The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.
Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Jan Toonen, 2022-04-12 13:35:35

deel 3

Keywords: Heemkunde Geleen

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 351

Familie Meys - Van Hoven in bezit van de zuidelijke helft door leden van de familie Meys of Meijs, zie deel II, 339-
(sinds 1848) 340.)
Op 25 mei 1848 kochten de kaarsenmaker Philip Meys
(*29-6-1805) <Deel I, 353>, zoon van de oude koster Lambert Familie Schrijnemakers in bezit van de zuidelijke helft
Meys <Deel II, 337-340>, en Maria Elisabeth van Hoven (*Oud- (sinds 1875)
Valkenburg 5-8-1812) voor notaris J.R. Lemmens in café Op 27 juli 1875 verkochten de erfgenamen van het echtpaar
Caspar Cloots voor 160 gulden de zuidelijke helft van het Meys - Van Hoven de inboedel van hun zuidelijk deel van
”Huis op de Berg” en voor 130 gulden de daarbij behoren- het ”Huis op de Berg” en op 9 augustus 1875 droegen zij die
de tuin en boomgaard. De nieuwe eigenaars waren op 4 woning voor ruim 2.077 gulden over aan de weduwe G.
februari 1835 getrouwd en toen zij een deel van het ”Huis Schrijnemakers - Pluymaekers (*Gronsveld 13-12-1811, †
op de Berg” kochten, waren zij reeds de ouders van zeven Geleen 28-8-1889), exploitante van een bierbrouwerij in de
kinderen geworden, van wie er een jong was gestorven: Jodenstraat <Deel II, 179>. (Zie hfdst. IX A, nr. 5.) Zij had elf
(1) Lambert Antoon Meys (*28-11-1835). kinderen, die niet allen in de brouwerij werkzaam konden
(2) Joanna Elisabeth Meys (*20-3-1837, † 26-3-1840). zijn en van wie er vijf ongehuwd bleven. Voor deze laatsten
(3) Theodoor Antoon Meys (*25-1-1839). kocht zij terzelfdertijd een huis vooraan rechts aan de
(4) Maria Clementina Meys (*5-12-1840). Peschstraat. De zonen Willem Schrijnemakers (*29-12-
(5) Hendrik Antoon Meys (*24-9-1842). 1841, † 16-10-1915) en Louis Schrijnemakers (*1-8-1852,
(6) Catharina Antonia Meys (*12-8-1844). † 1-8-1932), die met hun drie ongetrouwde zusters in dat
(7) Pieter Hubert Antoon Meys (*8-10-1846). huis gingen wonen, zouden de zuidelijke helft van het ”Huis
Op 2 januari 1839 hadden zij voor bovengenoemde notaris op de Berg” als hun werkplaats, o.a. voor het maken van
van de erfgenamen van Jan Leonard Limpens en Maria appelsap en cider gebruiken.
Cornelia Feron voor 376 gulden een huis met schuur en
stallen aan de oostzijde van de Dorpstraat (= Marcellien- Familie Janssen in bezit van de zuidelijke helft
straat), vrij dicht bij de Dorpsbrug, gekocht. Daar hadden Na het overlijden van Louis Schrijnemakers werd de zuide-
sommige van hun op de dorsvloer met vuur spelende kinde- lijke helft gekocht door de kantonnier Jan Leonard (Lei)
ren in september 1844 brand in deze gebouwen en in die van Janssen (*Beek 3-6-1888, † Geleen 23-9-1960), die met
een buurman veroorzaakt <Deel II, 56>. Maria Johanna (Anna) Eummelen (*Geleen 17-4-1887, †
Intussen had Maria Elisabeth Meys - Van Hoven op 15 11-3-1964) was getrouwd. Zij hadden reeds eerder vlak
maart 1841 van de weduwe Maria Catharina Engwegen - naast dit complex een huis gebouwd, waar zij bleven wonen.
Eummelen en haar zoon Leonard Engwegen een ”oud huisje
op de Pesch” gekocht en in 1842 hadden zij en haar echt- De noordelijke helft in twee gelijke oppervlakten gesplitst
genoot een daarnaast gelegen boomgaard gekocht, die zich (ca. 1700)
tot aan de Geleenbeek uitstrekte en vlakbij het ”Huis op de Zoals wij zagen, kwamen de noordelijke helft van het ”Huis
Berg” lag. In de koopakte van 15 maart 1841 stond dat de op de Berg” en de erbij behorende grond, met een gezamen-
koopster en haar gezin dat huisje eerst vanaf 1 april 1842 lijke omvang van 219 roeden, in 1695 aan de weduwe
zouden kunnen betrekken. Sybilla Custers - Hamers. Maar kort nadien werd dat terrein
Uit de zojuist genoemde brand blijkt dat het gezin Meys - op zijn beurt in twee gelijke delen gesplitst, die elk 109,5
Van Hoven niet na 1 april 1842 in dat huisje aan de roeden omvatten. Daarbij bleef de noordelijke helft van het
Peschstraat was gaan wonen. Wellicht had het dit wel na de gebouwencomplex als zodanig op een van die helften liggen.
brand in het huis aan de Dorpstraat betrokken. Het is niet Bij de vermelding door landmeter Jan Bollen de oude uit
met zekerheid bekend wanneer dit gezin in het zuidelijk 1676 van de toenmalige situatie op de Berg werd later (na
gedeelte van het ”Huis op de Berg” is gaan wonen. Na de 15-7-1695) geschreven dat naast de 219 roeden (zuidelijke
koop van dat gedeelte werden nogmaals zeven kinderen helft) van de weduwe van Willem Hamers de eigendommen
geboren, van wie er drie jong stierven: van Herman Coumans en Peter Maes lagen, die elk 109,5
(8) Elisabeth Meys (*14-9-1848). roeden besloegen en dat het terrein van Maes ”neffens de
(9) Leonard Meys (*13-9-1849, † 20-12-1849). Kuetelbeeck” lag. Dit werd allicht door Jan Bollen de jonge
(10) Maria Ida Antonia Meys (*1-10-1850. † 14-1-1852). in het meetboek van zijn vader aangetekend. In zijn eigen
(11) Pieter Joseph Meys (*19-12-1851). meetboek uit 1706 noteerde hij dat de ”huijsplaetse” van
(12) Jan Antoon Meys (*20-7-1854). Herman Coumans op de Berg, ter grootte van 109,5 roeden,
(13) Maria Catharina Antonia Meys (*20-7-1854). tussen het eigendom van de weduwe van Willem Hamers en
(14) Pieter Mathijs Antoon Meys (*20-6-1858, † 22-1- dat van Peter Maes lag. Laatstgenoemde bezat een ”huijs-
1865). plaetse” op de Berg ter grootte van 109,5 roeden. Die grens-
Maria Elisabeth Meys - van Hoven overleed op 14 december de aan een zijde zowel aan het eigendom van Herman
1874 en Philip Meijs stierf op 17 juli 1875. Coumans als aan dat van de weduwe van Willem Hamers.
(Voor het bekleden van het kostersambt te Oud-Geleen Aan de andere zijde grensde die ”huijsplaetse” aan de Keutel-
beek en aan de Pesch.

351

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 352

Uit die gegevens blijkt dat Herman Coumans of Koumans in het bezit blijven van ”haere huijsplaets met ’t huijs daerop
toen de noordelijke helft van het ”Huis op de Berg” met staende gelegen op den Bergh tot Geleen op den Pesch”, haar
109,5 roeden grond bezat en dat Peter Maes in de hoek huis op de Pesch naast Frans Baggen en haar huis ”aen ’t
tussen de Geleenbeek en de Keutelbeek een terrein van Eijnde” (= Eindstraat) naast Hendrik Tesschers en bovendien
dezelfde omvang bezat, dat voor een gedeelte ten oosten van van de weide gelegen in de ”Drift”. Ook zou het haar vrij-
het terrein van Coumans reikte en aan dat van de genoemde staan bij een van haar kinderen te komen wonen. Verder
weduwe grensde. Daarop was na 1695 - ter plaatse van het werd als conditie gesteld dat tijdens haar leven de kinderen
huidige complex Cler(k)x - een woning opgetrokken. De slechts met haar goedkeuring iets van de geërfde goederen
gevelsteen uit 1853 aldaar getuigt slechts van latere nieuw- zouden mogen verkopen of vervreemden. Tenslotte verklaar-
bouw. In de periode 1690-1704 kreeg het echtpaar Maes - de zij dat ingeval een van haar kinderen die condities mocht
Custers zes kinderen. Maar omdat geen leden van dit gezin schenden, ”soo sal haer vrij staen voors(egd) kindts gedeelte
in het ”Huis op de Berg” woonden, kan het hier verder naer haer te slaen ende daermede te doen gelijck ofte ’t selve
onbesproken blijven. noch ongedeelt waer” <MBNA nr. 4687>. Meijken Coumans -
Luijten overleed op 4 oktober 1747.
Het ”Huis op de Berg” gezien vanuit het zuidoosten <Schilderij M. Dochter Metgen (= Mechtildis) (*23-3-1707, † 28-1-1766)
Pelsers 1930>. trouwde (14-8-1743) met Jan Keulers (*10-2-1707), zoon
van Lens (= Laurens) Keulers en Lysbeth Nijsten, en bleef
Families Coumans en Keulers in de noordelijke helft van met hem in haar ouderlijk huis wonen. Daar schonk zij het
het ”Huis op de Berg” leven aan vier kinderen:
Op 18 augustus 1705 verklaarde Dries Custers dat hij zijn (1) Maria Catharina Keulers (*6-5-1744).
gedeelte van het ”Huis op de Berg”, dat tussen de eigen- (2) Peter Keulers (*29-3-1746).
dommen van Peter Maes en de weduwe Sybilla Hamers - (3) Elisabeth Keulers volgt.
Lemmens lag, voor 525 gulden en een nieuwe hoed verkocht (4) Peter Mathijs Keulers (*25-1-1752).
had aan Herman Koumans <LvO 1315>. Herman Coumans of Het is niet geheel duidelijk hoe de eigendoms - of woon-
Koumans (*8-7-1671), zoon van Dijrck Coumans en situatie van de noordelijke helft rond 1740 was. Aan de
Metgen Penris, was getrouwd (6-4-1698) met Meijken vermelding dat Catharina Levina van Hoven (*2-11-1684)
Luijten, die hem vijf kinderen schonk: (zie hfdst. IX A, nr. 3) op 18 november 1742 haar (eerste)
(1) Dijrck of Theodoor Coumans (*10-1-1701). testament maakte, werd toegevoegd dat zij dit in de woning
(2) Jan Coumans (*1-1-1703). van Peter Keulers ”Op den Berg” deed. Uit geen andere
(3) Elisabeth Coumans (*28-10-1704). bron is ons een Peter Keulers als bezitter of bewoner van een
(4) Metgen Coumans volgt. gedeelte van het ”Huis op de Berg” bekend.
(5) Mathias Coumans (*13-12-1709).
Herman Coumans overleed op 1 december 1712 en werd Familie Rouschop in de noordelijke helft (sinds 1747)
door zijn weduwe bijna 35 jaren overleefd. Op 12 mei 1746 De tweede dochter Elisabeth Keulers (*31-5-1747, † 13-10-
ging zij met drie van haar nog levende kinderen en een klein- 1818) trouwde (22-5-1771) met de kleermaker Jan
kind een ”scheijdinge en deijlinge” betreffende een aantal Rouschop (*3-3-1740, † 3-4-1788), zoon van meester-
stukken land aan ”onder conditie dat jeder van haere kinders timmerman Simon Rouschop en Catharina Peumen of
haer jaerlix sal geven tot haer eerlich onderhoudt ende Paumen, en bleef met hem in haar ouderlijk huis wonen.
sustentatie vier vaeten roggen Maestrichter maete, drij vaeten Haar echtgenoot was te Hoensbroek geboren, maar in zijn
gerste ende een vat terwe ende jedereen oock vier gls. (= gul- prille jeugd was het gezin Rouschop - Paumen naar
dens) Maestr(ichter) cours”. Maar tot op haar sterfdag zou zij Wijnandsrade verhuisd. Het echtpaar Rouschop - Keulers
kreeg zes kinderen:
(1) Jan Simon Rouschop (*26-2-1772, † 28-9-1814), die
”raedermaeker” werd, trouwde (5-9-1801) met Maria
Elisabeth Paes (*18-1-1782, † 23-7-1852) en ging te
Krawinkel wonen. Na zijn dood hertrouwde (26-4-1819)
zijn weduwe met de weduwnaar Jan Willem Luijten (*12-5-
1770), broer van maire J.M. Luijten.
(2) Peter Mathijs Rouschop volgt.
(3) Stas (= Eustachius) Rouschop (*6-7-1777).
(4) Jan Leonard Rouschop (*5-6-1779), die op 7 augustus
1797 ’s avonds om 11 uur verdronk.
(5) Maria Sophia Rouschop (*5-8-1783, † 30-8-1812)
trouwde met Jan Norbert Glaesmaekers en ging met hem te
Lutterade wonen.

352

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 353

(6) Jan Willem Rouschop (*10-2-1787, † 22-6-1788).
Vader Jan Rouschop overleed in het ”Huis op de Berg” op 3
april 1788 in de leeftijd van 48 jaar. De jongste zoon over-
leed een paar maanden later. De tweede zoon Peter Mathijs
Rouschop (*18-6-1774, † 2-5-1848), die het beroep van
”snijder” van zijn vader had overgenomen, huwde (19-7-
1803) met Maria Anna Daemen of Dohmen (*10-3-1774, †
22-10-1843) en bleef met haar in het ouderlijke huis wonen.
Zij werden de ouders van van vijf kinderen:
(1) Jan Simon Rouschop (*6-10-1804, † 7-6-1886) werd
kleermaker en huwde (1833) met Catharina Elisabeth Soons
(*6-11-1807, † 16-11-1891).
(2) Pieter Rouschop (*12-11-1806, † Sittard 11-8-1885)
werd ook kleermaker en huwde (1841) met Anna Catharina
Penders.
(3) Jan Jacob Rouschop (*3-10-1809, † 13-12-1845) koos
eveneens het beroep van kleermaker.
(4) Maria Elisabeth Rouschop volgt.
(5) Stas Rouschop (*15-8-1815, † 28-12-1883) huwde (4-7-
1847) met Maria Johanna Willems (*14-1-1821, † 4-12-
1900) en ging in de Daalstraat wonen.

Families Ramakers en Kubben in de noordelijke helft bewoners de volgende details mee: ”Het schilderachtige
Alle vier zonen Rouschop verlieten het ouderlijke huis, ’Huis op de Berg’ werd omstreeks 1900 bewoond door drie
terwijl dochter Maria Elisabeth Rouschop (*1-4-1813, † 10- stille mensen, twee broers, waarvan er een op oudere leeftijd
1-1888) na haar huwelijk (12-6-1847) met de landbouwer nog een jonge vrouw aan de haak had geslagen. Als de dag in
Jan Hendrik Ramakers van Lutterade (*4-6-1803, † 19-5- de lucht kwam stond de boer op en zijn taak eindigde pas bij
1879), zoon van Jan Hendrik Ramakers en Maria Helena zonsondergang. Die van op de Berg gingen dan in een stoel
Recken, in het ”Huis op de Berg” bleef wonen. Het echtpaar zitten en dutten soms in om ’s morgens pas wakker te
Ramakers - Rouschop kreeg vier kinderen: worden voor het begin van een nieuwe sleurdag. Een pomp
(1) Pieter Mathijs Ramakers (*16-4-1848, † 9-9-1928). was er nog niet. Water voor de koffie en ander huishoudelijk
(2) Jan Hendrik Ramakers (*18-6-1850, † 29-8-1876). gebruik schepte men met de emmer uit de Geleen. De
(3) Jan Simon Ramakers (*17-3-1853, † 25-2-1926). mensen waren ondanks hun sober bestaan volkomen tevre-
(4) Anna Catharina Ramakers (*17-5-1858, † 30-8-1940) den” <NLim 11-11-1959. - LimDag 12-11-1959>. In zijn misdienaars-
huwde met Jan Kubben uit Lutterade (*28-2-1852, † 28-11- tijd (1925-1931) heeft de auteur meermalen een parochie-
1921). Ook dit echtpaar bleef aanvankelijk in het ”Huis op geestelijke vergezeld die aan deze toen bejaarde personen het
de Berg” wonen. Na de geboorte van hun kinderen Peter viaticum bracht; dan bleken zij inderdaad elk op een grote
Mathias (Pie) Kubben (*13-7-1894, † 10-4-1978) en Maria stoel met een hoge rug te zitten. Op het gedachtenisprentje
Anna Sibilla Kubben (*13-3-1899, † 30-5-1974) verhuisden van Jan Simon Ramakers staat o.a.: ”Door zijn goedhartig-
zij naar Lutterade. Daar werd nog de zoon Jan Hendrik heid en behulpzaamheid, door het geduldig verdragen van
(Arie) Kubben geboren (20-2-1902), die op jeugdige leeftijd
stierf (19-7-1912). Nadat daar hun huis wegens de uit-
breiding van de Staatsmijn Maurits was onteigend, bouwden
zij een huis aan de Eindstraat, dat op zijn beurt door een
later gemeentebestuur zou worden afgebroken. Pie Kubben
trouwde met Anna Maria Henriette Meens (*Spaubeek 6-8-
1896, † Geleen 5-7-1954) en ging in Walhorn (B.) een
boerderij uitbaten.
Pieter Mathijs Ramakers trouwde met de twintig jaar
jongere Maria Sophia Sieben (*Bingelrade 1-7-1868, †
Geleen 30-5-1926). Zij kwam met hem in het ”Huis op de
Berg” wonen; dit huwelijk bleef kinderloos. Jan Simon
Ramakers bleef ongehuwd en deelde de woning met zijn
oudere broer en zijn schoonzuster.
Architect P.A. SCHOLS deelde over de laatstgenoemde

