerde teksten met sedertdien plaats gehad hebbende Daarentegen erkent zelfs de bekwaamste geschiedschrijver
veranderingen worden aangevuld. dat zijn kennis van wat er zich vóór zijn tijd lokaal of regio-
Het kopje boven deze sectie bevat de meervoudsvorm naal heeft afgespeeld beperkt is gebleven tot door vroegere
”kluizen”. De zojuist genoemde was immers niet de enige plaats- of streekgenoten nagelaten documenten en wat hij
Geleense kluis. In 1735 werd door een Waal aan de west- zelf uit de mondelinge overlevering heeft vernomen, met als
zijde van de Steeg (= Norbertijnenstraat), waar tot dan toe gevolg dat hetgeen hij op papier heeft vastgelegd slechts een
geen enkel huis lag, een kluis gebouwd. Maar verdere details uiterst gering gedeelte is van wat er zich in werkelijkheid in
zijn tot nog toe niet aan het licht gekomen. de loop der tijden heeft afgespeeld.
En de derde Geleense kluis ontstond aan de Rijksweg. Welnu, in een dergelijke situatie dient een historicus te
Omstreeks 1870 veranderde de uit West-Duitsland afkom- trachten zijn relaas voldoende representatief te maken voor
stige ”rode” heremiet A.J. Kaiser zijn in 1869 gekocht huisje wat er betreffende historische feiten binnen zijn bereik lag.
in een echte kluis door er een kapel aan toe te voegen. Al In dat opzicht waren de reacties op de tot nu toe verschenen
werd ze reeds in 1875 door paters karmelieten uit Beieren in twee delen van de Geschiedenis van Geleen vrijwel unaniem
een kloostertje veranderd, toch was dit zo’n interessant geval positief. Dat neemt echter niet weg dat zeer spoedig na het
dat zowel op die kluis als op haar stichter nader dient te verschijnen van deel II - juist zoals dit na de publicatie van
worden ingegaan. Hetzelfde was het geval met de in 1907 deel I het geval was geweest - door verscheidene lezers diverse
gebouwde, na het bombardement van 5 oktober 1942 geres- nieuwe gegevens werden aangedragen, die als waardevolle en
taureerde en in mei 1987 afgebroken kapel van de zusters in in sommige gevallen als belangrijke ’addenda’ mogen
de Geenstraat. worden beschouwd.
In aansluiting op de kluizen komen de grote Geleense Een speciaal ’addendum’ bij deel I vertegenwoordigen de
kapellen aan de beurt. Tot die categorie behoort allereerst de details over de pas na het verschijnen van deel II gevonden
vroegere St.-Rochuskapel, die vlak ten zuiden van de Kluis restanten van een vroegmiddeleeuwse watermolen bij de

15

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 16

Biesenhof. Aangezien die molen reeds eeuwen geleden
verviel, worden die gegevens niet in de sectie ”In de 20ste
eeuw vervallen of verwoeste historische gebouwen” opgeno-
men, naar worden ze in de categorie ’addenda’ bij deel I
geplaatst. De belangrijkste toevoeging tot de in deel II
vermelde gegevens over Geleense beeldhouwers (p. 192-197)
zijn de vele nieuwe details betreffende het atelier Ramakers.
Wegens hun specifieke inhoud werden die niet in deze sectie
opgenomen, maar bij ”Het complex Beltgens-Maes-De
Gavarelle-Ramakers” ingelast.
Tevens werden wij attent gemaakt op sommige onjuiste
weergaven en type- of drukfouten, terwijl andere door ons
zelf werden ontdekt. Dergelijke ’errata’ dienen gecorrigeerd
te worden. Vandaar dat ook in deel III een sectie ’corrigen-
da’ wordt opgenomen.
Tevens zijn er nog een paar ’addenda ten aanzien van teksten
door andere auteurs die met onze versies in strijd komen en
dus eigenlijk ’corrigenda’ zijn. Zo baseerde een auteur zich
op door pastoor Nijssen verkeerd weergegeven aantekenin-
gen van de 17de-eeuwse pastoor Leurs om daaruit onjuiste
gevolgen te trekken ten aanzien van een door hem veronder-
stelde ”contra-reformatie” in Geleen tijdens het pastoraat
van Leurs (zie onder ”addenda bij deel I, 168-179 en 184-
185”). Een ander geval betreft de oprichtingsdatum van de
fanfare-harmonie te Lutterade-Krawinkel. Ofschoon origi-
nele bronnen daarvoor 17 december 1897 opgaven, werd in
januari 2007 - per vergissing - het 110-jarig bestaan van die
vereniging gevierd (zie ”addenda bij deel II, 227).
Bij het zien van zoveel toevoegingen aan en verbeteringen in
de eerder gepubliceerde teksten zal de een of andere lezer
misschien geneigd zijn te denken dat de delen I en II te vroeg
gepubliceerd werden. Doch de ervaring heeft geleerd dat
niet elke historicus de publicatie van zijn werk zou mogen
uitstellen totdat hij een zogenaamd ’compleet’ beeld zou
kunnen bieden. Sommige onderzoekers die dat lijken te
hebben nagestreefd, hebben de door hen verzamelde en
beschreven gegevens ongepubliceerd achtergelaten. Maar de
door ons eerder gepubliceerde teksten hebben als een stimu-
lans gewerkt en hebben van verscheidene zijden reacties
opgeroepen, waardoor wij in kennis werden gesteld van
historische gegevens, die wij niet op eigen initiatief hadden
kunnen achterhalen. Derhalve blijkt uit deze gang van zaken
dat geschiedschrijving in sommige gevallen meer een ’collec-
tieve’ dan een ’individuele’ opgave is.

16

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 17

VIII

Diverse aspecten
van de fysische
leefwereld van
vroegere Geleners

1. Beken, bruggen, poelen, ’vloeten’ De tussen Geleen en Munstergeleen meanderende Geleenbeek op
en putten een kaart uit het begin van de 19de eeuw.

De Geleenbeek en de Keutelbeek zijn de naaste aanleiding Rond 1890 werd zij op 21 plaatsen opgestuwd om molens
geweest voor de stichting van de vroegste nederzetting aan te drijven. Tussen de Kathagermolen (Vaesrade) en de
Geleen en tot in het begin van de 20ste eeuw hebben ze Nieuwstadtermolen had ze een verval van 69,61 tot 15,39 m
belangrijke rollen voor de Geleners vervuld. Derhalve dient + A.P. (= boven Amsterdams Peil). Voordat ze in de jaren
er hier meer gedetailleerd op ingegaan te worden dan in deel dertig van de 20ste eeuw gekanaliseerd werd en een bijna
I het geval was <Deel I, 49-52>. Wegens hun functies in het kaarsrechte loop kreeg, werden onder meer de volgende
dagelijkse leven van vroegere Geleense generaties dient ook stuwpeilen opgegeven: bij de molen van Sint-Jansgeleen
over sommige bruggen verder te worden uitgeweid dan 58,66 m + A.P., bij de Daniker graanmolen 53,83 m + A.P.
eerder het geval was <Deel I, 272-277>. en bij de molens van Munstergeleen 50,87 m + A.P. Dat wil
De riviernaam Glene is niet van Romeinse oorsprong, zoals zeggen dat die beek binnen de toenmalige grenzen van de
wel eens werd beweerd. Al moge dan ooit de verlatijnste gemeente Geleen een verval van bijna 8 m had.
versie Glana zijn gebruikt, toch is de riviernaam Glane of Vroegere Geleners noemden haar zelden ’G(e)laenbaek’; zij
Glene (= heldere beek) zo wijd verspreid dat hij ook voor- spraken bij voorkeur van de ’Groate baek’ of ’Meulebaek’.
komt in streken waar de Romeinen nooit geweest zijn. Deze laatste benaming werd reeds circa 1700 door een der
Wegens de verkeerde interpretatie van de naam Keutelbeek, landmeters Bollen gebruikt.
die op stootsgewijs vloeien wijst, als Keutelebeek <Nuutsb IV, 1 De Keutelbeek of ’Klei(n) baekske’, die in het
(sept. 1977), 2> ging men in Beek de meer ’fatsoenlijke’ spelling Kelmonderbos ontspringt, liep vanouds langs Genbroek en
Cötelbeek gebruiken. Ook de auteurs van het aan het einde door Beek, Neerbeek, Oost-Krawinkel, Beekhoven en Oud-
van dit hoofdstuk geanaliseerde rapport van het ”waarde- Geleen en mondde bij Huize Koekamp in de Geleenbeek uit
stellend onderzoek” van Geleen (2004) gebruikten de versie <Deel I, 49>.
Cötelbeek. Nadat de auteur op een aan hem in dit verband
gestelde vraag de juiste betekenis had opgegeven, werd in het De vroegere breedte en diepte van beide beken
voorjaar van 2007 in Beek Keutelbeek als de officiële De overheid was erop bedacht de traditionele breedten van
spelling hersteld <DeLim 10, 13 en 16-3-2007>. beide beken zoveel mogelijk te handhaven. Hierbij valt ter
verduidelijking op te merken dat het decimale meetstelsel
De grote en de kleine beek tijdens de Franse periode (1794-1814) in deze streken wel
officieel was ingevoerd, maar dat men daarbij van overheids-
De beek waaraan de agglomeraties Geleen, Munstergeleen
en Sint-Jansgeleen hun naam hebben ontleend, ontspringt
in de kelders en de vijvers van de Benzenraderhof bij het
Imstenraderbos ten zuidoosten van Welten-Heerlen. In haar
bovenloop wordt ze soms Welterbeek genoemd. Vervolgens
wordt ze nog gevoed door zijriviertjes, zoals o.a. de
Caumerbeek en de Platsbeek. Ze heeft een lengte van
ongeveer 45 km en mondt bij Stevensweert onder de naam
Molenbeek in de Oude Maas uit.

17

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 18

wege nog vaak de oude terminologie bleef gebruiken; zo Geleenbeek stroomde. Daar werd o.a. bepaald dat zij vanaf
werd voortaan een el van 69 centimeter tot een meter ver- de grens met Spaubeek tot aan de Koebrug (bij Huize
lengd, bleef een palm een decimeter (10 cm) aanduiden en Koekamp) 3,25 el (= 3,25 m) en vanaf de Koebrug tot de
werd een duim van 2,5 centimeter tot een centimeter grens met Sittard 3,5 el (= 3,5 m) breed diende te zijn.
gereduceerd. Maar de gewone burger bleef nog lang aan het Later kwam hierin weer verandering; op 26 maart 1874 deed
oude systeem vasthouden en met name el volgens de vóór- de inspecteur der buurtwegen bij Gedeputeerde Staten zijn
Franse lengte gebruiken. beklag over het feit dat de wettelijk voorgeschreven breedte
De commissaris van het arrondissement Maastricht richtte van de Geleenbeek die toen binnen de gemeente Geleen 4,5
op 19 en 20 april 1827 tot de burgemeester van Geleen het m was, in werkelijkheid tussen 3 en 5 m schommelde.
verzoek om over de afmetingen van de beken nadere inlich- Daarom drong hij erop aan om bij die tabel een schets te
tingen te verschaffen. Daarop reageerde de gemeenteraad op voegen ”waarop de afwisselende breedte wordt aangewezen
4 mei van dat jaar met de verklaring dat er met betrekking om later bij het ontstaan van moeijelijkheden over het doen
tot de breedte der beide door Geleen stromende beken geen reinigen, ruimen van hout of struiken, enz. als wettig bewijs
plaatselijke voorschriften bestonden, maar dat het ”van te kunnen dienen; het zal daarom ook noodzakelijk zijn om
onbedenkelijke tijden gebruikelijk is geweest” die van de van de sluizen en bruggen de wijdte op te geven, om bij de
Geleenbeek te registreren als zijnde een Valkenburgse roede herstelling of vernieuwing zich te kunnen overtuigen of ze
of vier el vijfenvijftig duim (= 4,55 m) en die van de met dezelfde afmetingen als vroeger zijn gebeurd”.
Keutelbeek ”onder op den grond” als vier Valkenburger voet De provinciale overheid bleef herhaaldelijk op het onder-
of een el veertien duim (= 1,14 m). houd van beide beken aandringen. Zo stuurde de opzichter
Bijna acht jaar later, op 27 februari 1835, liet genoemde van Provinciale Waterstaat op 4 juni 1883 het volgende
commissaris weten dat hij op basis van de inlichtingen, die rekest aan de burgemeester van Geleen: ”Ik heb de eer weled.
de betrokken gemeenten hem hadden verstrekt, een schema achtbare voor te stellen, om bij de afkondiging en aanplak-
had opgesteld volgens welk de breedte van de Geleenbeek, te king op de gebruikelijke wijze, de eigenaars, pachters of
beginnen met 1,25 m aan het oppervlak en 1 m op de gebruikers van de aan de Geleenbeek en de Keutelbeek
bodem te Heerlen, stroomafwaarts geleidelijk toenam tot 4 grenzende grondstukken uit te noodigen om deze beeken
à 4,5 m (bij de uitmonding in de Oude Maas) en dat te vóór 15 juli eerst komende degelijk te reinigen, de aan-
Geleen, Munstergeleen, Sittard en Born 3,5 à 4 m als maat gegroeide of aangeslibde oevers weg te steken, de ingestorte
gold. aarde en andere vreemde speciën op te halen, het in het
Vervolgens besloot de gemeenteraad op 12 mei 1835 om de water aanwezige hout, alsmede boomstammen en strouken
Geleenbeek en de Keutelbeek ”tot alzulken staat te brengen, (= struiken) te verwijderen, enz.” <Hamers, M., 30>.
dat de overstroomingen niet zoo ligtelijk voorvallen”. Men
ging toen uit van de volgende afmetingen: binnen de De Geleenbeek was eertijds een visrijke stroom
gemeente zou de Geleenbeek over de gehele lengte op een Volgens de verhalen van oudere Geleners uit de eerste helft
diepte van ten minste 1 el en 2 palm (= 1,20 m) worden van de 20ste eeuw was de Geleenbeek vroeger rijk aan vis
gebracht en zou de Keutelbeek een diepte van minimaal 5 zoals paling, snoek en baars. Een zoon van de halfer
palm (= 50 cm) krijgen. Vanaf de grens met Spaubeek tot Bergmans op de hoeve Ten Eijsden ving die af en toe met
aan die met Munstergeleen (bij Huize Koekamp) zou de korven, terwijl de knecht Peer aldaar elke avond fuiken uit-
Geleenbeek van boven, d.w.z. tussen de oevers, een breedte zette om ze de volgende morgen vóór zonsopgang weer te
van 4 el (= 4 m) en ter hoogte van de waterspiegel een breed- lichten. Op die manier heeft hij de Geleense notabelen
te van 3 el 5 palm (= 3,5 m) krijgen. Van de grens met jarenlang van paling voorzien. In zijn jeugd heeft mijn vader
Munstergeleen tot die met Sittard zou die breedte van boven Jan Willem Schrijnemakers (1882-1965) in datzelfde water
4 el 5 palm (= 4,5 m) worden en ter hoogte van de water- menig kreeftje verschalkt. De beek trok evenwel ook andere
spiegel 4 el (= 4 m). De Keutelbeek zou men over haar visliefhebbers aan waaronder de otter die door mijn groot-
gehele lengte op een diepte van een halve el (= 50 cm) vader Joseph Schrijnemakers (1845-1905) bij het huis ’Op
brengen, van boven een breedte van 1 el en 7 palm (= 1,70 de Berg’ werd gevangen. Dit was niet het enige geval; in een
m) en in het bed een breedte van 1 el 14 duim (= 1,14 m) Sittardse krant stond op 26 januari 1878 het volgende
geven. Bovendien werd benadrukt dat beide beken elk jaar bericht: ”Geleen. Zaterdag morgen gelukte het zekeren B.
door de eigenaars van de aangrenzende grondstukken alhier, in de Geleenbeek een mooie otter te vangen” <DLA 26-
moesten worden schoongemaakt. Daarbij diende alles te 1-1878>.
worden weggeruimd wat de afloop van het water zou Toen de Geleen wegens lozing van water uit steenkool-
belemmeren en behoorde men tevens de opgegeven diepte mijnen in de omgeving van Heerlen vervuild geraakte,
en breedte te handhaven. kwamen uiteindelijk nog slechts dode vissen bovendrijven.
Elf jaar later, op 18 mei 1846, vond te Sittard een door de Na de stichting van de Staatsmijn Maurits onderging de
commissaris bijeengeroepen vergadering plaats van vertegen- Keutelbeek hetzelfde lot. Maar na de sluiting van de mijnen
woordigers van alle gemeenten waardoor of waarlangs de werd het water weer helder en werden er weer vissen en

18

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 19

ander watergedierte in uitgezet. Het opschrift van een De brug bij de Biesenhof (1862-1864)
krantenbericht uit 1990 luidde: ”Forellen, kreeften en zalm Op 24 december 1862 werd in de gemeenteraad van Geleen
terug in de Geleenbeek” <DeLim 27-8-1990>. gewezen op ”de noodzakelijkheid van het bouwen eener
Een dergelijk herstel gold evenwel niet voor de Keutelbeek, brug over de Geleenbeek bij het landgoed de Biesen”. Daar
want die werd over haar gehele lengte binnen de gemeente deze beek ter plaatse de grens tussen Schinnen en Geleen
Geleen overdekt en fungeert nog steeds als riool. vormde, werd overeengekomen dat beide gemeenten de
kosten van dit project zouden dragen. Teneinde die enigs-
De auteur (rechts) en Jos. Lemmens (1921-2005), de latere zins te beperken had het gemeentebestuur van Schinnen op
professor-chirurg te Maastricht, aan de meanderende Geleen- 16 december 1862 voorgesteld om in dit geval het plan van
beek achter Abshoven circa 1935. de Koebrug uit 1860 (zie aldaar) andermaal toe te passen.
Maar dat voorstel schijnt niet te zijn opgevolgd. Het bestek
De opnieuw meanderende Geleenbeek werd op 1 april 1863 tijdens de gezamenlijke vergadering
In 1999 werd door de gemeenten Geleen, Schinnen en van de twee gemeenteraden goedgekeurd. Op 13 november
Sittard het initiatief genomen om de wegens verstedelijking 1863 besloten Gedeputeerde Staten aan Geleen een subsidie
schaars geworden overblijfsels van de natuur te revitaliseren, van 250 gulden toe te kennen; het lijkt voor de hand te
d.w.z. als een vitale leefomgeving te herstellen. In deze liggen dat de gemeente Schinnen een gelijk bedrag kreeg
context werd door de leden van Landschapspark De Graven, toegewezen.
onder de bezielende en voortvarende leiding van dr. Léon Op 16 januari 1864 verscheen in de Sittardse krant
Frederix, het plan ontworpen om de uit de jaren dertig van Mercurius de volgende advertentie:
de 20ste eeuw daterende bijna kaarsrechte kanalisatie van de ”AANBESTEDING. Maandag 25 Januari 1864, v/m (=
Geleen trapsgewijze ongedaan te maken en die beek weer te voormiddag) ten elf ure, zal door de gemeente-besturen van
laten meanderen, d.w.z. in bochten te doen stromen. Die GELEEN en SCHINNEN, ten herberge van Kerckhoffs te
procedure werd in haar eerste fase toegepast op aanzienlijke Zweikhuizen, worden aanbesteed, het bouwen van eene
delen van die rivier, o.a. te Susteren, tussen het Sittardse Steenen Brug over de GELEEN, aan het landgoed van den
Stadspark en het Munstergeleense Absbroek en vanaf het heer Schoenmakers, de Biesen, gemeente Geleen. PLAN en
kasteel Terborg onder Schinnen tot aan de Biesenhof onder voorwaarden zijn ter inzage nedergelegd op de gemeente
Geleen. Het lag in de bedoeling om dit ook met de overige SECRETARIE van Geleen. De gemeente-besturen,
delen te doen <Beekdalen 3 (mei 2000), 4 (sept. 2004), 5 (jan. 2006), 6 (april ARNOLDTS. Burg. DIEDEREN. Burg.” Op genoemde
datum had op de aangekondigde plaats de aanbesteding
2006) en 13 (febr. 2008). Koerier .11 (febr. 2004), 12 (juli 2004), 13 (sept. 2004), plaats, waarbij de Sittardse aannemer J. Laudy met 774
gulden - welk bedrag ver onder de begroting lag - de laagste
14 (april 2005) en 15 (okt. 2005)>. inschrijver was.
De brug werd nog in de loop van dat jaar gebouwd. Als
Bruggen over en stuwen en sluizen fundering werden 72 dennenhouten palen van 2.5 m lengte
in de Geleenbeek in de oevers geheid en daarover werd een dubbele vloer van
eikenhouten planken gelegd. Het werd dus geen stenen maar
Betreffende bruggen over de Geleenbeek wordt in het een houten brug. Door het gebruik van dit materiaal
plaatselijke archief menig gegeven vermeld dat de moeite kwamen de totale kosten op 945 gulden. Op 9 november
waard lijkt om hier besproken te worden. Daarnaast werden 1864 verplichtte het gemeentebestuur van Geleen zich de
diverse details in tekeningen en foto’s vastgelegd die ons nieuwe brug ”steeds naar eisch te onderhouden”. Ze bevond
nader over dit onderwerp inlichten. zich in het verlengde van de weg langs de noordelijke zijgevel
van de grote schuur, zodat de personen uit Geleen en
Sweikhuizen de vlak ten zuiden van deze schuur gelegen
privé-brug (van de Biesenhof) niet meer hoefden te gebrui-
ken.
Deze brug werd bij de kanalisatie van de Geleenbeek in de
jaren dertig van de 20ste eeuw vernieuwd. Maar een paar
jaren later, bij de inval van Duitse troepen op 10 mei 1940,
werd ze door Nederlandse militairen opgeblazen. Kort daar-
na werd er weer een nieuwe brug gelegd.

De brug bij de hoeve Ten Eijsden
Omdat ze hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk op privé-
grond lag, zal de vroegste brug bij Ten Eijsden wel door een
eigenaar van die hoeve zijn gebouwd; vandaar dat ze in de

19

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 20

De brug over de Geleenbeek bij de hoeve Ten Eijsden vanuit het Het voetbrugje over de Geleenbeek bij de Danikermolen vanuit

zuiden gezien. Bij de kanalisatie van de beek in de jaren dertig het noorden gezien. Op de achtergrond is een gedeelte van de

van de 20ste eeuw bleef ze gespaard. brug in de weg door Daniken te onderscheiden.

Geleense archieven nauwelijks vermeld wordt. Dankzij een de westelijke toegang hiervan stond een wegkruis. Iets verder
aantekening uit 1874 is bekend dat de toenmalige uit stenen naar het noorden bevond zich een brugje dat toegang gaf tot
opgetrokken brug 4,3 m lang, 4,5 m breed en 2,4 m hoog het huis Neilen. En de reeds in de 18de eeuw genoemde
was en door de eigenaar van die hoeve onderhouden werd ”steenen brug” zal geen andere zijn geweest dan die over de
<Deel I, 100>. afslag waarover de weg door Daniken liep. Tussen beide
bruggen lag nog een voetbrugje dat toegang gaf tot de
woning van de familie Neilen <Deel I, 97, 98 en 273>.

De brug bij de hoeve Ten Eijsden vanuit het noorden gezien De grote brug in de weg door Daniken (1899)
<Tekening P.A. Schols>. De vroegere situatie te Daniken is niet volkomen duidelijk.
Sommige bronnen wekken de indruk dat hier reeds vrij
Het brugje over de Geleenbeek bij de Daniker graanmolen vroeg een brug over de Geleenbeek zou hebben gelegen <Deel
Uit de mondelinge overlevering weten wij dat reeds in de I, 273>, terwijl men volgens de mondelinge overlevering daar
19de eeuw vlakbij de graanmolen van Daniken een brugje nog lang met paard en kar door het water passeerde en er
heeft gelegen dat voor de muldersfamilies de kortste verbin- toen voor voetgangers allicht grote stenen ter beschikking
ding met Oud-Geleen verschafte. Bij de kanalisatie van de hebben gestaan. Die zienswijze lijkt bevestiging te vinden in
Geleenbeek werd het door een nieuwe constructie vervangen het feit dat in de ”Staat der buurtwegen” van 1874, waarin
<Deel I, 98>. Tijdens de inval van 10 mei 1940 werd dit brug- alle toenmalige bruggen worden vermeld, geen sprake was
je door Duitse troepen benut, omdat de grote brug in de weg van een brug in de weg door Daniken.
door Daniken vlak tevoren was opgeblazen. Op 21 juli 1899 werd op haar verzoek aan de adellijke
eigenares van de Daniker graanmolen toestemming verleend
Drie bruggen over de afslag te Daniken om ”in den gemeenschapsweg tusschen het tot de gemeente
In het westelijke verlengde van het zojuist genoemde brugje Geleen behoorend gedeelte van het gehucht Daniken en het
over de Geleenbeek lag er nog een en wel over de afslag. Bij onder de gemeente Schinnen gelegen gedeelte van genoemd
gehucht, over de Geleenbeek, ten noorden van de Daniker-
molen” een brug te laten bouwen, ”bestaande uit gemetsel-
de landhoofden en ijzeren liggers met houten dek”. De
breedte zou 4,40 m moeten bedragen, terwijl de door-
stromingswijdte op de beekbodem 5 m zou dienen te zijn. Er
werd benadrukt: ”De brug moet zoodanig ten opzichte van
de as der beek en van die van den weg gelegd worden, dat
het veilig verkeer, alsmede den bekwamen afloop des waters
verzekerd zijn”. In de jaren dertig van de 20ste eeuw werd
die brug door een betonnen constructie vervangen. Deze
laatste werd in de vroege morgen van 10 mei 1940 - de eerste
dag van de Duitse inval - door Nederlandse militairen
opgeblazen. Vervolgens werd er een nieuwe brug gelegd.

20

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 21

Winterse aanblik van de brug over de Geleenbeek in de weg 1860 werden de desbetreffende plannen door Gedeputeerde
door Daniken <Tekening P.A. Schols>. Staten goedgekeurd en op 20 juni d.a.v. vond de openbare
aanbesteding plaats. Het werd een brug van twee stenen
bogen, een houten dek en ijzeren leuningen. De afmetingen
waren als volgt: breedte 4,55 m. wijdte van de door-
stromingsopening 5 m en hoogte van die opening 2,15 m,
In het midden van de noordelijke boog werd een steen met
het jaartal 1860 geplaatst. De kosten werden voor ¾ door de
gemeente Geleen en voor ¼ (243 gulden) door de gemeen-
te Munstergeleen gedragen. In 1874 werd genoteerd dat de
Koebrug 4,5 m breed en 2 m hoog was, terwijl de door-
stromingsopening 5 m bedroeg. Ze zou tot in de jaren dertig
van de 20ste eeuw standhouden. Toen werd ze vervangen
door een betonnen constructie die op 10 mei 1940 door
Nederlandse militairen werd opgeblazen. De nieuwe brug
werd niet precies op de plaats van de vorige gelegd.

De brug in het vroegere verlengde van de zuidelijke tak van De privébrug naar Huize Koekamp
de Peschstraat (thans een deel van de Bergstraat) In de tweede helft van de 19de eeuw lag ten noorden van de
In de 17de en 18de eeuw lag in het verlengde van de zuide- Koebrug een houten brug die vanuit ”d’Eulejstraote” (= de
lijke tak van de Peschstraat, dat eertijds Molenstraat werd huidige St.-Jorisstraat) rechtstreeks toegang tot Huize
genoemd, een brug over de Geleenbeek, die vooral door Koekamp gaf en breed genoeg was om daarover een paard
inwoners van Puth schijnt te zijn gebruikt om naar Oud- met koets te laten passeren. Ze was blijkbaar uitsluitend voor
Geleen te komen; in de archieven werd ze als Cappartz-, privégebruik bestemd. Volgens sommigen zou ze zijn aan-
Kappes- of Cappisbrug aangeduid. In 1728 bleek ze zodanig gelegd op last van Th.J. Pijls, die in 1878 met zijn echt-
in verval te zijn geraakt dat de Schinnense autoriteiten aan genote op Huize Koekamp kwam wonen en er reeds in 1885
hun Geleense collega’s vroegen om ze te herstellen <Deel I, overleed. Dat was echter niet de eerste brug aldaar, want
273>. Aan dit verzoek werd vanzelfsprekend voldaan. In de koetsier Willem Hermans vertelde aan zijn zoon Neer
eerste helft van de 20ste eeuw trof men er nog slechts een (Reinier) - van wie de auteur het heeft vernomen - dat hij
gammel bruggetje aan, d.w.z. enkele balken op een roestig eens met J.J.H.W. Strengnart († 12-8-1870), eigenaar van
ijzeren raamwerk met een enkele dunne ronde ijzeren Abshoven en Huize Koekamp, over die brug was uitgereden
leuning. Bij hoog water stroomde de beek eroverheen. om bij terugkomst vast te stellen dat ze door het water van
de Geleenbeek was weggespoeld.
De Koebrug in de weg van Oud-Geleen naar Munster- Aan de Geleense kant was naast die brug een trap waarlangs
geleen en Puth (1860) men kon afdalen om water uit de beek te scheppen. Dit
De reeds in 1745 vermelde Koijebrugge was blijkbaar water diende vooral om het vee in de aangrenzende weiden
oorspronkelijk een onderdeel van de gewande van de op de te drenken en ook wel om daarmee snel de ter plaatse heet
westelijke oever van de Geleenbeek gelegen Hanenhof, want gemaakte ijzeren banden af te koelen, die smeden daar soms
ze gaf toegang tot de ten oosten van die beek gelegen kamp om houten wielen kwamen leggen <Deel I, 324>.
en weiden, terwijl daar slechts een voetpad in oostelijke
richting liep. Circa 1814 werd ze gerepareerd <M’geleen, 170- De brug over de nieuwe bedding tussen Oud-Geleen en
172. - Deel I, 405>. In februari 1843 werd vastgesteld dat die Munstergeleen
brug nog steeds ”volstrekt zonder leuning” was. En daar men Bij de kanalisatie van de Geleenbeek in de jaren dertig van
deze situatie als ”hoogst gevaarlijk” beschouwde, werden de 20ste eeuw werd een nieuwe bedding ten westen van de
plannen tot verbetering gemaakt. Op 4 mei van dat jaar molens van Munstergeleen aangelegd en werd daarover in de
besloten de gemeentebesturen van Geleen en Munstergeleen weg van Oud-Geleen naar Munstergeleen een brug gelegd.
gezamenlijk ”tot het bouwen eener nieuwe steenen brug ter Tevens werden daarin sluizen aangebracht om aldus de
vervanging van de thans bestaande houten” en tot het aan- molenaars gelegenheid te geven het beekwater door de oude
brengen van ijzeren leuningen aan weerszijden. Dat plan zou bedding naar hun molens te doen stromen. Aangezien die
echter niet vóór 1860 worden uitgevoerd. brug op 10 mei 1940 intact bleef, hebben op die dag heel
Hoe precair de situatie toen was geworden, blijkt uit het feit wat Duitse militairen met hun voertuigen via die brug hun
dat in mei 1860 zowel te Munstergeleen als te Geleen in de weg naar Geleen gekozen.
gemeenteraad werd verklaard dat de Koebrug wegens verre-
gaande staat van verval niet meer te herstellen was en De bruggen bij de molens te Munstergeleen
derhalve geheel vervangen diende te worden. Op 25 mei Vóór de kanalisatie van de Geleenbeek liep de hoofdbedding

21

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 22

naar verplicht dat brugje goed te onderhouden. Bij de
kanalisatie van de Geleenbeek kwam het te vervallen en werd
over de nieuwe bedding een betonnen voetbrug gelegd.

Brug bij het vroegere molencomplex te Munstergeleen. De De Veeweyerbrug bij de (vroegere) kerkheuvel van
oudste brug werd vlak langs de zuidelijke gevels van de olie- Munstergeleen (1842)
molen gelegd; ze is nog steeds aanwezig. Maar nadat daarop in Aangezien de Romeinse route tussen Maastricht en Tüddern
1912 een houtzaagmolen was gebouwd, werd een nieuwe brug (D.) de Geleenbeek waarschijnlijk bij de vroegere kerkheuvel
enige meters ten zuiden daarvan aangelegd. Deze laatste werd van Munstergeleen kruiste <Deel I, 54-55>, lijkt het voor de
later door de huidige betonnen brug met ijzeren leuningen ver- hand te liggen dat ter plaatse reeds vroeg een brug zal hebben
vangen. Die oude bruggen lagen over de hoofdtak van de gelegen. Omdat de brug aldaar voor de inwoners van
Geleenbeek. Maar sedert de kanalisatie in de jaren dertig van Munstergeleen toegang gaf tot de weiden ten westen van de
de 20ste eeuw is die tak slechts een afslag van de hoofdbedding. beek, werd ze door hen als ’Veeweyerbrug’, in de volksmond
als ’Viëwebrök’, aangeduid.
nog tussen de beide molens van Munstergeleen door. De Daar ze sedert 1808 een ’limietbrug’ was, moesten de
privé-brug vlak langs de zuidgevels van die molens was sedert gemeenten Geleen en Munstergeleen in 1811 gezamenlijk
1808 tevens een ’limietbrug’, want de beek vormde sinds- de kosten voor haar reparatie dragen. Op 2 augustus 1830
dien de grens tussen de gemeenten Geleen en Munster- werd genoteerd dat die ”door oudheid versleten” brug
geleen. Ze kwam echter niet ten laste van die gemeenten, ”eenige herstellingswerken reeds heeft ondergaan door de
want volgens erkend oud gebruik moest deze op palen spoed welke deze zaak vorderde”. Doch ook deze maat-
rustende constructie zowel door de eigenaar van de op regelen waren kennelijk niet toereikend, want op 1 septem-
Geleens gebied gelegen graanmolen als door die van de op ber 1838 werd opgemerkt dat die brug ”in zeer slechten staat
Munstergeleens terrein gelegen oliemolen, ieder voor de is” en ”in het kort van de grond op (zal) moeten opgebouwd
helft, worden onderhouden. Vanaf die brug werden de worden”.
molensluizen bediend om het water te doen vallen op de In 1842 construeerde Hendrik Lemmens, ’bouwmeester’ te
schepraderen die de molens aandreven <Deel I, 405>. Beek, een nieuwe boogbrug waarvoor 60.000 brikken
In een notitie uit 1874 is sprake van ”De houten brug over werden gebruikt. Tijdens de graafwerkzaamheden in
de beek aan de molen breed 4 meter, wijd (= door- verband met de aan te brengen fundering moest men vast-
stromingsopening) 4,5 meter”. Door een latere hand werd stellen dat er geen sprake was van vaste grond maar slechts
”houten” doorgestreept en door ”steenen” vervangen. In van ’kwelm’. Ter versteviging van de fundamenten werden
1912 werd tegen de zuidgevel van de oliemolen een hout- ter plekke 52 houten palen in de oevers geslagen. De afme-
zaaginstallatie geplaatst. Aangezien hierdoor die brug voor tingen van de nieuwe brug waren: breedte 5,05 m, wijdte
doorgaand verkeer werd afgesloten, werd even ten zuiden van de doorstromingsopening 6,40 m en hoogte 2,80 m. De
ervan een nieuwe houten brug gelegd. Deze laatste werd een gemeenten Geleen en Munstergeleen droegen ieder de helft
paar decennia geleden door een betonnen brug met metalen van de kosten. Voor Geleen kwam dat toen - ”buiten en
leuningen vervangen. Zoals hierboven reeds werd op- behalve alle vragten” (= door Geleners geleverde karre-
gemerkt, werd dit gedeelte van de oorspronkelijke Geleen- vrachten) - ”in comptant geld” op een bedrag van 586
beek bij de kanalisatie tot afslag gedegradeerd. gulden en 25 cent neer. In 1874 werd genoteerd dat die brug
5 m breed, 7 m wijd en 3 m hoog was <Deel I, 56>.
De voetbrug ten noorden van de molens te Munstergeleen
(1906) Oude stuwen en sluizen in de Geleenbeek en in haar
Op 23 februari 1906 werd aan de eigenaar van de op afslagen
Geleens gebied gelegen graanmolen vergunning verleend om Rond 1890 lag aan het begin van de afslag van de
stroomafwaarts een 1,25 m brede voetbrug over de Geleenbeek, 179 m stroomopwaarts van de Daniker graan-
Geleenbeek te leggen. Ook hier diende de doorstromings- molen, een lossluis op 53,10 m + A.P. met een opening van
wijdte op de bodem 5 m te bedragen. Tevens was de mole- 1,21 m. Bij de molen bevond zich een maalsluis op 52,72 m
+ A.P. met een opening van 1,20 m en een lossluis met
openingen van 1,77 m en 1,85 m.
Bij de Munstergeleense molens lagen toen een lossluis op
49,45 m + A.P. met een opening van 1,23 m en twee maal-
sluizen met openingen van respectievelijk 1,07 m en 0,88 m.
Die twee konden ook als lossluizen worden gebruikt.
In de zomer van 1853 vroeg ’de graaf van Amstenrade’, als
eigenaar van de Daniker graanmolen, machtiging tot ”het
doen van groote herstellingen aan de sluis van zijnen water-

22

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 23

molen (...) gelegen op de Geleenbeek in de gemeente De ten dele met een ijs- en sneeuwlaag bedekte Keutelbeek
Geleen”. Toen vervolgens werd geconstateerd dat de des- tussen het vroegere Spaans-Neerbeek en Krawinkel tijdens de
betreffende werkzaamheden reeds waren begonnen voordat vrij strenge winter van 1940-41 <Foto M. Verjans>.
de machtiging was verleend, kreeg de graaf een officiële
berisping. De hoofdingenieur van Waterstaat achtte niet Z.O. hoek van perceel C nº 497. Zij vloeit verder langs de
alleen het gedrag van de graaf laakbaar, maar was bovendien velden genaamd aan den linkeroever In den Hofkamp en
geïrriteerd wegens het feit dat nu niet meer kon worden vast- aan den rechteroever Aan den Hoof tot de Hoverstraat
gesteld op welke hoogte de oude grondbalk had gelegen. (= het vroegere oostelijke verlengde van de huidige Hof-
Toch stond men de graaf toe met de reparaties voort te gaan. straat), welke zij langs de Z.W. zijde volgt en bij den Z.O.
Op 2 augustus 1895 vroeg Clotilde Victoire, barones de hoek van perceel C nº 1266 snijdt. De beek loopt eerst in
Wendt, dochter van de hierboven genoemde ’graaf van eene N. en vervolgens in eene N.N.O. richting naar en door
Amstenrade’ en destijds eigenares van de Daniker graan- de Daalstraat, zwenkt bij den O. hoek van perceel C nº 797
molen, vergunning tot het vernieuwen van de sluis in de Z.O. waarts, voorbij den O. hoek van perceel C nº 1071
bovenrand van de afslag op de linker (= westelijke) oever van N.O. waarts, voorbij den Z.O. hoek van perceel C nº 1386
de Geleenbeek. Die vergunning werd haar verleend op voor- N.W. waarts en bij den Z. hoek van perceel C nº 853 N.O.
waarde dat de reparatie binnen zes maanden zou plaats- waarts (...) snijdt op de scheiding der sectien B en C de
vinden en dat de afmetingen van de nieuwe sluis exact Commenaarstraat (= Kummenaedestraat), en vloeit tusschen
zouden overeenkomen met die van de oude. de velden genaamd ter linkerzijde Op de Vey en ter rechter-
In oktober 1844 verzochten de te Munstergeleen tegenover zijde (= zuid) Commenaar, in de Baand (ten oosten van en
elkaar wonende graanmulder P.J.A. Houben en olie- parallel met de huidige Parklaan) naar den Beekhoverweg.
molenaar J.A. Luijten de provinciale overheid om de sluizen Het Beekske kruist dien weg en loopt door de weilanden
en waterwerken aldaar op de bestaande hoogten te mogen genaamd Beekhoven naar en door den Molenweg (thans
handhaven <RHCL-PAL nr. 1870>. In de zomer van 1866 werden
de sluis en de waterwerken van de ter plekke op Geleens
grondgebied gelegen graanmolen vernieuwd <RHCL-PAL nrs.
4435-4439>.
Het rad van de graanmolen had een doorsnee van 5,64 m en
dat van de oliemolen een doorsnede van 5,24 m. Met de
twee maalsluizen tussen de molens regelde men de kracht
van het water dat de daaronder staande grote raderen in
beweging bracht. In 1891 kreeg de oliemolen een nieuw rad
met een doorsnee van 5,80 m <RHCL-PAL nrs. 2847 en 7693>.
Een stroomopwaarts, d.w.z. richting Geleen, gelegen sluis
zorgde voor afvoer van eventueel overtollig water via de
afslag. In 1906 werd deze laatste door middel van een duiker
- met een doorsnee van 1 m - onder de langs de beek lopen-
de weg door geleid. In 1925 plaatste men in de bovenmond
van die afslag een nieuwe duiker die van een schuif was voor-
zien.

De loop van de Keutelbeek

In 1889 werd de loop van de ”waterlossing genaamd
Keutelbeek of het Beekske” binnen de gemeente Geleen als
volgt beschreven: ”begint tusschen de scheiding der per-
ceelen sectie B nº 289 der gemeente Beek en sectie C nº 974
der gemeente Geleen met de Nieuwe of O(o)mestraat haren
loop langs den Noord-Westkant van den kiezelweg Beek-
Neerbeek-Geleen (= Neerbeker Dorpstraat, thans Spaans-
Neerbeek) <GOA II, 96 en 98. - Deel I, 51>. Zij volgt dien kiezelweg
(…) in Noord-Noord-Oostelijke richting door het gehucht
Neerbeek tot aan perceel sectie C nº 444, buigt aldaar in
W.N.W. en vervolgens bij perceel sectie C nº 441 in een N.
richting om. De beek snijdt bij den N. hoek van perceel
sectie C nº 493 de Hofkamperstraat en volgt deze tot den

23

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 24

of nauwelijks van haar bestaan bewust. Voor zover bekend
loopt het water nog grotendeels door de oorspronkelijke
bedding, maar in de Peschstraat werd deze een paar keren in
zuidelijke richting verlegd.

De vroegere loop van de Keutelbeek vanaf de Kummenaede-
straat langs de Vey en door de Baand en Beekhoven naar de
Steeg (= Norbertijnenstraat) <GAG. - Deel I, 51>. Hier is ook het
brugje aan het oostelijke einde van de toenmalige Beekhovenweg
te zien. De wegverbreding vlak ten westen van dat brugje wijst
erop dat daar eertijds een drenkplaats voor vee was. Waar
”Comenaer” staat, lag reeds in de middeleeuwen de hoeve
Kemenade <Deel I, 86-89>. Zowel deze plek als het terrein de
Baand maken thans deel uit van het Burgemeester Damenpark.
Het pad ten oosten van en parallel met het beekje was een kerk-
weg uit de Daalstraat; bij de letter c lag het Ritske, waar de
boom met het ingegroeide kruisbeeld stond <Deel I, 61-62>.

Van Itersonstraat) om vervolgens een eindje verder de Steeg De Keutelbeek ”op de Pesch” van west (onder) naar oost (boven)
(= noordelijke helft van de Norbertijnenstraat) te bereiken in de 19de eeuw. De meer recente gebouwen liggen vlak langs de
<Deel I, 51>, die zij tot den N. hoek van perceel B nº 2767 beek, terwijl de oudere op enige afstand daarvan liggen, omdat
volgt. De beek verlaat de Steeg ongeveer halverwege en de bedding in de 19de eeuw iets naar het zuiden verlegd was.
kronkelt dan door een boomgaard naar de Hoog Steeg, buigt Ofschoon hier alleen de brug naar het ”Steegsken” is aangegeven,
weer naar het oosten, stroomt onder de Dorpsbrug door, bevonden zich ook bruggen bij diverse woningen <GAG>.
vloeit in de Dorpspoel en kiest verder haar weg langs de
noordzijde van de Peschstraat, kruist deze bij het huis Clerx
(thans Bergstraat) en ontlast zich in de Geleenbeek aan de
zuidkant van de Koebrug” <GAG nr. 1209>.
Volgens een opgave van circa 1900 besloeg het afwaterings-
gebied van de Keutelbeek 2.280 hectare. Aangezien zij thans
in de gemeente Geleen over haar gehele lengte overkluisd en
derhalve onzichtbaar is, zijn de jongere generaties zich niet

24

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 25

Bedding langs de Pesch verlegd en oevers versterkt (1851, en een ”bovenwijdte” van 1,47 m krijgen. De oever aan de
1898, 1902 en 1910) straatzijde zou met loodrecht ingeheide palen worden ver-
Op 12 maart 1851 kregen de horlogemaker Pieter Wessels, sterkt, terwijl de andere, aan de kant van de woningen, afge-
de timmerman Francis Soons en de landbouwer Antoon schuind en met graszoden belegd zou worden. Gedeputeerde
Kerckhoffs, die ongeveer halverwege de Peschstraat, achter Staten gaven toestemming voor dit project op voorwaarde
de Keutelbeek woonden, toestemming om de ruimte vóór dat de aan de zuidzijde van de Peschstraat langs de aldaar
hun huizen uit te breiden door op eigen kosten een water- liggende huizen lopende goot, die uit veldkeien bestond,
poel te dempen en het beekje aldaar te kanaliseren. Daarbij haar van 7 tot 9,6 m variërende breedte zou behouden. Deze
verbonden zij zich ”ten eeuwigen dage” om de beide oevers opvallend brede goot had waarschijnlijk tot functie om bij
ter plekke ”met palen en rijswerk in goede staat te onder- overstromingen het overtollige water op te vangen en aldus
houden”. de straat voor doorgaand verkeer zoveel mogelijk vrij te
Toen de Peschstraat in 1896 de hoofdroute naar het spoor- laten.
wegstation in Oud-Geleen werd, kwam ook het beekje in de Ofschoon op 24 maart 1899 werd herhaald dat de
belangstelling te staan. Op 6 juli 1898 besloot de gemeente- Peschstraat, wegens ”de zeer verschillende breedten van den
raad ”om de Keutelbeek langs de straat de Pesch van richting weg, den zeer onregelmatigen loop van de beek, de daarvoor
te veranderen en de oevers te verbeteren om eenen beteren (= daarover) liggende zeer onoogelijke bruggen enz., vol-
afvoer van het water te bevorderen”. Op 10 november 1898 strekt geen fraai aanzien” bood, kwam er voorlopig niet veel
werden de plannen gepubliceerd ”tot verbetering der rich- van de uitvoering der plannen terecht. Op 21 april 1900
ting van het gedeelte der Keutelbeek loopende vanaf het werd geklaagd over ”de afwatering door de thans zeer
(nieuwe) Wilhelminaplein in de kom van Geleen langs den onregelmatig loopende beek, die met haar slechte bruggen
op den rechter oever gelegen kunstweg (...) tot voorbij het van veel te weinig doorlaatvermogen, een gedeelte van het
tegenover de Molenstraat (= bij de wegsplitsing) gelegen dorp bij hooge standen onder water zet”. Maar de eigenlijke
steegje (in noordelijke richting)”. ”steen des aanstoots” bleef men zien in ”den onoogelijken
Op 15 december 1898 stelde men vast dat die ingreep nood- toestand van het dorp langs den toegangsweg naar de spoor-
zakelijk was ”in het belang van de verfraaiing van het dorp weghalte” en ”den op den rechteroever gelegen kunstweg
en van den weg, die van de kom naar het station leidt”. Toen Geleen-Koekamp-Puth”.
viel tevens de beslissing om de Keutelbeek iets naar het Uit een op 26 december 1902 tussen de burgemeester en de
zuiden te verleggen. De nieuwe bedding zou even diep als de gemeentesecretaris enerzijds en belanghebbende bewoners
oude komen te liggen, maar een ”bodemwijdte” van 1,40 m van de Peschstraat anderzijds gesloten contract over de ver-
sterking en het onderhoud van de beekoevers valt af te leiden
dat de bedding toen reeds verlegd was. Maar na verloop van
tijd bleek de met geheide palen verstevigde zuidelijke oever
niet voldoende stabiel te zijn. Derhalve werd in 1908 voor-
gesteld om langs die oever over de volle lengte van de
Peschstraat tot aan de spoorweg een muur te plaatsen. Dit

De boerderij van Jan Willem Eummelen (*2-2-1852, † 9-4- De Peschstraat circa 1904 vanaf de splitsing in westelijke
1924) en Maria Sybilla Soons (*31-12-1857, † 8-10-1942) richting gezien. Hier stroomt de Keutelbeek door haar tweede
aan de noordzijde van de Peschstraat. Op deze afbeelding is niet bedding. Achter de plek waar de mannen staan, is de oever vrij
het in ankers in de gevel aangebrachte jaartal 1737 weer- laag om aldus voor het vee toegang tot het beekwater te
gegeven. Het raam links van de poort was zo opvallend hoog, verschaffen. Links staat het in 1898 geplaatste wegkruis. Rechts,
omdat zich daarachter een zogenaamde ’opkamer’ bevond; dit in de verte, steekt het in 1901 gebouwde huis Ramakers hoog
was een kamer, die aanzienlijk hoger dan de begane grond lag. boven de andere woningen uit.
Daar namen de bewoners hun toevlucht bij ’hoog water’, d.w.z.
als de beek buiten haar oevers trad en haar omgeving onder
water zette. Een dergelijk vertrek was ook aanwezig in het
ernaast gelegen huis van de klokkenmakersfamilie Wessels
<Tekening P.A. Schols>.