353

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 354

Gedeelte van de achterzijde van het ”Huis op de Berg” <Foto
Rijksmonumentenzorg 1935>.

eene jarenlange kwaal heeft hij zich vele verdiensten 2. De graanmolen van Daniken
verworven voor de hemel”.
Na het overlijden van de drie bovengenoemden werd de De vroegste geschiedenis van de graanmolen van Daniken
noordelijke helft van het ”Huis op de Berg” verhuurd. Er en de pachtcontracten van de molenaars werden reeds in
woonde vrij lang het kroostrijke gezin van een spoorman deel I behandeld <98-99 en 342-343>. Al eerder had wijlen
Willems. FRITS HERMANS gegevens over het leenverband van die
molen met het leenhof te Valkenburg gepubliceerd
Het ”Huis op de Berg” verwoest (1945) en later door <TsHKVGel 1993, 43-47 en 49-51>. Thans zullen de ons bekende
nieuwbouw vervangen achtereenvolgende muldersgeslachten de revue passeren.
Op 18 januari 1945, toen Geleen reeds vier maanden door (Voor een luchtfoto van het complex zie GOA II, 82, en deel
Amerikaanse troepen bevrijd was, viel achter het ”Huis op I, 98.)
de Berg” een uit Duitsland afgeschoten en allicht voor een
strategische plaats in België bestemde ”vliegende bom,” die Door eigenaar in erfpacht gegeven (20-1-1479)
ontplofte en waardoor het hele gebouw verwoest werd. Op 20 januari 1479 gaven Reinier van Hulsberg en zijn
Gelukkig vielen toen geen slachtoffers. In de naoorlogse echtgenote hun goederen ”tot Geleen tot Daneken ende
jaren werd ter plekke een drietal nieuwe huizen gebouwd. daerontrent gelegen, te weten de Moolen tot Daneken, soo
Een daarvan werd betrokken door een dochter van het echt- en gelijck met de huysinge ende voorts met allen haer toe-
paar Janssen - Eummelen en haar gezin en een ander door behoor gelegen is (...) erfflijck ende voor altoos” in pacht aan
een dochter van het echtpaar Kubben - Meens en haar gezin. de aan de Peschstraat wonende Arendt Stassen en zijn echt-
genote Aleydis Penners, hun erfgenamen en nakomelingen
<AKA, port. 15, stuk 9>. Er zijn ons geen verdere details over dit
echtpaar bekend. De volgende met naam genoemde ”moller
te Daneken” was de in 1534 vermelde ”Johan aengen

354

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 355

s’dachs 12 stuijver, somma maeckt tesamen 22 gulden: 16
stuijver”.
Misschien was het feit dat de molen door twee vrouwen
werd geëxploiteerd de directe aanleiding om te trachten ze
aan iemand anders te verpachten. Op 30 augustus 1679
werd door de rentmeester van de prins Van Salm - met
ingang van St.-Andries (= 30 november) van dat jaar - een
uitvoerig pachtcontract voor twaalf jaar gesloten met Jan
Pinxten of Penxten en zijn vrouw Anna Henskens uit
Opoeteren (B.). Maar dat contract werd niet gerealiseerd,
want Neleken Roebroeck was kort daarvoren getrouwd (12-
4-1679) met Stas of Stesgen Baggen en beiden werden uit-
drukkelijk tezamen als ”pachter(e)ssen van de meulen van
Danicken” vermeld. Doch dat zou slechts een paar jaren het
geval zijn. Twee maanden nadat zij het leven aan de dochter
Meijken (25-9-1681) had geschonken, overleed haar echt-
genoot (30-11-1681).

Plattegrond van een gedeelte van Daniken van zuid naar noord Het westelijke gedeelte van de graanmolen te Daniken. De
in 1889. Bij de graanmolen (in het midden) ligt een voetbrug kleine aanbouw tussen het hoofdgebouw en het afstromend
(ten zuiden van de poel) over de Geleenbeek en over de afslag water was het turbinehuisje. Voordien was daar het scheprad
(links) ligt zowel een voetbrugje als een brug voor asverkeer. dat door het water in beweging werd gebracht.
Maar toen lag nog geen brug voor asverkeer over de Geleenbeek.
Later zou die ten noorden van de poel worden aangelegd.

Lijnde” <PSHAL 1929, 158>. Daarna ontbreekt gedurende ruim
een eeuw verdere informatie.

Pachters van de latere adellijke eigenaars De familie Penris (1681-1743)
Latere molenaars waren niet meer erfpachters, maar pacht- Claes Penris alias Hardtboums - welk alias niet slechts voor
ten de molen van de bestuurders van de heerlijkheid en het een enkele persoon maar voor alle toenmalige familieleden
graafschap Geleen. Uit de archieven is ons ten aanzien van gold - werd in 1681 graanmolenaar te Daniken. Hij was
de overgang van erfpachters naar pachters niets bekend. getrouwd (12-1-1678) met Meyken Beckers. Zijn contract
Wellicht werd aldaar door een heer of graaf van Geleen op werd in 1691 en 1703 telkens voor 12 jaren - met ingang
zijn kosten een nieuwe molen gebouwd. van Sint-Andries (= 30 november) - vernieuwd. Het echt-
paar Penris - Beckers kreeg acht kinderen:
De families Leurs, Roebroeck, Baggen en Pinxten (?) (1) Pietgen Penris (ged. 7-11-1678).
In 1637 was Peter Leurs molenaar te Daniken <PAG>. Op 15 (2) Neleken Penris (ged. 10-7-1681).
november 1657 werd de molen door graaf Arnold V (3) Anna Penris (ged. 3-3-1684) volgt.
Wolfgang Huyn van Geleen voor 12 jaren verpacht aan (4) Meyken Penris (ged. 14-7-1686).
Alert Roebroeck; daarna werd die pacht hernieuwd. Nadat (5) Giercken Penris (ged. 20-2-1689).
de mulder op 8 augustus 1677 was overleden, bleven zijn (6) Gerard Penris (ged. 4-10-1690).
dochters Neleken en Mayken in de molen wonen. (7) Mathias Penris (ged. 9-11-1693).
In 1679 werden er reparaties uitgevoerd, zoals blijkt uit de (8) Jenne (Joanna) Penris (ged. 21-9-1696, † 27-12-1780).
volgende nota: ”M(eeste)r Johan Crousen verclaert mits Claes Penris (†4-12-1707) werd als mulder niet opgevolgd
diesen dat hij heeft gewirckt met sijnen mede compagion door een van zijn zonen, maar door zijn schoonzoon Jan
aen die moelen van Daniken 19 dagh - Ick segge niegenthien Penris (*22-7-1683), zoon van Jan Penris en Anna
dach - ende dat int jaer 1679 ende jeder een heeft gehadt Hopperts, die vlak tevoren was getrouwd (23-11-1707) met

355

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 356

zijn dochter Anna Penris. In 1715 en 1727 werd diens De Danikermolen gezien vanuit het noorden. Geheel links staat
contract telkens voor 12 jaren hernieuwd. het bakhuisje op enige afstand van het complex <Schilderij Frits
Op 8 juni 1728 maakte de weduwe Maria Penris - Beckers Overings ca. 1920>.
in ”de meulen tot Daneken” haar testament. De schepenen
stelden vast dat zij - ”gelijck ons uijtterlijck heeft gebleec- (4) Joannes Mathias Zelis (ged. 16-4-1719).
ken” - ”haer verstandt, memorie ende vijff sinnen overal wel (5) Stephanus Zelis (ged. 27-3-1722) stierf jong.
maghtigh” was. Zij was speciaal bezorgd voor sommige van (6) Steven Henricus Zelis (ged. 2-1-1731) vestigde zich te
haar kleinkinderen, vooral de kinderen van haar dochter Maastricht, waar hij het beroep van hoedenmaker uitoefen-
Cornelia Penris (*1681), die eerst was getrouwd (20-7- de <Msg 1965, 61>.
1701) met schepen Anthon Penris, aan wie ze vijf kinderen De tweede zoon Gerard Zelis werd in 1754 als molenaar
had geschonken, en na zijn dood (27-7-1710) in het huwe- vermeld. Hij trouwde (20-10-1743) te Roermond met zijn
lijk was getreden (19-9-1713) met Hendrik Penris, met wie plaatsgenote Elisabeth Luijten (ged. 24-12-1715, † 13-1-
ze drie dochters had. Het niet aan haar nakomelingen 1799), dochter van Nicolaas Luijten en Maria Wilms of
geschonken gedeelte werd besteed aan honderd missen Willems. In 1761 en 1767 werd zijn pachtcontract ver-
- waarvoor zij acht priesters met naam opgaf - en aan brood, nieuwd. Het echtpaar Zelis - Luijten kreeg zeven kinderen:
gebakken van twee malder rogge, dat op de dag van haar (1) Maria Rosa Zelis (*28-8-1744) trouwde met Lambert
begrafenis aan de armen van Geleen moest worden uit- Göbbels uit de Hegstraat <Deel I, 310>.
gedeeld <LvO nr. 1317>. Zij overleed een week later (15-6- (2) Nicolaus Zelis (ged. 19-6-1746).
1728). (3) Joannes Nicolaus Zelis (ged. 14-3-1748) trad in bij de
Het echtpaar Jan en Anna Penris kreeg tien kinderen, van dominikanen te Sittard en nam de kloosternaam Hyacinthus
wie er twee blijkbaar vrij jong stierven: aan. Hij was de laatste procurator van dat klooster voordat
(1) Cornelia Penris (ged. 12-2-1709). het in 1797 door de Fransen werd opgeheven. Later bedien-
(2) Nicolaus (Claes) Penris (ged. 7-10-1710). de hij de St.-Michielskerk aldaar. Toen koning Willem I op
(3) Anna Catharina Penris (ged. 8-5-1712). 5 juni 1815 Sittard bezocht, overhandigde pater Zelis - in
(4) Anna Catharina Penris (ged. 1-1-1715). naam van negen nog levende confraters - hem een verzoek-
(5) Herman Penris (ged. 23-1-1717). schrift om naar hun klooster te mogen terugkeren. De vorst
(6) Joannes Andreas Penris (ged. 1-12-1718). beloofde dat verzoek in te willigen, maar liet daarna niets
(7) Stephan Penris (ged. 27-11-1721). meer van zich horen. Tot driemaal toe werd de aanvraag bij
(8) Eustachius (Stas) Penris (ged. 22-11-1722). de regering herhaald, maar die pogingen bleven vruchteloos.
(9) Maria Elisabeth Penris (ged. 26-1-1725). Pater Hyacinthus overleed op 4 augustus 1819 en werd in
(10) Joanna Mechtildis Penris (ged. 21-7-1727). zijn kloosterhabijt begraven <DunckelPot, 47. - PSHAL 1911, 346 en
In 1736 werd het pachtcontract slechts voor zes jaren 414. - Deel I, 381; II, 44>.
verlengd. Na het overlijden van deze molenaar (17-7-1739) (4) Joannes Jacobus Zelis (ged. 30-7-1750).
zou noch een zoon noch een schoonzoon het bedrijf over- (5) Joannes Mathias Zelis (ged. 20-6-1752).
nemen; zijn weduwe († 16-10-1753) bleef de molen nog een (6) Stephanus Henricus Zelis (ged. 2-11-1754).
paar jaren exploiteren. De volgende mulders waren haar (7) Jan Theodoor (Dijreck) Zelis (ged. 24-4-1758, † Sittard
twee jaar jongere zuster Meijken Penris (ged. 14-7-1686) en 20-11-1822) trouwde (4-2-1781) te Sittard met Anna
haar zwager Jan Zelis. Helena Gielen uit die stad.
In het pachtcontract van 17 november 1767 was sprake van
De familie Celis, Selis of Zelis (1743-1810) de aankoop van 66 roeden weid” om een vaerdt (= toe-
Op 9 juli 1743 werd schepen Jan Celis, Selis of Zelis (ged. gangsweg) te hebben aen voors(egde) moelen over de
Munstergeleen 14-9-1685, † Geleen 23-7-1763) als de Beeck”. Waarschijnlijk dateert uit die tijd de brug vanaf het
nieuwe pachter van de Daniker graanmolen vermeld. Zijn
vader Stas Zelis (ged. Geleen 17-1-1655), zoon van Gierken
(= Gerard) Zelis (ged. Geleen 13-3-1632) en Bilken (=
Sybilla) Hamers, was te Munstergeleen getrouwd (7-9-
1681) met Caecilia Wij(e)nen en was daar blijven wonen.
Na het overlijden van zijn vrouw (31-10-1702) keerde Stas
Zelis naar Geleen terug († 29-1-1725). Zijn zoon Jan Zelis
trouwde (15-4-1711) met Meyken Penris (ged. 14-7-1686,
† 2-1-1747), dochter van de mulder Claes Penris. Het echt-
paar Zelis - Penris kreeg zes zonen:
(1) Nicolaas Zelis (ged. 31-12-1711).
(2) Gerard Hilgerus Zelis (ged. 2-11-1713) volgt.
(3) Stephanus Zelis (ged. 24-8-1716).

356

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 357

molenerf over de Geleenbeek in westelijke richting, die via (13) Joanna Catharina Zelis (*17-8-1803, † 7-7-1852)
een pad en een vonder over de afslag op de weg van Daniken trouwde (25-5-1827) met Pieter Joseph Vleugels (*16-1-
naar Geleen aansloot en aldus voor de bewoners van de 1798), zoon van Leonard Vleugels en Catharina Willems.
molen de kerkgang verkortte. Ook blijkt uit dat contract dat (14) Anna Maria Zelis (*6-2-1806).
de gronden van de niet meer functionerende oliemolen Rond 1780 liet Nicolaas Willems, bezitter van het graaf-
eveneens door de graanmulder werden gepacht. schap Geleen, allerlei veranderingen in de molen aan-
Na het overlijden van Gerard Zelis (26-12-1771) werd de brengen. Zo werd er o.a. een zaagmolen ingericht die later
molen gedreven door zijn weduwe en hun zoon Jan Mathijs weer werd opgeheven <Deel I, 203>. Ten aanzien van de graan-
Zelis (ged. 23-7-1752). In 1776 en 1787 werd de pacht molen staan ons uit die tijd geen nadere gegevens ter
vernieuwd. Op 15 juli 1778 huwde de jonge mulder met Maria beschikking.
Pijls (*Stammenhof 25-9-1753), dochter van Henri Pijls en Nadat zijn moeder Elisabeth Luijten was overleden (31-1-
Maria Margaretha L’Ortye, die hem negen kinderen schonk: 1799) bleef Jan Mathijs Zelis niet lang meer in de graan-
(1) Maria Elisabeth Zelis (*9-6-1779) werd later blind († 21- molen te Daniken wonen. Op 1 oktober 1801 pachtte hij de
4-1855). molen van Sint-Jansgeleen en verhuisde hij met zijn gezin
(2) Jan Gerard Zelis (*22-1-1781) volgt. daarheen. In 1807 waren daar nog acht kinderen bij hun
(3) Jan Hendrik Zelis (*5-1-1783, † 25-1-1783). vader en (stief)moeder. Deze laatste overleed er op 23 maart
(4) Jan Lambert Zelis (*17-12-1783, † 23-9-1857) trouwde 1822. In het voorjaar van 1828 verhuisde Jan Mathijs Zelis
(15-9-1822) met de weduwe Maria Magdalena Vleugels - met zijn nog ongehuwde kinderen naar het vroegere huis
Vroemen uit de Jodenstraat <Deel II, 187>. Van den Stock etc. aan de Dorpstraat (= Marcellienstraat) te
(5) Helena Zelis (*11-1-1786) trouwde (25-11-1830) met Oud-Geleen, dat zijn ouders in 1761 hadden gekocht. Daar
Jan Andreas Loyson (*25-6-1776, † 5-4-1849), zoon van de is hij op 4 april 1829 overleden.
halfers op de hoeve van Sint-Jansgeleen Joannes Loyson en
Maria Anna Henssen, en weduwnaar van M.E. Kerckhoffs Café Frings bij de brug over de afslag te Daniken. Hier kwam
uit Hobbelrade. menige klant van de mulder een glaasje drinken, terwijl zijn
(6) Hendrik Zelis (*1-4-1788, † 9-11-1829) trouwde (29-4- granen gemalen werden <Tekening P.A. Schols 1930>.
1816) met Catharina Elisabeth Banens (*Spaubeek 19-7-
1788), dochter van Jan Mathijs Banens en Maria Anna Zijn oudste zoon Jan Gerard Zelis (*22-1-1781) was in 1801
Reumkens, en ging te Hobbelrade wonen; hij werd eerst niet mee naar Sint-Jansgeleen gegaan maar was op de molen
secretaris en daarna burgemeester van Spaubeek (1827- te Daniken gebleven. Kort na het vertrek van zijn familie-
1829). Zijn weduwe trouwde (23-10-1834) met de weduw- leden trouwde hij (10-10-1801) met Maria Sybilla Helgers
naar Pieter Mathijs Göbbels (*6-3-1789), zoon van Lambert (*28-10-1782) van de hoeve Ten Eijsden. Dit echtpaar
Göbbels en Rosa Zelis. kreeg vier dochters, nl. Maria Elisabeth, Maria Joanna,
(7) Nicolaas Zelis (*25-9-1790, † 25-3-1796). Maria Ida en Maria Catharina Zelis. In 1806 pachtte Jan
(8) Maria Gertrudis Zelis (*26-3-1792) trouwde te Gerard Zelis de molen te Daniken mede in naam van zijn te
Spaubeek (7-11-1816) met Willem Peussens uit Nagelbeek Sint-Jansgeleen wonende vader. Doch zijn zwakke gezond-
(*5-3-1787), zoon van Willem Peussens en Anna Maria heid liet hem niet toe het bedrijf nog lang voort te zetten. In
Wouters. 1810 gaf hij dit op en reeds twee jaar later overleed hij (21-
(9) Maria Cornelia Zelis (*14-3-1794) trouwde (3-2-1826) 11-1812).
met Mevis (= Bartholomeus) Pijls (*Schinnen 24-5-1800), Bij de scheiding en deling van de nalatenschap van zijn vader
zoon van Arnold Pijls en Maria Elisabeth Wingaerts, en ging
met hem te Spaubeek wonen.
Vier dagen na de geboorte van haar negende kind overleed
Maria Joanna Pijls (18-3-1794). Op 24 juli 1795 trouwde
Jan Mathijs Zelis - na hiervoor een speciale kerkelijke
dispensatie te hebben verkregen <St.-Jansgeleen, 178-179> - met
zijn nicht Maria Elisabeth Luijten (*18-5-1762), dochter
van Mathis Luijten (broer van zijn moeder) en Magdalena
Proosten. Zij zou hem nog vijf kinderen schenken:
(10) Mathis Andries Zelis (*30-11-1796) trouwde (2-9-
1832) met Maria Mechtildis Damoiseaux en zou de stam te
Oud-Geleen voortzetten (zie hfdst. IX A, nr. 3).
(11) Anna Maria Zelis (*7-4-1799, † 23-11-1805).
(12) Maria Ida Zelis (*13-7-1801) trouwde te Spaubeek (30-
4-1825) met Roger Pijls (*Oirsbeek 26-8-1802), zoon van
Roger Anton Henri Pijls en Maria Agnes Cremers.