25

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 26

werk werd echter pas in 1910 uitgevoerd. Bij het begin van <GOA III, 107 en 108. - Deel I, 79> bruggen over de Keutelbeek
het steegje (naar het kerkhof en de Jodenstraat) onderbrak dienden te worden gerepareerd. In 1847 werd vastgesteld dat
men de stenen muur en liet men een brede ’drenk’ vrij ten veel brugjes over de Keutelbeek, sloten en vloedgraven zo
behoeve van het vee dat naar de weiden of huiswaarts geleid smal waren dat men er niet zonder gevaar overheen kon
werd. geraken. Dit leidde tot het advies om voor te schrijven dat
de brugjes die niet langer dan drie el (= 3 m) waren,
Plan tot verlegging van Keutelbeek in Spaans-Neerbeek minstens vier palm (= 40 cm) breed moesten zijn en dat de
afgewezen (1919-1920) breedte van de overige bruggen in verhouding hiermee
Ook in Spaans-Neerbeek veroorzaakte de Keutelbeek moest staan.
problemen; bij hoog water moest daar menige kelder het
ontgelden. Toen sommige inwoners hierover hun beklag Brug tussen Spaans- en Hollands-Neerbeek (1920)
deden, besloot het gemeentebestuur de bedding van de beek In 1920 werd op de grens van Geleen en Beek een nieuwe
te verleggen. Doch dit was geenszins naar de zin van de brug gebouwd. Hiertoe droeg elk van die gemeenten 66,35
meerderheid der plaatselijke bevolking. Op 20 december gulden bij.
1919 verzochten 25 personen het gemeentebestuur af te zien
van het voornemen om de loop van de ”voor hen zoo waar- Boogbrug met opstaande randen voor de met guirlandes behan-
devolle beek” te wijzigen, aangezien anders de bewoners van gen gevel van het huis Clerx aan de feestelijk versierde Dorp-
de Dorpstraat geen water meer voor hun vee zouden hebben. straat te Spaans-Neerbeek. Die versiering was aangebracht ter
Toch drongen op 20 januari 1920 enkele anderen erop aan ere van Joseph Clerx (*16-8-1913, † Brunssum 3-12-1973) die
dat de beloofde wijziging zou worden uitgevoerd. Als voor- op 2 april 1938 tot priester was gewijd en op 17 april d.a.v. in
naamste argument wezen zij op ”den van oudsheen onver- de parochiekerk van de H. Callistus in Hollands-Neerbeek
dragelijken toestand welke wij ondergeteekende thans en [Beek] zijn eerste hoogmis opdroeg. (Voor bruggen van betonnen
voorheen zoo dikwijls hebben moeten verduren, den last, platen in die straat: zie deel I, 51.)
overlast en schade tengevolge van het hooge water van de
zoogenaamde Keutelbeek stroomende uit de richting Beek Bruggen vóór de huizen en boerderijen te Spaans-
naar Geleen vast vóór langs onze huizen langs de Dorpstraat Neerbeek
(...) waardoor onze vóórerven en kelders voortdurend onder Aangezien de Keutelbeek vlak langs de westzijde van de
water staan en waardoor (wij) vochtige huizen hebben en Neerbeeker Dorpstraat stroomde, lagen er bruggen voor de
houden en waardoor niet alleen veel schade maar vooral deuren en poorten van de erachter gelegen woningen en
ziekten (… ) ontstaan”. Derhalve verzochten zij de raads- boerderijen <Deel I, 51>.
leden ”dat gedeelte dier beek welke vóór langs onze huizen
loopt te doen verleggen achter adressantes woningen door de Brug in de Daalstraat te Krawinkel (1885)
weilanden of tuinen”. Dit zou volgens hen tevens het voor- Op 17 juni 1885 werden plan en bestek voor de bouw van
deel opleveren van ”eene schoone breede straatweg, vooral een brug over de Keutelbeek te Krawinkel opgemaakt <Deel I,
met het oog op de schone toekomst en vooruitgang der 79>.
gemeente Geleen”. Maar dat pleit werd ten gunste van de
meerderheid van de inwoners beslecht, zodat de ’status quo’ Houten vonder in de Kummenaedestraat
gehandhaafd bleef. In 1874 werd genoteerd dat in de Kummenaedestraat een
0,5 m brede vonder over het beekje lag. Het vee, evenals het
Bruggen en vonder over en duikers onder de Keutelbeek asverkeer passeerde er door het water <Deel I, 86>.
Aanvankelijk werd de Keutelbeek, waar ze een weg kruiste,
niet alleen door het vee maar ook door de drijvers doorwaad.
Om droogvoets de overzijde te kunnen bereiken, legde men
na verloop van tijd waarschijnlijk grote stenen in die
’voorten’. Reeds in de 18de eeuw is er sprake van bruggen
over de Keutelbeek <Deel I, 274>. De plekken die hiervoor het
meest in aanmerking kwamen, waren de kruisingen van de
Dorpstraat van Spaans- naar Hollands-Neerbeek, van de
Daalstraat te Krawinkel en van de Dorpstraat (= Marcellien-
straat) - Pieterstraat in Oud-Geleen <GOA II, 7, 12, 13, 14, 15, 16
en 19. - Deel I, 72>. Bovendien lagen bruggen voor de deuren of
poorten van de vlak op haar oevers gelegen woningen en
boerderijen in Spaans-Neerbeek <GOA II, 98 en 100. - Deel I, 274>
en aan de Peschstraat <GOA II, 27-30. - Deel I, 73>. In 1843 werd
opgemerkt dat op zes plaatsen in Neerbeek en Krawinkel

26

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 27

De brug over de Keutelbeek in de Daalstraat gezien van oost brug. Het zou echter nog twintig jaar duren alvorens men
naar west <Tekening P.A. Schols, 1941>. Het voorste gebouw, het huis daartoe zou overgaan. Pas in 1867 werd bouwmeester
Kleinjans, op de oever van het beekje en aan de noordzijde van J.L. Lemmens uit Beek gevraagd ”plan, bestek en begroting
de straat gelegen, werd bij het bombardement van 5 oktober van kosten van het bouwen eener steenen brug ter vervan-
1942 verwoest. (Voor een blik vanuit de tegenovergestelde ging van de thans bestaande” in te dienen. Hij deed dit op
richting over die brug heen zie deel I, 79.) 11 maart van dat jaar en op 23 maart d.a.v. werd dit alles
door burgemeester en wethouders ter goedkeuring aan
Voetbrugje in het oostelijke verlengde van de vroegere Gedeputeerde Staten gestuurd. De reactie was positief en
Beekhovenweg nadat dit via aanplakbiljetten was aangekondigd, had op 20
Waar de vroegere Beekhovenweg de Keutelbeek bereikte, mei 1867 de publieke aanbesteding plaats. Daarbij bleek Jan
d.w.z. waar de huidige Beekhoverstraat in oostelijke richting Willem Lemmens uit Sittard met 595 gulden niet alleen
- na het kruisen van de Parklaan-Norbertijnenstraat - een lager te hebben geboden dan collega’s uit Maastricht en
bocht maakt, was in vroeger eeuwen een drenkplaats voor Stein en dan de Geleners Jan Pieter Luijten en Jan Mathijs
mens en vee uit Lutterade. Daar lag tot in de eerste helft van Lienaerts, maar ook 87,70 gulden onder de begroting te zijn
de 20ste eeuw een voetbrugje, maar het is ons niet bekend gebleven. Bijgevolg werd hem de bouw van de nieuwe brug
wanneer dat werd aangelegd. toegekend. Het werk moest op 1 juni beginnen en zou tegen
1 juli voltooid dienen te zijn. In 1874 werd genoteerd dat
die brug 6,50 m breed, 2,20 m wijd en 60 cm. hoog was.

Voetbrugje vlak ten oosten van de dorpspoel
Vroeger was er ook een rechtstreekse verbinding tussen de
Dorpstraat (= Marcellienstraat) en de Peschstraat. Behalve
de brede Dorpsburg ten westen van de Dorpspoel bevond
zich aan de oostzijde hiervan het ”klei(n) brökske”, bestaan-
de uit een blauwe steen zo groot als een tafelblad. Aldus werd
voor sommigen de kerkgang een beetje verkort. Na het
dempen van de Dorpspoel in 1897 bleef dat brugje nog
enige tijd ter plaatse liggen.

Duiker in de Kinkenweg
In 1874 werd vermeld dat op de plek waar de Keutelbeek de
Kinkenweg kruiste - dichtbij het punt waar deze thans op de
oostelijke tak van de Norbertijnenstraat uitkomt - een
ijzeren duiker van 70 cm doorsnee lag.

De Dorpsbrug in Oud-Geleen (1737, 1802, 1843, 1847, Plattegrond van het centrum van Oud-Geleen eind 19de eeuw.
1867 en 1874) De uit de Steeg (= Norbertijnenstraat) en de Hoog Steeg (=
De brug die de Dorpstraat (= Marcellienstraat) met de Pastoor Vonckenstraat) komende Keutelbeek liep onder de
Pieterstraat verbond, werd in 1737 vernieuwd. Uit het toen Dorpsbrug door <Deel I, 52,72 en 142> en voedde daarna de dorps-
gesloten contract blijkt dat ”Dorp(s)brugge” (dialect: poel (nr. 751) - die later door het Wilhelminaplein zou worden
”Dörpsbrök”) inmiddels een gangbare aanduiding was, vervangen - om vervolgens langs de noordzijde van de
waaruit volgt dat daar reeds geruime tijd voordien een brug Peschstraat naar de Geleenbeek te stromen. Rechts van de
moet hebben gelegen. In 1802 werd ze van schamppalen Dorpspoel lag een voetbrugje <GAG>.
voorzien om te voorkomen dat haar leuningen door de rade-
ren van de erover passerende voertuigen zouden worden
beschadigd <Deel I, 274>.
In 1843 werd opgemerkt dat de Dorpsbrug ”dringende
herstellingen” nodig had. Toch leidde dat toen niet
aanstonds tot de gewenste activiteit, want nog in 1847 werd
vastgesteld ”dat de brug over de beek in het dorp Geleen in
een bouwvalligen staat” verkeerde en er een ”dringende
noodzakelijkheid” bestond tot het bouwen van een nieuwe

27

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 28

Nieuwe bruggen over de verlegde Keutelbeek in de Het voorste gedeelte van de Peschstraat circa 1910 van west
Peschstraat (1902-1903) naar oost gezien. Links loopt de Keutelbeek door haar tweede
Toen in 1898 werd besloten om de Keutelbeek, die tot dan bedding, waarvan de oevers versterkt zijn en waarover vrij
toe vrij dicht langs sommige huizen aan de noordzijde van wankele bruggen liggen. De kleding van de personen weer-
de Peschstraat had gelopen, iets naar het zuiden te verleggen, spiegelt de mode van die tijd. De benedenramen van de meeste
hield dit tevens in dat er bruggen over die nieuwe bedding huizen zijn van blinden (= luiken) voorzien. Vlak naast de
zouden komen. Het gemeentebestuur wilde het gedeelte van tweede poort rechts hangt de grote brievenbus van postmeester
de Peschstraat dat door die ingreep ten noorden van de beek Mangels.
kwam te liggen aan de bewoners aldaar schenken. Maar
omdat de waarde van die grond ruim zoveel zou bedragen als vermelde de voorkeur aan een andere regeling. Op 17
de vernieuwing van de bruggen zou kosten, zouden de oktober 1902 kreeg hij toestemming om op eigen kosten
betrokkenen verplicht zijn om voor eigen rekening de oude twee nieuwe bruggen te leggen, nl. een 2,86 m brede voet-
bruggen af te breken en nieuwe te bouwen. Volgens voor- brug die bij zijn voordeur uitkwam, en een 4,5 m brede brug
schrift dienden deze te bestaan uit bakstenen muurtjes, die toegang gaf tot het naast en achter zijn woning gelegen
ijzeren liggers en houten planken met een breedte van 5 m. erf. Die bredere brug had hij nodig om daarover met paard
en een lengte van minstens 4 m. Blijkens een latere opgave en koets de straat te bereiken (zie hfdst. IX A, nr. 2a+b). Op
moest men voor zo’n brug 63 gulden neertellen. Gedepu- latere foto’s valt de vroegere situatie moeilijk te herkennen,
teerde Staten maakten echter bezwaar tegen het afstaan van omdat sindsdien vlakbij de nieuwe bedding huizen werden
gemeentegrond en adviseerden de lokale overheid om de gebouwd.
bouw van de nieuwe bruggen zelf te financieren. Daarbij
werd de uitspraak gedaan: ”Geleen is nog gelukkig eene van Duikers en brugje in het verlengde van de noordelijke tak
die weinige gemeenten, die tegen eene zeer nuttige uitgaaf van de Peschstraat
nog niet erg behoeven op te zien”. Het gemeentebestuur Bij de aanleg van de spoorlijn Sittard-Heerlen (1891-1896)
besloot evenwel om de personen die het aanging over een werd een duiker geplaatst om de Keutelbeek daar onderdoor
eventuele geldelijke bijdrage te polsen. Slechts drie van de te laten stromen. Ten oosten van die spoorweg kruiste dat
zeven belanghebbenden waren bereid hiervoor 20 gulden beekje vroeger het verlengde van de Peschstraat - ongeveer
beschikbaar te stellen. De rest weigerde ook maar één cent te bij het huis Clerx in de huidige Bergstraat. Het brugje ter
betalen. Op 23 november 1899 werden die reacties in de plekke verkeerde in 1843 in zo’n slechte staat dat men tot
raadsvergadering besproken. Een der aanwezige leden een stenen nieuwbouw besloot. Maar in 1874 werd geno-
wenste alle bruggen voor rekening van de gemeente te laten teerd dat daar een 1 m wijde en 1 m hoge stenen duiker lag.
plaatsen, terwijl een ander de aldaar wonenden de volledige Even verder mondde het beekje vlak ten zuiden van de
kosten wilde laten dragen en een derde voorstelde om slechts Koebrug in de Geleenbeek uit.
twee bruggen te bouwen, die dan door iedereen zouden
kunnen worden gebruikt. De Dorpsbrug opgeheven en de beek gedeeltelijk over-
Op 21 april 1900 koos de gemeenteraad ervoor om zes kluisd (1918)
bruggen over de nieuwe bedding te leggen en ze onmiddel- Aangezien de Keutelbeek in de kom van Oud-Geleen bij
lijk na voltooiing aan de betrokken particulieren in eigen- hoog water overlast bleef veroorzaken, werd reeds in 1914
dom over te dragen, onder de conditie dat zij vóór aanvang kanalisatie of overkluizing als mogelijke oplossing geopperd.
van de nieuwbouw niet alleen zichzelf maar ook hun recht- In januari 1917 vond tussen de lokale en provinciale autori-
verkrijgende opvolgers in een akte op zegel tot permanent teiten een briefwisseling plaats over ”het eventueel buiten
onderhoud ervan zouden hebben verplicht. Maar de op de den oever treden van de Keutelbeek”. Op 18 mei 1918 werd
noordelijke oever gelegen gemeentegrond zou niet gratis aan in de gemeenteraad voorgesteld om de Dorpsbrug te ver-
hen worden afgestaan. Pas op 26 december 1902 werd het
desbetreffende contract gesloten. Uit de tekst valt op te
maken dat de nieuwe bedding van de beek er toen reeds lag,
maar dat men nog niet met de bouw van de bruggen was
begonnen. Derhalve dient deze bouw in het begin van het
jaar 1903 te worden geplaatst. De in verband hiermee aan-
geworven arbeiders hadden werkdagen van elf uur en ont-
vingen een dagloon van 90 cent.
In de loop van deze onderhandelingen was herbergier This
Haerden overleden en was diens huis in 1898 door beeld-
houwer Henri Ramakers gekocht. In 1901 had laatst-
genoemde de oude woning door een geheel nieuwe laten ver-
vangen <Deel II, 195> en hij gaf ten aanzien van het hierboven

28

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 29

nieuwen en ze dan te verbreden of er een tweede naast te De verplaatsbare inwendige houten constructie bij het aan-
bouwen. Tevens dacht men aan een overkluizing met een leggen van een nieuwe betonnen overdekte bedding van de
lengte van 200 m. Als argument hiervoor werd aangevoerd Keutelbeek in de Peschstraat (1929-1930).
dat de in aanleg zijnde kolenmijn door talrijke lozingen de
hoeveelheid water in het beekje had doen toenemen. Overkluizing van de rest van de Keutelbeek
Op 5 juni 1918 richtten meer dan vijftig Oud-Geleners een Na de Tweede Wereldoorlog werd de rest van de Keutelbeek
verzoekschrift tot de gemeenteraad om ”bedoeld Beeksken binnen de grenzen van Geleen overkluisd. Dit was hoofd-
vanaf het perceel in de Steeg (vrij dicht bij de huidige hoek zakelijk het gevolg van het feit dat het op die beek aangeslo-
Norbertijnenstraat-Pastoor Vonckenstraat) tot voorbij het ten rioleringssysteem zich steeds verder bleef uitbreiden. In
woonhuis van den Heer Kentgens (westelijk begin van de 1946-1947 had die overkluizing over een gedeelte ten
Peschstraat) uit te diepen en te overdekken en de rest uit te zuiden van de Kinkenweg plaats en in 1957-1960 volgde de
diepen tot aan de Geleenbeek”, aangezien ”bij elken zwaren overkluizing tot aan de grens met Beek. Bovendien werd
regenslag het plein en (de) straten onder water (staan), toen vanaf de Kummenaedestraat via de Vondellaan een
zoodat alle verkeer dan gestrempt is, wat voor een ieder tot aftakking naar de Geleenbeek aangelegd om aldus de grote
groot ongerief is, die dan aldaar passeeren moet en (…) nog watertoevloed vanuit de Staatsmijn Maurits een geschikte
het ergste is dat de meeste kelders dan vol water loopen, wat uitlaat te geven. In 1972 werd ook tussen de
voor die dan veel schade oplevert”. De situatie was nog ver- Kummenaedestraat en de Norbertijnenstraat een afvoer van
ergerd doordat bij het Wilhelminaplein enige stukken van het beek- en rioolwater via de Danikerstraat naar de
de keermuur langs het beekje waren ingestort <Deel I, 52>. Geleenbeek aangelegd.
Op 4 juli 1918 werd ”de gedeeltelijke overbrugging (= over- In Beek werd dat beekje eveneens voor een groot deel over-
kluizing) van het Beeksken te Geleen” voor 10.650 gulden dekt, maar daar zijn al enige tijd geleden stemmen opgegaan
gegund aan aannemer P.M. Baggen te Krawinkel. Hierdoor om die ingreep zoveel mogelijk ongedaan te maken en de
verdwenen de Keutelbeek en de ’Dörpsbrök’, die eeuwen- vroegere situatie althans gedeeltelijk te herstellen. Mede
lang zo karakteristiek voor het centrum van Oud-Geleen gemotiveerd door het feit dat die plaats haar naam aan dat
waren geweest. Bij de reconstructie van dit centrum in juli beekje heeft ontleend en daarom in de gemeentevlag een
1980 kwamen de in 1918 in de grond achtergebleven resten zilver-blauw lint voert, werd daar de stichting ”Baek mit
van die brug aan het daglicht. Baek” opgericht met als doel de Keutelbeek opnieuw ”een
Toch waren daarmee de problemen nog niet tot volle tevre- levensader van Beek” te maken <Beekdalen 9 (nov. 2006), 13>. De
denheid van de omwonenden opgelost. Op 21 juli 1920 leuze ”Beek boven de grond” heeft er dan ook steeds meer
klaagden deze ”dat bij zware regenbuien en stortregen hunne voorstanders gevonden.
huizen en kelders onder water gezet worden. Oorzaak de
buizen die het water naar de beek moeten loozen zijn te klein
en de zinkputten te ver van de beek”. Wegens deze ”onhoud-
bare toestand” werd op ”eene kleine verandering” in de
situatie aangedrongen.

De Keutelbeek in de Peschstraat verlegd en overkluisd
(1929-1930)
De aanleg van de Pastoor Vonckenstraat (zie onder nr. 10)
bracht enerzijds een ontlasting van de Dorpstraat (=
Marcellienstraat) en de Eindstraat teweeg, maar veroorzaak-
te anderzijds toenemend verkeer over de in haar oostelijk
verlengde gelegen Peschstraat. Derhalve moest ook deze een
opknapbeurt ondergaan. In 1929-1930 werd de Keutelbeek
door het Geleense aannemersbedrijf Coppes & Höfte vanaf
het toenmalige Wilhelminaplein tot aan de Geleenbeek van
een betonnen en overkluisde bedding voorzien. Deze werd
tot aan de splitsing van de Peschstraat naar het midden van
de straat verlegd en liep verder langs de noordzijde van de
noordelijke tak en diens verlengde, zodat de uitmonding van
het beekje aan de noordzijde van de Koebrug kwam te
liggen. De aldus verbrede straat werd van een geasfalteerd
dek en van trottoirs voorzien. In de dertiger jaren werd het
beekje ook aan de oostzijde van de Steegstraat (= Norber-
tijnenstraat) <Deel I, 51> tot aan de Kinkenweg overkluisd.

29

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 30

oevers der poelen voor eenen korten tijd verblijft, totdat hij
eenigszins droog geworden zijnde wordt vervoerd om
gemengd met mestspecie tot vetting der landerijen te
worden bereid”. Die vruchtbare modder werd in het dialect
’moot’ genoemd.

Werkzaamheden bij het westelijke begin van de Peschstraat. De Demping van poelen die ’vuil water’ bevatten (ca. 1875)
nieuwe overdekte bedding van de Keutelbeek, in het midden De adjunct-inspecteur voor het Geneeskundig Staatstoezicht
van de straat, is hier al voltooid. Daarover liggen rails voor het wees in 1875 op de vele Geleense waterpoelen langs de
vervoer van materialen. Rechts is de vroegere bedding van de openbare wegen. Hij beschouwde ze veeleer als ”moeras-
beek al bijna gevuld. Daarover liggen nog een paar oude poelen” en schreef: ”(zij) kunnen en moeten volgens mijne
bruggen. zienswijze zonder dralen worden opgeruimd, daar zij tot
niets dienstig zijn”. Voor het blussen van brand achtte hij ze
onbruikbaar, want door de modder raakten de slangen van
de brandspuit verstopt. En voor het drenken van vee vond
hij het water evenmin geschikt. Spoedig hierna besloot het
gemeentebestuur de ”poelen, welke stilstaand water bevat-
ten” te dempen, maar later werd deze maatregel beperkt tot
”poelen, welke vuil water bevatten”. Dit laatste verklaart dat
nog tot in de 20ste eeuw een aantal poelen in Geleen werden
aangetroffen.