357

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 358

Jan Mathijs Zelis († 25-4-1829) woonden de weduwe Maria (1) Bartholomeus Cloots (*Nuth 20-9-1792, † Klimmen 7-
Sybilla Zelis - Helgers en haar jongste dochter Maria 2-1858).
Catharina Zelis te Maasniel. Haar drie meerderjarige (2) Jan Leonard Cloots (*Nuth 28-10-1794, † Nuth 4-4-
dochters Elisabeth, Ida en Joanna waren destijds respectieve- 1855).
lijk te Geleen, Sint-Pieter bij Maastricht en Maasniel in In het huis aan de Peschstraat werd het gezin met zes
dienst. kinderen uitgebreid:
(3) Kaspar of Caspar Cloots (*11-3-1797) bleef tot aan zijn
De familie Cloots (1810-1928) huwelijk (22-5-1824) met Maria Ida Voncken (*Hoens-
Op 15 maart 1810 werd de graanmolen van Daniken voor broek 28-4-1802) in de molen wonen en vestigde zich dan
negen jaren verpacht aan Jan Willem Cloots (*Nuth 16-10- als herbergier en winkelier aan de Jodenstraat, later in de
1759), zoon van Leonard Cloots en Maria Schutgens, die te Dorpstraat (= Marcellienstraat) tegenover de ingang tot het
Nuth was getrouwd (26-6-1791) met Anna Maria kerkhof. Het echtpaar Cloots - Voncken kreeg elf kinderen.
Drummen (*Grijzegrubben 26-1-1766). Half maart 1796 (4) Maria Elisabeth Cloots (*23-11-1799, † 19-2-1845).
was hij met haar en hun twee kleine kinderen uit den (5) Jan Pieter Cloots (*20-9-1802) trouwde (9-10-1825)
Rucken (onder Nuth) in het huis van hun oom en tante met Maria Josepha Boschouwers (*Klimmen 14-8-1797) en
Frans Cloots en Elisabeth Keulers aan de Geleense vestigde zich eveneens als herbergier te Geleen. Hij overleed
Peschstraat komen wonen. te Essen (D.) (12-8-1847); zijn weduwe bleef met haar
Op 27 april 1795 hadden die oom en tante voor notaris kinderen de herberg aanhouden.
Luijten hun testament gemaakt, omdat ”zij tot alsulcke (6) Pieter Joseph Cloots (*7-3-1805) volgt.
hooge jaeren en lijfsswackheden gekomen waeren, dat zij (7) Frans Cloots (*7-8-1807, † 23-8-1807).
niet meer in staet waeren hunne geringe goederen te bewerc- (8) Christiaan Cloots werd in de Danikermolen geboren
ken ende te beobagten (= waar te nemen)”. Daarom waren (25-6-1810) en stierf binnen een jaar (3-5-1811).
zij met hun neef Joannes Wilhelmus Cloots de volgende Gewoontegetrouw werd bij de wisseling van mulders door
overeenkomst aangegaan. Hij ontving de ”huijsinge, schuyr een paar deskundigen - in aanwezigheid van de vertrekkende
en stallinge met koolhoff, en alle andere hoegenaemde en van de inkomende mulder - een rapport opgemaakt over
gronden en erven in verscheyde parcelen, soo onder Geleen de toestand van de diverse onderdelen van de graanmolen en
als onder de gemeynte Schinnen of elders gelegen (...) werd speciaal de dikte van de maalstenen genoteerd. Uit de
daerinne begreepen de heijde, en meubelen, gereijden, effec- ”Maet en specificatie, waerin sig bevonden heeft de Daniker
ten, bestialen (= vee), actien en credyten (... ) waertoe hij (= Graenmoelen bij het intreden van Johannes Wilhelmus
de neef) zig is verbindende van hun cedenten (= schenkers) Cloots - Heden den 16 Meert 1800 thien” vernemen wij
hun beyder leven lang geduerende op te passen, bij te staen vooreerst: ”bij het intreden van toust (= pachtcontract) heeft
en te onderhouden in het huijs bij (= door) hun tans sig in de moelen geen stroy nog (= noch) mest bevonden”.
bewoont, naer hunnen staet en conditie in kost en kleederen Na een overzicht van het gewicht en de waarde van de aan-
gelijck zij dat tans zijn hebbende, en voorts met last van hun wezige ”ijsers, dessers, pannen en pielen” is er sprake van
donateurs (= schenkers), naer hunne dood, christelijk te ”den oversten steijn of looper van de onderste moolen” en
laeten begraeven met kercke diensten en uytvaert als gebruy- ”den looper aen de bovenste moolen”. Daarmee werden
kelijk en sal hij donataris (= toebedeelde) nog gehouden zijn blijkbaar niet twee molens bedoeld, maar de beide op elkaar
van op den dag van hunne uytvaerten te laeten uytdeelen aen liggende en tegen elkaar wrijvende molenstenen.
hun sterffhuijs voor jeder het brood gebacken van twee Ofschoon de Fransen, die een einde aan de adellijke voor-
malder koren (= rogge), en buyten dien sal hij donataris rechten van het ”ancien régime” hadden gemaakt, hier toen
gehouden zijn van jaerlijks en alle jaeren, met de dood van de teugels in handen hadden, bevatte het contract van 15
den eerst stervenden van hun donateurs te beginnen, te maart 1810 nog details die uit die periode waren over-
laeten celebreeren tot hunner ziele laevenis een jaergetijd in gebleven. Zo moest de mulder op het feest van St.-Thomas
de parochie kercke van alhier (...) en met aenstaende half (= 21 december) een hoeveelheid graan op het kasteel van
Meert 1796 bij hun donateurs hier te Geleen in hun St.-Jansgeleen leveren en elk jaar op het kasteel te
bewoont huijs te komen met zijne huijshoudinge wonen, Amstenrade tien mooie kippen of eenden bezorgen. Ook
opdat de donateurs des te beter van hunne oppassinge en moest hij de traditie onderhouden om elk jaar 26 gulden aan
onderstant verseekert zijn (...) welke (goederen, rechten en de pastoor van Geleen te overhandigen <Deel I, 195>.
plichten) hij acceptant aen merckende verclaerde tot naer- Uit de vereiste garantiestelling vernemen wij dat het echt-
kominge van ’t geene voorschreven vooral te obligeeren (= paar Cloots - Drummen toen te Geleen reeds een paar
verplichten) de hierbij gedonateerde goederen, huijsing en huizen en tien stukken land en weide bezat met een
bouagie en voorts zijne verdere andere meubele en immeu- gezamenlijke oppervlakte van 1.231 roeden. Bovendien had
bele goederen soo onder Nuth of elders gelegen”. het op den Rucken te Nuth een huis met vier en een half
Het echtpaar Cloots - Drummen had bij zijn komst naar bunder grond. Daarna zouden die bezittingen nog aanzien-
Geleen twee kinderen: lijk worden uitgebreid.

358

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 359

Op 5 maart 1819 werd de pacht vernieuwd. In 1822 liet (3) Willem Hubert Cloots
Jean-Baptiste de Marchant d’Ansembourg die toen niet
alleen de eigenaar van de molen was, maar ook de mulders- (*2-4-1870) werd op 18
woning bezat, de oude molen geheel afbreken en een nieuwe
opbouwen. Het plakken en pleisteren duurde 22 dagen en maart 1893 tot priester
het verven zeven dagen. De molen lag toen twee maanden
stil. Maar het woonhuis schijnt destijds niet herbouwd te gewijd. Op Paaszondag
zijn, want de mulder had de werklieden (althans gedeeltelijk)
in de kost. In 1828 en 1835 hadden er reparaties aan het van dat jaar droeg hij in de
molenwerk plaats. Anna Maria Drummen, de echtgenote
van de mulder, overleed op 6 augustus 1826. parochiekerk van Oud-
Op 15 maart 1834 werd de pacht andermaal vernieuwd,
maar nu werd ze aanvaard door de zoon Pieter Joseph Cloots Geleen zijn eerste plech-
(*1805). De oude mulder verhuisde naar zijn vroegere
woning aan de Peschstraat, die zijn zoon Jan Leonard en zijn tige H. Mis op. Kort daar-
dochter Elisabeth met hem deelden. Daar maakte hij op 17
mei 1836 zijn testament, waarin hij o.a. aan genoemde na ging hij als leraar naar
dochter ”mijn beste veere-bed, de beste veere-hoofdpulling
(= hoofdkussen) (...) de bedstede in de keuken” (= alkoof) en het Bisschoppelijk College
diverse stukken grond schonk <NAJML nr. 406>. Hij overleed
een week later (25-5-1836). te Roermond. Op 14 juli
Pieter Joseph Cloots trouwde (21-6-1833) met Anna
Catharina Mannens (*Hoensbroek 12-12-1807, † Geleen 1914 volgde zijn benoe-
17-9-1863), dochter van Jan Herman Mannens en Maria
Catharina Houtvast. Het echtpaar Cloots - Mannens kreeg ming tot professor en pro-
negen kinderen:
(1) Jan Willem Cloots (*28-5-1834) trouwde (21-2-1857) Mgr. Prof. Willem H. Cloots visor van het groot semi-
met Johanna Elisabeth Willems (*9-12-1828) uit Krawinkel.
(2) Maria Elisabeth Cloots (*6-9-1835) trouwde (23-4- (1870-1948). narie aldaar. De laatste
1869) met Jan Laurens Schaepkens (*Schin op Geul 2-11-
1828), hoefsmid te Klimmen. jaren vóór zijn overlijden
(3) Paulus Joseph Cloots (*5-11-1837) volgt.
(4) Maria Hubertina Cloots (*7-4-1839) verdronk in de bracht hij in een rusthuis te Heerlen door († 11-10-1948).
Geleenbeek (7-6-1845).
(5) Maria Josepha Cloots (*18-11-1840) vertrok naar (4) Helena Hubertina Cloots (*18-12-1871) huwde te
’s-Hertogenbosch (19-10-1872).
(6) Louis Cloots (*14-9-1843, † 9-3-1873). Geleen (12-10-1906) met Jan Michiel Beltgens uit Munster-
(7) Martha Josephina Cloots (*10-5-1846) vertrok naar
Maastricht (24-10-1868). geleen en overleed te Sittard (12-4-1920).
(8) Thomas Joseph Cloots (*1-10-1849) studeerde te Rolduc
en vertrok daarna naar ’s-Hertogenbosch (23-6-1874).
(9) Gertrudis Wilhelmina Cloots (*25-3-1852, † 22-12-
1856).
Na het overlijden van Pieter Joseph Cloots (25-10-1852)
werd het bedrijf door de zoon Paulus Joseph Cloots (*1837)
overgenomen. Hij trouwde (30-8-1866) met Maria
Elisabeth Hoofs (*2-12-1845), een halfersdochter van de
Stammenhof (Sweikhuizen). Zij werden de ouders van veer-
tien kinderen:
(1) Maria Elisabeth Cloots (*3-7-1867, † Spaubeek 27-8-
1938) trouwde (1897) met Jan Hubert Jacobs (*ca.1871) uit
Spaubeek.
(2) Catharina Paulina Agnes Cloots (*13-1-1869, † 28-9-
1933) trouwde (1-5-1903) met Jan Dominicus Donners uit
Abshoven (*13-7-1864, † 27-8-1949).

359

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 360

1955) trouwde met Hubert Jozef Guillaume Nelissen van de
hoeve Ten Eijsden (*2-4-1880, † 28-12-1946).
(12) Maria Dorina Cloots (*26-12-1883, † 20-11-1913).
(13) Hubert Joseph Cloots (*27-3-1885) volgt.
(14) Josephina Wilhelmina Victorina Cloots (*4-8-1888, †
3-3-1941) bleef ongehuwd.
In 1869 liet het echtpaar Cloots - Hoofs - uit voorzorg,
ingeval het molencontract niet vernieuwd mocht worden -
in de Pieterstraat een huis bouwen, waarvan de poortsteen
de initialen P.J.C. - M.E.H. droeg. De oorsprong van dat
huis blijkt ook uit de afgesleten molenstenen voor de voor-
deur en aan het einde van de gang. Daar woonden achter-
eenvolgens de gezinnen Donners - Cloots en Nelissen -
Cloots.