Poelen, ’vloeten’ en vloedgraven De Dorpspoel ”oetgemoot” (1830), van bomen ontdaan
(1843) en gedempt (1897)
Zoals wij zagen, waren er vroeger in Geleen vrij veel poelen. Vlak ten oosten van de Dorpsbrug stroomde de Keutelbeek
Behalve de reeds eerder genoemde <Deel I, 275> kunnen voor uit in de Dorpspoel en ze liep van daaruit verder langs de
de 19de eeuw in Oud-Geleen nog de poel naast het complex noordzijde van de Peschstraat. Daar hij voortdurend van
Baggen aan de Peschstraat, bij het einde van de Jodenstraat vers water werd voorzien, was deze poel van aanmerkelijk
en bij het noordwestelijke gedeelte van de Eindstraat worden betere kwaliteit dan de poelen die louter door regenwater
vermeld. Ook onder Lutterade kunnen nog diverse poelen werden gevoed en waarvan het water stilstond. Hij speelde
worden vermeld. Zo lag er een langs de Geenstraat tegenover dan ook een belangrijke rol als drenkplaats voor het vee.
het vroegere huis Gadé ”op de Vuling”. Twee van de, even- In juni 1830 diende herbergier Jan Mathijs Haerden, wiens
als de grotere Borggraaf, bij de voormalige landweer gelegen huis op de hoek van de Pieterstraat en de ’Hoog Steeg’
poelen heetten naar de ten naastebij wonenden respectieve- (= Pastoor Vonckenstraat) lag, bij de provinciale overheid
lijk ’Bert Käölepool’ (= Lambert Keulenpoel) en ’’Beus- een protest in, omdat de Dorpspoel door de omwonenden
menkespool’ (= Beusmanspoel). Tussen de Bovenste Dorp- was ”uitgeschoten” of ”oetgemoot”, terwijl de daarin aan-
straat (= Tunnelstraat) en de Groenstraat, vlak ten westen wezige modder ten voordele van de gemeente had kunnen
van de latere spoorwegovergang, lag de grote Esschenpoel. worden besteed. Zelf was hij bereid daar 10 gulden voor te
Halfweg tussen Lutterade en Krawinkel, dichtbij de plek betalen.
waar in 1863 de kerk werd gebouwd, lagen de ”Wiërkes” Toen dat protest aan het gemeentebestuur was doorgegeven,
(= Vijvertjes). Met uitzondering van de Dorpspoel in het repliceerde dit laatste dat het ”van onbedenkelijke tijden”
centrum van Oud-Geleen, waar de Keutelbeek doorheen gebruikelijk was geweest dat de poelen in de gemeente door
stroomde, werden ze allemaal door regenwater gevoed. Dit mensen uit de buurt ”met genot van den modder, zijn
werd in sommige gevallen via goten of ’vloeten’ en sloten of worden gevaagd (= geveegd)”. Derhalve hadden de betrok-
vloedgraven aangevoerd <Deel I, 274-275>. Bijna alle poelen kenen te goeder trouw gehandeld en het zou dan ook
waren drenkplaatsen voor het vee, terwijl ze in geval van onrechtvaardig zijn ”hen (van de vruchten) van hunnen
brand bluswater verschaften. In dit laatste geval raakte de gedanen arbeid te beroven”. Aangezien die modder een
brandspuit maar al te vaak door de opgezogen modder compensatie voor het reinigen van de poel was, zou de
verstopt. gemeente bij een andere regeling geen of zeer weinig voor-
deel kunnen genieten. Haerden zelf was trouwens niets te
Jaarlijkse reiniging van poelen leverde vruchtbare ”drek” of kort gekomen, want het had hem vrijgestaan om evenals zijn
”moot” op buren aan die schoonmaak deel te nemen. Nochtans zou de
Op 30 oktober 1857 deelde burgemeester Göbbels mee dat poel eigendom van de gemeente blijven, met inbegrip van
”in de zomer de algemeen noodzakelijk erkende waterpoelen alle daaraan verbonden rechten.
gezuiverd worden en de daarvan voortkomende drek op de Na te hebben opgemerkt dat voor het lopende jaar (1830)

30

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 31

niet meer op de beslissing van het gemeentebestuur kon
worden teruggekomen, schreef de districtscommissaris
- kennelijk als antwoord op het protest van Haerden - voor
”dat van het vervolg de modder van den onderwerpelijken
poel, en mits denzelven te reinigen, voortaan jaarlijks ten
voordeele der gemeente publiekelijk zal worden aanbesteed”.
Op 5 maart 1843 werd de aandacht gevestigd op het feit dat
er niet minder dan 24 bomen ”om of omtrent den zooge-
naamden dorppoel” stonden en dat zij ”niet alleen het oog
van de voorname straat benemen en de omliggende huizen
merkelijk verdonkeren”, maar dat er zelfs twee ”geplant
staan op den oever van de beek, en die groot gevaar loopen
van met eenen hevigen storm om te waaijen; deze zullen
onvermijdelijk een gedeelte van de straat mede sleepen en
zoo waarschijnlijk de daaraan liggende steenen (Dorps-)brug
beschadigen. Gezien, dat het voor de gemeente van belang is
het dorp te verfraaijen en te gelijker tijd alle mogelijke
schade te doen voorkomen”, werd door het gemeentebestuur
het volgende gelast: (1) De hierboven genoemde 24 bomen
moeten door hun eigenaars vóór 1 mei ”afgekapt en van de
plaats weggevoerd” worden. (2) De bomen die op de oever
van de poel of van de beek staan, moeten ”zoodanig boven
den grond gekapt worden, dat den oever ongehinderd en in
zijn geheel blijft”. (3) ”Die boomen, welke voor eersten mei
aanstaande niet mogten zijn weggevoerd, zullen als eigen-
dom der gemeente betracht worden”.
Op 27 november 1897 was er sprake van ”de gedempte
Dorpspoel” en op een plattegrond uit hetzelfde jaar staat:
”Plein gen(aamd) Dorpspoel”. Spoedig daarna zou het
’Wilhelminaplein’ worden genoemd (zie onder nr. 7).

De vloedgraaf langs Eindstraat en Jodenstraat (tot 1920) Vanuit de Eindstraat (boven) komend liep de vloedgraaf langs
Omdat zij van de hoger gelegen Maastrichterweg naar het de zuidzijde van de Jodenstraat (rechts), aan het einde waarvan
lager gelegen centrum van Oud-Geleen voerde, was de hij een poel (onder rechts) vormde, en verder, langs een gedeelte
Eindstraat in de loop der eeuwen tengevolge van het daar van het voetpad (naar de Peschstraat) en tussen tuinen en wei-
passerende verkeer, in combinatie met het erover stromende landen naar de Keutelbeek vloeide. O is de onderwijzerswoning
regenwater, uitgeschuurd tot een holle weg <Deel I, 58>. op de hoek Eindstraat-Jodenstraat, S is het schoolgebouw annex
Teneinde de situatie enigszins onder controle te krijgen, had gemeentehuis, B is de bierbrouwerij ”De Kroon”, L is het
men langs het zuidoostelijke deel van die straat een vloed- complex Luijten, P is de oude pastorie, nr. 732 is de pastoors-
graaf aangelegd, waarover bij elk huis een brugje lag <Deel I, tuin, nr. 2430 is de pastoorswei en R is het historische complex
275>. Hij begon aan de zuidzijde, stak tussen de (latere) Ramakers (vlak ten noorden waarvan in 1892 het beeld-
smidse Lemmens en de (latere) boerderij Voncken de straat houwersatelier zou worden gebouwd), G is de vroegere woning
over, liep dan langs de noordzijde verder naar de Jodenstraat van burgemeester Göbbels, G1 is de leerlooierij en G2 is waar-
en vloeide langs de zuidzijde hiervan af naar de Keutelbeek. schijnlijk het bij die woning behorende bakhuis <GAG>.
In februari 1843 werd de toestand van het bij het gemeente-
huis annex schoolgebouw (aan het begin van de Jodenstraat)
lopende gedeelte van die vloedgraaf onbevredigend geacht.
Daarom besloot men om langs de rand ervan palen in de
grond te slaan en daarachter levend rijshout of eiken planken
aan te brengen teneinde aldus ”den gedurig afvallenden
grond van de straat tegen te houden”.
Blijkens een opgave uit 1889 liep hij bij het passeren van
”het kerkstraatje” (thans Leursstraat) door een gemetselde
duiker van 4,70 m lengte en bevonden zich vóór de twee
verderop aan de zuidzijde van de Jodenstraat gelegen

31

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 32

woningen over die vloedgraaf gelegde stenen boogbrugjes. Goten in de Daalstraat
Daar werd ook water uit de leerlooierij Göbbels erin In 1920 werden langs de woningen in de Daalstraat goten
geloosd. aangelegd voor de afvoer van het regenwater naar de
In 1843 werd tevens melding gemaakt van de poel bij het Keutelbeek, zoals die reeds lang in de Dorpstraat (= Marcel-
oostelijke einde van de Jodenstraat, waar het steegje naar de lienstraat) te Oud-Geleen hadden bestaan.
Peschstraat begon. Dat hij een behoorlijke omvang had,
blijkt uit het feit dat de nabij wonende looier Pie Göbbels Regenputten, welputten en puthuisjes
(1846-1921) er eens in het donker in verzeild geraakte en op Voor de inwoners van Neerbeek, het oostelijke gedeelte van
zijn hulpgeroep door de er voorbij rijdende koetsier van Krawinkel en Oud-Geleen was de Keutelbeek direct bereik-
Huize Koekamp uit zijn benarde positie werd bevrijd. In baar. Doch de inwoners uit het westelijk deel van Krawinkel
1901 heeft men de vloedgraaf in de Jodenstraat en verder tot en uit Lutterade moesten via de (vroegere) Hofstraat,
aan de Keutelbeek uitgediept. Dat het soms moeilijk was Daalstraat, Kummenaedestraat, Groenstraat (en haar ooste-
over die vloedgraaf heen te stappen, blijkt uit het feit dat lijk verlengde) of Eindstraat bij dat beekje zien te komen.
pastoor Nijssen begin mei 1911 daarin viel en zich bezeerde De eerste berichten over een verandering in die situatie
<DLA 6-5-1911>. In 1920 werden gedeelten van de Eindstraat dateren uit de 16de eeuw en hebben betrekking op de aan-
en de Jodenstraat opgehoogd en daarbij werd de erlangs leg van putten voor gemeenschappelijk en particulier
lopende vloedgraaf gedempt. Maar het gedeelte vanaf de gebruik te Lutterade <Deel I, 77 en 276; II, 394>. Ook Oost-
Jodenstraat tot aan de Keutelbeek bleef tot circa 1930 intact. Krawinkel zal wel sedert eeuwen een of meer putten hebben
gehad, al is ons over de vroegste put(ten) aldaar niets met
Stortregens belemmerden verkeer in de Geenstraat (1852) zekerheid bekend. Spaans-Neerbeek moest het tot 1878
Op 15 oktober 1852 merkte burgemeester Göbbels op dat zonder een enkele put stellen. In Oud-Geleen waren er naast
wegens ”de aanhoudende stortregens” bij de Gadépoel de zeer oude dorpsput bij het zuidoostelijk begin van de
(tegenover het vroegere huis Gadé op de Vuling, thans Eindstraat, waar thans nog de Marcellienstraat en de
Geenstraat) zulk eenen massa water was te zamen gevloeid Jodenstraat samenkomen, in de 17de en 18de eeuw een stel
dat de doorgang voor voetgangers volstrekt onmogelijk privéputten vermeld. Op 7-12-1630 werd aan de Eindstraat
geworden was”. Teneinde dit euvel te verhelpen hadden hij door Hendrik Mols een weide verkocht aan Jan Willems,
en de wethouders de kantonniers ter plaatse aan het werk waarbij de koper tevens gerechtigheid op de vlakbij aanwezi-
gezet. Hun taak was tweevoudig, nl. allereerst de grote hoop ge put van Mols kreeg <LvO nr. 1309>. Verder lijken de thans
’puimen’ (= waardeloze afval van landbouwproducten) die nog bestaande waterputten bij de panden Marcellienstraat 6
bij het huis Kallen (= het voormalige huis Gadé) op de straat en 13 in de 17de eeuw (opnieuw) te zijn gebouwd over
lag, te verwijderen en vervolgens langs die straat een sloot te oudere putten. Op 12-3-1779 kreeg de eigenaar van een huis
graven ”en wel ter zelfder plaatse alwaar vroeger altoos eene achter de kerk het recht om water te halen uit de put van
sloot heeft bestaan”. Thomas Willems, die in ”Huis Maes” woonde <LvO nr. 1324>.
Toen Kallen protesteerde dat de sloot zich ”veel te na” aan Na o.a. vermeld te hebben dat er reeds vroeg regenwater-
de straat bevond, zei oud-burgemeester Lemmens dat hij putten werden aangelegd, waaraan wegens vervuiling van
weliswaar voorstander was van de genomen maatregel, maar daken en goten, een risiso verbonden was, gaf L.H. BOOT
dat die straat de volle breedte van 5 el en 9 duim (= 5,09 m. het volgende overzicht van diverse aspecten van - op hogere
diende te hebben. Daarop verklaarde burgemeester Göbbels: gronden soms tot 60 m diep - gegraven welputten die zuiver
”De sloot tegenover de woning van genoemde Kallen is door grondwater verschaften: ”De provincie Limburg kenmerkt
het gemeentebestuur daargesteld als dienende om bij stort- zich toch wel door een uitzonderlijke ontwikkeling van veel-
regen of hoogen waterstand van den zich daarbij bevinden- al vrijstaande puthuizen. De vroegste vorm van al deze put-
de poel door afleiding van water langs die sloot den daar huizen waren open waterputten waarbij een zware eiken-
neffens gaande weg voor (= tegen) overstrooming te bevrij- houten balk op twee gemetselde zijwanden rustte. Onder of
den”. boven die balk werden katrollen of rollen aangebracht. De
putemmer werd met behulp van een koord of ketting naar
Wateroverlast aan de Heide te Lutterade (1906) boven getrokken wat veel inspanning vergde. Een grote ver-
Zoals wij zagen, lagen tussen de meest westelijke huizen van betering was het vervangen van de katrol door een houten
Lutterade en de Heide regenpoelen die als drenken voor het rol met een samenstel van kamwielen met een transmissie,
vee werden gebruikt. Maar in het winterseizoen konden deze waardoor het naar boven halen van gevulde putemmers heel
soms niet al het regen- of sneeuwwater opnemen, zodat er wat beter ging. Over de putrol liep een staalkabel waaraan de
overstroming plaatsvond. Op 23 oktober 1906 werd er in de putemmer was bevestigd. De putrol werd in beweging
gemeenteraad over geklaagd dat de inwoners aan de Heide te gebracht door een putwiel of rad. (…) Juist door deze
Lutterade ”weldra weder onder water zullen zitten en de modernisering met katrol en putwiel is de vorm van het vrij-
kelders vol loopen”. Om deze overlast te bestrijden besloot staande puthuis in Zuid-Limburg ontstaan die veelal aan-
men toen afvoerbuizen langs die huizen te leggen. geduid wordt als zwengelput. De vorm van dit puthuis is in

32

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 33

principe vierkant, maar kan ook rechthoekig zijn. De met de voorwaarden tot gerechtigdheid, in een notariële akte
gegraven put is altijd rond van vorm, maar ongeveer 1 meter vastgelegd. Tevens spraken de betrokkenen af om jaarlijks
onder het maaiveld vindt de overgang plaats naar de vier- bij meerderheid van stemmen er twee uit hun midden aan te
kante vorm om bovengronds te eindigen in de gemetselde wijzen ”aan welker goede zorg het onderhoud van put en
voet van ongeveer 50 tot 60 cm. hoog. De gemetselde voet toebehooren wordt opgedragen” <Russel, F.K.J., nr. 1351>. De
bestaat veelal uit mergelblokken en in mindere mate uit bak- beschikbare gegevens doen veronderstellen dat die put dicht-
steen afhankelijk van welke steensoort voorhanden was. Op bij de hoek Cornelisstraat - Hegstraat werd aangelegd <GOA
deze voet wordt een houtconstructie geplaatst van eikenhout III, 99>.
die geheel is afgetimmerd met open latwerk ter beveiliging
en beluchting. (…). Ook is er altijd een hardstenen of een Een waterput in Spaans-Neerbeek (1875-1878)
houten afvoergoot aangebracht om het water vanuit de put Terwijl het hoofddorp Oud-Geleen en de wijken Lutterade
in de emmer te krijgen. Of dit altijd gebruikelijk is geweest en Krawinkel reeds lang over waterputten beschikten, was
kan zonder meer niet aangetoond worden. (…) Bij deze vrij- dat in Spaans-Neerbeek tot 1878 niet het geval. Tijdens de
staande puthuizen loopt de goot dwars door de gehele put vergadering van de gemeenteraad op 12 oktober 1875 ver-
heen. De vrijstaande puthuizen liggen vrijwel altijd centraal klaarde de burgemeester ”dat de inwoners van Neerbeek zoo
binnen de dorpen en fungeren als openbare voorziening voor huiselijk gebruik als ook het vee gebruik moeten maken
voor het drinkwater voor de bevolking. (…) Een verbetering van het water der daar stromende (Keutel)beek”. Dat dit een
waren de pompen die in de 18de en 19de eeuw in veel bedenkelijke zaak was, bleek uit het feit dat ”voor het water
dorpen en steden werden geplaatst (…). Deze voorzagen de dier beek gebruik wordt gemaakt door twee in de gemeente
bevolking van drinkwater tot aan de aanleg van de water- Beek bestaande leerlooijers, welke de huiden daarin weken
leidingen die bijna overal in het begin van de 20ste eeuw tot en reinigen, en dat het vuilnis van die huiden door het water
stand kwamen” <TsHKVGel 2008, nr. 1, 3>. naar Neerbeek wordt afgevoerd, en dit vuil water den inwo-
De destijds gebruikte emmers waren doorgaans van hout. ners van Neerbeek moet dienen tot drinkwater en dat
Oorspronkelijk waren de puthuisjes met stro gedekt dat later bovendien het water der beek bij regenweer zeer troebel en
door pannen of leien werd vervangen. Verder hadden onrein is en diensvolgens een nadeeligen invloed op de
sommige puthuisjes aan de voorkant - en blijkbaar soms ook gezondheid van menschen en vee moet hebben”. Derhalve
aan de achterkant - een deur of hek. Pompen werden o.a. bij stelde hij voor om 300 à 400 gulden uit de gemeentekas te
de put aan de Kloosterstraat <Deel I, 277. - GOA III, 81, 85 en 89> en besteden voor het bouwen van een waterput in Spaans-
bij de Dorpsput te Oud-Geleen <Deel I, 130. II, 185> geplaatst. Neerbeek. Doch de meerderheid van de raad was hiertegen
(Over het puthuisje in de Kloosterstraat zal nader worden en hechtte blijkbaar meer waarde aan het traditionele
uitgeweid in hoofdstuk IX A, nr. 12: ”Boerderij uit Neerbeker gezegde: ”Es ’t water euver d’n darde sjtein haer
Krawinkel in museum te Arnhem”). is, is ’t al weer zuuver”.
Maar tien inwoners van Spaans-Neerbeek stuurden op 26
Put (links met het lage dakje) op de vroegere hoek Spoorstraat- november 1875 aan Provinciale Staten een ’missive’ waarin
Hegstraat (thans in de Cornelisstraat) te Krawinkel <Tekening P.A. zij verklaarden dat er in hun wijk een gemis aan behoorlijk
Schols>. drinkwater was en met nadruk stelden ”dat het proefonder-
vindinglijk bewezen is, dat de privaat krachten niet zullen in
Nieuwe waterput te Krawinkel (1862-1863) staat zijn dit drinkwater te bezorgen, dat in weerwil van de
Tegen eind 1862 kwamen in Krawinkel dertien gezins- goede gezindheid van den burgemeester en van enkele leden
hoofden overeen om voor eigen rekening een waterput te van den raad der gemeente Geleen de meerderheid hals-
laten aanleggen en ”ieder voor één dertiende gedeelte” in de starrig weigert te bevorderen het daarstellen van putten die
kosten bij te dragen. Op 26 december 1862 werd dit, samen onontbeerlijk zijn”.
Toen dit schrijven tijdens de raadsvergadering van 29
december 1875 aan de orde kwam, bleken de partijen even
verdeeld te zijn als tevoren. Op 30 juni 1876 adviseerden
Gedeputeerde Staten het gemeentebestuur van Geleen om
Spaans-Neerbeek van een waterput te voorzien. Doch de
meerderheid van de raad hield vast aan haar standpunt dat
dit niet de taak van de lokale overheid was; de putten te
Lutterade en Krawinkel waren immers door particulieren
gebouwd en werden door de omwonenden zelf onder-
houden. Toch bleven Gedeputeerde Staten aandringen. Op
28 september 1877 was de raad eindelijk genegen om
Spaans-Neerbeek uit de gemeentekas een subsidie voor het
bouwen van een put toe te kennen.

33

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 34

Op 25 maart 1878 werd vastgesteld dat deze hele sluiting aan de waterleiding, dat zij dan toch ten minste
onderneming 150 gulden zou kosten, maar dat de eenige pompen van gemeentewege moge plaatsen; de huis-
Neerbekenaren dit bedrag door het leveren van ’handdienst’ moeders van Krawinkel en Lutterade zullen hun dankbaar
met 50 gulden zouden kunnen verlagen. Vervolgens werd zijn, dat zij althans een glas zuiver water krijgen voor hun
een subsidie van 100 gulden beschikbaar gesteld op voor- kinderen en gezin” <LimKoer 7-5-1914>.
waarde dat de gebruikers van de put - ook in financieel
opzicht - een ”behoorlijken staat van onderhoud” zouden
garanderen.

Precaire situatie van waterputten te Lutterade en Putten en tappen van water op een erf in de Eindstraat in
Krawinkel (1912-1914) 1930. Rechts, voor de put, Maria Dohmen (*14-12-1903)
In 1872, 1896 en 1899 werd door de burgemeester in de - die in 1934 zou trouwen met de weduwnaar Jan Frans
jaarverslagen opgemerkt dat het pomp- en putwater helder Houben (1904-1954), op 14 december 2003 haar 103de
en van goede smaak was. Maar hierin kwam enige jaren later verjaardag zou vieren en op 4 juli 2004 zou overlijden - giet uit
een grondige verandering. Toen het gemeentebestuur in de de put opgehaald water in een emmer, terwijl haar nichtje
lente van 1914 een voorstel tot aansluiting op het regionale Mieke Baggen toekijkt. Links tapt haar zus Maria Gertrudis
waterleidingnet van de hand wees, stuurden ”eenige inwo- Baggen - Dohmen (*1-1-1893, † 3-2-1958) uit een kraan van
ners van den hoogen heikant van Krawinkel en Lutterade” de waterleiding. Kort nadat deze foto was gemaakt, werd het
op 5 mei van dat jaar een protestbrief aan de krant, waarin puthuisje afgebroken en werd de put met het puin volgestort
zij die beslissing aan de kaak stelden en op de precaire drink- <LimBeeld 29-1-1930>.
watersituatie ter plaatse wezen. De tekst met als titel ”Geen
licht, geen water”, luidde aldus: ”In de jongste vergadering Verdere drinkwaterproblemen (1918-1920)
van den Raad onzer gemeente werd afwijzend beschikt op Bovenstaand protest droeg er wellicht toe bij dat de gemeen-
het voorstel tot aansluiting aan de intercommunale drink- teraad op 11 februari 1915 instemde met aansluiting op de
waterleiding voor Zuid-Limburg. Dat de inwoners van het ”Algemeene Drinkwatervoorziening”. Maar voorlopig zou
dorp (Oud-) Geleen zich de luxe veroorloven op hun eigen hiervan niets terechtkomen. Op 25 november 1918 hield
kosten te voorzien in het electrisch licht, daarop is niets Van Goudoever de Jong, directeur van de in aanbouw zijn-
tegen; tevens hebben zij het voordeel, door de lage ligging, de Staatsmijn Maurits, in de raadsvergadering een spreek-
zich behoorlijk drinkwater te kunnen verschaffen; maar dat beurt over het drinkwaterprobleem te Geleen. Hij had op
het gehucht Krawinkel en Lutterade (heide kant) door de diverse plekken binnen de gemeente water verzameld om het
hooge ligging nog altijd moeten uitgesloten worden van in een scheikundig laboratorium te Utrecht te laten onder-
behoorlijke drinkwaterverschaffing is jammer. Lutterade en zoeken. Zowel bij de mijn (tussen Krawinkel en Lutterade)
Krawinkel bezitten slechts eenige buurtputten van 60 tot 80 als bij het klooster van de paters karmelieten (aan de
voet diep, in de open lucht zonder deksel, zoodat ze aan alle
verontreiniging bloot staan.
Als men het verslag der gezondheidscommissie naziet over
1912, toen het water van eenige putten werd onderzocht,
ziet men dat er eenige totaal werden afgekeurd, andere als
zeer verdacht werden beschouwd. Een jaar geleden werd dan
ook door verschillende huismoeders geklaagd over het water
van een waterput aldaar, hetwelk zoo slecht was, dat er zelfs
geen smakelijke kop koffie mee was te bereiden. Toen werd
eindelijk besloten een onderzoek in te stellen. Eenige
naburen daalden in den put af, om zich te vergewissen, wat
er aan mankeerde. Het water werd er uitgepompt, en einde-
lijk ontdekte men de oorzaak: het cadaver van een grooten
hond lag op den bodem, in verregaande staat van ontbin-
ding!!! Is dit niet droevig als men bedenkt, dat uit het
gehucht Krawinkel 4 vroede vaderen aan de groene tafel (van
de gemeenteraad) zitten, en dan de, zooals men zegt rijke,
gemeente Geleen niets over heeft om in een der nuttigste en
noodzakelijkste levensbehoeften te voorzien van den
geringen man, die niet in staat is zich zelven een put te laten
bouwen? Indien er dan geld uitgegeven wordt voor een zink-
put, en de Raadsmeerderheid wil niet besluiten tot aan-