(5) Jan Hubert Cloots (*20-9-1873, † 19-11-1873). De vroegere graanmolen gezien vanuit het noorden in 1945.
(6) Laurens Hubert Cloots (*19-10-1874, † 6-11-1948) Geheel rechts ontbreekt het turbinehuisje, waaruit blijkt dat dit
trouwde (5-10-1906) met Jeannette Schrijnemakers (*15- gebouw toen niet meer als molen werd gebruikt <Tekening P.A.
12-1880, † 19-3-1973) uit de brouwerij te Oud-Geleen en Schols>.
ging in de Stationstraat een door hem gebouwd huis
bewonen en er een houthandel drijven. Ook nam hij werken Op 15 januari 1875 werd het gangwerk van de molen en een
aan; zo bouwde hij o.a. de kapel van Abshoven. Hij was gedeelte van de woning door brand vernield.
tevens bekend als een der oprichters van de steenfabriek De mulder Paulus Joseph Cloots overleed op 9 september
”Plinthos” te Daniken <Deel II, 206> en als directeur van de 1904. Over zijn begrafenis schreef de krant: ”Maandag
harmonie ”St.-Cecilia” <Deel II, 225>. morgen (12 september) heeft hier de plechtige begrafenis
(7) Pieter Hubert Cloots (*2-9-1876, † 30-9-1876). plaats gehad van den heer Paulus Jos. Cloots, voorzitter van
(8) Maria Antoinetta Cloots (*4-9-1877) trouwde (4-10- het Armbestuur, lid der commissie van de Kon. Harmonie
1901) met Willem Hubert Hennekens (*Beek). Zij bewoon- en Broedermeester van St. Antonius. Zelden hebben wij een
den aanvankelijk de Lünenschloßhof (bij Lindenheuvel) en begrafenis hier gezien, waarbij zooveel belangstelling en deel-
later de hoeve Rustenburg te Bunde. neming werd betoond; van heinde en verre waren zijn tal-
(9) Maria Hubertina Mathilde Cloots (*19-5-1879) huwde rijke vrienden gekomen om de laatste eer te bewijzen aan
(25-4-1919) met Joseph Martinus Lemmens (*2-2-1874) den dierbaren afgestorvene. Aan het sterfhuis door boven-
uit Munstergeleen en overleed te Amstenrade (20-1-1972). genoemde vereniging afgehaald, hield bij de kruisweg en aan
(10) Wijnand Joseph Cloots (*4-2-1881, † 8-10-1881). het dorp de treurige stoet, vooruitgegaan door de Harmonie
(11) Maria Hubertina Pauline Cloots (*12-9-1882, † 30-4- en commissie, waarvan een der leden een plechtige krans
droeg, halt om voor de zielerust van den overledene te
bidden. Nadat het lijk nabij het dorp door een 20 tal geeste-
lijken was afgehaald en het miserere was gezongen, speelde
de Harmonie onder directie van den heer G. Collombon een

360

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 361

treurmarsch, die een diepe indruk maakte. Het waren de De vroegere molenaar P.H.A. Paulissen op het binnenerf van
leden der Broederschap van de H. Antonius, die het lijk het complex.
kerkwaarts droegen. Na de kerkelijke plechtigheid begaf de Geholpen door zijn zonen zette de vroegere mulder daarna
stoet zich grafwaarts, alwaar bij de geopende groeve de heer zijn melkhandel voort. Hij overleed op 29 mei 1963; zijn
J.M. Peusens, president van de Harmonie, het woord nam echtgenote was reeds op 14 december 1953 overleden.
om in treffende taal den doode te herdenken, aan wien de Het echtpaar Paulissen - Hennen had zeven kinderen:
Harmonie zooveel te danken had en die zoo algemeen geacht (1) Joseph (Zef) Paulissen (*18-10-1914, † 9-6-1982).
en bemind werd. Na hem een laatste vaarwel en een tot (2) Hubertus (Hub) Paulissen (*8-12-1915, † 25-5-1988).
weerzien in betere gewesten te hebben toegeroepen, dankte (3) Henriette Paulissen (*4-4-1917, † 20-2-2000).
de Z. E. Z. Gel. Dr. Mannens, professor aan het Groot (4) Bernardus (Ben) Paulissen (*6-5-1919, † 6-12-1996).
Seminarie te Roermond, neef van den overledene, namens (5) Bertha Paulissen (*7-4-1921, † 10-1-2009).
de familie, den geachten spreker en allen die de laatste eer (6) Antonia Paulissen (*30-10-1922).
aan den afgestorvene hadden bewezen. Hij ruste in vrede” (7) Rosalie Paulissen (*4-7-1926).
<DLA 17-9-1904>.
De Danikermolen werd gedurende de volgende jaren door Spelende kinderen op het binnenerf van het vroegere molen-
zijn weduwe, geholpen door haar zonen Hubert (*1874) en complex.
Joseph (*1885), geëxploiteerd. In 1904 plaatste zij een
turbine of horizontaal waterrad in de molen. In 1912 kocht
zij de molen van Clotilde von Wendt-Holtfeld, geboren
gravin De Marchant d’Ansembourg, die dit complex bij de
dood van haar vader Jean-Baptiste <Deel II, 206> had geërfd.
Joseph Cloots trouwde te Heerlen (17-9-1925) met Joanna
Maria Hubertina Vijgen (*Heerlen 12-8-1888) en nam het
bedrijf over. Zijn moeder verhuisde naar een huis aan de
Dorpstraat (= Marcellienstraat) te Oud-Geleen, nl. op de
noordelijke hoek van de ingang tot ’t Straatje <Deel I, 108>. Na
haar dood (27-2-1927) verliet het echtpaar Cloots - Vijgen
de molen, vestigde zich in genoemd huis en verbouwde het
tot drogisterij ”De Mortier”. Daar is Joseph Cloots op 21
november 1964 overleden. Zijn weduwe vertrok op 18
december 1972 naar Brunssum, waar zij op 24 mei 1975 in
een verzorgingshuis is overleden.

De familie Paulissen (1928-1963)
Op 19 mei 1928 verscheen in de krant een verkoopannonce
met o.a. de volgende inhoud: ”De welbekende en goed-
beklante Danikermolen, met woonhuis, schuur, stallingen,
vruchtbare boomgaarden, wei- en bouwlanden, gelegen te
Geleen, op 3 minuten afstand van het station (...). De water-
graanmolen is van prima constructie, met Phönix turbine,
riemendrijfwerk, drie maalgangen en ijzeren sluisinrichting”
<DNB 19-5-1928>. Hierop volgde op 7 juni 1928 de openbare
verkoop van de Danikermolen door de erfgenamen Cloots
in café Canisius (hoek Marcellienstraat-Pastoor Voncken-
straat) voor notaris Mélotte aan Petrus Hubertus Aloysius
Paulissen uit Ransdaal (*Margraten 10-11-1879) en zijn
echtgenote Maria Margaretha Hennen (*Voerendaal 19-9-
1885).
De nieuwe eigenaars betrokken de mulderswoning op 1 april
1929 en lieten de turbine repareren. Maar bij de kanalisatie
van de Geleenbeek in 1936-37 werd het huisje waarin zich
de turbine bevond, afgebroken en werden de sluizen
opgeheven. Bijgevolg werd er sindsdien niet meer gemalen.
Toen werd het houten brugje over de Geleenbeek bij het
binnenerf door een betonnen constructie vervangen.

361

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 362

Er valt nog te vermelden dat de grote brug door Daniken in alleen aanvullende inlichtingen verschaften, maar ook tot
de vroege morgen van 10 mei 1940 door Nederlandse herziening van destijds geuite opinies leidden.
militairen werd opgeblazen en dat de later op die dag aldaar Aangezien reeds eerder vrij uitvoerig werd uitgeweid over de
arriverende Duitse militairen via het erf en de voetbrug van bezitters en de bewoners van het kasteel van Sint-Jansgeleen
die molen de Geleenbeek overstaken. in de periode 1558-1795, d.w.z. toen het kerspel Geleen
Involge een raadsbesluit van 3 december 1963 werden de eerst een onderdeel van de heerlijkheid Geleen en daarna van
gebouwen bij notarisakte van 28 mei 1964 door de gemeen- het graafschap Geleen uitmaakte <Deel I, 145-147, 156-162 en 189-
te gekocht. (Voor een relaas over de opzettelijke en nodeloze 107>, zal hier vooral aandacht worden besteed aan de ons
verwoesting van de graanmolen op 29 mei 1967: zie hfdst. bekende personen in verband met de stichting, verande-
VIII, nr. 10.) ringen en afbraak van dit kasteel.

Het vroegere molencomplex gezien vanuit het oosten <Foto
Rijksmonumentenzorg te Zeist>.

3. Het kasteel van Sint-Jansgeleen Gedeelte van de Tranchotkaart (begin 19de eeuw) met Sint-
Jansgeleen gezien vanuit het zuiden. Het toen nog resterende
Ofschoon het complex van Sint-Jansgeleen nooit binnen de gedeelte van het herenhuis ligt rechtsboven (ten noordoosten)
grenzen van het kerspel of de gemeente Geleen heeft gele- van de hoeve (midden) en de brouwerij ligt rechtsonder (ten
gen, werd door verscheidene liefhebbers van de lokale en zuidoosten) van deze laatste, terwijl het molencomplex verder
regionale historie erop aangedrongen dat het herenhuis, noordwaarts aan de Geleenbeek ligt.
waarvan de bouwvallige resten in de 20ste eeuw werden af-
gebroken, in dit deel besproken zou worden. Hun motief Een 12de-eeuwse Geleense edelman bewoner van een
was het feit dat het gedurende bijna vier en een halve eeuw kasteel ter plaatse ?
de officiële bestuurszetel was van de heerlijkheid Geleen De in de schenkingsakte van het patronaatsrecht te
(1558-1654) en het graafschap Geleen (1654-1795), waar- Spaubeek door vrouwe Aleidis van Beek aan de abdij
van het kerspel Geleen een integraal deel uitmaakte. Nog in Kloosterrade (Rolduc) (1148) genoemde Wilhelmus nobilis
2002 werd dat vroegere kasteel ”het belangrijkste monument vir de Glene, d.w.z. ”Willem, edelman van Geleen” <Klooster,
van Geleen” genoemd <HJLvZ 2002, 59>. 16-17 en 292-293. - PSHAL 56 (1920), 46-47> werd door BOEREN
In 1985 publiceerden wij - als nr. 9 van de serie ”Wat Baek ”Willem van St. Jans Geleen” genoemd en als ”de heer van
ós bud” - het boek Sint-Jansgeleen, Kasteel, Hoeve en Molen. St. Jans Geleen” aangeduid. In verband met een protest door
Van de drie in die titel genoemde gebouwen was toen alleen Gozewijn IV van Valkenburg tegen die schenking <Ernst VI.
het eigenlijke kasteel of herenhuis - op de kelders en de 151-152. - PSHAL 40 (1904) 304-305> noemde die auteur hem niet
fundamenten na - verdwenen; de beide andere bestaan thans alleen een leenman van de heer van Valkenburg maar
nog, zij het niet meer in hun vroegere vorm. Ook het aldaar beweerde hij tevens dat deze laatste, die het patronaatsrecht
apart staande gebouw dat in een gevelsteen het jaartal 1567 voor zich had opgeëist, dit aan deze ”Willem van St. Jans
draagt, is tot heden bewaard gebleven (zie onder ”Addenda” Geleen” zou hebben geschonken. En hieraan voegde hij nog
bij deel I, 47 en 149). toe dat genoemde Willem een voorvader was van de heer van
Een bijkomend motief om in dit verband het kasteel Sint-Jansgeleen die circa 1175 aanspraak op dat patronaats-
van Sint-Jangeleen andermaal te bespreken is het feit dat er recht maakte <Boeren, 94-97>.
sinds de publicatie van ons bovengenoemd boek door opgra-
vingen een paar aspecten aan het licht zijn gekomen die niet

362

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 363

Als men de bevestiging door ridder Willem van Glene van de door de middeleeuwse dichter JAN VAN HEELU vermeld.
schenking door vrouwe Aleidis van Beek in de context Volgens die auteur zou toen tussen de Maas en de Rijn
plaatst van enerzijds het feit dat Spaubeek destijds tot Beek alleen Gozewijn van Born dapperder dan Tilman van
behoorde en anderzijds van de observatie dat dit gedeelte van Schinnen zijn geweest <Heelu, v. 2063-270>.
Spaubeek naar een latere eigenaar Her Jans Glene zou Uit zijn huwelijk met Benedicta Flecke van Holstein had hij
worden genoemd, is het begrijpelijk dat BOEREN die vier dochters en slechts één zoon (filius unicus), Godfried van
ridder aldaar lokaliseerde. Daar de locatie van de woning van Rode. Deze laatste erfde het kasteel bij Spaubeek en noem-
die ridder ons niet uit andere bronnen bekend is, kan de de zich voortaan Godfried van Spaubeek. Daartoe zal hij wel
door genoemde auteur gekozen plek niet zonder meer vooral gemotiveerd zijn geweest door het feit dat een gelijk-
worden uitgesloten. Derhalve dient er rekening te worden namige neef Godfried van Rode heer van Rode (=
gehouden met de mogelijkheid (waarschijnlijkheid ?) dat er Wijnandsrade) was. Onze Godfried van Spaubeek werd voor
rond het midden van de 12de eeuw reeds een versterking het laatst in de ons bekende archieven in 1303 vermeld. Zijn
stond op de plaats waar later het ons bekende kasteel van echtgenote Heilwig van Stein had hem enkele dochters en de
Sint-Jansgeleen zou staan. twee zonen Hendrik en Winand geschonken. Hendrik van
Spaubeek komt van 1303 tot 1312 in de archieven als opvol-
ger van zijn vader voor, terwijl zijn broer Winand in de
Duitse ridderorde trad. Deze laatste bleek in 1341 comman-
deur van het Duitse huis te Opgeleen, d.w.z. Kleine Biesen
(ter plaatse van de latere Biesenhof) te zijn.
De vermeldingen van beemden (in 1377) en van bunders
(vóór 1381) van Winand van Spaubeek kunnen moeilijk
anders worden geïnterpreteerd dan dat Hendrik van
Spaubeek door een zoon Winand als eigenaar van het kasteel
te Spaubeek was opgevolgd. Bovendien had Hendrik blijk-
baar een dochter Heilwig van Spaubeek, die als non in het
klooster Moustier, westelijk van Namen aan de Sambre, ver-
bleef. Rond 1381 kwam zij in het bezit van genoemd kasteel
en op 15 december 1388 droeg zij dit te Valkenburg over
aan ridder Herman Hoen van Broeck (= Hoensbroek) <St.-
Jansgeleen, 27-33>.

Nog gedurende een paar decennia van de 20ste eeuw stond er
water in sommige van de vroegere grachten te Sint-Jansgeleen.
Dat verschafte niet alleen een geliefde verblijfplaats voor water-
vogels, maar diende ook soms als drenkplaats. Deze foto werd
genomen op de plaats waar een brug toegang tot de kasteelhoeve
gaf.

Het riddergeslacht van Schinnen, Rode (= Wijnandsrade) Plattegrond van Sint-Jansgeleen (gezien vanuit het westen) uit
en Spaubeek (1240-1388) circa 1822. Hierop zijn de grachten en vijvers rond het heren-
De vroegste met voldoende zekerheid bekende eigenaar van huis, de hoeve en de brouwerij nog grotendeels met water
een kasteel ter plaatse van het later genoemde Sint-Jans- gevuld, terwijl linksboven tevens de afslag van de molen is
geleen was Dirk van Schinnen (1240-1286), een zoon van aangegeven. Wellicht werden de grachten en vijvers eertijds
Godfried van Schinnen (ca. 1211-1253), heer van Rode (= - althans ten dele - via die afslag van beekwater voorzien.
Wijnandsrade), en Juliana van Houffalize. Zijn vader
stamde uit het kasteel van Schinnen, dat later Terborg zou
worden genoemd. Aangezien Dirks broer Winand hun vader
als heer van Rode zou opvolgen, zal die wellicht ouder zijn
geweest. Deze Dirk zal bij Spaubeek ofwel een reeds
bestaand kasteel hebben verworven ofwel een geheel nieuwe
versterking hebben laten bouwen. In zijn tijd stond hij voor-
al bekend als Tilman van Schinnen en Tilman van Rode. Hij
was een geduchte en vermaarde krijgsman die aan menig
gevecht deelnam en in 1286 in dienst van de graaf van
Gelder door een pijlschot werd gedood. Dit feit werd ook

363

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 364

Leden van de riddergeslachten Hoen van Broeck, Van De beide vleugels van het herenhuis van Sint-Jansgeleen gezien
Weerst en Rode van Opsinnich (1388-1538) vanuit het zuidwesten. De ingang tot het geheel is in de west-
Na de zojuist genoemde overdracht van het kasteel van gevel van de oostvleugel <Foto Rijksmonumentenzorg te Zeist>.
Spaubeek met al zijn toebehoren aan Herman I Hoen van
Broeck verhief de nieuwe eigenaar dit op diezelfde dag bij Achtereenvolgens ridders, heren en graven Huyn (1470-
het leenhof. Hij had naast zijn stamslot te (Hoens-) Broeck 1669)
nog vrij veel andere bezittingen. Herman I Hoen van Broeck Gerard Huyn van Amstenrade trouwde circa 1470 met
overleed vóór juni 1404. Agnes van Printhagen, die van haar ouders o.a. de graan-
Op 24 maart 1406 werden zijn nagelaten goederen tussen molen bij het kasteel van Spaubeek, de beide hoeven
zijn zonen Claes en Daniël verdeeld. Daarbij kreeg de Printhagen, de boerderij Hoeve (Genhoof) onder Spaubeek
jongere zoon Daniël o.a. het kasteel van Spaubeek. Op en het kasteel Rivieren onder Klimmen erfde. Zij schonk
grond hiervan werd hij verschillende keren betiteld als hem de zonen Arnold en Caspar. De laatstgenoemde zou
”Danyel Hoen van den Brucke, ritter (…) leenhere der leen- Rivieren erven en de jongere Geleense zijtak Huyn stichten,
guede van der herlicheyde van Spaubeek”. Uit zijn huwelijk terwijl zijn oudere broer Arnold te Spaubeek bleef en de
met Joanna van de Merwede († 1469), wier vader o.a. heer stamvader van de oudere Geleense tak zou worden. Omdat
van Stein was, had hij geen zonen maar drie dochters. Hij hij in rechte lijn door vier naamgenoten werd opgevolgd,
bezat ook een huis te Sittard, waar hij op 7 juni 1433 zijn wordt hij als Arnold I aangeduid <Deel I, 146>.
testament maakte. Hierin bepaalde hij o.a. dat hij zonder Arnold I Huyn werd in 1514 met Hoeve beleend. In 1517
”pompa” in de kerk van Spaubeek wenste begraven te trouwde hij met Cecilia van den Bongard en - na haar dood
worden <Hoensbroek, 44-46>. Vóór het einde van november - in 1524 met Henrica (van) Maschereel. Uit documenten
1444 is hij overleden. van 1519, 1524, 1528 en 1533 blijkt dat hij toen op het
Daniël Hoen had o.a. het kasteel van Spaubeek geschonken kasteel van Sint-Jansgeleen woonde. Maar omdat dit
aan zijn dochter Margaretha, die getrouwd was met Johan complex nog in 1538 door een lid van het geslacht Rode van
van Weerst (Warsage, B.), heer te Gerdingen (B.). Als haar Opsinnich te Valkenburg werd verheven, kan hij daar toen
”momber” verhief deze laatste op 29 november 1444 bij het slechts als huurder hebben geresideerd.
leenhof te Valkenburg ”dat huys van Spaubeke”. Hij over- In 1534 en 1535 trad Arnold I Huyn als plaatsvervangend
leed circa 1460 en werd in de kerk van Beek begraven. Bij de drossaard van het Land van Valkenburg op. Vóór 15 okto-
(wellicht jaren latere) vermelding dat in 1462 een steen op ber 1538 ontving hij het patronaatsrecht van de kerk van
zijn graf werd gelegd, was voor het eerst sprake van Her Schinnen, maar pas op 14 oktober 1544 schijnt hij door
Johans Gelen. Het is evenwel niet zeker of die benaming aan aankoop in het volledige bezit van Sint-Jansgeleen, met al de
hem dan wel aan zijn onmiddellijke opvolger werd ontleend. daarbij behorende goederen en daaraan verbonden rechten
In 1460 was in verband met het bezit van het kasteel van te zijn gekomen. Hij overleed niet circa 1555 <Loc. cit.> maar
Spaubeek voor het eerst sprake van Johan Rode van Opsinnich, in 1548.
echtgenoot van Catharina Hoen, zuster van de zojuist genoem- Op 24 januari 1549 stond zijn weduwe Sint-Jansgeleen met
de Margaretha Hoen. Hieruit lijkt te volgen dat deze laatste alle toebehoren af aan haar zoon Arnold II Huyn, die in
voordien was overleden. Johan I Rode van Opsinnich stierf in documenten uit die tijd ”de jonge jonker” werd genoemd
januari 1472. In dat jaar werden de goederen te Spaubeek bij <Op. cit., 154>. Circa 1551 trouwde hij met Anna van
het leenhof te Valkenburg in naam van zijn weduwe en kinde- Groesbeek, wier broer Gerard prins-bisschop van Luik en
ren verheven. Na de dood van Margaretha (1476) werden ze kardinaal zou worden. Zij schonk hem drie zonen en twee
door zoon Johan II Rode van Opsinnich verheven. Deze dochters.
trouwde met Maria Spauwen van Sipernau, die hem drie zonen Op 20 januari 1558 werden de kerspels Geleen en Spaubeek
schonk. Na zijn dood (1510) kwamen de goederen te Spaubeek
aan zijn weduwe. Deze overleed circa 1537 in haar ouderlijk
huis te Sipernau bij Eelen (B.).
Haar oudste zoon Johan III Rode van Opsinnich, die met
Catharina van Oerrade trouwde, verhief het kasteel van
Spaubeek pas na het overlijden van zijn moeder. Maar hij
schijnt niet lang daarna te zijn overleden, want in 1538 werd
dat complex door zijn zoon Dirk Rode van Opsinnich
verheven.
Toch blijken Johann III Rode van Opsinnich en zijn zoon
Dirk vanaf 1519 niet te Spaubeek te hebben geresideerd,
want in dat jaar was er sprake van Arnold Huyn van
Amstenrade ”op den Huse tot Her Johans Gelene” <St.-
Jansgeleen, 34-40>.

364

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 365

en het complex Sint-Jansgeleen door koning Filips II van lijkheid Eijsden erfde en hun broer Willem Huyn in 1593
Spanje samengevoegd, tot de heerlijkheid Geleen verheven ”Heer” van de heerlijkheden Oirsbeek en Brunssum werd.
en met de hoge, middelbare en lage justitie voor 3050 pond Toen deze laatste kort daarna stierf, werd hij daar door
aan Arnold II Huyn verpacht. Aldus werd dat kasteel het Arnold III opgevolgd. Maar in 1606 zou deze beide heer-
administratieve centrum van die heerlijkheid. Uit de gevel- lijkheden aan Werner Huyn uit de jongere Geleense tak
steen met de familiewapens Huyn van Geleen en Van overdragen <Deel I, 156>.
Groesbeek en het jaartal 1567 weten wij dat Arnold II en In 1586 trouwde Arnold III met Margaretha van Bocholt,
zijn echtgenote toen het aldaar apart staande gebouw lieten waarna hij met haar op het door haar geërfde kasteel van
optrekken, dat wij als een brouwerij hebben geïdentificeerd. Wachtendonk (ten oosten van Venlo) ging wonen. Zij
En uit de grote gevelsteen met diezelfde familiewapens en werden de ouders van twee dochters en drie zonen, van wie
het jaartal 1571, die thans boven de ingangspoort van de de jongste Godfried (*ca. 1598) de bekendste zou worden als
kasteelboerderij staat <Op. cit., 149>, blijkt dat er ook in dat jaar veldmaarschalk in de 30-jarige oorlog (1618-1648) aan de
door hen ter plaatse gebouwd werd. Tevens blijkt uit beide zijde van de keizer en als landcommandeur van de Duitse
stenen dat de Geleense tak van de Huyns een gevierendeeld Orde te Alden Biesen († 27-4-1657). In 1640-1643 droeg
wapen voerde met het achtkoppig slangenkruis van de oude hij financieel bij aan de bouw van een nieuw koor aan de
tak der Huyns van Amstenrade en de drie koeken of bollen, kerk te Oud-Geleen <Op. cit., 156. - Graaf Godfried>.
waarin men het wapen van het geslacht Van Printhagen kan In 1609 wist Arnold III - door het afstaan van een in
zien. Het wapen van Anna van Groesbeek toont een kron- Vlaanderen gelegen erfgoed van zijn vrouw aan de aarts-
kelende ”groene beek”. hertogen Albert en Isabella (te Brussel) - het eigendom te
verwerven van de heerlijkheid Geleen, die hij tot dan toe
Gedeelte van het herenhuis te Sint-Jansgeleen gezien vanuit het slechts in pacht had gehad. Margaretha van Bocholt overleed
westen. circa 1634 en Arnold III Huyn stierf in 1643; zij werden op
het koor van de kerk te Wachtendonk begraven.
Arnold II Huyn werd in 1574 benoemd tot ”stadhouder Arnold IV Huyn trouwde op 5 februari 1619 met
generaal” van de vier landen van Overmaas en vervolgens tot Wilhelmina-Margaretha van Wittenhorst. Als huwelijks-
drossaard van het Land van Valkenburg. Daarnaast was hij geschenk ontving hij van zijn vader Sint-Jansgeleen en de
in 1577-1578 gouverneur van de stad Maastricht. Hij over- bezittingen onder Spaubeek en Beek. Afgaande op de
leed in 1579 en werd in de kerk van Beek begraven. Zijn schenking van de doopvont in 1622 aan de kerk van Oud-
weduwe stierf in 1612 en werd naast hem begraven. De Geleen <Deel I, 159>, mag men allicht veronderstellen dat het
gemeenschappelijke grafsteen is daar nog steeds aanwezig jonge echtpaar enige tijd te Sint-Jansgeleen heeft gewoond.
<Op. cit., 155. - Becha juli 1999, 30>. Maar het schijnt de voorkeur te hebben gegeven aan de
Hun oudste zoon Arnold III Huyn zou zijn vader als ”Heer geboortestreek van Wilhelmina-Margaretha, namelijk Horst
van Geleen” opvolgen, terwijl zijn broer Jan Huyn de heer- en omgeving. Dit echtpaar kreeg de twee zonen Arnold
Wolfgang (*5-5-1620) en Hans Godfried Frans (*1623).
Arnold IV Huyn overleed reeds op 2 maart 1624 te Deurne,
waarna zijn weduwe de heerlijkheid Geleen namens haar 4-
jarige zoon Arnold (V) Wolfgang liet verheffen. Aangezien
deze weduwe in 1627 en 1629 in de kerk van Oud-Geleen
als doopgetuige optrad, blijkt zij tot aan haar tweede huwe-
lijk (1630) met haar zoontjes geregeld te Sint-Jansgeleen te
hebben verbleven.
Op 5 juli 1640 werd Arnold V, tezamen met zijn hierboven
genoemde oom Godfried, zijn tante Alexandra en broer
Frans, door de Duitse keizer in de Duitse rijksgravenstand
verheven. Maar dat sloeg louter op die personen en had geen
effect op de heerlijkheid Geleen. Circa 1644 erfde Arnold V
de heerlijkheid Wachtendonk van zijn grootvader Arnold
III. In 1654 trouwde hij met zijn verre nicht Maria Huyn uit
de jongere Geleense tak, die in 1643 de heerlijkheden
Oirsbeek en Brunssum had geërfd. In datzelfde jaar werd de
heerlijkheid Geleen door de koning van Spanje tot graaf-
schap verheven en kon Arnold V sindsdien de titel ”Graaf
van Geleen” voeren. Op 20 december 1663 werden de heer-
lijkheden Oirsbeek en Brunssum door de koning van Spanje
als onafscheidelijke onderdelen bij het graafschap Geleen

365

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 366

ingelijfd. De nog in onze tijd verspreide mening dat er toen naar deze contreien terugkeren; hij overleed ruim een jaar
een graafschap Amstenrade zou zijn opgericht, dat beide later (10-11-1710) te Aken.
heerlijkheden omvat zou hebben, is in strijd met de histori- Maria Dorothea van Salm, gravin van Geleen <Deel I, 194>, die
sche gegevens <HJLvZ 1984, 48-91. - Deel I, 191>. met haar vader naar Wenen was verhuisd, leerde daar de
Aangezien Hans Godard Frans, de jongere broer van Arnold jonge prins Leopold Ignatius von Dietrichstein (*1660)
V, in 1653 overleed en het echtpaar Huyn - Huyn geen kennen en op 15 juni 1687 trad zij met hem in het huwe-
zonen maar twee dochters had, van wie er een in het klooster lijk. Zij zou hem de twee dochters Anna Maria Josepha (*25-
trad en de andere vóór haar ouders overleed, kwam met het 7-1688) en Maria Josepha Felicitas (*13-9-1694) schenken.
overlijden van Arnold V Huyn (1668) en Maria Huyn In 1698 zou haar echtgenoot zijn vader als vorst van
(1673) een einde aan de rol van het geslacht Huyn in Dietrichstein opvolgen. In februari 1695 bezocht het vorste-
verband met Sint-Jansgeleen <St.-Jansgeleen, 40-56. - Deel I, 144-162 lijke echtpaar - wellicht met de beide kinderen - het graaf-
en 189-194>. schap Geleen en verbleef toen o.a. te Sint-Jansgeleen. In
1699 liet zij in het veld tussen Oud-Geleen en Neerbeek een
Het herenhuis van Sint-Jansgeleen gezien vanuit het zuid- kapel ter ere van St.-Lazarus oprichten die later in een kluis
oosten. De grote witte plek op de zuidgevel van de oostvleugel zou worden veranderd.
getuigt van een vroegere aanbouw. Links is een gedeelte van de De gravin van Geleen zou in 1697 haar 8-jarige oudste
hoeve te zien <Foto J.S. Kentgens circa. 1924>. dochter, in 1798 haar bijna 48-jarige echtgenoot en in 1711
haar 16-jarige jongste dochter verliezen. Tijdens een verblijf
De prinsen- en prinsessenfamilies Van Salm en De Ligne in haar geboortestreek ondertekende zij in juni 1711 te
(1669-1779) Wachtendonk een paar akten (in het Frans) als ”M. D.
Gravin Godefrida Huyn van Geleen (*1645), dochter van princesse douairière de Dietrichstein née princesse de Salm”.
Arnold V Huyn en Maria Huyn <Deel I, 190 en 191> trouwde (4- In 1712 schonk zij een ”capella” voor het H. Sacrament in
11-1665) met Karel Theodoor Otto van Salm (uit de tak de kerk van Geleen.
Obersalm). Twee jaren later, bij de geboorte van hun doch- Op 5 september 1726 stelde ”Maria Dorothea, verwittibte
ter Maria Dorothea van Salm (2-11-1667) overleed zij te (= verwitwete) Fürstin von Dietrichstein, gebohren Fürstin
Wachtendonk (D.). Nadat binnen een jaar ook haar vader von Salm” te Wenen haar testament (in het Duits) op.
Arnold V Huyn was overleden (10-9-1668), nam haar Daarin vermaakte zij al haar goederen in de Maasstreek aan
moeder Maria Huyn enige tijd het bestuur van diens na- haar nicht Elisabeth Alexandrina van Salm (*Anholt, D., 21-
latenschap op zich. Maar reeds op 25 februari 1669 liet zij 1-1704) <Op. cit., 196>, dochter van haar halfbroer Lodewijk
het graafschap Geleen te Brussel verheffen in naam van het Otto van Salm. Toen Maria Dorothea von Dietrichstein -
”naergelaten eenigh kindt van wijlen die Vrouwe Princesse van Salm op 17 of 18 januari 1732 overleed, kwam het
van Salm (…) met name Godefrida Anna Maria Dorothea graafschap Geleen aan die nicht, die in 1721 met prins
Carolina”. En op 22 mei 1669 liet zij voor die kleindochter Claude Lamoral II de Ligne <Op. cit., 198> was getrouwd en op
bij het Vroenhof te Beek ”Huis ende Hoff van St. Johanns het kasteel te Beloeil (B.) woonde. Bijgevolg werden de door
Geleen” verheffen. haar geërfde goederen in haar naam verheven. Op 23 mei
Tijdens de minderjarigheid van Maria Dorothea van Salm 1735 zou zij hem een zoon Charles Claude Joseph de Ligne
werd het bestuur van het graafschap Geleen door haar vader schenken, die de meest vermaarde van zijn familie zou
waargenomen. Deze hertrouwde (10-3-1671) met Louise worden. Als 4-jarige werd hij op 26 november 1739 in het
Maria van de Palts (*1647), die hem nog vier kinderen zou testament van zijn moeder tot erfgenaam van het graafschap
schenken en reeds in 1679 zou overlijden. In 1685 werd de Geleen en haar andere bezittingen in de Maasstreek
prins Van Salm door keizer Leopold I tot opperhofmeester verklaard. En nadat zij een maand later (29-12-1739) was
en opvoeder van de kroonprins Joseph (I) benoemd. overleden, werden deze in het voorjaar van 1740 in zijn
Bijgevolg ging hij met zijn kinderen in Wenen wonen. Pas naam verheven. Maar gedurende zijn jeugd werden ze door
in augustus 1709 zou hij om gezondheidsredenen voorgoed zijn vader beheerd.
Prins Charles Joseph de Ligne <Op. cit., 199> huwde op 25
maart 1755 met Françoise Maria Xavière van Lichtenstein
(*25-11-1740) <Loc. cit.>, die hem een groot aantal kinderen
zou schenken. Gezien het optreden van zijn vader Claude
Lamoral II de Ligne in deze streek, lijkt zoon Charles pas na
diens dood (8-4-1766) in het volle bezit van zijn vaderlijke
en moederlijke erfenis te zijn gekomen en deze laatste bleken
toen door zijn vader met een aantal zware hypotheken belast
te zijn geworden. Die last vermeerderde hij nog door er zelf
hypotheken aan toe te voegen. Zo nam hij op 23 januari
1774 een lening van 25.000 gulden op, waarbij hij o.a. ”het

366

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 367

casteel en pachthoff van St. Jans-Geleen met de banale
korenmolen van St. Jans-Geleen” verobligeerde. In het
laatstgenoemde gebouw getuigt een gevelsteen met zijn
wapen en het jaartal 1775 <Op. cit., 200> ervan dat hij er toen
nieuwbouw liet optrekken. Ook liet hij rond die tijd uit-
voerige herstelwerkzaamheden aan de kasteelhoeve uit-
voeren. Uiteindelijk zou de zware financiële last op het graaf-
schap Geleen hem ertoe aanzetten om het te koop aan te
bieden. En dit leidde ertoe dat de rijke Luikenaar Nicolaas
Willems op 6 februari 1779 prins de Ligne in diens paleis te
Brussel ontmoette en zij de verkoop van het graafschap
Geleen tussen hen beklonken. Op 13 december 1814 is
prins Charles Joseph de Ligne te Wenen overleden; hij werd
aldaar begraven <St.-Jansgeleen, 54-65. - Deel I, 194-200; II, 390>.