34

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 35

Rijksweg) was het water van zeer goede kwaliteit gebleken. a. (Op-)Geleen, Munstergeleen
Dat gold echter niet voor het water in Oud-Geleen, dat als en Sint-Jansgeleen
een gevaar voor ziekten en besmetting diende te worden
beschouwd. Hij verklaarde dit verschil aldus: ”De strooming In de wijk die in onze tijd Oud-Geleen wordt genoemd, ligt
van ’t water ondergronds loopt parallel met de Eindstraat de oorsprong van de oudste nederzetting Geleen. Eertijds
onder al de mest- en beerputten (= gierputten) door”. heette die plaats ook Op-Geleen of Opgeleen ter onderschei-
Daarom stelde hij voor om, in samenwerking met de mijn, ding van het stroomafwaarts gelegen Munster-Geleen of
in de bebouwde kom van elke wijk een waterleidingnet aan Munstergeleen. Later ontstond nog het toponiem Sint-Jans-
te leggen. Als extra zwaarwegend argument voerde een raads- Geleen of Sint-Jansgeleen bij Spaubeek. Derhalve lijkt het
lid aan dat de bestaande waterputten - ten gevolge van dienstig om alle drie toponiemen onder de loep te nemen.
ondergraving door de mijn - zouden kunnen leeglopen.
Hierop antwoordde de directeur dat in dat geval een pomp- De plaats Geleen aan de ”heldere” rivier Geleen
station bij de Maas kon worden geplaatst. In de raads-
vergadering van 2 december 1920 werd opgemerkt dat het De Geleenbeek kwam eertijds voor als Glene (1258) <Hennes
pompwater weliswaar helder was, maar een kalkachtige II, 123> en met gelatiniseerde uitgang als Glena (1246, 1247)
smaak had, terwijl het bruinachtig gekleurde putwater eerder <Op. cit. II, 72 en 80>. Het ligt voor de hand dat die naam aller-
aan ijzer deed denken. Derhalve zou men de kwaliteit van eerst op de oudste van de zojuist genoemde nederzettingen
het drinkwater trachten te verbeteren door aansluiting op werd overgedragen. Dit aspect zal onder Munstergeleen
het net van de ”N.V. Waterleiding Maatschappij voor Zuid- geanalyseerd worden.
Limburg ten behoeve van de aanleg, het aankopen en het
exploiteren van waterleidingen in Zuid-Limburg”. De plaatsnaam Geleen
Dat besluit leidde er evenwel niet toe dat de hele gemeente De vroegst bekende versie van de plaatsnaam luidde even-
binnen korte tijd op het waterleidingnet werd aangesloten. eens Glene (1148, 1201, 1204, 1250, 1278) <Klooster, 17. - TW,
Dat Lutterade er nog lang op moest wachten, blijkt uit het 392. - Ernst VI, 169. - Hennes II, 421>. Daarnaast kwamen ook de
feit dat dit voor de woningen in de Groenstraat pas in 1929 spellingen Ghelene (1271) <Hennes II, 417> en Gleine (1274-75)
plaatsvond. Tot dan toe moest de put naast het huis Sassen <Ritz, 102> voor. Pas in 1275 verscheen in de bewaard
<Deel I, 77> dienst blijven doen. gebleven oorkonden de versie Upglene <Lac II, 394>, terwijl in
Die aansluiting blijkt evenwel niet per se te hebben inge- 1280 en 1297 de vorm Opglene werd gebruikt <Hennes II, 422.
houden dat de putten daarna niet meer gebruikt zouden - Ernst VI, 87>.
zijn. Naar ons werd verteld, tapten sommigen hun (betaald) Bij sommige vermeldingen van een Glene uit 1158-68,
drinkwater wel van de leiding, maar gebruikten zij (onbe- 1183-90 en 1216 vroeg GYSSELING zich af of ze op Glehn
taald) water uit de put om ermee te schrobben. Maar na bij Düsseldorf sloegen, maar merkte hij tevens op: ”eventuell
verloop van tijd werd ook daarvan afgezien, want geleidelijk beziehen sich die Belege auf Geleen” <TW, 409>. Doch zowel
aan werden de putten onbruikbaar, omdat ze wegens onder- wegens de bronnen, waarin die vermeldingen voorkomen,
gravingen door de mijn hun water verloren en er bovendien alsook op grond van de inhoud van die oorkonden dient de
allerlei afval in werd geworpen. De op de niet meer gebruik- identiteit van dat Glene met ons Geleen te worden ontkend.
te putten staande puthuisjes werden voor en na afgebroken, In sommige afschriften van oude documenten vindt men de
totdat er nog slechts één overbleef, nl. op de (vroegere) put versie Glenne (1250, 1257) <Ernst VI, 18-20>. Maar een nauw-
in de Waterstraat <Deel I, 216; II, 394>. De in het Openlucht- keurige studie van de bronnen leidt tot de conclusie dat dit
museum te Arnhem gereconstrueerde put heeft niet dezelfde een kopieerfout was; bij DE MOREAU treft men in de oor-
vorm als de vroegere put aan de Kloosterstraat en bestaat ook konde uit 1250 dan ook de juiste versie Glene aan <Moreau
niet uit het oorspronkelijke materiaal van deze laatste (zie 1909, 205>.
hfdst. IX A, nr. 12). De wel erg vreemde spelling Keleneke, die zich in een
oorkonde in het stadsarchief van Monschau (D.) bevindt en
2. De gemeentenaam en de namen door LACOMBLET als Kelencke werd gekopieerd <Lac. II,
van de oude wijken 205>, moet eveneens als onjuist worden beschouwd.
Ofschoon de inhoud van die oorkonde op ons Geleen slaat,
Aangezien toponiemen in nauw verband staan met de vesti- blijkt de ’klerk’ die dit schreef, niet voldoende met de juiste
gingsgeschiedenis van een plaats dient ook daaraan de spelling vertrouwd te zijn geweest. ESSER baseerde zich op
nodige aandacht te worden besteed. Derhalve zullen in deze die verkeerde versie voor zijn interpretatie van het toponiem
sectie de gemeentenaam en de oude wijknamen worden Geleen uit een adjectief kalana (= donker, zwart) <Esser, 23>.
besproken, terwijl een paar volgende paragrafen aan de oude Zoals wij zullen zien, is de ware betekenis het tegenover-
straat- en veldnamen zullen worden gewijd. gestelde hiervan.
De naam Opgeleen bleef niet tot de wijk Oud-Geleen
beperkt, maar zou eeuwenlang voor het hele kerspel - met

35

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 36

inbegrip van Lutterade, Krawinkel, (Geleens) Daniken en KREKELBERG die in gel - dat volgens hem een oud gähl
(Geleens) Neerbeek - gelden. zou zijn - een lage grond zag, waardoor een waterloop gaat
<LimDag 19-5-1934>. Doch ook hier valt tegen in te brengen dat
Verklaringen waarbij geen rekening met de geografische die interpretatie gebaseerd was op een spelling die met de
situatie werd gehouden versie Glene in strijd is. Datzelfde geldt voor de opmerking
Zich op de streektaal baserend zag WEHRENS in Geleen door VAN BEURDEN: ”Gel is in de oude taal beek.
een samenstelling uit *Gen-Leen, dat hij met Genhout, Daarom is Gelderland ’t bekenland. (...) Het voorvoegsel
Genscheid (= Schaesberg) e.d. vergeleek. Uit *Genleen zou Gel zit in Geleen” <Beurden 1926, 46>.
zich dan volgens hem Glên hebben ontwikkeld <EV 1929, 165>. Nog vrij onlangs werd het volgende beweerd: ”GELEEN
Na eerst de verklaring van Geleen als göl-ana te hebben aan- komt van: gelaeng, gelänge, iets wat gelengd, gerekt is. (...)
vaard <EV 1930, 193>, helde KNIPPENBERG daarna over naar Op de plaats van (Oud) Geleen verliep de beek vroeger in
eenzelfde interpretatie als de eerstgenoemde, waarbij hij een afwijking van het kronkelige tracee elders opvallend veel
taalkundig verband tussen de bij Sint-Joost (Echt) gelegen strakker, rechter, ’gelengd’” <M&M 5-5-1993>. Die auteur was
hoeve Gen Leen (1523) en (Op-)Geleen wilde leggen <Ndms blijkbaar niet vertrouwd met de situatie vóór de kanalisatie
1937-38, 184>. ROUKENS maakte deze verklaring tot de zijne van de Geleen in de jaren dertig van de 20ste eeuw. In onze
en schreef dat ”Geleen zeker ontstond uit Op gen Leen en jeugd hebben wij menig uur aan de oevers van de kronke-
dus als heel jong moet worden beschouwd” <Roukens 1941, 39. - lende Geleenbeek doorgebracht <Deel I, 50>.
HCVL, 167>. Doch deze verklaringen waren met de oudste
versie Glene in strijd. Tot deze verkeerde categorie kan ook Verklaringen van de riviernaam Geleen
de verklaring door CARNOY worden gerekend, nl. ”Une Het besef dat de plaatsnaam Geleen aan de gelijkluidende
’terre claire’ ou un ’clair logis’ s’appellait Glanom (Geleen, naam van de aldaar stromende rivier werd ontleend, heeft de
Limb. Holl.)”. Dit *Glanom was volgens hem van Keltische nadruk naar (veronderstelde) aspecten van die rivier ver-
oorsprong <Carnoy 1948/49, XVII>. Een Gelener zag in de schoven. Maar menige onderzoeker verwaarloosde daarbij
dialectvorm Gelaen de betekenis Go-lenj, d.w.z. ’goede rekening te houden met zijn vele naamgenoten. JONGEN
akkers’ <Msg 1948, 91>. meende de riviernaam Geleen op één lijn te kunnen plaatsen
met ”Kyll en Gill, die van Keltische oorsprong zouden zijn
Verklaring waarbij de geografische situatie enigszins een en beek of rivier zouden betekenen” <LvH 1962, 12>. Ook
rol speelde DORREN baseerde zich al eerder op de stam gel of gol in de
Het Engelse-Schotse glen blijkt op sommige auteurs een (veronderstelde) betekenis van ’beek’ en verklaarde: ”Deze
zekere aantrekking te hebben uitgeoefend. Zo schreef de wortel is met eenig dialectverschil bewaard gebleven in de
Geleense pater ELISAEUS McKENNA o.c.d.: ”Geleen is namen der drie Eburonenriviertjes, Geul, Gulp, Geleen. (...)
hetzelfde woord als het Engelse glen en dit betekent: dal, laag Geul of juister Göll (...) is beek, rivier: Gulp (fr. Galoppe) is
gelegen plaats, ravijn; de wortel is: kuil (Sanskriet kulam) Göll-op of bovenbeek, en Geleen Göll-ana, moeras- of zomp-
look, lacus, loch” <Uit zijn persoonlijk archief>. Ook CARNOY beek. Keltisch ana- moeras” <Dorren 1928, 66-67>. Die inter-
stelde een verband van ons Geleen met het Schotse glen voor pretatie werd o.a. door KENGEN <Kengen, 6> en E. FRAN-
<Carnoy 1948/49, 250>. En ondanks onze herhaalde nadruk op de QUINET overgenomen; de laatstgenoemde zag in Göll-ana
betekenis ’helder (water)’ in lokale publicaties werd zelfs nog een ”benedenbeek” als tegenhangster van Göll-op of (zoge-
in 1988 in een Geleens boek beweerd dat ter plaatse de inter- naamd) ”bovenbeek” <EV 1929, 165; 1931, 61-62>. VAN ES
pretatie uit glen ’levend’ zou zijn. Volgens een andere ver- noemde dit ”aardig gevonden, maar onbewezen”. Hij bracht
klaring zou Glaen op het Latijnse clivius (= vallei) teruggaan Geleen in verband met Glanerbrug (op de landsgrens bij
<VVV II, 229>. Enschede) en meende een Germaanse wortel gle of gli
(Nederlands glee, Middelnederlands glede) met de grond-
Verklaringen naar de ligging van de plaats Geleen aan een betekenis ’helder, schijnen’ te mogen aannemen <EV 1930, 333-
rivier 334>. Aldus wees die auteur in de juiste richting.
RUSSEL schreef: ”De plaats (Geleen) ontleent haren naam
aan hare ligging, van de celtische woorden gal, langs, en lijn Geleen: de beek met helder water
of len, rivier” <Russel 1860, 9; 1865, 12>. Dit had hij klakkeloos uit G.D. FRANQUINET had reeds eerder dan de hierboven
ERNST overgenomen <Ernst I, 159>, die het op zijn beurt aan genoemde auteurs de juiste verklaring van de riviernaam
de Fransman BULLET had ontleend <Bullet>. Het werk van Geleen aldus gegeven: ”In oude diplomen wordt de naam
deze laatste was echter onbetrouwbaar. FRANQUINET Glen, Glene, en ook, doch zeer zelden, Glane aangetroffen.
bekritiseerde diens zogenaamde ”langue celtique” als ”de taal Dit woord, dat wij in dien vorm nergens bij oude schrijvers
welke hij gesmeed heeft en als de oude Keltische wil doen of in taaloorkonden hebben kunnen opsporen, is nogtans
doorgaan” <Nav 1851, 170>. BULLET’S ’verklaring’ werd ook een wortelwoord, dat schitterende, helderschijnende bete-
in het Reisboek van Limburg opgenomen <VVV, 229>. kent en in de woorden glanzen, glinsteren teruggevonden
Tot deze categorie behoort ook de verklaring door wordt. Als riviernaam slaat het op het heldere, klare, door-

36

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 37

schijnende van het water. Dat het woord, in meerdere Glane, terwijl hij voor Geleen een Keltische oorsprong
gevallen, in toepassing op een stromend water is gebezigd, aannam <Vries 1958, 90 en 95; 1962, 63 en 65>.
bewijst onder andere de naam van Glain, dien een riviertje De Indo-Germaanse wortel glei (= glanzend) <Götze IV, 171>
in ’t Luikerland draagt, in oude latijnsche charters Glanis, werd oorspronkelijk in alle Germaanse talen gevonden. De
Glanus” <JaLim 1868, 165-166>. Angelen en Saksen namen dat woord mee naar de Britse
eilanden; vandaar de huidige Engelse woorden clean
Geleen: Germaans of Keltisch ? (= zuiver, schoon, helder), gleen (= sterk licht, gloed) en to
Daar Glan-rivieren niet alleen in Nederland, België en gleen (= schijnen, schitteren, glinsteren) <Wright, s.v. gleen>. Alle
Duitsland, maar ook in Zwitserland, Frankrijk, Spanje, Scandinavische talen hebben het werkwoord glana of glane
Italië en op de Britse eilanden voorkomen, dringt zich de (= glanzen, lichten) bewaard, terwijl men in het Noors nog
vraag op of het toponiem Geleen van Keltische oorsprong is. het adjectief glan (= helder in de lucht) gebruikt <Grimm s.v.
Opvallend veel toponymisten hebben zich voorstanders van Glan>. Het Oudhoogduitse chleini (uit dezelfde wortel als
een Keltische oorsprong verklaard. Reeds in 1901 schreef glan) betekende zowel ’helder, zuiver’ als ’gering, klein’.
CRAMER: ”Die Dörfer Glehn im Kr. Saarlouis und im Kr. Deze laatste betekenis was via ’delicaat, fijn’ uit de eerste
Neuß verdanken ihren Namen vielleicht je einem der nicht afgeleid <Oxford II, 475>.
seltenen Glan-Bäche, die jedenfalls undeutsch sind (...) der Hieraan kan nog worden toegevoegd dat in een moerassig
keltische Wortstamm glan- bedeutet ’rein, glänzend’ ” gebied in de noordoosthoek van Zuid-Limburg een beek
<Cramer, 90>. Toen CARNOY dat toponiem in 1948/49 uit ontspringt die wegens haar hoog ijzergehalte een roestbruine
een Keltisch *glano (= briljant) verklaarde, merkte hij op dat kleur heeft en daarom ’Rodebeek’ wordt genoemd. Welnu,
dit woord vooral in riviernamen voorkomt <Carnoy 1948/49, waar ze de Geleenbeek vrij dicht benadert, werd deze laatste,
250>; in 1952 zou hij dit herhalen <VATL 1952, 412>. omwille van het contrast, eertijds als ’Witbeek’ aangeduid.
SCHÖNFELD schreef: ”Wij moeten voorzichtig zijn met
het aannemen van keltische waternamen in Nederland, maar Geleen: Pregermaans of Prekeltisch ?
de meeste kans erop is uiteraard in Limburg. De Limburgse Ofschoon hij de riviernaam Geleen in 1991 als ”wellicht
Geleen (met het gelijknamige dorp) oudtijds Glene (...) uit Keltisch” beschouwde <P&W, 16>, had BLOK het probleem
*glani- is niet te scheiden van Belgisch Glain en Glan, Duits van de taalkundige oorsprong reeds eerder vanuit een bredere
en Oostenrijks Glan, bij keltisch *glano- ’blinkend, helder’, gezichtshoek benaderd. Na te hebben opgemerkt dat men die
oud-iers en oud-welsh glan ’rein, zuiver’ ” <Meded 1952, 121. - vraag steeds in de vorm van een dilemma, nl. ofwel Keltisch
Schönfeld 1955, 79>. Ook GYSSELING zou die zienswijze aan- ofwel Germaans, had gesteld zonder zich af te vragen of die
hangen <TW, 392 en 408>. Maar FRANQUINET baseerde zich formulering wellicht fout was, poneerde hij de nieuwe
bij ons Geleen op een Germaanse wortel <JaLim 1868, 165-166>, theorie dat in onze streken een voorhistorische taal was
terwijl JELLINGHAUS ook de Westfaalse Glan-namen als gesproken, die noch Keltisch noch Germaans maar Indo-
Germaans beschouwde <Jellinghaus, 9. - NGN VII, 21>. Europees was <Celt 1962, 343-345>. Ook TUMMERS zocht als
KRAHE uitte in 1964 als zijn mening dat slechts de volgt naar een vroegere band: ”Niet alleen de Italiaanse maar
Keltische talen het passend ”Etymon” glan in de betekenis ook de Oostnederlandse en Noordwestduitse waternamen
van ”hell, rein, lauter” bezaten <Krahe 1964, 88-89>. Doch reeds pleiten tegen Keltische afkomst en daarom reken ik Geleen
eerder had hij geschreven dat ”eine einzige Sprache nicht zur en de namen met Glan- tot de oudeuropese” <Toponymica 21,
Erklärung des gesamten anscheinend unter sich verwandten 27>. Daarop verklaarde WEIJNEN ”dat we verder kunnen
Namenvorrates” kon dienen. Daarom had hij de Glan- gaan dan te zeggen dat hij (= de naam Geleen) pregermaans
namen in Keltische en Germaanse groepen verdeeld. Tot de is. De Gl-anlaut, die we zowel in Scandinavië als in Italië
eerste had hij de Glan-rivieren in Zuid-Duitsland gerekend, aantreffen, zou erop kunnen wijzen dat de naam zelfs voor-
terwijl hij die van Noord-Duitsland met een Germaans indogermaans is, in ieder geval niet in het gewone indoger-
woord in verband had gebracht <BzN 1950, 252-253>. BACH maans kader past, daar de anlaut dan in een van de twee talen
sloot zich bij die opvatting aan <Bach II, 2, 15>. Voor de anders had moeten zijn” <Toponymica 21, 35-36>.
Germaanse Glan-rivieren steunde hij vooral op het Noorse Teneinde een misverstand te voorkomen dient hierbij te
woord glane (= helder). De thesis van KRAHE verder uit- worden benadrukt dat die discussie niet zozeer op het ont-
bouwend schreef BACH: ”Es werden bei dieser Namen- staan van de Glan-toponiemen dan wel op de oorsprong van
gruppe zwei Ausgangspunkte anzunehmen sein, ein kelt. het woord glan betrekking had. Er kunnen immers vele
und ein germ., je nach der Heimat der betr. Namen. So muß eeuwen tussen het vroegste gebruik van een woord en een
auch bei den Glan-Namen verfahren werden, da das ihnen daaruit gevormd toponiem hebben gelegen. Dus wijst de
zugrunde liegende Wort sowohl kelt. als auch germ. ist” veronderstelde vóór-Germaanse - en a fortiori de vóór-Indo-
<Bach II, 2, 15 en 54>. Naar SCHWARTZ <Schwartz II, 108> ver- germaanse - oorsprong van een woord nog geenszins op een
wijzend, vermeldde MOERMAN zowel de Keltische als de dergelijke oorsprong van de daaruit gevormde toponiemen.
Germaanse interpretatie voor de Nederlandse Glan-namen Verder dient men te beseffen dat de namen van kleine beken
<Moerman, 73>. DE VRIES zag een Germaanse wortel in vaker dan die van grote en belangrijke rivieren aan verande-

37

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 38

ringen onderhevig waren. De laatste hebben gewoonlijk hun GRANDGAGNAGE die dit Glaniaco met ”Glains, village
voorhistorische namen bewaard, omdat ze door verschillen- détruit” identificeerde <Grand I, 59; II, 30>. SCHUERMANS
de taalgebieden stroomden, terwijl de kleinere rivieren soms nam dit over en schreef: ”Un village aujourd’hui détruit,
nieuwe namen lijken te hebben gekregen, als anderstalige Glaniaco (Glains) était sur la Salm, entre Bovigny et
bevolkingen zich op hun oevers vestigden. Vielsalm” <Schuermans, 120, noot 248>. ROTHOFF <Rotthoff, 8-12>,
De speculatie door BLOK dat de Geleenbeek te Nieuwstadt GYSSELING <TW, 408> en HERBILLON <T&D 1962, 114, noot
ooit Alisona of Alisena zou hebben geheten <Msg 1959, 151. - BrH 1>, die Glaniaco (Glains) ook in 915 en 1004 in verband met
1966, 34> is ons inziens gebaseerd op het foutieve uitgangs- Stavelot-Malmedy aantroffen, hebben zich bij die opinie
punt dat te Nieuwstadt voorheen een andere plaats zou aangesloten.
hebben gelegen die Elsene zou hebben geheten en dat dit
laatste toponiem oorspronkelijk een waternaam zou zijn Niet ’Glana in pago Mosago’ (= Maasgouw), maar ’Glana
geweest. Uit diverse oude teksten blijkt evenwel dat Elsene in pago Vosago’ (= Vogezen)
de naam van een met elzen begroeid gebied was, waarin In een bepaalde versie van een oorkonde uit 1152, waarbij
Nieuwstadt als een geheel nieuwe plaats ontstond. de Duitse keizer de eigendommen van de St.-Remigiusabdij
te Reims bevestigt, volgt op de vermeldingen van zeven
Gelijknamige plaats- en riviernaam: oversteekplaats van goederen in de Maasstreek deze tekst: necnon in pago Mosago,
interlokale weg Coslan cum omnibus appendiciis suis, id est Beethem, Glana,
Identieke rivier- en plaatsnamen wijzen op oversteekplaatsen Capella, Peffemlibach atque Mons sancti Remigii <PSHAL 1888,
door interlokale wegen. Zo werd ook de plek, waar de grote 26>. HABETS merkte hierbij op: ”Dit charter, hetwelk wij
baan uit Maastricht te Heerlen de Geleenbeek kruiste, aan DE DYNTER ontleenen, is zeer verdorven. Wij bemer-
Geleen genoemd; vandaar de Geleenhof ter plaatse. Aldus ken dat de zeven eerste plaatsen, die opgenoemd worden, in
wordt gesuggereerd dat de overdracht van de riviernaam op de Maasgouw zijn gelegen, maar welke dorpen door Coslan
de plaats van kruising niet door de lokale bevolking maar en de volgende bedoeld worden, is ons niet bekend” <Loc.
door passanten plaatsvond. Gezien de algemeenheid van dat cit.>. Reeds eerder had SCHAEPKENS het in 1152 vermelde
verschijnsel mag dit allicht ook voor Geleen worden aan- Glana met ons Geleen geïdentificeerd <PSHAL 1864, 139 en 140>.
genomen. Doch een nader onderzoek stuurt ons in een meer zuidelijke
Bij het zoeken naar de oversteekplaats van de Geleenbeek, richting. De oorkonde van 1152 werd ook in het tweede
waaraan zowel (Op-)Geleen als Munstergeleen hun naam te deel van de Metropolis Remensis Historia (= ’Geschiedenis
danken hebben, is de keuze vrij beperkt. De weg van van de stad Reims’) van MARLOT uit 1679 opgenomen.
Maastricht via Daniken en Munstergeleen is pas uit na- Daar luidt de versie van de betreffende passage: necnon & in
middeleeuwse teksten bekend en de weg over de Koebrug in pago Vosago Coslam cum omnibus appenditijs suis, id est
de richting Puth was tot het begin van de 19de eeuw nog Becheem, Glana, Capella, Peffemlibach (of Petteuleimbach)
slechts een lokaal pad. De in de Romeinse tijd bestaande atque Montem Sancti Remigij. Het belangrijkste verschil met
verbinding tussen Maastricht en Tüddern (D.) lijkt hier de de door VAN DYNTER afgedrukte versie is de spelling
beste ’wegwijzer’ te zijn. Welnu, op grond van de beschik- Vosago (= Vogezen) i.p.v. Mosago. In die streek herkent men
bare gegevens lag de oversteekplaats van die weg hoogst- dan ook drie van die toponiemen, nl. Cosla (= Kusel),
waarschijnlijk bij de vroegere kerkheuvel van Munstergeleen Capella (= Kapellen) en Mons Sancti Remigii (= Remigius-
<Deel I, 54-58>. Ofschoon dit de indruk kan geven dat het bij berg). Beechem bestaat thans niet meer, maar het lijdt niet de
die heuvel ontstane dorp de oudere van de twee naar die minste twijfel dat het genoemde Glana van 1152 met
beek genoemde plaatsen zou zijn, volgt dit toch niet nood- Altenglan, ongeveer 25 km. ten westen van Kaiserslautern,
zakelijkerwijze. Wij weten immers niet wanneer of waar de dient te worden geïdentificeerd. Evenals dit met Geleen het
eerste als Glene aangeduide nederzetting werd gesticht. geval is, zo ligt ook (Alten-) Glan aan een riviertje van die
naam <Nkde 1972, 128-133>.
Glaniaco (888): niet Geleen, maar het vroegere Glains bij
Bovigny (B.) Dialect: Glaen - Gelaen
In een oorkonde van 888, waarbij koning Arnulf een schen- Authentieke Geleners zijn tot in de 20ste eeuw van Glaen en
king door koning Lotharius aan het O.-L.-Vrouwemunster Glaender (= Gelener) blijven spreken. Het weglaten van de e
van Aken bevestigde, werd o.a. een plaats Glaniaco vermeld. tussen de G en de l kwam aldus met de vroegst bekende
Dit toponiem volgde op Heristallio (= Herstal, B.), Iopilla (= versies van die plaatsnaam overeen. Pas jongere generaties
Jupille, B.) en Astanid (= Astenet bij Walhorn, B.) en ging zijn van Gelaen gaan spreken.
onmiddellijk vooraf aan Charango (= Cherain bij Bastogne,
B.) en Wactarmala (= Watermael bij Bastogne) <Ernst VI, 87. - Munstergeleen
Lac. I, nr. 75>. Welnu, ERNST zag daarin ten onrechte ons
Geleen <Ernst I, 53>, welke opinie o.a. door RUSSEL werd De vroegst bekende vermeldingen van de versie Munster-
aanvaard <Russel 1860, 9>. Dat probleem werd opgelost door geleen zijn: Munster glene (1202), Monstergelene (1253/54),