Bij opgravingen aan het De gearceerde gedeelten zijn te Sint-Jansgeleen gevonden funda-
menten, waaruit blijkt dat hier een zwaar bemuurde ronde
licht gekomen resten toren heeft gestaan, waarbij links (noord) een muur aansloot
<Tekening P. Mennens>.
In het voorjaar van 1991 De hier gebruikte funderingstechniek is heel oud” <Becha V, nr.
2 (juli 1991), 17-19>. Voor de toen in verband met de brouwerij
werd door de vroegere aldaar gedane vondsten: zie onder ”Addenda en
Corrigenda”.
grachten de aansluiting
Plattegrond van de Sint-Jansgelener hoeve (met latere aan-
van het riool van Spaubeek bouw) en de vroegere brouwerij, waarboven in stippellijnen de
ligging van de vroegere toren ten opzichte van de vroegere
op dat van het Zuivering- noord- en oostgevels van het herenhuis is aangegeven <Tekening P.
Mennens>.
schap aangelegd. Daarbij

kwamen aanvankelijk

diverse puinlagen en enke-

le muurresten aan het dag-

licht en begin mei stootte

In de grond geslagen houten men op de fundamenten

palen, waarop de stenen funde- van een middeleeuwse

ring was gelegd <Tekening P. toren. Het lijkt ons goed

Mennens>. om hierover het woord te

laten aan P. MENNENS

die deze vondst onderzocht en onder de titel ”Funderingen

kasteel Sint-Jansgeleen ontdekt” beschreef. In de eerste sectie

van zijn verslag lezen wij over de ouderdom van Sint-

Jansgeleen o.a.: ”Over de ouderdom van de funderingen van

de toren (…) bestaat nog geen zekerheid. (…) Tijdens het

onderzoek werd aan de voet van de fundering van de toren

aardewerk gevonden uit het begin van de dertiende eeuw.

Deze vondst zou overeenkomen met de geschiedschrijving

van het geslacht van Schinnen / Rode / Spaubeek”.

Over de gevonden onderdelen van de toren schreef die

auteur: ”De resten van de toren liggen tussen de brouwerij

en de resten van het herenhuis in het zuid-oostelijk deel van

het complex. De toren was gebouwd op een fundering van

eikenhouten palen en planken. De gepunte palen waren

2.80 m lang en hadden een doorsnede van 25 à 30 cm. De

afstand tussen de palen bedroeg 60 cm. De planken, die op

die palen waren bevestigd, hadden een dikte van ongeveer 10

cm. Op deze constructie was met mergelblokken de bouw

aangezet. De muren van de toren hadden een dikte van maar

liefst 2.20 m. Aan de hand van verrichte metingen zal de

toren een binnendoorsnede hebben gehad van 8.80 m. Voor

de ruimte in de toren bleef dus 4.40 m in doorsnede over.

Richting herenhuis werd de aanzet van een muur ontdekt.

367

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 368

De slotkapel jaartal kan slechts op een latere toevoeging wijzen, want die
Ofschoon er van vóór 1707 over de slotkapel die volgens J. kelders hebben allicht vanaf de oprichting van de heerlijk-
HABETS aan de H. Johannes de Doper was toegewijd, geen heid Geleen (1558) als gevangenis gediend; toen werd
gegevens ter beschikking staan, ligt het voor de hand aan te immers aan Arnold II Huyn de hoge, middele en lage justi-
nemen dat ze toen reeds geruime tijd had bestaan. Op 11 tie over zijn gebied verleend. Bij de hoge justitie waren zware
januari van genoemd jaar verleende de bisschop van misdrijven inbegrepen <Deel I, 145 vv.>. De beschikbare gege-
Roermond aan de kapelaan van Geleen toestemming om vens over het gebruik van die kerkers gaan echter niet verder
wekelijks een H. Mis, volgens de intentie van de stichters, in terug dan tot het laatste kwart van de 17de eeuw. Daaruit
die kapel op te dragen. Maar in 1725 werd vermeld dat die blijkt tevens dat sommige gevangenen in kluisters geketend
wekelijkse H. Mis toen door de pastoor van Spaubeek in zijn werden.
kerk werd opgedragen en dat de kapel van het kasteel niet De halfer van de hoeve moest - tegen vergoeding - de gevan-
meer in gebruik was, omdat ze volledig ingestort was: genen voeding en in de wintermaanden vuur aan de bewakers
Capella est in arce de Geleen, sed hac non utitur, cum totaliter verschaffen. De laatstgenoemden waren zogenaamde ”schut-
sit collapsa. Hieruit valt allicht op te maken dat ze als een ten”, d.w.z., door de overheid gerecruteerde gewapende
apart gebouw met het herenhuis verbonden was. Daarna is inwoners van de heerlijkheid en het graafschap Geleen. Elke
ofwel die kapel hersteld ofwel een ander vertrek van het groep schutten bestond uit bewoners van eenzelfde buurt en
kasteel als kapel ingericht, want in 1762 werd bericht dat de stond onder leiding van de gerechtsbode. Maar die bewakers
pastoor van Spaubeek een jaarlijks inkomen van de eigenaar schoten soms in hun taak tekort, want er zijn een paar geval-
van het kasteel genoot ”om daernaer toe te gaen lesen eene len bekend van het ”evaderen” (= ontsnappen) van gevange-
wekelijksche mis” <Habets, J., III, 347-349 en 394-395. - PSHAL 1884, nen die daarna niet meer konden worden opgespoord.
432-433>. Gezien het feit dat het herenhuis in de 18de eeuw De vroegst bekende gevangene was Triene St., echtgenote
grotendeels zo niet geheel onbewoond bleef, dringt zich de van Dries H. die zich in augustus 1678 had verstout om uit
vraag op of die wekelijkse H. Mis aldaar door iemand werd de door de Geleners - wegens oorlogsomstandigheden - in de
bijgewoond. Na 1762 ontbreken gegevens over die kapel en kerk ”in veiligheid” gebrachte goederen, namelijk uit ”een
het opdragen van een H. Mis te Sint-Jansgeleen. sack gevult met saet” te stelen. Aangezien ”diergelijcke
sacrilegien niet en sijn tolerabel (= toelaatbaar)” werd zij te
Uit mergelstenen samengestelde fundering onder een verdwenen Sint-Jansgeleen opgesloten. Zij hield vol slechts een ”half vat
gedeelte van het herenhuis te Sint-Jansgeleen <Foto P. Mennens>. saets” wegens armoede mee naar huis te hebben genomen.
Maar omdat dit de tweede keer was dat zij op ”kerkdiefstal”
De kelders als kerkers betrapt was, werd zij zeer zwaar gestraft. Nadat zij een tijdje
Na een bezoek aan Sint-Jansgeleen schreef JOS. RUSSEL in gevangen had gezeten, werd zij gegeseld en voor eeuwig
1860: ”Er onder zijn kerkers aangebragt, in welke de gevan- verbannen, terwijl de goederen en het huis van haar echt-
genen gedompeld werden, en gesloten door zware eiken met genoot publiek verkocht werden om de gerechtskosten te
ijzer beslagen deuren. In deze heerscht de grootste duisternis, vergoeden <St.-Jansgeleen, 74>.
en de ongelukkige bewoner derzelve kon noch dag noch Het volgende ons bekende geval van vervolging had in 1681
lucht genieten” <Russel 1860, 87>. Er is een ijzeren grendel met plaats. Jan W. uit Sweikhuizen had bij Trieneken J., een
het jaartal 1691 bewaard gebleven <St.-Jansgeleen, 232>, maar dit inwoonster van Geleen, een kind verwekt dat door de jonge
moeder was vermoord. De vader van het onwettige kind
werd tot een boete van 100 pattacons veroordeeld en zou zo
lang in de gevangenis te Sint-Jansgeleen moeten blijven tot-
dat die som voldaan zou zijn. Nadat hij een maand gevangen
had gezeten, wist hij te ontsnappen en gaf hij geen gehoor
aan de drie oproepen van de overheid. De onwettige moeder
werd wegens de moord op haar kindje ”gejustificeerd”, wat
wellicht in de vorm van levend begraven werd uitgevoerd
<St.-Jansgeleen, 74-75. - LimDag 24-2-1955. - Stadjour 8-6-1981>. In het
najaar van 1729 liet de drossaard een vagebond te Sint-
Jansgeleen opsluiten die meerdere misdaden op zijn kerfstok
had. Nadat eerst de schutten van Spaubeek en daarna die
van Neerbeek de wacht hadden gehouden, was het de beurt
aan de Oud-Geleense schutten om in actie te komen. Maar
toen deze laatsten niet kwamen opdagen, wist die gevangene
te ontsnappen. De boete die toen aan de nalatige Geleners
werd opgelegd, zou leiden tot een langdurig proces dat met
een nog zwaardere boete zou eindigen <St.-Jansgeleen, 75-78>.

368

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 369

zullen allicht niet in de kerkers maar veeleer in de erboven
gelegen kamers hun intrek hebben genomen <St.-Jansgeleen, 86-
87. - Deel I, 256-257; III, hfdst. IX A, nr. 3: ”Het huis Meys-Van den Stock etc.”>.
De laatste ons bekende gevangene was Th. Daelmans uit
Susterseel die op 15 mei 1783 elders doodslag had gepleegd
en te Geleen was gearresteerd; in maart 1784 werd hij uit-
geleverd <St.-Jansgeleen, 91>.

De openingen in de keldermuren van het herenhuis waren te ’Seigneur’ Nicolaas Willems, barones Victoire de Hayme
smal om veel daglicht binnen te laten of om gevangenen naar de Bomal en de grafelijke familie de Marchant (et)
buiten te laten ontsnappen <Foto M. Verjans 1974>. d’Ansembourg (1779-1914)
Nicolaas Willems (*30-7-1722), de nieuwe eigenaar van het
Eind juni 1730 werd een Gelener wegens het plegen van graafschap Geleen, wiens vader uit Eupen (B.) stamde,
echtbreuk gekerkerd. Nadat hij ruim een maand gevangen bracht zijn prille jeugd in zijn geboorteplaats Gent door en
had gezeten, werd hij niet alleen tot een boete van 125 woonde sinds 1732 in Luik. Hij bleef ongehuwd en trad op
gulden en het betalen van bijna 300 gulden aan gerechts- 22-jarige leeftijd bij de prins-bisschop van Luik als ”conseil-
kosten veroordeeld, maar werd hem tevens opgedragen om ler privé” en ”trésorier” in dienst. Na de dood van zijn vader
”gekleet met een wit kleet, hebbende ter rechte handt eene (1766) nam hij, tezamen met zijn moeder, diens bankzaken
brandende kertse (= kaars), andere ter spectacule (= ten aan- over. En toen zijn moeder in 1775 was gestorven, viel hem
schouwe) ter kercke van alhier om den authaer (= altaar) sal een zeer grote erfenis ten deel die hem in staat stelde om op
worden geleydt, daervoor biddende Godt om vergiffenisse 56-jarige leeftijd het graafschap Geleen te kopen. Daarop liet
over die voors(egde) bij (= door) hem begaene forfeyten (= hij zowel de onderdelen als het geheel van zijn nieuw bezit
misdaden) ende dese gemeynte om vergiffenisse over het verheffen. Ook liet hij - overeenkomstig het koopcontract -
schandael aen haer gegeven” <St.-Jansgeleen, 78>. de op die goederen rustende schulden vereffenen. Reeds op
De arrestatie, gevangenschap, veroordeling en terechtstelling 12 mei 1779 liet hij door vier voerlieden meubilair uit
van leden van de tweede bokkenrijdersbende in de jaren Maastricht naar Sint-Jansgeleen brengen <Deel I, 203>. Daarin
1750-1753 en 1757-1759 werden reeds eerder zo uitvoerig kan men een aanwijzing zien dat hij voornemens was er kort
beschreven, dat geen behoefte aan herhaling bestaat <Op. cit., nadien te verblijven, want hij ging pas te Amstenrade wonen
78-86. - Deel I. 249-256>. Ook de gevangenschap van notaris P.M. nadat een gedeelte van het door hem in 1781-1784 ter plaat-
Looijmans - wegens doodslag - in 1759-1761 werd reeds se van het vroegere kasteel nieuw gebouwd landhuis voltooid
gedetailleerd vermeld. Het merkwaardige van dat geval was was <Amstenrade, 19>. Met de koop van dat graafschap had hij
dat niet alleen zijn echtgenote zich te Sint-Jansgeleen instal- niet de titel van graaf verworven. Wel noemde hij zich soms
leerde, maar ook dat een paar andere vrouwen - waarschijn- ”chevalier” en gaf hij er de voorkeur aan om als ”seigneur” te
lijk dienstboden - haar daar gezelschap kwamen houden. Zij worden geadresseerd. Hij overleed op 23 juni 1788 te
Amstenrade en werd op het kerkhof aldaar begraven.
Op 4 mei 1788 had Willems zijn testament opgesteld, waar-
in hij zijn nicht Victoire de Hayme de Bomal (*21-4-1751),
dochter van zijn zuster Marie Anne Willems en baron Jean-
Baptiste de Hayme de Bomal (eigenaar van Neubourg bij
Gulpen), tot universele erfgename had aangewezen. Deze
nicht was gehuwd (16-5-1779) met graaf Claude Joseph
Romain de Marchant d’Ansembourg (*1745) <Deel I, 205>.
Beiden waren op 26 juni 1788 te Amstenrade bij de opening
van dat testament aanwezig. Vervolgens lieten zij o.a. ”huis
en hof” van Sint-Jansgeleen, de heerlijkheden Geleen,
Oirsbeek en Brunssum en het graafschap Geleen in naam
van die gravin verheffen. Maar reeds op 26 oktober 1789 liet
zij het kasteel van Sint-Jansgeleen en de drie heerlijkheden in
naam van haar toen 7-jarig zoontje Jean-Baptiste verheffen;
deze was in het testament van haar oom als haar opvolger
aangewezen. En vermoedelijk werd rond die tijd ook het
graafschap Geleen in zijn naam verheven. Destijds woonde
dit gezin op kasteel Neubourg.
Bij de komst van de Fransen in 1794 week het grafelijke
gezin uit naar Frankfurt a. Main. Maar toen de graaf naar

369

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 370

een van zijn kastelen terugkeerde, werd hij er opgesloten; hij daags vóór haar 95ste verjaardag. Bij testament had zij Sint-
overleed aldaar op 10 februari 1798. De Fransen hieven het Jansgeleen en andere goederen vermaakt aan haar achterneef
graafschap Geleen op en confisqueerden de adellijke goede- Rudolf de Marchant d’Ansembourg (*28-3-1883), klein-
ren. Maar in tegenstelling tot goederen van geestelijke zoon van haar broer Oscar Laurent (1811-1883) die met een
orden, zoals de Biesenhof en de grote hoeve te Lutterade, zuster van haar echtgenoot getrouwd was geweest <St.-
werden deze door hen niet aan particulieren verkocht. En Jansgeleen,70-71>.
toen ze onder Napoleon aan hun vroegere eigenaars werden
teruggegeven, kwam de familie de Marchant d’Ansembourg Vroegere beschrijvingen van het kasteel
weer in het bezit van o.a. Sint-Jansgeleen, de graanmolen In een circa 1776 op last van prins Charles de Ligne te Gent
van Daniken en de kastelen van Amstenrade, Neubourg en gedrukt affiche werd het complex aldus beschreven: ”Een
Hex (B.). Bijgevolg keerden de gravin met haar kinderen seer groot en wel gebouwen Casteel, omringt met schoone
naar deze streken terug. Zij overleed op 1 maart 1806 te Hex wallen en vijvers”. En in een kort daarna voor genoemde
<St.-Jansgeleen, 65-68. - Deel I, 200-207>. prins te Maastricht in het Frans gedrukte brochure werd ver-
Haar oudste zoon Jean-Baptiste de Marchant d’Ansembourg meld dat de gebouwen van het kasteel en van de boerderij
(*5-2-1782) erfde de goederen in deze contreien en vestigde tezamen 223 roeden besloegen, de tuinen een oppervlakte
zich te Amstenrade. Op 15 september 1808 huwde hij met van 327 roeden hadden en de vijvers een morgen en 115
Marie Antoinette von Wendt-Holtfeld (*27-6-1781), die roeden groot waren <LvO nr. 1227>.
hem zeven kinderen zou schenken. Hij werd tot burgemees- In 1857 schreef JOS. HABETS over de ligging van dat
ter van Amstenrade benoemd en speelde ook een politieke kasteel: ”Het burgslot St. Jans Geleen ligt (…) in de schil-
rol op nationaal en zelfs internationaal gebied <Kloes, 10-43. - derachtige vallei (…) aan den voet van eenen berg met
Deel II, 120-133>. dennen en eiken beplant. Tusschen dezen berg en het kasteel
Ofschoon de ”graaf van Amstenrade” de molen en de boer- stroomt de vischrijke Geleen. Ten westen en ten zuiden (…)
derij van Sint-Jansgeleen blijkbaar voor zijn huurders vrij liggen de slot gewanden (…), ten oosten vindt men de
goed onderhield, bleek het sinds lang onbewoonde kasteel tuinen des kasteels met muren omringd, de weilanden met
aldaar in zo’n verwaarloosde toestand te zijn geraakt dat in heerlijke fruitbomen; en achter deze eene lange reeks van
het begin van de 19de eeuw een gedeelte, waaronder een broek en beemden, die het huis Geleen met dat van
toren, moest worden afgebroken. Schinnen verbinden”. Betreffende de constructie merkte die
Bij de dood van Jean-Baptiste de Marchant d’Ansembourg historicus op: ”Het slot St. Jans Geleen, dat door de land-
(14-5-1854) erfde zijn dochter Clotilde (*18-9-1817) Sint- lieden van den omtrek het Huis (dialect: gen Hoes of Genhoes)
Jansgeleen en de Danikermolen. Zij trouwde (9-10-1845) genoemd wordt, (…) verbeeldt volgens het grondplan een
met haar neef Rudolf von Wendt-Holtfeld (*5-2-1813) en gebouw met twee vleugels, waarvan echter de westvleugel en
ging met hem op diens kasteel Crassenstein in Westfalen toren in het begin dezer (19de) eeuw zijn afgebroken, zoo
wonen. Dat huwelijk zou kinderloos blijven. Het is een dat het zelve tegenwoordig een driehoek vormt” <Almanak
vraag of zij wel de nodige belangstelling voor het onderhoud R’mond 1857, 1-3>. Aangezien er toen nog een noordelijke en
van het restant van het kasteel van Sint-Jansgeleen had. Haar een oostelijke vleugel stonden, zal dit in die zin dienen te
echtgenoot overleed op 20 juli 1863. Zij overleefde hem worden verstaan dat de noordelijke vleugel het hoofdgebouw
bijna een halve eeuw en overleed op 17 september 1912, was en dat daarmee voorheen zowel een westelijke als een
oostelijke zijvleugel verbonden was.
Tevens valt op te merken dat de oostelijke vleugel op foto’s
uit het begin van de 20ste eeuw aan zijn zuidkant een grote
witte plek vertoonde die op een vroegere aanbouw wees.
Verdere beschrijvingen, waarbij de nadruk op het verval van
dit kasteel viel, zullen in een volgende paragraaf ter sprake
komen.