38

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 39

Munsterglene (1283), Monstreglene (1287), Monsterglene munster (monasterium) van Munstergeleen, de historische
(1294, 1299) en Monsterglane (1296) <Munstergel, 36>. kern waaraan het kerkdorp zijn naam ontleent” <LimDag 13-6-
1995>. Men zou wellicht steun voor die zienswijze willen
Diverse verklaringspogingen van het toponiem Munster- zoeken in andere plaatsnamen, waarvan het eerste lid
geleen Munster- luidt, zoals Munsterbilzen, Münstereifel, Münster-
Aangezien de abdij van Godsdal of Val-Dieu (B.) eeuwen- appel, Münstermaifeld en Münster-Sarsheim, want in elk
lang in het bezit van Abshoven was, blijkt menigeen geneigd van die plaatsen stond een ’munster’ <Munstergel, 38>. Doch bij
te zijn geweest om zowel de dorpsnaam Munstergeleen als de nadere analyse blijkt een dergelijke overeenkomst met die
gehuchtsnaam Abshoven aan dat bezit toe te schrijven. Doch plaatsnamen en ons Munstergeleen niet op te gaan. Terwijl
beide toponiemen bestonden reeds voordat die abdij daar de versie Munstergeleen door de latere toevoeging van
enige bezittingen verwierf <Munstergel, 27-31>. Ook de bewering Munster aan Geleen ontstond, kwamen al die andere
”Het Munster van Aken bezat, volgens authentieke oor- Munster-toponiemen aanvankelijk slechts eenvoudig als
konden, reeds in de negende eeuw goederen te dezer plaatse Munster of Münster voor <Seyn II, 121. - Kaufm 1958, 114-116>.
aan de Geleen, vandaar de naam Munstergeleen” <VVV II, 233> Derhalve blijken hun latere samengestelde versies op een
is ongegrond, want dergelijke vermeende oorkonden zijn andere wijze dan Munstergeleen te zijn gevormd. Bijgevolg
geheel en al onbekend. lijkt dat eerste lid in dit laatste geval veeleer een - zoals
KAUFMANN het uitdrukte - ”Rechtliche Zugehörigkeit”
Bezitting van het ’munster’ van St.-Vaast te Arras (Atrecht) (van een deel van Geleen) aan te duiden.
in Noord-Frankrijk
Uit oorkonden van de 12de, 13de en 14de eeuw blijkt dat Munster-Glene in tegenstelling tot Op-Glene
eertijds goederen te Glene aan de door de benedictijnen Aan twee dicht bij elkaar op de oevers van de beek Glene
gestichte proosdij van Hamal bij St.-Truiden (B.) onder- gelegen nederzettingen werd de naam van die rivier gegeven;
horig waren en dat deze laatste aan de abdij van St.-Vaast één Glene kreeg het onderscheidende voorvoegsel Munster-,
(Sanctus Vedastus) te Atrecht (Arras) in Noord-Frankrijk terwijl aan het ’stroomopwaarts’ gelegen Glene het voorzetsel
ondergeschikt was <Hennes II, nr. 144. - Piot I, 74; II, 66, 184 en 197>. Op- werd toegevoegd. BLOK schreef dat bij twee dicht bij
Derhalve hebben we hier zowel de abt van (het toponiem) elkaar gelegen gelijknamige nederzettingen de gelijknamig-
Abshoven als het munster van (het toponiem) heid te verklaren is hetzij uit grondheerlijke erfdeling van
Munstergeleen gevonden. een domein hetzij uit kerkelijke parochiesplitsing en dat wij
Jammer genoeg zijn de oudste oorkonden van St.-Vaast in beide gevallen meestal met een moeder- en dochterneder-
verloren gegaan <Drival, 17. - Munstergel, 100, noot 30>. Dat verband zetting te doen hebben <NTTC, 20>. Al valt het moeilijk om in
dient allicht gezien te worden in de context van schenkingen dat opzicht ten aanzien van Geleen en Munstergeleen zeker-
door de Pepijnen en Karolingers van goederen in de heid te verkrijgen, toch kunnen bepaalde aspecten nader
Maasstreek aan Noord-Franse abdijen <Moreau 1952, 28-29. - worden toegelicht.
Drival, 38-40 en 427-428> en de tweede periode van kerstening in Daar de versie Munster glene reeds in 1202 werd vermeld,
deze contreien door Aquitaniërs <Essen, 135. - AKKN 1961, 234- terwijl Geleen nog lang daarna louter als Glene voorkwam en
246>. pas in 1275 als Upglene <Lac II, 394> en in 1280-1297 als
Opglene werd vermeld <Hennes II, 422. - Ernst VI, 87>, kan men de
Glenna (begin 12de eeuw): niet Gelinden bij Hasselt (B.) indruk krijgen dat de historische prioriteit aan Geleen toe-
maar (Munster-) Geleen komt. Derhalve zou de opmerking ”Zum Kirchspiel
In een zich in de stadsbibliotheek van Arras (= Atrecht, F.) Opgeleen gehörte das flußabwärts gelegen Münstergeleen”
bevindend document van de vroeger abdij St.-Vaast uit het <Kaufm 1958, 48> met de vroeghistorische situatie kunnen over-
begin van de 12de eeuw vond GYSSELING het toponiem eenkomen. Toch kan dit niet zonder meer als historische
Glenna. Hij identificeerde dit met Gelinden bij Hasselt (B.) werkelijkheid worden geponeerd. Beide plaatsen ontleenden
<TW, 392>. De reden tot die identificatie was allicht het op hun naam aan het feit dat de Geleenbeek ”daar ergens” door
diezelfde pagina voorkomende toponiem Halmal dat op een interlokale weg werd gekruist. Welnu, zoals reeds onder
Halmaal bij St.-Truiden (B.) sloeg <TW, 440>. Voor ons is het Geleen werd gezegd, valt uit de beschikbare gegevens af te
tezamen voorkomen van Glenna en Halmal in een stuk van leiden dat de Romeinse weg Maastricht-Tüddern de
St.-Vaast juist de reden om het eerstgenoemde te (Munster-) Geleenbeek vlakbij de (vroegere) kerkheuvel van
Geleen te lokaliseren. Munstergeleen kruiste <Deel I, 54-58>. Al lijkt dit op het eerste
gezicht wellicht de prioriteit aan Munstergeleen te geven,
Geen munster te Munstergeleen toch ligt hier het eigenlijke probleem veeleer in de neder-
De mening dat ter plaatse van Munstergeleen ooit een zettingsgeschiedenis van deze contreien.
’munster’ zou hebben gestaan, heeft lang stand gehouden en De vroegste kernen van onze middeleeuwse dorpen beston-
werd zelfs nog in 2000 verkondigd <Groenedijk, 322>. Ook werd den vaak uit een enkele grote hoeve. In Munstergeleen lag
Abshoven nog in 1995 abusievelijk aangeduid als ”Het vlakbij de oude kerk, op de oostelijke oever van de

39

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 40

Geleenbeek, een grote hoeve - de latere Chorushoeve - die Daniken of Daneken (dialect: Daneke)
misschien als de vroegste kern van die plaats in aanmerking
komt <Munstergel, 337-353>, terwijl de verder zuidwaarts, op de Ten oosten van de spoorweg Heerlen-Sittard ligt, op beide
westelijke oever van de Geleenbeek, gelegen Hanenhof waar- oevers van de Geleenbeek, een gehucht dat lang gedeeltelijk
schijnlijk als de vroegste kern van (Op-)Geleen kan worden tot Geleen en gedeeltelijk tot Schinnen heeft behoord. Het
beschouwd. De stichting van de vroegste kerk te (Op-) gemeentebestuur van Geleen gaf de voorkeur aan de versie
Geleen kan zonder bezwaar aan een bezitter of bewoner van Daniken, terwijl dat van Schinnen de toponymisch correc-
die hoeve worden toegeschreven, en dit te meer omdat de tere spelling Daneken bleef handhaven. De oudste bekende
gewande van de Hanenhof nog circa 1600 aan het oude vormen van die plaatsnaam zijn: Daneke (1236) <St.Gerlach II,
kerkhof grensden. Derhalve lijkt het voor de hand te liggen 69>, Danecke (1236) <RAB-Cdds nr. 16594>, Danheike (1253)
dat de oudste kerk aldaar op bij die hoeve behorende grond <Ernst VI, 17. - Ruwet, 97>, Danegge (1259) <Hennes II, nr. 133>,
werd gesticht. Mogelijkerwijze geldt ten aanzien van de kerk Daanecke (1272) <AHEB 1907, 348>, Donechehem of Daneche-
van Munstergeleen hetzelfde voor een bezitter of bewoner hem (1276) <Ernst VI, 33. - PSHAL 1885, 23>, Danege (1280) <Ernst
van de (later aldus genoemde) Chorushoeve. Welnu, in dat VI, 173> en Danekem (1442) <PSHAL 1885, 124>. De latere
geval lijken de respectieve kerkpatronen de prioriteit aan vormen komen vrijwel met de huidige officiële benamingen
Geleen toe te kemen. Op grond van de overbrenging van de overeen, nl. Daneken (1570) <Slanghen 1859, 24>, Daneken
relieken van de patroonheiligen Marcellinus en Petrus circa (1660) en Danicken (1778) <Tummers, 24>. De bewering dat in
828 kan men immers stellen dat de oudste kerk van Geleen de 13de eeuw de versie Danikesheim zou zijn gebruikt <Msg
hoogstwaarschijnlijk in de eerste helft van de negende eeuw 1959, 149>, wordt door geen enkele bekende bron bevestigd.
werd gesticht <Deel I, 64-68>, terwijl de verering van de H. PIJLS zag in Danheike een *Danheide of dennenheide <PSHAL
Pancratius, de patroonheilige van Munstergeleen, in onze 1928, 182>. Doch de veronderstelde maar onbekende oervorm
streken pas na 886 werd verspreid <Munstergel, 265-266>. Doch, *Danheide zou al te sterk van de overige vormen afwijken.
zoals gezegd, ligt dit alles zover in de tijd terug dat ten aan- KREKELBERG herleidde de hedendaagse vorm Daniken
zien van de prioriteit niet voldoende zekerheid is te verkrij- tot Dane in de betekenis van ’lager liggend’ of dal, en -iken
gen. dat volgens hem streep of grond zou betekenen; aldus meen-
de hij in dat toponiem ”een lager gaande of lager liggende
Sint-Jansgeleen rand” te mogen zien <LimDag 17-11-1934>. Bij verklarings-
pogingen dient niet alleen met de oude vormen rekening te
De naam van dit uit een (vroeger) kasteel, hoeve en molen worden gehouden, maar kunnen ook ’naamgenoten’
bestaande complex luidde eertijds Here Jans Gelene. Met die wellicht een beter inzicht verschaffen.
Here werd de kasteelheer Jan I Rode van Opsinnich († 1472)
bedoeld. Aangezien de (latere ?) slotkapel aan Sint-Jan-de- ’Naamgenoten’ met uitgangs-hem
Doper was toegewijd, werd daardoor wellicht de overgang Bij Ootmarsum (Overijssel) ligt de plaats Denekamp die
van Here-Jansgelene tot Sint-Jansgeleen beïnvloed. circa 900 Daginghem werd genoemd en in de 11de eeuw
Het is wel enigszins merkwaardig dat de naam van dit zover Danighem of Danigheim heette <NGN I, 88>. In België ligt een
ten zuiden van de kern van Oud-Geleen en dicht bij Danegem (bij Oedelem), dat in 1270 Daneghem heette en
Spaubeek gelegen complex als grondwoord Geleen bevat. door CARNOY als ”woning van Dano” werd verklaard
Daaruit valt allicht af te leiden dat ooit de hele streek tussen <Carnoy 1948/49, 158>. Daarnaast wijst de familienaam Von
Ophoven-Leijenbroek in het noorden en Spaubeek in het Däniken op een ons niet nader bekende Duitse naamgenoot.
zuiden als Geleen werd aangeduid. De versie Danechehem van ons Daniken werd door
TUMMERS als een mogelijke afleiding uit *Daningaheim
b. De oude Geleense wijknamen (= woning van Dano en de zijnen) beschouwd; maar daar-
naast dacht die auteur ook aan een genitiefvorm van de
De oudste Geleense wijknamen werden in het eerste deel persoonsnaam Danik met de toevoeging -heim <Tummers, 25>.
van Geleen door de Eeuwen heen (p. 80-86) en in deel I van Door GROENEDIJK werd de verklaring ”woonplaats van
de Geschiedenis van Geleen vrij kort besproken. Omdat beide ene Dano” overgenomen <Groenedijk, 311>.
publicaties uitverkocht zijn, lijkt het dienstig die topo- Het spreekt vanzelf dat de in de 13de eeuw vermelde ridders
niemen hier nogmaals en uitvoeriger te verklaren. Ofschoon van Daniken ter plaatse een eigen woning (= heem of hem)
Lutterade en (Spaans-) Neerbeek als wijknamen verdwenen hadden. Dat er zich toen een grote en vermoedelijk
zijn en Lindenheuvel pas circa 1920 als zodanig in gebruik versterkte hoeve bevond, blijkt uit een oorkonde van 1236
kwam, zullen alle drie hier besproken worden. Ook zal enige <RAB-Cdds, nr. 16594>. Derhalve kan aan de uitgang -hem een
aandacht aan de slechts in de volksmond levende wijknaam historische basis worden gegeven. Maar het valt op dat die
Oud-Geleen worden besteed. uitgang niet in de vroegst bekende versies voorkomt.
Bijgevolg lijken de vormen Donechehem of Danechehem
(1276) en Danekem (1442) te zijn ontstaan door de toe-

40

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 41

voeging van -hem aan een oudere versie Daneche, Danegge of Opvallend veel naamgenoten
Daneke. SCHRÖDER schreef: ”Ist Krähwinkel ein ziemlich alter,
d.h. seit dem 11. Jahrhundert bezeugter Ortsname. (...)
Een eerste lid Dan- ? Zeitlich fällt das deutliche Hervortreten der Winkel-Namen
Bij FÖRSTEMANN staan twee plaatsen vermeld die für bewohnte Orte zwischen die erste und die zweite
Tannegg heten. Evenals Dannheim, Danndorf e.a. werd dat Rodungsperiode” <Schröder, 288 en 293>. Zijn overzicht van de
toponiem niet tot een persoonsnaam Dan(o), maar tot het aldus genoemde plaatsen tot Duitsland beperkend, noemde
Oudhoogduitse woord tanna herleid <Frmn II, 1, 679-683>. hij Krähwinkel, Krewinkel, Krawinkel enz. een ”über den
BACH zag in het Middelhoogduitse tan(n) en het deutschen Westen und Süden weitverbreiteter Ortsname
Middelnederduitse dan niet de betekenis ’den’ maar ’woud’, (...) so erhalten wir eine Gesamtzahl von rund 30, die sich
terwijl hij aan het Middelnederlandse dan een ”wüster Platz, von Aachen bis Merseburg, von München bis Hannover
Schlupfwinkel” zag <Bach, II, 1, 159>. verbreiten” <Op. cit., 288-289>.
Vlak over de Duitse grens vinden wij naamgenoten van ons
Een tweede lid -egge of -ecke ? Krawinkel bij Daun, Geldern, Heinsberg, Mörs en Kempen.
Bij FÖRSTEMANN staan tientallen toponiemen op -egge, In een kapel te Lubbeek (B.) wordt naar een ridder Van
-eche, -ecke en -ekke vermeld die uit ecka of egge, in de bete- Craywinckel verwezen, terwijl in de streek van Maaseik (B.)
kenis van bergkam, worden verklaard <Frmn II, 1, 801- 804>. de familienaam Van Krawinkel voorkomt. Te Lauw bij
JELLINGHAUS, die o.a. het Westfaalse toponiem Huls- Tongeren (B.) werd in 1379 een veldnaam Crewinkel
egge vermeldde, zag in egge ”Langhingestreckter Berg- oder vermeld en onder Kettenis (B.) ligt eveneens een Krewinkel
Hohenrücken, Kamm” <Jellinghaus, 29>. Niet alleen beant- <Boileau I, 336>. In het Groothertogdom Luxemburg vond
woordt het landschap ten oosten van de Geleenbeek, tussen TOCKERT een tiental plaatsnamen van deze categorie
Puth en Sweikhuizen, aan een dergelijke beschrijving, maar <AIGDL 1947, 51-54>.
ook sprak Hendrik van Schinnen in 1280 van silvam Als een opvallend aspect van die toponiemen vermeldde
nostram de Danege, d.w.z. ’ons bos van Danege’ <Ernst VI, 173>. SCHRÖDER ”daß es sich freilich immer um kleine und
Derhalve zou die naam aanvankelijk gegeven kunnen zijn kleinste Siedlungen handelt”. Verder merkte hij op ”daß sich
aan de hoogte waarop dat bos lag (ligt). In dat geval kunnen die Winkel- und -winkel überall da in kleinere oder größere
de oudste vormen van Daniken uit een oorspronkelijk Anzahl finden, wo eine jüngere Periode zahlreiche
Danegge zijn ontstaan. Ook dient hier nog vermeld te Einzelsiedlungen geschaffen hat” <Schröder, 288 en 295>. GORIS
worden dat GORISSEN erop heeft gewezen dat eck/egge als vestigde er de aandacht op dat de toponiemen Winkel en
grondwoord van burchtnamen voorkwam. Hij schreef: ”Am Hoek doorgaans ”op de uiterste grenzen van het dorp
Rhein haben die Eck-Namen das Gebirge nicht über- gelegen zijn” <BrH 1955, 139>.
schritten. Nördlich des Eifelrandes ist weder links- noch
rechts-rheinisch ein Beispiel anzutreffen” <Gorissen 1972, 71-72>. Winkel (in Krawinkel): niet louter ’hoek’, maar specifiek
Maar deze heuvels zijn - tot en met de Sittardse Kollenberg ’driehoek’
- de uitlopers van de Eifel en de Ardennen. Ten aanzien van hun betekenis was de laatstgenoemde
auteur van mening dat Winkel en Hoek, ”eertijds en nu nog
Krawinkel (dialect: Kraonkel) op sommige plaatsen, dezelfde betekenis hadden (hebben)”.
SCHRÖDER schreef: ”Es wäre (...) verkehrt, das Wort
De vroegst bekende versies van dit toponiem luidden:
Crawinkel (1252, 1290, 1377) <RAB-AEB nr. 10969>, Crowinkele Plattegrond van het dorp Krawinkel vóór de aanleg van het
(1253-54) <Ruwet, 98> en Crawincle (1257, 1272) <Ernst VI, 19. - spoor. Hier is duidelijk te zien dat de meeste gebouwen slechts
AHEB 1907, 349>. De versie Craywinkel die o.a. door DE aan de noordzijde van de vroegere Dorpstraat (later Spoorstraat
MOREAU voor de jaren 1252 en 1290 werd vermeld en Kloosterstraat) lagen. Rechts onder de bebouwde straten-drie-
<Moreau, 205>, werd door ons in de archiefstukken waarnaar hoek, waaraan dit dorp zijn naam ontleende.
die auteur verwees, niet aangetroffen. De vorm Traywinquele
<MGH-SS XXV, 209> is kennelijk een schrijf- of kopieerfout. De
versies Crawelinge, Crawelinges en Crauwelinges zijn romani-
seringen door de in het Frans schrijvende monniken van de
abdij Villers bij Brussel <RAB-AEB nr. 10969. - AHEB 1907, 162>. In
de latere Geleense archieven leest men naast Crawinckel en
Craywinckel ook soms Crauwinckel. De dialectuitspraak
Kraonkel is reeds eeuwenoud, zoals uit de circa 1700 voor-
komende Craenkeler straet en de circa 1770 gebruikte bena-
ming Craenkel blijkt.

41

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 42

(Winkel) auf irgendeine bestimmte Bedeutung innerhalb de mondelinge overlevering - voor pastoor Schoenmakers de
der Toponomastiek von vornherin festlegen zu wollen; jeder naaste aanleiding om aan het gemeentebestuur te verzoeken
in irgendeiner Weise von zwei Seiten eingeschlossene, nach die wijk Lindenheuvel te noemen, waarop prompt de
der dritten Seite offene Raum kann als Winkel bezeichnet nieuwe naamgevimg volgde. Derhalve is het niet alleen over-
werden”. Hij stelde Winkel hier op één lijn met ’Horn’, bodig maar ook onjuist om te trachten de eigenlijke beteke-
’Ecke’, ’Geer’ en ’Schoss’ <Schröder, 292 en 297-298>. nis van deze nieuwe wijknaam aan die van de oude veldnaam
Uit verschillende gegevens blijkt dat het woord winkel in te ontlenen.
onze contreien vaak de specifieke betekenis van ’driehoek’ Anderzijds kan ook een verwijzing naar de in 1922 langs de
had. Dit was o.a. het geval bij een door drie straten begrensd straten en wegen van die nieuwe wijk begonnen aanplanting
stuk grond aan de Helmstraat te Maastricht <Msg 1935, 44> en van 1.200 bomen, waarvan de eerste groep louter uit linde-
met de Keynenwinckel te Ubach over Worms <LvH 1975, 52>. bomen zou hebben bestaan, niet als een verklaring van het
Ook op oude kaarten van Geleen kan dit bij een paar veld- nieuwe toponiem worden aangevoerd. Die aanplantingen
namen worden vastgesteld, o.a. bij de (vroeger) niet ver van gingen immers niet aan die naamgeving vooraf. En nog
Krawinkel gelegen Grote Winkel en Kleine Winkel. Welnu, minder kan een verondersteld verband tussen deze wijknaam
ook het tweede lid van ons Krawinkel blijkt naar een derge- en de naburige hoevenaam Lünenschlosz <TsHKVGel 29 (2008),
lijke originele situatie te verwijzen. 42> worden aangevoerd.
Voor degenen die niet van de juiste oorsprong van de wijk-
Het Geleense Krawinkel ontstond bij een door wegen of naam Lindenheuvel op de hoogte waren, werd de situatie
straten gevormde driehoek echter vertroebeld door het feit dat authentieke Geleners de
Op grond van de vroegere plaatselijke situatie kan worden dialectversie van de veldnaam, namelijk De Lèntjheuvel of De
aangetoond dat het oudste gedeelte van het dorp Krawinkel Lèndjheuvel, ook voor de nieuwe wijknaam gingen gebrui-
is ontstaan in de ’driehoek’ die werd gevormd door de uit ken. Door latere generaties werd ook, doch minder juist, de
Beek komende (zuid-noord lopende) Oude Maastrichterweg versie De Lènjenheuvel gebruikt. Verder valt aan te merken
en de beide takken van de (west-oost lopende) Dorpstraat dat men niet In de Lèntjheuvel, maar Oppe Lèntjheuvel zegt.
(later Spoorstraat), die thans respectievelijk Hofstraat en
Cornelisstraat heten. Al hebben wij daarvan bij andere
auteurs geen bevestiging gevonden, toch lijkt het voor de
hand te liggen dat het element Kra- de vogelnaam ’kraai’ is.

Vergissing ! LUTTERADE staat op een foto van het centrum Hieraan kan nog worden toegevoegd dat Lindenheuvel, de
van Lindenheuvel <Ons Zuiden 15-7-1932>. grootste wijk van de huidige gemeente Sittard-Geleen, als
eerste zijn wijkbord met als opschrift ”Lindenheuvel-
Lindenheuvel Lèntjheuvel” kreeg. Deze spelling van de dialectversie is
(dialect: De Lèntjheuvel en De Lènjenheuvel) wellicht juist, maar ze staat in tegenstelling tot de door de
vereniging ”Veldeke Limburg” geadviseerde notatie ”Lèndj-
Ofschoon er in een bepaalde zin een oorzakelijk verband heuvel” <Op. cit., 41>. (Zie de veldnaam Lintheuvel of Lind-
tussen de wijknaam Lindenheuvel en de veldnaam heuvel onder nr. 7.)
Lintheuvel of Lindheuvel kan worden aangewezen, is het
eerstgenoemde toponiem geen echte ontwikkeling uit het Lutterade (dialect: Lötterao)
laatstgenoemde. Aangezien de veldnaam Lintheuvel een
groot gedeelte van de in de noordwesthoek van de gemeen- Lutterade was zowel de naam van een (thans niet meer
te Geleen in aanbouw zijnde nieuwe wijk en dus ook van de bestaande) grote middeleeuwse hoeve aan de Geenstraat als
in 1918 aldaar gestichte parochie besloeg, was dit - volgens van een daarbij gelegen dorp. De vroegst ons bekende versie

42

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 43

Volgens genoemde auteur zou de grote hoeve Lutterade de
oorsprong van het dorp zijn geweest <Russel 1860, 39>. Al heeft
dat dorp zijn naam aan die hoeve ontleend, toch was het
wellicht geen verdere uitbouw van deze laatste, want de kern
van dat dorp lag op een vrij aanzienlijke afstand van die
hoeve.
Als nederzettingsnaam is Lutterade nagenoeg verdwenen.
Een deel van het vroegere dorp werd aan de Staatsmijn
Maurits opgeofferd en een ander deel werd bij de nieuwe
wijk Lindenheuvel ingedeeld. Ook werden belangrijke
onderdelen van het oude Lutterade bij het bombardement
van 5 oktober 1942 verwoest. Het spoorwegstation bewaart
in zijn naam de herinnering aan de vroegere situatie.
Daarnaast werd de naam Lutterade vrij recentelijk als een
onderdeel van in die buurt gelegen gebouwencomplexen
gekozen.

Plattegrond van Lutterade vóór de aanleg van het spoor. Hierop
is duidelijk te zien hoe de uitbreiding van dit dorp, na het berei-
ken van het toenmalige Graetbos (later Graetheide) zich niet
meer verder naar het westen kon voortzetten en daarom in
zuidelijke en noordelijke richtingen langs de rand van dat
terrein plaatshad.

luidde Luttelrode (1373, 1377) <Grauwels, nr. 256. - OLV II, 299>.
Zelfs nog in 1732 werd de versie Luttelrae gebruikt <RHCL,
Not akten, nr. 4684>. Toen KNIPPENBERG ten aanzien van
ons Lutterade schreef: ”De verklaring van ’luttel rode’
(kleine rooiing) is zonder meer niet aanvaardbaar” <Ndms
1938/39, 111>, was hij allicht niet op de hoogte van de oude
versie Luttelrode. Het lijkt vermeldenswaard dat Lützerath
(D.) eertijds als Luttenrode (1054) voorkwam en dat de
plaats Lüttenglehn (D.) in de 11de eeuw Lutzellenglene
heette <Lac I, nrs. 189 en 166>.

De vroegste benaming sloeg waarschijnlijk op de hoeve Deze plattegrond toont hoe het dorp Lutterade door de spoorlijn
Als nederzettingsnaam lijkt Luttelrode oorspronkelijk aan de werd doorsneden.
hoeve te zijn gegeven, want bij zijn vroegste vermelding duid-
de dat toponiem dat complex aan. Toen was ze het eigendom (Spaans-) Neerbeek (dialect: Nirbik)
van een Heer van Valkenburg. De opinie van RENES dat ze
aan het einde van de veedrift van Geleen naar de Graetheide De vroegst bekende versies van deze wijknaam luidden:
zou zijn gesticht <Renes 1988, 108> lijkt niet met de bekende Nederbeke (1225) <OLV I, 16>, Nedrebeke (1257) <Ernst VI, 18-
vroegere geografische situatie overeen te komen, want de 20>, Neyderbeke (1278), (met de Latijnse vertaling van het
Onderste Dorpstraat of Onderstraat (later Geenstraat) liep bepalende deel) Beke inferior (13de e.), Neederbeke (1332),
niet naar maar langs die hoeve in westelijke richting om op Neiderbeke (1373), Nyederbeke (1380) <Grauwels, I, 21, 55, 86 en
een vroegere veedrift, namelijk de Bovenste Dorpstraat, uit te 91> en Nederbeecke (ca. 1381, ca. 1383) <PSHAL 1884, 437-438>.
komen. Die eerstgenoemde straat of weg lijkt dan ook veeleer De nederzetting die bij een grote hoeve ten noorden van de
langs een vroegere bosrand te hebben gelopen. dorpskern van Beek was ontstaan en die zich langs de
In zijn betekenis ”kleine ontrooiing” lijkt dit toponiem Keutelbeek tot over de noordelijke grens van dat kerspel op
impliciet een vergelijking met een hoeve te bevatten die naar Geleens grondgebied had uitgebreid, werd gezien haar
een grotere rode werd genoemd. Welnu, het enige ons stroomafwaartse ligging Neerbeek genoemd. Wegens die
bekende hiervoor in aanmerking komende Geleense rode- reeds uit de Middeleeuwen daterende grens was het dorp in
toponiem is Heimstenrade tussen Munstergeleen en twee delen gesplitst, die na verloop van tijd elk ongeveer
Ophoven-Sittard; dit was geen dorp of gehucht doch een evenveel inwoners telden; de zuidelijke helft bleef zowel
alleen liggende grote hoeve onder Geleen.

43

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 44

wereldlijk als kerkelijk een onderdeel van Beek uitmaken, van de rivier- en plaatsnaam Geleen hebben wij verduidelijkt
terwijl de noordelijke helft in beide opzichten tot Geleen dat toponiemen doorgaans werden gevormd uit woorden die
behoorde. Pas in de dertiger jaren van de 20ste eeuw werden reeds lang voordien in gebruik waren geweest. Welnu, dat
beide onderdelen in één parochie verenigd. lijkt ons ook hier het geval te zijn geweest en dit nog des te
Vóór 1940 ontsnapte de gemeenschap van Geleens meer, omdat de versie Neerbeek waarschijnlijk pas werd
Neerbeek eraan in twee delen te worden gesplitst. Het mijn- gevormd nadat de plaatsnaam Beek al geruime tijd in
spoor tussen Heerlen-Hoensbroek en Lutterade was name- gebruik was geweest. Derhalve dient er een onderscheid
lijk aanvankelijk midden door het dorp geprojecteerd; het tussen de ouderdom van een woord en die van een daaruit
zou de Dorpstraat kruisen op een plaats waar geen huizen gevormd toponiem te worden gemaakt.
stonden. Uiteindelijk kwam dat spoor op de grens tussen
Beek en Geleen, m.a.w. tussen Beeks en Geleens Neerbeek, Dael-Neerbeek
te liggen. Daarbij moesten de boerderijen van Penders en In de archieven komt het toponiem Daelnerbeck voor <RHCL,
Menten het veld ruimen <Hamers, M., 31 en 33>. LvO, nr. 4085>. Omdat het voorvoegsel Dael- hier nagenoeg
dezelfde betekenis als Neer- had, kan men geneigd zijn dat
Plaatsnaambord bij de vroegere zuidelijke ingang van Spaans- toponiem als ’Neer-Neerbeek’, d.w.z. het noordelijke deel
Neerbeek. van Neerbeek, te zien. De agglomeratie Neerbeek was een
vrij lang zuid-noord gelegen dorp. Derhalve zou men allicht
Geen riviertje de Neerbeek, maar het stroomafwaarts in Dael-Neerbeek het onder Geleen gelegen noordelijke
gelegen deel van Beek gedeelte van Neerbeek willen zien.
MOERMAN beweerde ten onrechte dat ”Neerbeek bij Beek Het voorvoegsel Dael- of Daal- is welbekend. Zo liggen aan
is genoemd naar een beek van die naam” <Moerman, 167>, want de westzijde van de Maas Daaluikhoven ten noorden van
de aldaar stromende beek heeft nooit aldus geheten. Uikhoven, Daalwezet ten noorden van Bovenwezet en
Bovendien betekent het eerste deel van die plaatsnaam Daalgrimbie ten noorden van Opgrimbie. Daal heeft hier
’’lager, stroomafwaarts of ten noorden gelegen”, terwijl het kennelijk de betekenis van ’stroomafwaarts langs de Maas’.
tweede deel de plaatsnaam Beek is. En die plaats heeft haar En dat kwam dus op de betekenis ’noordwaarts’ neer. In die
naam ontleend aan de aldaar stromende Keutelbeek, die via zin werd dat woord ook te Beek gebruikt; zo schreef
Neerbeek en Krawinkel naar Oud-Geleen stroomt en daar in TRETPOEL in zijn kroniek dat de Geldersen in 1505 te
de Geleenbeek uitmondt. Beek ”toeghen due nyederwarts dat dorpe dael. (...) Inde
aldus voertaen nyederwartz duer Nyederbeick” <PSHAL 1870,
De taalkundige versus de historische oorsprong van het 131-132>.
toponiem Neerbeek Toch lijkt met Daelnerbeck niet zonder meer de noordelijke
De door GYSSELING bij Neerbeek vermelde oude helft van Neerbeek te zijn aangeduid. Vlak ten noorden van
Germaanse versies van de samenstellende delen als nithara- Neerbeek en ten oosten van Krawinkel lag immers een
’neder’ + baki- m. ’beek’ <TW, 731> hebben tot de opvatting terrein dat de Daell heette. Vandaar dat soms de uitdrukking
geleid dat de plaatsnaam Neerbeek uit de Frankische perio- Dael-Krawinkel werd gebruikt om het dichtst bij de Daell
de zou dateren <Hamers, M.,11>. GYSSELING gaf echter gelegen (oostelijkste) deel van Krawinkel aan te duiden.
slechts - overigens geheel overbodig - oudere versies van de Eenzelfde verklaring zal wel bij Daelnerbeck van toepassing
samenstellende woorden weer en wilde daarmee allicht zijn, nl. om het dichtst bij de Daell gelegen (noordelijkste)
geenszins beweren dat de daaruit gevormde plaatsnaam deel van Neerbeek aan te duiden. Zo gezien zou Daelnerbeck
eertijds Nithara-baki zou hebben geluid. Bij de bespreking niet identiek met Geleens Neerbeek zijn, maar slechts met
het noordelijkste gedeelte van dit laatste overeenkomen. (Zie
ook Daalstraat onder nr. 5.)

Hollands-Neerbeek en Spaans-Neerbeek
De Maasveldtocht van prins Frederik Hendrik in 1632
leidde ertoe dat in 1661 het Land van Valkenburg tussen de
Staten-Generaal der Verenigde (’Hollandse’) Provincies en
de koning van Spanje verdeeld werd. Beek kwam aan de
Staten, terwijl Geleen onder Spaans bestuur bleef. Voortaan
sprak men van Staats-Valkenburg en Spaans-Valkenburg.
Aangezien Neerbeek door die landsgrens werd verdeeld,
noemde men het Beekse gedeelte Hollands Neerbeek en het
Geleense gedeelte Spaans Neerbeek. Ofschoon Geleen in het
begin van de 18de eeuw onder Oostenrijks bestuur kwam,
bleef de naam Spaans Neerbeek tot in onze tijd gehandhaafd.

44

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 45

Vóór de afbraak van dit dorp (1966-1969, zie onder nr. 10) wegen of straten in oostelijke richting naar de Keutelbeek;
stond aan de zuidelijke ingang een bord met het opschrift: omdat zij omlaag liepen, werden zij na verloop van tijd uit-
’SPAANS NEERBEEK’. Deze vroegere dorpsnaam bleef gehold.
bewaard als de naam van de straat die thans ongeveer ter Sommige van de zojuist genoemde wegen hadden een
plaatse van de vroegere Spaans-Neerbeekse Dorpstraat loopt. westelijk verlengde naar de Graetheide, waarvan er twee later
De poging door het gemeentebestuur van Beek om het de respectievelijke Dorpstraten langs Krawinkel en door
toponiem Hollands Neerbeek eveneens als straatnaam te Lutterade zouden vormen. Zowel vanwege haar verloop als-
behouden, werd wegens het protest door de bewoners van ook op grond van gegevens over de grote hoeve van
die straat ingetrokken. Lutterade maakt de Geenstraat de indruk dat ze eertijds vlak
langs het Graetbos heeft gelopen. Vanuit het centrum van
Oud-Geleen Oud-Geleen liep een weg via de zuidelijke tak van de
Peschstraat naar de Geleenbeek (bij de Danikerbeemd);
De vroegste agglomeratie van Geleen had bij de kerk van de wegens de breedte van de weg op de oever aldaar lijkt dit een
HH. Marcellinus en Petrus plaats. Toen de naam Geleen drenkweg te zijn geweest. Vanuit deze weg zocht men een
ook de wijken Daniken, Krawinkel, Lutterade en Neerbeek verbinding met de graanmolen van Daniken. Ook de inwo-
was gaan omvatten, werd de oudste kern in plaatselijke ners van Lutterade volgden en noemden een weg naar die
archieven als ”het dorp Geleen” aangeduid. molen.
Nadat de parochie van St.-Augustinus (Lutterade- Uit 18de-eeuwse documenten blijkt dat er toen een verkeers-
Krawinkel) in 1862 was opgericht, bleef de bisschoppelijke weg voor karren via Beek door Daniken in de richting
administratie te Roermond de parochie van de HH. Heinsberg (D.) liep <M’geleen, 55-85>. Waarschijnlijk werd die
Marcellinus en Petrus nog lang te Opgeleen plaatsen. route reeds eerder voor dergelijk verkeer gebruikt. Zelfs nog
Na de uitgebreide nieuwbouw in het westelijke gedeelte van in de 19de eeuw volgden kolenkinken een route vanuit
de gemeente Geleen, ontstond in de volksmond de aan- Kerkrade via Puth, Daniken en Geleen naar een Maashaven.
duiding Awd-G(e)laen. En na verloop van tijd werd de naam Een alternatieve route lijkt via Sweikhuizen te hebben
Oud-Geleen algemeen gangbaar. (Zie onder nr. 11.) gelopen. Bovendien volgden uit het zuid-oosten komende
korenkinken een weg door de Geleenderkamp (het latere
3. Aspecten van vroegere straten, Patersveld) naar Sittard. Zowel over sommige van de zojuist
wegen, stegen en voetpaden genoemde als over andere lokale straten en wegen zijn uit de
archieven diverse aspecten bekend, die een bepaalde kijk op
Van het Geleense straten- en wegennet zijn die binnen de vroegere situaties geven.
oude woonkernen als de belangrijkste te beschouwen voor
de plaatselijke geschiedenis, omdat zich daar het dagelijkse Toestand van straten en wegen in de 19de eeuw
leven afspeelde. Sommige straten en wegen waren louter van
lokaal belang en leidden naar beken, akkers of weilanden. RUTTEN en HOOGENBOOM schreven over het 19de-
Daarnaast werd via de interlokale wegen het contact met de eeuwse plaatselijke straten- en wegennet o.a.: ”De voor-
buitenwereld onderhouden. Reeds eerder werd over het naamste verkeersader was de straat, die buiten het dorp
vroegste plaatselijke straten- en wegennet uitgeweid <Deel I, meestal overging in een veldweg. Een voorbeeld daarvan was
52-62>. Zo zagen wij dat langs de rand van een (Graetbos-) de weg (van Lutterade) naar Urmond. (...) Uitgesleten
plateau een uit Trajectum (Maastricht) komende weg liep karresporen van soms dertig centimeter diep en gaten waar
- waarvan nog gedeelten als Keerstraat, Gerardusstraat, het hele jaar water in bleef staan, behalve in een warme
Hegstraat, Oude Maastrichterweg en Janskamperweg of zomer. (…) Voor veldwegen werd bijna overal de algemene
-straat bestaan - die de Geleenbeek bij de vroegere kerk- spoorbreedte van karren (141,5 centimeter) aangehouden.
heuvel van Munstergeleen kruiste en vervolgens het (… ) De straat (in de bebouwde kom) was op de smalste
Romeinse Teudurum (Tüddern, D.) bereikte. In de punten 4,58 meter breed. Hier konden twee karren elkaar
Middeleeuwen werd die weg vanuit de Janskamperweg naar wel passeren” <TsHKVGel. 1997, 24>.
Sittard doorgetrokken. Al werden de wegen in de bewoonde kommen eeuwenlang
Bovendien liep door de oudste woonkern de uit het zuiden als ”strote” of ”straete” aangeduid, toch verzekerden bejaar-
komende weg via de - later aldus genoemde - Pieterstraat, de Geleners ons van hun ouders te hebben vernomen dat die
Dorpstraat (= Marcellienstraat) en Eindstraat in de richting dorpsstraten nog in de eerste helft van de 19de eeuw niet
van Limbricht. Onder het wegdek van de Eindstraat werden meer dan veldwegen waren. In de winter veroorzaakten ze
stukken van voorwerpen uit de Romeinse tijd gevonden. De ernstige problemen voor het vrachtvervoer, want volgens
Jodenstraat was oorspronkelijk de verbindingsweg van de onze naaste buurman Harie Eussen (1866-1952) zakten dan
grote Hanenhof met de zojuist genoemde route door Oud- de voertuigen in de Dorpstraat (= Marcellienstraat) tot aan
Geleen. Vanaf de (Oude) Maastrichterweg liep een aantal hun assen in de ’sjlover’ (= modder).
Dit laatste werd reeds in 1845 door burgemeester Lemmens

45

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 46

vermeld. Naar die straat verwijzend, verklaarde hij: ”Het zal over wegen, stegen of voetpaden, behoorlijk te ruimen,
niet ligt (= licht) aan iemand, die (uit de richting Spaubeek waaraan dan ook in het algemeen geredelijk wordt voldaan”.
komend) naar Limbricht of Sittard gaan of rijden wil, in den
zin komen zijnen weg te nemen door het dorp (...) om reden Het ’ronden’ van wegen (1857)
dat deze (…) onvermijdelijk slechter is dan een openliggen-
de veldweg”. Die situatie benadrukte hij door erop te wijzen Uit een schrijven van burgemeester Göbbels van 30 oktober
dat men in die straat ”veel meer slijk vindt dan op een open 1857 blijkt dat van hogerhand op het ”ronden der wegen”
veldweg”. werd aangedrongen. Daarmee werd kennelijk een geringe
Rond 1860 werd het oppervlak van die straat met een zware ophoging in het midden van het wegdek bedoeld, om aldus
ploeg omgewoeld, waarna kantonniers of ’botters’ de grond de afwatering naar de zijkanten te bevorderen. Maar op
met schoppen egaliseerden. Hierop stortte men een laag genoemde datum liet de burgemeester aan de commissaris
kiezel, zoals die ongesorteerd uit de Welschen heuvel kwam; weten dat die procedure toen in zijn gemeente niet zou
later werden alleen zware kiezelstenen ter verharding van het worden toegepast, ”doordien (= omdat) met oog op het
straatdek gebruikt. reeds gevorderde saisoen door het ronden der wegen meer
nadeel aan deze zoude worden toegebragt dan dat dezelve
Bevel tot verwijdering van obstakels op hierdoor zouden worden verbeterd, immers de regen, dien
de openbare weg (1819 en 1857) men thans in den herfst te (ver)wagten heeft, zoude deze
wegen voor karren en voetgangers schier onbruikbaar
Vrij spoedig na 1814, d.w.z. na het vertrek van de Fransen, maken”. Hieraan voegde hij toe: ”Wij zullen bij de herstel-
werden lokale voorschriften aangaande de Geleense straten ling der buurtwegen in den zomer 1858 hierop bijzonder
en wegen uitgevaardigd, die waarschijnlijk op regionale bedagt zijn”.
richtlijnen waren gebaseerd.
Op 26 mei 1819 werd genoteerd dat er ”menigvuldige Voorschriften voor de ’Hoog Steeg’
klagten” waren ”wegens dat de vrije passagie (= doorgang) (thans Pastoor Vonckenstraat)
door eene menigte van hout, steenen, aarde, mesthoopen
(…) en andere dergelijke voorwerpen, welke op de publieke Op 4 oktober 1847 werd in de gemeenteraad een aantal
wegen en gemeene straaten geplaatst worden, grotelijks bepalingen vastgelegd betreffende het gebruik van ”de diepe
verhinderd wordt” en ”dat deze klagten niet dan al te wel holweg genaamd de Hoogsteeg”, die waarschijnlijk als
gegrond zijn, dewijl een groot aantal inwooners dezer ’drenkweg’ vanaf de Vuling (Geenstraat) naar de Keutelbeek
gemeente de wegen en openbare straaten als eigendom tot was ontstaan. In de jaren twintig van de 20ste eeuw werd die
hun gerief exclusievelijk gebruiken en alzoo hunnen mede- ’steeg’ niet alleen opgehoogd en verbreed, maar tevens tot
borgeren altoos groot ongemak toebrengen en daar en boven Pastoor Vonckenstraat omgedoopt <TsHKVGell 1996, nr. 1, 1-6>.
zoo menschen als vee aan een gedurig gevaar blood stellen”. Op genoemde datum werd allereerst opgemerkt dat die holle
Ter verbetering van deze situatie werd het volgende veror- weg op dat moment ”geen eigenlijke veeweg, maar alleenlijk
dend: ”(1) Binnen een tijd van drie dagen na(ar) de publica- een kerkeweg is, die voortaan, volgens het aloude gebruik,
tie dezes zullen alle houten, steenen, mesthoopen en andere slechts zes weken (in het oogstseizoen) in den regel zal open
dergelijke voorwerpen van de straten en publieke wegen wezen” voor andere doeleinden. Mocht de Hoog Steeg in de
weggevoerd moeten worden, alle drekhoopen zullen geslegt winter als gevolg van sneeuwval onbegaanbaar zijn, dan zou
en alle kuilen gevuld worden, op pene (= straf) van eene de kerkgang via de Eindstraat plaatshebben. Ook werd die
geldboete van eenen tot vijf francken. (2) Eenieder die in het weg in de archieven verscheidene keren als ”lijkweg (= begra-
vervolg zal bevonden worden (...) van karren, wagens, fenisweg) van Lutterade naar Geleen” aangeduid, die ”begint
ploegen, eggen, wellen en zoo voorts op de openbare wegen bij den Rijksweg en eindigt te (Oud-) Geleen aan de (Dorps-)
te laten staan, in dier voege dat den vrijen doorgang verhin- brug”. Die regeling was klaarblijkelijk gebaseerd op het feit
derd wordt, zal (...) met een gelijke geldboete gestraft dat die weg zo smal was dat daarop voertuigen uit tegen-
worden. (3) Niemand zal in het toekomende eenige bouw- overgestelde richtingen elkaar niet konden passeren.
agie (= gebouw) langs de gemeene straaten of wegen mogen Op 4 oktober 1847 werd tevens de onderstaande regeling
optimmeren of langs dezelve eenige plantagie aanleggen aangenomen: (1) Het is verboden om de holle weg ”met
(= bomen en/of struiken planten) dan naar het gemeente- paarden in het algemeen en met alle andere bespannen trek-
bestuur hieraf (= hierover) te hebben benarigt (= ingelicht), dieren hetzij voor voertuigen hetzij voor ploegen, eggen,
door t’welk de bree(d)te der wegen alsmede het allignement wellen enz. te gebruiken, op straf eener boete van drie
(= de rooilijn) (...) zal aangewezen worden”. gulden welke bij herhaal zal verdubbeld worden. (2) Het
Op 30 oktober 1857 werd van overheidswege genoteerd: onder (1) gestelde zal elk jaar in de oogsttijd gedurende zes
”Jaarlijks in het voorjaar wordt door openbare afkondiging weken buiten werking treden. (3) In buitengewone omstan-
de ingezetenen, ieder voor zoo veel hem aanbetreft, aan- digheden kan het vrije gebruik van die weg voor langere tijd
gezegd alle takken van boomen, struiken of hagen hangerig worden toegestaan. (4) Aan beide uiteinden zal den weg met