De noordzijde van het herenhuis (links) en van de hoeve (rechts) Verkoop aan ”Tijdig” (1914) en vervolgens aan de familie
van Sint-Jansgeleen in de tweede helft van de 19de eeuw Laugs (1930)
<Tekening C. Sax>. Op 10 december 1914 verkocht graaf Rudolf de Marchant
d’Ansembourg voor notaris Lienaerts te Merkelheek heel
Sint-Jansgeleen, met inbegrip van de molen, aan de N.V.
Bouwgrondmaatschappij ”Tijdig”. Het zal wel geen toeval
zijn geweest dat de president-commissaris van die maat-
schappij een oom van de verkoper was.
Het was oorspronkelijk de bedoeling om een groot deel van
de gronden aan de landbouw te onttrekken en daarop een

370

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 371

De noordgevel van de noordvleugel van het herenhuis van Sint- derijen met 8 hectaren grond komen en (langs het spoor)
Jansgeleen circa 1924. De ramen op het gelijkvloers zijn van fabrieken, zoals een steenfabriek, een timmerfabriek, een
tralies voorzien <Foto J.S. Kentgens>. textielfabriek of een gloeilampenfabriek (voor meisjes) en
een electrische reparatieplaats. Bovendien zou er een spaar-
”tuinstad” te bouwen die een combinatie van stadsleven en bank komen. In eerste instantie zou ”Tijdig” zorgen voor de
plattelandsleven zou worden. Daartoe werd reeds geruime aanleg van wegen en riolering, het planten van bomen en de
tijd vóór de aankoop door ”Tijdig” aan de bekende architect voorziening van water en electriciteit. De gemeente
Jan Stuyt de opdracht gegeven om voor Sint-Jansgeleen een Spaubeek zou de politie en de brandweer leveren, terwijl het
dergelijk plan te maken. rijk een postkantoor en een telefoonnet zou verschaffen.
In november 1914 presenteerde deze zijn ontwerp dat naast Dat project zou echter niet verwezenlijkt worden. Een paar
een klooster met katholieke kerk en tevens een protestantse maanden vóór de eigendomsoverdracht was de Eerste
kerk de volgende gebouwen zou omvatten: 1.000 arbeiders- Wereldoorlog uitgebroken en bijgevolg waren de bouw-
woningen, 200 villa’s voor ambtenaren en beambten, 100 prijzen aanzienlijk gestegen. Derhalve bleek het door Stuyt
woningen voor ”ambachtspatroons”, 100 winkels en cafés, ontworpen plan niet haalbaar te zijn. In juli 1915 diende die
een restaurant en een hotel. Voor de jeugd zouden er scholen architect een nieuw ontwerp in, waarvan de opzet slechts een
worden gebouwd en voor de ouden van dagen een gasthuis. vierde van het eerste plan besloeg. In de plaats van een ”tuin-
Buiten het eigenlijke woongebied zouden een of meer boer- stad” zou er een ”tuindorp” komen. De woningen van deze
nederzetting zouden aan de reeds bestaande wegen worden
gebouwd en de historische gebouwen zouden geëerbiedigd
worden.
Maar ook dat sterk gereduceerde plan zou slechts gedeelte-
lijk verwezenlijkt worden. Er kwam alleen een steenfabriek
op 16 hectaren grond tussen Hobbelrade en Neerbeek. En
reeds op 7 augustus 1915 werd door het bestuur van
”Tijdig” besloten om de verwezenlijking van praktisch alle
verdere plannen op te geven. Op 29 mei 1917 werd de
graanmolen verkocht. Maar pas op 6 augustus 1930 werd
Genhoes met de ruïne van het kasteel aan het echtpaar Jan
Hubert Laugs (*Ohé en Laak 9-4-1878) en Anna Gertrudis
Smeets (*Ohé en Laak 18-8-1877) overgedragen <St.-Jansgeleen,
222-224>. Het verkochte goed bestond uit: ”boerderij als
woonhuis, stallen, erf, tuin, sloot, weide en boomgaard (…)
ter totale grootte van ongeveer acht hectaren twee en vijftig
aren tien centiaren (…) alles gelegen ten noorden van de
door de Staatsmijnen voor den spoorwegaanleg aangekochte
perceelsdelen, zulke voor den prijs van veertig duizend
gulden”.

De spoorlijn Heerlen-Sittard werd in 1896 te Sint-Jansgeleen In 1929 was de vlakbij de spoorweg gelegen oostgevel van het
vlakbij het herenhuis (A), op korte afstand van de hoeve (B) en herenhuis te Sint-Jansgeleen reeds ten dele ingestort.
de vroegere brouwerij (C) en iets verder weg van de molen (D)
aangelegd.

371

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 372

Op 18 maart 1931 kwam het gezin Laugs, dat zes zonen en trappen kraken wanneer men dezelve betreedt en doen
een dochter telde, van Meerssen naar Sint-Jansgeleen. nachtuilen en vleermuizen, de eenige bewoners der nare
Mevrouw Laugs - Smeets overleed aldaar op 26 januari zalen, vladderend hare zwarte nesten verlaten; kortom al het
1946. In 1950 liet de heer Laugs senior het bedrijf aan zijn akelige van een der afgrijselijke romanen onzer eeuw, komt
kinderen. Op 26 oktober 1960 is hij te Schinnen overleden. u in die vervallende woonstede van de voortijd, in uwe
Genhoes wordt nog steeds door zijn nakomelingen bewoond gedachte en doet u met weemoed uitroepen: quantum
en beheerd <Op. cit., 137-142>. mutatus ab illo (= ”hoe sterk veranderd van wat het was”)
<Almanak R’mond 1857, 1-3>.
In 1931/32 stonden er van de oostvleugel van het herenhuis te Drie jaren later schreef JOS. RUSSEL: ”Het slot van Geleen
Sint-Jansgeleen nog slechts fragmenten <LimBeeld 12-2-1932>. heeft nog een indrukwekkend voorkomen, door zijne grach-
Langdurig verval van het herenhuis ten en slooten, bruggen, schietgaten, door sombere gewel-
JOS. HABETS, die dit gebouw bezocht, schreef in 1857: ven, welke aanduiden dat daar de woonstede van een
”Het slot dat van verre tusschen de groene eiken en de zware magtigen was; door de sterke muren die soms tegen aanval-
kastanjeboomen in het midden van heerlijke beemden en len moesten beschutten; door de zware deuren en poorten
weilanden zoo lagchend en zoo bekoorlijk voorkomt, ver- die op hunne grendels knarsen en aan den ongelukkigen
wekt huivering en weemoed, wanneer men den drempel gevangenen toeriepen: ”laat de hoop buiten !” (…) Het Huis
heeft overschreden. Tapijten en pleisterwerk vallen van de Geleen, omgeven van diepe vijvers, lanen van eeuwenoude
wanden; de vensterramen zijn zonder luiken en glazen; regen eiken, uitgestrekte weilanden en vruchtbare velden. (…)
en onweder doen den vloer en de balken verrotten; de Ruime beneden en boven zalen, kabinetten en boudoirs,
gangen en vestibules, vertoonen zich aan den bezoeker. (…)
Het kasteel bestaat uit twee vleugels en is nog hecht en sterk,
niettegenstaande wind en regen vrije toegang, door de opene
ramen omtrent vijftig in getal hebben. Waar vroeger leven
en weelde heerschte is thans de woning van vleermuizen. De
vloeren en trappen (…) vallen door ouderdom en vocht in
asschen en dragen nauwelijks den voet van den stillen land-
bouwer die ze moet overschrijden” <Russel 1860, 35 en 86-88>.

Van de noordvleugel van het herenhuis te Sint-Jansgeleen stond
In 1931/32 toonde ook de westgevel van de oostvleugel het grote er in 1931/32 nog slechts het noordelijke gedeelte overeind
verval van het herenhuis te Sint-Jansgeleen <LimBeeld 12-2-1932>. <LimBeeld 12-2-1932>.

372

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 373

Rond 1862 werd het kasteel betrokken door een familie ”als een worm onder de muren van het grijze slot” vraten, tot
Wijnen, terwijl het voor haar bestemde huis in Spaubeek in dit vernielingswerk bij. Na daaraan nog ”het verraad van
aanbouw was. Na haar vertrek was het verval blijkbaar niet onverschilligheid” te hebben toegevoegd, verklaarde hij:
meer te stuiten, want in 1904 schreef J. HOENS over ”de ”Eindelijk is de sterke, die eeuwen trotseerde, de tempel van
ruïne” van Sint-Jansgeleen: ”De heerlijke ridderzalen werden het oude patriarchale gezag, gevallen” <Op. cit. 1931, 42-43>.
voor tientallen jaren nog tot danszaal gebruikt met de kermis Hierbij valt tevens op te merken dat Sint-Jansgeleen van
door de gasten van den halver van het hoes (= halfer van 1914 tot 1930 in het bezit van de N.V. Bouwgrond-
Genhoes). Doch ook daarvoor zijn ze niet meer geschikt. maatschappij ”Tijdig” was en dat in die periode kennelijk
(…) de bouwvallige muren zeggen het u: mijn vroeger recht, geen pogingen tot onderhoud of herstel werden gedaan. Op
mijn sterkte, mijn macht en kracht zijn vervallen; niemand foto’s uit de eerste helft van de twintiger jaren van de 20ste
die mij nog vreest, weinigen die mijn verval betreuren en eeuw staan de beide vleugels nog in hun geheel overeind
nog minder in aantal zijn zij, die medelijden, neen die <Leufkens. - Kentgens, 179. - St.-Jansgeleen, 14-16. 72 en 88 - Deel I, 147>.
eerbied hebben voor mijn vervallen grootheid” <LimKoer 20-8- Maar op foto’s van een paar jaren later is het steeds verder
1904>. Toch heeft er ook daarna, namelijk van maart 1917 gaande afbrokkelen van de buitenmuren weergegeven <St.-
tot augustus 1918, Willem Schoens uit Stein gewoond. En Jansgeleen, 17 en 18>, zodat er spoedig nog slechts stompen over-
ook toen zal er allicht een gedeelte bewoonbaar zijn bleven <Ndms 1931, 41-44. - Ons Zuiden 12-2-1932. - St.-Jansgeleen, 21, 22
gemaakt. en 77>.
In 1928 schreef burgemeester H. PIJLS van Schinnen: ”De
Het trieste laatste bovengrondse restant van het herenhuis te eigenlijke hoeve en molen zijn in goede staat, zoo echter Graaf
Sint-Jansgeleen gezien vanaf het erf van de kasteelhoeve <Foto Aert Huyn van Amstenrade (…) hier (op de oostelijke
Rijksmonumentezorg te Zeist>. hoogte) zou neerzitten, zou hij tranen schreien over de bouw-
vallen van zijnen burcht” <PSHAL 1928, 190>. En in 1936 uitte
Over de oorzaken van het verval van het kasteel schreef J. G. KREKELBERG de volgende klacht: ”En zoo telde ons
TIMMERS: ”Het slot lag onbewoond, werd gaandeweg van mooie en historische Zuid-Limburg eindelijk weer een merk-
al zijn sieraden ontdaan (…). De regen kreeg vrije toegang waardig monument minder, zag weer een tempel van vorste-
door de gebroken ruiten en niet onderhouden daken, en lijke en adellijke generaties verdwijnen en in vergetelheid
vermolmde de zware eiken balken en hechte vloeren. geraken. Want lang zal het niet meer duren, of het interes-
Woekerplanten nestelden zich tusschen de brokkelende sante, aan historie rijke slot St. Jans Geleen zal nog slechts een
mergelblokken, en ontwrichtten staag en langzaam de vage herinnering uit vervlogen eeuwen achter laten, en daar-
forsche muren” <Ndms 1931, 43>. mede het bewijs leveren hoe de loop en de wijziging der tijden
Tot het verval werd nog bijgedragen door twee nieuwe de oude traditie van ons dierbaar gewest hoe langer hoe armer
factoren, namelijk spoor en mijn. In de negentiger jaren van maken, en aan zijn monumentale schoonheid op onherstel-
de 19de eeuw werd de spoorlijn Heerlen-Sittard te Sint- bare wijze tornen en afbreuk doen” <LimKoer 10-10-1936>.
Jansgeleen tussen de molen en het kasteel aangelegd. Tenslotte heeft J.H. Laugs die in 1930 eigenaar was gewor-
Bijgevolg zouden voortaan elke dag lange en zwaar daveren- den, met de hulp van zijn zonen de nog overeind staande
de kolentreinen op slechts enkele meters van het laatst- resten neergehaald, zodat slechts de kelders behouden
genoemde gebouw passeren om volgens TIMMERS ”het bleven. Deze zouden voortaan niet slechts als bergplaats
werk van eeuwen te ontwrichten”. Nadat de Staatsmijn dienstdoen, maar tijdens de Tweede Wereldoorlog in
Maurits zich in de twintiger jaren van de 20ste eeuw zowel versterkte vorm ook als schuilplaats worden ingericht. Toen
ondergronds als bovengronds ging uitbreiden, droegen de heeft ook de auteur daar eens zijn toevlucht gevonden. Op
steeds verder wroetende mijngangen die volgens die auteur een avond per fiets via Spaubeek huiswaarts kerend hoorde
hij ter hoogte van Sint-Jansgeleen plotseling het luchtalarm
van Geleen en de sirenes van de Staatsmijn Maurits loeien
ter waarschuwing dat geallieerde vliegtuigen (bommen-
werpers) in aantocht waren. Aangezien destijds aldaar geen
andere gebouwen lagen, zocht hij een onderkomen op
Genhoes. Daar werd hij naar de schuilkelder onder de ruïne
verwezen, die hij met een aantal ”mede-gevangenen” deelde.
Daar luisterde men naar de gonzende motoren van de over-
trekkende vliegtuigen en naar het knallende afweergeschut
dat Duitse militairen vanaf de steenberg van de mijn daarop
richtten. Wellicht was toen de auteur de enige die moest
denken aan de in de 18de eeuw aldaar gevangen bokken-
rijders die deze ruimten slechts hadden verlaten om naar de
gerechtsplaats in de Raadskuil te worden gebracht.