46

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 47

een paal worden afgesloten <Deel I, 58>. Zouden deze palen Eenzelfde functie bleken ook sommige voetpaden over
ook door kwaadwilligen worden weggenomen, dan blijft het privéterrein te hebben. Zo schreef PAULUSSEN (1854-
verbod desniettemin bestaan en de straf zal evenzeer worden 1932) dat in zijn jeugd de openbare wegen in de gemeente
toegepast”. Beek vaak moeilijk begaanbaar waren en dat men daarom
Kort daarop vroeg de provinciale overheid om meer infor- het contact met de gehuchten meestal in stand hield door
matie over de straf die zou worden opgelegd aan iemand die gebruik te maken van ”voetpaden, lopende over een grote
niet in staat zou zijn de geldboete te betalen. Nadat in de lengte door boomgaarden” <Paulussen, 26>. Ook in Geleen was
gemeenteraad was opgemerkt dat ”de strafbepaling van een men toen in dat opzicht nogal sociaal gezind. Zo verklaarde
dag gevangenis, in (ge)val van onvermogen, is worden in burgemeester Lemmens in 1845 ”dat zoo wel hier als in veele
spraak gebragt”, werd vastgesteld dat dit laatste in feite niet buurtgemeenten het algemeen gebruik bestaat, dat ’swinters,
nodig was, want bij de overtreders ging het steeds om eige- wanneer de dorpstraten vuil zijn, veele boomgaarden open
naars van trekdieren ”welke altoos genoegzaam vermogend liggen om den voetgangers, waar ook volstrekt geene voet-
zijn om eene boete van 3 gld te voldoen en wel om zoo veel paden bestaan, een beteren doorgang te laten”.
te meer daar de meesten in het onderhavige geval van (= voor) RUTTEN en HOOGENBOOM vermeldden ten aanzien
hunne knegten verantwoordelijk zijn” <TsHKVGel 1996, 5>. van voetpaden en stegen of ’vaarten’, die gewoonlijk aan
Op 16 juni 1856 werden bovenvermelde voorschriften weerszijden met hagen waren beplant, het volgende: ”De
herhaald en bevestigd. Maar op 20 december 1859 dienden voetpaden moesten tussen de doornenheggen minimaal 1,14
sommige inwoners bij de officier van justitie te Maastricht meter breed zijn. Dit was zo breed, dat twee kruiwagens
hiertegen een aantal bezwaren in. Naar aanleiding daarvan elkaar konden passeren. De steeg of vaart diende 2,28 meter
werd het gemeentebestuur er door de overheid te Maastricht breed te zijn; het dubbele van een voetpad. Hierin konden
aan herinnerd dat elke plaatselijke verordening waaraan twee karren elkaar niet voorbij. Daarom reed men hier veel-
straffen verbonden zijn, binnen vijf jaar in overeenstemming al in eenrichtingverkeer; in het midden waren enige poorten
met de (landelijke) gemeentewet diende te zijn gebracht. (of hekken) van weiden iets achteruit geplaatst. Zou het
In 1874 werd andermaal genoteerd dat de Hoog Steeg misgaan, dan kon de kar uit de verkeerde richting altijd nog
”slechts zes weken in den oogst voor voertuigen open is”. Op uitwijken” <TsHKVGel 1997, 24>. Naar deze classificatie te
26 oktober 1876 bekrachtigde men de regeling van 1847 oordelen werden sommige weggetjes, die niet de voor-
opnieuw en werd de geldboete vastgesteld op een bedrag van geschreven breedte hadden, zoals de verbinding tussen het
vijf gulden ”met of zonder gevangenisstraf van twee dagen”. oude kerkhof te Oud-Geleen en de Peschstraat, ten onrech-
te door de Geleners als ’stegen’ aangeduid; in dit geval sprak
Rechten en ’gerechtigheden’ op erven, weiden, men wel van „’t Sjteegske”.
voetpaden en stegen of vaarten Ofschoon de voetpaden en stegen doorgaans in de volks-
mond specifieke namen hadden, zoals ’t Duuster Sjteegske en
Er bestonden zogenaamde ’dienstbaarheden’ of ’gerechtig- ’t Patesjpaedje te Oud-Geleen, was dit officieel veelal niet het
heden’, d.w.z. ofwel alle inwoners van een dorp of gehucht geval. Maar omdat naamloze paden voor de hulpdiensten
ofwel slechts bepaalde personen hadden het recht om hun soms moeilijk te lokaliseren waren, werd door het bestuur
weg over sommige eigendommen van anderen te kiezen. Dit van Sittard-Geleen in het voorjaar van 2005 verordend dat
kwam o.a. voor bij vlak naast elkaar wonenden, waarbij de ze zowel van een eigen naam alsook van een naambord
leden van een familie noodzakelijkerwijze over het erf van de zouden worden voorzien.
naaste buur moesten gaan om de verbinding met de buiten-
wereld te handhaven. Zoals wij zagen, hadden de inwoners Opvallend veel bomen langs de straten en wegen
van Sweikhuizen volgens de mondelinge overlevering een (1874)
’gerechtigheid’ op de privébrug bij de Biesenhof en volgens
sommigen ook over het erf aldaar. In andere gevallen mocht De ”Staat der buurtwegen en openbare voetpaden” van
men te voet zijn weg door een weide of over een akker 1874 vermeldde vrij veel bomen langs de Geleense straten en
kiezen, als de omstandigheden dit noodzakelijk of wenselijk wegen. Voor wegen naar weiden en akkers was dat niets
maakten. Sommige van die ’gerechtigheden’ waren blijkbaar bijzonders, maar de straten waarlangs huizen lagen, moeten
van vrij oude oorsprong en werden door de opeenvolgende er toen heel anders hebben uitgezien dan wij ze van latere
generaties onderhouden. De gemeenteraad was van mening foto’s kennen. Wel tonen oude afbeeldingen een aantal lei-
dat in verband met de openbare voetpaden niet van zoge- bomen, d.w.z. fruitbomen, waarvan de zich spreidende
naamde ’dienstbaarheden’ kon worden gesproken, want deze takken vast tegen de straatgevels werden geleid. Ook lijkt het
’gerechtigheden’ hadden slechts betrekking op paden over voor de hand te liggen dat menige boom in een heg stond.
particulier eigendom. Openbare voetpaden liepen dikwijls Maar vrij recente plaatjes die geheel los staande bomen in de
van het ene gehucht of dorp naar het andere; derhalve bebouwde kom laten zien, zijn uiterst schaars. Omdat
diende men ze veeleer als ware - zij het nogal smalle - buurt- volgens voornoemd overzicht die bomen zich ’aan’ en niet
wegen te beschouwen. ’op’ de diverse percelen bevonden, kan dit ons inziens

47

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 48

Hieraan valt nog toe te voegen dat de Rijksweg niet bij dit
overzicht uit 1874 was inbegrepen, omdat die geen eigen-
dom van de gemeente was. Uit alles blijkt dat die weg reeds
spoedig na zijn aanleg aan beide kanten met bomen werd
beplant en dat deze laatste ten tijde van genoemd overzicht
bijna 30 jaar oud zullen zijn geweest. Maar uit foto’s van
circa 1900 blijkt dat het gedeelte van de Rijksweg dat tussen
de Hoog Steeg (= Pastoor Vonckenstraat) en de Eindstraat
ter plaatse van de vroegere Maastrichterweg loopt, een aan-
zienlijk jongere aanplanting dan de rest had. Het lijkt dus
voor de hand te liggen dat men bij de aanleg van de Rijksweg
de bomen langs dat stuk van de vroegere Maastrichterweg
had laten staan en jaren later door nieuwe had vervangen.

Op deze foto boven in de Oud-Geleense Dorpstraat (= ’Vaekes’, stegels en haspels
Marcellienstraat) uit het begin van de 20ste eeuw ziet men
leibomen langs de straatgevels van het tweede huis links en het De hierboven geciteerde auteur PAULUSSEN schreef dat
huis op de achtergrond (naast het vroegere kerkhof). Vóór dit men bij voetpaden die dwars door weiden en boomgaarden
laatste gebouw buigt de straat naar links. liepen, regelmatig op ”veekens” (Geleens dialect: ’vaekes’ =
hekken), stegels en haspels stuitte <Paulussen, 26>. Deze
moeilijk anders worden opgevat dan dat ze ’langs’ de straten constructies waren in hagen aangebracht om aan het vee de
stonden. doorgang te beletten maar aan mensen toe te laten. Die
Uit de verstrekte gegevens blijkt dat in 1874 langs de later auteur beschreef een ’veeken’ van zijn tijd als zijnde ”ter
aldus genoemde Heidestraat te Lutterade 17 bomen ston- breedte van een gewone deur, dat tegen twee schuin
den, langs de Bovenste Dorpstraat (waarvan de Tunnelstraat geplaatste palen rustte en aan een daarvan verbonden was
een overblijfsel is) 13 en aan het westelijke begin van deze met teulders (= hengsels). Om het te openen, moest men
straat, ”op het driehoekje” (waar later een groot wegkruis ertegen duwen, waarna het vanzelf weer dichtviel” <Op. cit.,
tussen bomen stond), 5 bomen. Langs de straat tussen die 13>. In onze tijd is elk aan scharnieren draaiend hek een
Bovenste Dorpstraat en de Groenstraat, die Eschepoel werd ’vaeke’.
genoemd, had men 19 bomen geteld, in de Groenstraat niet In 1847 werd er in Geleen over geklaagd dat sommige ”vast-
minder dan 41, langs de Onderste Dorpstraat (= Geenstraat staande slagboomen, vulgo (= in de volksmond) steegels, die
met Vuling en Onderstraat) 15 en op ”het driehoekje bij het zich meestal op de voetpaden bevinden, welke door de
einde van den weg” een groep van 19 bomen. weiden en boomgaarden loopen” moeilijk te passeren waren.
Te Oud-Geleen stonden in de ”Straat achter de kerk” Met name voor bejaarde personen en zwangere vrouwen
(= Jodenstraat) niet minder dan 93 bomen; hierbij waren de betekenden ze een schier onoverkomelijke hindernis.
bomen langs de destijds om de Hanenhofsweiden heen Op 11 februari 1848 werd er ook te Beek uiting gegeven aan
lopende Jorisstraat (thans ten dele St.-Jorisstraat genoemd) onbehagen over ”het misbruik van de vaststaande slag-
niet inbegrepen. Voor de Eindstraat (met inbegrip van het boomen of stegels, welke men meest op de voetpaden
bovenstuk van de huidige Marcellienstraat vanaf ’t Straatje) bevindt, door boomgaarden of landerijen leidende” en
werden 51 bomen opgegeven en voor de Peschstraat vanaf speciaal over het feit ”dat bejaarde en gebrekkige personen
de Dorpsbrug tot aan de Koebrug 78 bomen. Maar in de en bijzonderlijk eenige vrouwspersonen in de onmogelijk-
Pieterstraat, die toen nauwelijks half zo lang was als thans, heid zijn van er zonder zich te bezeeren er overheen te
stonden slechts 2 bomen. In het zuidelijke deel van de stijgen”. Bij die ”vaststaande slagbomen” ging het om ten-
Dorpstraat (= Marcellienstraat) werden geen bomen geregis- minste drie horizontaal naast elkaar geplaatste balken, waar-
treerd; wel tonen foto’s uit circa 1900 daar leibomen langs van de middelste hoger lag dan de beide andere, zodat een
sommige gevels. soort ’overstap’ ontstond.
In de Daalstraat (tot aan de Keutelbeek) telde men 33 Vanwege die klachten werd te Beek voorgeschreven dat
bomen, in de ”Straat aan de Keer” 55, in de lange ten westen ofwel alle stegels vervangen dienden te worden door haspels
van de Rijksweg gelegen Krawinkeler Dorpstraat (die later in ofwel zodanig veranderd moesten worden dat men er
Spoorstraat en Kloosterstraat werd verdeeld) ruim 100, in ”gemakkelijk tusschen door kan gaan”. Een verbeterde stegel
het ”Neerbeekerstraatje” (van Krawinkel naar Neerbeek) 43 bestond volgens genoemde auteur uit ”twee houten palen,
en in de Neerbeeker Dorpstraat 25 bomen. met een aan ieder daarvan bevestigde dwarsbalk (…). De
doorgang was zo nauw, dat wel een mens, doch geen koe of
kalf ertusschendoor kon. Een kruiwagen kon eronderdoor
worden geschoven” <Loc. cit.>. Een ander soort bestond uit

48

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 49

vier verticale palen, waarvan er drie met hun horizontale enigszins ingekort, zijn betoog: ”In onze tijd van betonnen
dwarsbalkjes een rechthoek vormden en aldus wel aan een palen en prikkeldraad (als afrastering) (...) is jammer genoeg
persoon maar niet aan een groot dier doorgang verschaften geen plaats meer voor de romantiek van de oude ’graaf’. (...)
<Lemmerling 2 (1978), 32-33>. Nog geen vijftig jaren geleden (eind 19de eeuw) vormde de
’graaf’ de gebruikelijke en doelmatige begrenzing tussen de
Een latere ”stegel”. Het hogere dwarsbalkje bevond zich zo ver tuinen en langs de openbare wegen. (...) Voor de vogel-
achter het lagere dat er een opening voor voetgangers bleef wereld en het inheemse kleingedierte is het verdwijnen van
<Paulussen, 13>. deze licht verwilderde, door allerlei planten begroeide,
’graven’ een zware slag geweest, omdat de (erop staande)
Te Geleen werd - in een gedeeltelijk gelijkluidende verorde- hagen hun een bijna ongestoorde nestbouw mogelijk maak-
ning als de Beekse - de vervanging van alle stegels voor- ten. De botanicus vond hier de mooiste en zeldzaamste
geschreven. Voor zover ons bekend leidde dit tot de vervan- planten voor zijn verzameling. De moeilijk te vinden ’mei-
ging van de meeste, zo niet alle, stegels door haspels; van bottelen’ zocht men eind april steeds in de ’graven’. Ook
deze waren er in de eerste helft van de 20ste eeuw nog hier wilde aardbeien en braambessen werden daar gewoonlijk
en daar in gebruik. Een haspel bestond uit ”een loodrecht in aangetroffen. Bovenop zo’n ’graaf’ stond meestal een doorn-
de grond bevestigde paal, waarop ter halvermanshoogte een haag. Boomstronken van aanmerkelijke ouderdom die van
zwaar houten kruis horizontaal was aangebracht, dat om een op een afstand, vooral in de maneschijn, griezelige spook-
ijzeren bout kon draaien” <Paulussen, 26>. figuren leken, stonden in het gelid; daartussen op onregel-
matige afstanden gesnoeide essen, beuken of eiken, waarvan
De oude ’graaf’ de wortels zich in de grond vastklemden en met hun wirwar
tot de stevigheid van de ’graaf’ bijdroegen. Het geheel vorm-
Langs menige weg en aanvankelijk ook langs sommige de een betrouwbare, haast ondoordringbare scheidingsmuur
straten lag als afscheiding een zogenaamde ”graaf”. Zo’n tussen de grondstukken van buren. De houtopstand, doorn-
constructie heeft zich vooral lang als scheiding tussen tuinen hagen en bomen waren gemeenschappelijk eigendom, in die
en weiden gehandhaafd. Over de ’graaf’, in de betekenis van zin dat een helft aan de ene en de tweede aan de andere buur
’wal’, heeft architect PIERRE SCHOLS (1892-1973) in de toebehoorde. De boer, wiens boomgaard enige schade kon
veertiger jaren van de 20ste eeuw uitgeweid. Hier volgt, oplopen omdat een beetje zonnelicht door die haag werd
tegengehouden, was er zeer om bekommerd dat zijn buur-
man in het hem toebehorende deel van de ’graaf’ het hout
naar behoren snoeide. Uit dergelijke twisten konden grotere
nadelen ontstaan dan de hele boomgaard waard was. Het
opwerpen van zo’n wal om een tuin (of wei) tot een hoogte
van 1,50 meter schijnt op het eerste gezicht een geweldige
onderneming te zijn, maar bij nadere beschouwing van de
doorsnee kan men vaststellen dat een grote wal zonder
omvangrijke verplaatsing van aarde tot stand komt. Op die
wal werden jonge wittedoornplanten geplaatst. (...) Een
andere even goedkope en geschikte scheiding van grond-
stukken kende men, behalve in houtrijke streken, niet. Onze
voorouders verstonden de kunst om hun constructies steeds
met het overvloedigste materiaal, hier de lössgrond, en toch
op doelmatige wijze tot stand te brengen. (...) Wij sluiten
onze overwegingen met de aansporing om aan de nog hier
en daar aanwezige overblijfselen van oude ’graven’ meer zorg
en bescherming te verlenen” <Heimat II (1941), 359-362. - LimDag 23-
7-1964>.

Een oude ”graaf” <Tekening P.A. Schols>. Dwarsdoorsnede van een ”graaf” <Tekening P.A. Schols>.

49

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:50 Pagina 50

Hagen als afbakeningen RUTTEN en HOOGENBOOM lichtten de in verband
hiermee uitgevaardigde voorschriften als volgt toe: ”Hand-
Betreffende de afstand die men bij het plaatsen van hagen ten diensten betekenden dat een burger werd opgeroepen om
opzichte van de weg in acht diende te nemen, gold in het met schop en kruiwagen te verschijnen en de hopen grond
negende district, waartoe Geleen behoorde, het ”vast en en kiezel te verspreiden over het wegdek. Onder span-
erkend gebruik, volgens welk deze afstand bepaald is als volgt, diensten werd verstaan, dat hij die een kar had, met die kar
te weeten, voor eene geschoorne haag op 0,4275 (meter) of moest verschijnen om grond en kiezel te halen uit een
1½ voet Valkenburger maat, voor eene opgaande haag gelijk kiezelkuil. Die waren bijvoorbeeld te vinden nabij Urmond
den grond geplant op 0,7125 (meter) of 2½ voet Valkenburgs (Welschen heuvel) en te Sittard (Kollenberg). Het deed er
en voor eene opgaande haag op eenen wal, vulgo (= in de volks- niet veel toe, of men de kar bespannen had met een paard,
mond) graaf, geplant 1,14 (meter) of 4 voet Valkenburgs”. een os of een koe. (...) Het verdere onderhoud werd gedaan
door kantonniers” <TsHKVGel 1997, 23>.
Reinstenen
Verordening tot reparatie van de wegen (1816)
Het was een bijna algemeen gebruik - volgens de gemeente-
raad was er veeleer sprake van ’misbruik’ - om reinstenen, die Op 14 mei 1816 werd door het gemeentebestuur een veror-
de grens van percelen aangaven, midden op de weg te plaat- dening tot reparatie van de voornaamste Geleense wegen
sen, ”waardoor deze wegen aan gedurige inkrimpingen zijn uitgevaardigd die uit de volgende zeven punten bestond.
blootgesteld”, m.a.w. de breedte ervan steeds meer geredu- (1) De zogenaamde ”nabuurwegen” en vooral de weg
ceerd wordt. Dit leidde uiteindelijk tot het voorschrift dat ”komende van Maastricht en gaande door Crawinkel (= de
alle in de wegen gelegen reinstenen binnen een jaar moesten Oude Maastrichterweg) en langs het Einde (= het noord-
worden verwijderd - voetpaden uitgezonderd - en voortaan westelijk begin van de Eindstraat) na(ar) Sittard” (= de
nog slechts langs de wegen, waarvan de breedte officieel was Sittarderweg of Janskamperweg, thans Janskamperstraat), de
vastgesteld, mochten worden gelegd. Kapellerstraat (tussen Oud-Geleen en de Sint-Janskluis) en
Op 15 oktober 1852 nam de gemeenteraad het voorstel van de Kapellerweg (vanaf de Kluis tot Spaans-Neerbeek) (…)
oud-burgemeester Lemmens aan om ter afbakening van de zouden - overeenkomstig het aantal paarden waarvan de
gemeentegronden 80 gulden te besteden voor de aankoop eigenaars spandiensten verschuldigd waren - in ”egale
van reinpalen van Naamse steen om aldus een einde te distancien” (= gelijke afstanden) worden verdeeld.
maken aan ”alle onregelmatige inbezitnemingen” <Deel II, 61>. (2) Vervolgens zouden deze eigenaars in elke wijk afzonder-
Wellicht werd hier vooral de scheiding tussen particuliere en lijk door de meier (= burgemeester) worden bijeengeroepen
gemeenschappelijke gronden op de Graetheide beoogd. om in zijn tegenwoordigheid via loting uit te maken voor
welk stuk van het desbetreffende traject ieder van hen
4. Onderhoud van straten en wegen verantwoordelijk zou zijn.
(3) De reparatie van de wegen, die op 10 juni 1816 zou
De lokale straten en wegen werden vanouds onderhouden starten, diende op 10 juli d.a.v. beëindigd te zijn. Na deze
door ploegen van de bevolking, de zogenaamde ”botters”, datum zou de meier alles inspecteren en tegen degenen die
die daartoe voor korte tijd werden opgeroepen. Daarnaast niet aan hun verplichtingen hadden voldaan proces-verbaal
werden er reeds in het eerste kwart van de 19de eeuw opmaken; hij zou hun dan tevens opdragen om op hun
kantonniers aangesteld, die deze taken praktisch gedurende kosten een of meer voormannen aan te stellen die de ver-
het hele jaar beroepshalve uitvoerden. schuldigde werkzaamheden alsnog ten spoedigste zouden
uitvoeren.
’Botters’ (4) Het steengruis voor de reparatie van de wegen moest uit
de centraal in de Graetheide gelegen Welschen heuvel (en
De traditionele verplichting tot ’botten’, d.w.z. het verlenen Heksenberg) worden gehaald. Materiaal van elders zou niet
van ’hand- en spandiensten’ voor het onderhoud en de repa- in aanmerking komen. Het steengruis mocht niet met zand
ratie van het lokale wegennet <Deel I, 272>, bleef ook geduren- vermengd zijn en zou in hopen langs de wegen worden
de de hele 19de en zelfs nog tot na het begin van de 20ste opgeslagen. Daar moest men het laten liggen totdat de meier
eeuw gehandhaafd. Af en toe werden met betrekking hiertoe zijn ronde had gedaan en aanwijzingen over het vullen van
specifieke voorschriften uitgevaardigd. In de 18de eeuw wist de karrensporen zou hebben gegeven.
de overheid deze aan de bevolking opgelegde werkzaam- (5) Voerlieden dienden de personen die op de Welschen
heden rechtsgeldigheid te verlenen door ze als een belasting heuvel het steengruis in hun karren moesten laden of dit
’in natura’ voor te stellen. Sedert 1825 kreeg men die arbeid elders moesten lossen, 48 uur tevoren hiervan in kennis te
gewoon betaald, maar met ingang van 1856 gold het stellen.
’botten’ weer als een belasting ’in natura’. (6) Ingeval een voerman klachten over laders of lossers had
wegens de slechte kwaliteit van het steengruis of wegens hun

50


Click to View FlipBook Version