373

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 374

De hoeve, de vroegere brouwerij en de ruïne van het herenhuis Reconstructie van de straatgevel van het ”Huis op de Vuling”.
te Sint-Jansgeleen kwamen in een hoek tussen de spoorlijn Aan de bovenkant is het silhouet van de oorspronkelijke gevel
Heerlen-Sittard in het oosten en het dubbele mijnspoor en de (met zwenkingen) in stippellijnen weergegeven, terwijl de
autoweg in het westen te liggen <Foto Voorlichtingsdienst DSM 1974>. situatie sedert 1892 in vaste lijnen is getekend. Bij de ramen
van de bovenverdieping hangen luiken. De benedenramen
4. Het huis Hagens-Van Staveren-Gadé- bestaan uit twee boven elkaar geplaatste delen, waarvan alleen
De Maes-Keulers-Willems-Kallen het onderste deel een luik heeft. De streepjes en stippeltjes onder-
”Op de Vuling” (Geenstraat) aan tussen de beide benedenramen duiden op een vanaf de
straat zichtbare verkleuring, die veroorzaakt was door het vuur
Alvorens nader op dit vroegere gebouw in te gaan, dient zijn in de haard aan de andere zijde. Volgens de (onbetrouwbare)
locatie te worden gepreciseerd. Eertijds sloeg de benaming volksmond zouden de bokkenrijders daar een gat hebben
”Vuling” op een onderdeel van de Lutterader Onderste gemaakt waardoor ze naar binnen zouden zijn gekropen. Aan
Dorpstraat, die in de 19de eeuw officieel Geenstraat zou de noordzijde was een aanbouw met een straatpoort <Tekening P.A.
worden genoemd. Het adres van het ”Huis op de Vuling” Schols>.
was Geenstraat nr. 8 en dit was dicht bij de plek waar de
Wolfstraat op de Geenstraat uitkomt. schoorsteen in de voorkamer is gevallen onder den slopers-
Dit gebouw heeft vooral vermaardheid verworven wegens de hamer.
overval op en beroving van de bejaarde gezusters Gadé in de Zoals de meeste Limburgsche huizen was ’t van het langtype
nacht van 30 juni op 1 juli 1749 door een bende bokken- met de vertrekken achter elkander gelegen. Het voorste
rijders onder aanvoering van hun zogenaamde ”huisvriend” gedeelte was uit mergel en het achterste uit een bijzonder
Willem de Gavarelle <Deel I, 147-249>. Bij het bombardement mooi en degelijk vakwerk met leemvulling. (…)
van 5 oktober 1942 werd het zo zwaar beschadigd dat tot Het mergelstenen voorhuis bleek in 1680 gebouwd te zijn
afbraak werd besloten. vóór een bestaand vakwerkhuis, waarschijnlijk uit de 16e
eeuw, want de oude voorgevel kwam (bij de sloping) weer te
Diverse constructies en veranderingen voorschijn, zodat het oudste gedeelte ongeveer 7 m van den
Blijkens de ankers boven de benedenramen in de straatgevel weg terug lag (…). Na verwijdering der leemen plafond-
werd deze in 1680 gebouwd en wees het in het bovenstuk in gewulfjes in dit oudste gedeelte, kwamen de oorspronkelijke
cement aangebrachte jaartal 1892 op veranderingen in dat zwart berookte zolderplanken en balken te voorschijn, deze
jaar. Tevens was er aan de noordzijde een aanbouw met een laatste bewerkt met vellingkanten. Op de brede, ruwe
straatpoort. zolderplanken was vóór het aanbrengen der lemen gewulfjes
In 1943 schreef architect P.A. SCHOLS o.a.: ”De voorgevel een vloerbedekking aangebracht uit leem en stroo, ongeveer
was een tiental jaren erg geschonden door het afzagen der 4 cm dik.
mergelstenen gevelzwenkingen en het vernieuwen der oude De massieve schoorsteen met ver uitstekende rookkap bleek
smalle ramen. (…) Een goed verborgen geheim kamertje van latere datum, zodat er een tijd geweest is, dat de rook
met dito ingang is nog verwijderd geworden door den tegen- zich door een luik in ’t plafond verder een weg moest
woordigen (d.w.z. laatste) bewoner. Het pand, dat (bij het zoeken. De rookkap bleek samengesteld te zijn uit licht vak-
bombardement) in al zijn geledingen en voegen uiteengerukt werk met vlechtwerk en leembepleistering opgehangen aan
was, is door den dienst van Wederopbouw gesloopt, helaas
zonder enig fragment te bewaren; zelfs een wapen boven den

374

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 375

den zolder. Deze rookkap, die oogenschijnlijk bestond uit
metselwerk, een geweldige verwijding van rookkanaal, heeft
den bewoners veel zorg gebracht, daar ze niet begrepen hoe
dat gevaarte opgehouden werd. Bij ’t slopen was ’t laatste,
dat viel, juist deze kap.
De stijlen van ’t vakwerk der woning waren bijzonder zwaar
en lang en er was geen gebruik gemaakt van schuine of
diagonale schoren. Alle houtverbindingen waren zooveel
mogelijk rechthoekig, het hout was wei-olmen met een
geheel doode structuur, zoodat de zware stijlen bij het neer-
komen in drie stukken vielen.
Het huis was vrij hoog en lag tevens met de luif aanzienlijk
hooger dan de straat en het uitgediepte erf” <Msg 1943, 46-48; zie
ook Geleen, 78 en deel I, 248>.

Eigenaars en bewoners
De vroegste ons bekende gegevens over eigenaars en/of
bewoners van dit gebouw dateren uit het laatste kwart van de
17de eeuw; zij wijzen op de familie Hagens van de hoeve van
Sint-Jansgeleen.

Plattegrond van het ”Huis op de Vuling”. De families Hagens en Van Staveren (vóór 1680-1684)
De lijn tussen A en B geeft de verdelimg tussen het oudere vak- Jan Hagens junior († 15-9-1676) uit Hobbelrade <Deel I, 217>,
werkhuis (in langbouw) en de in 1680 daartegen gebouwde zoon van Jan Hagens senior († 20-8-1658) trouwde met
sector met een straatgevel van mergel <Tekening P.A. Schols>. Meycken Huntgens († 15-5-1678), dochter van Reinier
Huntgens en Maria van Yseren, halfers van de neerhof van
het kasteel Sint-Jansgeleen. Het echtpaar Hagens -
Huntgens pachtte de hoeve o.a. in 1642, 1648, 1657 en
1668. Het had drie zonen:
(1) Reinier Hagens werd schepen, secretaris en schatheffer
van het graafschap Geleen <Deel I, 217>.
(2) Frederik Hagens werd secretaris van de heerlijkheid
Schinnen.
(3) Arnold Hagens <St.-Jansgeleen, 100-103>.
Uit akten van 1684 en 1699 weten wij dat deze familie
Hagens toen ”Op de Vuling” een ”huijs met hof, weijde en
koolhoff”, en o.a. ”Op de Wolf” (= Wolfstraat) een stuk
grond bezat <LvO, nr. 1315>.
Arnold Hagens blijkt aanvankelijk zijn vader als halfer van
Sint-Jansgeleen te zijn opgevolgd, maar daarover staan ons
geen details ter beschikking. Vóór 1675 trouwde hij met
Catharina van Staveren, dochter van kapitein Jan van
Staveren († Maastricht tussen 30-9-1657 en 4-5-1667) en
van de uit Brussel geboortige Maria Sanglier; zij was de
weduwe van Joannes Henricus Lichtenborch. Dit echtpaar
ging in het huis ”Op de Vuling” wonen. Catharina van
Staveren had vijf zusters en één broer, welke laatste jezuïet
werd. Een van die zusters was Johanna Petronella van
Staveren die in 1667 te Zell (D.) met Johan Gadé was
getrouwd.
Arnold Hagens erfde van zijn ouders de helft van het
complex Hagens ”Op de Vuling” en van de daarbij beho-
rende weide en een akker ”Op de Wolf”, tezamen 322½
roede. In 1680 voorzag hij zijn helft van een nieuwe voor-
bouw en liet hij dit jaartal in de nieuwe gevel aanbrengen. In

375

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 376

Hagens - Van Staveren voor notaris Bemelmans dat zij niet
in staat was de in 1680 geleende 200 rijksdaalders aan haar
zuster en zwager terug te betalen en dat zij zelfs niet over
voldoende geld beschikte om de jaarlijkse interest op dat
bedrag te voldoen. Tot ”extinctie (= delging) ende vol-
doeninge” van haar schuld had zij aan het echtpaar Gadé -
Van Staveren ”gecedeert (= afgestaan) ende overgedragen
(...) het voers. huijs (en) weijde gelegen binnen Lutrae,
rei(n)genot. ter eenre de Gemene straet (= Onderste
Dorpstraat, later Geenstraat), ter andere sijde (haar zwager)
den heer secretaris Reijner Hagens”, en bovendien nog enig
land ”Op den Wolf”, eveneens naast land van secretaris R.
Hagens gelegen <RHCL, fonds notar., portef. 1357>. Vlak daarop
(23-2-1684) trouwde zij met Balthasar Walthouwers († 2-
12-1700), landmeter te Meerssen. In die plaats is zij over-
leden (31-8-1694).
Reinier Hagens, secretaris en schepen van Geleen, die de
andere helft van het complex ”Op de Vuling” van zijn
ouders had geërfd, leende op 18 maart 1699 van pastoor
Lessenich 700 gulden, waarvoor hij o.a. ”sijn gedeelte van ’t
huijs ende hoff mette weijde ende koolhof, geleghen tot
Luttelraedt ... verobligeert ende verhypothiseert” <LvO, nr.
1315>. Hij overleed op 11 november 1704.

Gedeeltelijke reconstructie van de gevel uit 1680. De ramen De familie Gadé (1684-1760)
blijken hier niet op dezelfde wijze te zijn weergegeven als bij de Johan Frederik Gadé was uit Hannover (D.) afkomstig en
vorige reconstructie van die gevel. Aan beide zijden is het begin had zich te Roermond tot het katholicisme bekeerd. Met
van een aanbouw geschetst. Maar het is niet duidelijk uit welke zijn vrouw Johanna Petronella van Staveren en hun drie
tijd deze zuidelijke aanbouw (links), die een woning was, kinderen kwam hij na 1686 in het huis ”Op de Vuling”
dateert <Tekening P.A. Schols>. wonen; wellicht had dit pas in 1694 plaats, omdat toen
generaal Von Dopf, onder wie hij diende, tot commandant
dit verband leende zijn vrouw 200 patakons of rijksdaalders van Maastricht werd benoemd <LvO, nr. 4302. - LimLeeuw 8 (1959-
van haar zwager Johan Gadé en haar zuster Johanna 60), 41-42>.
Petronella van Staveren, ”sulx tot opbouwinge van haer huijs Op 19 mei 1707 kochten zij van de erfgenamen van secre-
staende binnen Lutteraede onder de heerlijckheijt Geleene” taris Reinier Hagens voor 600 gulden Maestrichter cours de
<RHCL, Fonds notarissen, portef. 1357, dd. 5-2-1684>. andere helft van het complex, met de daarbij behorende
Arnold Hagens overleed reeds op 28 januari 1682. Zijn helften van de tuin en van een akker ”Op de Wolf”. Omdat
weduwe bleef daarna in het huis ”Op de Vuling” wonen. op die goederen een last van 700 gulden ten gunste van de
Waarschijnlijk nam daar ook haar moeder, de weduwe Van kerk van Geleen rustte, werd de koopsom van die 600
Staveren - Sanglier, haar intrek. Deze laatste maakte op 27 gulden niet aan de verkopers maar aan de pastoor over-
september 1683 te Geleen, ”krancke te bedde ligghende, handigd. En omdat het stuk land reeds bewerkt en bezaaid
nochtans haers verstandts, memorie ende sinnen overal was, verklaarde Gadé zich bereid zowel het zaadgoed als het
volcomentlijck maghtigh”, een nieuw testament. Zij had werkloon te betalen <LvO nr. 1315>. J.F. Gadé overleed op 12
daartoe besloten, omdat zij zich ”in haere consientie (= januari 1722 in zijn woning ”Op de Vuling”; zijn weduwe
geweten) alsnu beswaert is vindende” over haar eerder te stierf er op 23 maart 1730. Hun drie kinderen waren:
Maastricht gemaakte testament, waarbij zij haar dochter (1) Frederik Gadé (*Fallersleben bij Brunswijk, D., 1669, †
Isabella van Staveren had bevoordeeld. Deze was destijds Geleen 17-12-1743) was luitenant in het cavalerieregiment
”geestelijcke dochtere” (= waarschijnlijk ”begijn”), maar was de Villiers, later luitenant en kwartiermeester in het dragon-
naderhand getrouwd met de geneesheer-chirurgijn Andreas derregiment Von Dopf <LimLeeuw VIII (1959-60), 42>. Hij trouw-
Bormans te Meerssen. Nu liet zij aan haar zes dochters de (vóór 1716) met Sybilla Bollen (*8-9-1680, † 16-12-
gelijke aandelen in haar erfenis; haar enige zoon (de jezuïet) 1756), dochter van landmeter Jan Bollen de oude. Dit
was reeds in 1676 overleden. Twee weken later (10-10- huwelijk werd te Geleen pas kerkelijk ingezegend (26-7-
1683) stierf zij te Geleen. 1730), nadat de bruidegom het katholicisme had aangeno-
Op 5 februari 1684 verklaarde de weduwe Anna Catharina men. Zij gingen in de Dorpstraat (= Marcellienstraat) bij de
ingang tot ’t Straatje wonen. Hun dochter Petronella Gadé

376

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 377

(*2-4-1716) zou met secretaris Reinier Corten trouwen (28- 1847). Over hem schreef JOS. RUSSEL dat hij wegens ”zijn
10-1734). vrolijke omgang en zijne aangename onderhouding” erg
(2) Josine Gadé († 26-12-1766) bleef ongehuwd. populair was <Russel 1860, 80-81>.
(3) Maria (Mieken of Meycken) Gadé († 8-8-1770) bleef (2) Petrus Henricus de Maes (*Krawinkel 18-11-1760) nam
ongehuwd. dienst in het leger van de keizer van Oostenrijk, aan wie deze
Op 24 mei 1734 werd het huis van ”Joannes Gadé en joffre contreien destijds onderhorig waren; hij zou in Rusland
Joanna Staveren” door hun drie kinderen verdeeld. De hebben verbleven <JPGL 1900, 202>.
kamer aan de straat (in de nieuwbouw van 1680) ”met den Het gezin werd met nog drie kinderen uitgebreid, die blijk-
neren (= gang), kelder ende het kleen koolhofken” besloegen baar in het huis ”Op de Vuling” ter wereld kwamen:
twee delen, terwijl de keuken en ”de kamerkens recht deur (3) Maria Ida Antoinette de Maes (*9-11-1762).
(= door)” tot het derde deel behoorden. De bezitter van het (4) Frederika Eleonora de Maes (*12-9-1764) trouwde met
derde deel zou de gerechtigdheid hebben om de poort te J. B. Chanoine, schepen en secretaris van de stad Roermond.
gebruiken, maar zou wel pro quota (= naar verhouding) (5) Lambertus Theodorus Franciscus Eligius de Maes (*14-
moeten bijdragen in de kosten van haar onderhoud en/of 11-1765) zou in Indië (Indonesië ?) hebben verbleven <JPGL
reparatie. Bovendien werd bepaald dat ”jeder sal hebben 1900, 202>.
eenen stal”. Tijdens hun verblijf in dat huis lieten de echtelieden De
Josine en Maria Gadé zouden de rest van hun leven onge- Maes - Corten aan de zoldering vóór de haard (tegen de
huwd in het huis ”Op de Vuling” doorbrengen. Het ligt binnenzijde van de straatgevel) een nogal ver uitstekende
voor de hand dat zij - vooral na de dood van hun broer (17- rookkap van licht vakwerk met vlechtwerk en leembepleiste-
12-1743) - het hele huis ter beschikking hadden. Daar ring aanbrengen, waarop zij hun familiewapens lieten
werden zij in de nacht van 30 juni op 1 juli 1749 door een schilderen <Msg 1943, 47. - TsHKVGeleen 1980, 80-87>. Het wapen
grote bende bokkenrijders overvallen en beroofd <Deel I, 247- De Maes was volgens VERZIJL: ”een van zwart en zilver
249>. Tussen de beide benedenvensters in de straatgevel was geschaakte dwarsbalk, in een schild, boven rood en onder
een sterk verkleurde plek in de mergel. Volgens de volks- blauw” <Msg 1951, 27-29>.
mond zouden de bokkenrijders daar een gat in de muur Nadat J.J. de Maes secretaris van Roermond was geworden,
hebben gebroken. In feite was daar (aan de binnenkant) de wijzigde hij blijkbaar zijn wapen. Zijn afstammelingen voer-
haard en was die verkleuring aan het daarin brandende vuur den namelijk in zilver een in zilver en blauw geschakeerde
toe te schrijven. dwarsbalk van drie rijen, van boven vergezeld van drie lelies.
Het schild gedekt door een helm- en fleuronkroon.
De familie De Maes
Op 1 oktober 1760 schonken de beide zusters Gadé ”aen De ”bekroonde” familiewapens De Maes (links) en Corten
onsen Heere neve Joannes Joseph De Maes ende aen onse (rechts), zoals die op de dekmantel van de schoorsteen in de
nichte Anna Sibilla Corten eheluijden (...) onze twee deelen voorkamer van het ”Huis op de Vuling” waren aangebracht.
uit bovengemelte huijs, onse stallingen, grondterffe ende Het wapen De Maes bevatte een band met drie rijen van elkaar
moesgaerde etc.” Maar zij behielden voor zichzelf ”in het afwisselende zilveren en zwarte blokjes. De latere leden van het
voors. huijs de vrije wooninge in het een offte ander geslacht Maes voegden in het bovenstuk drie rode rozen toe
gemaeck (= vertrek), bij ons te verkiezen tijde(ns) ons <TsHKVGel 1980, 85>. Voor het wapen Corten, zie hiervoor onder
levens”. ”Cortenhuis” en hierna onder ”Het 17de-eeuwse vakwerkhuis
Joannes Joseph de Maes was circa 1735 te Roermond geboren aan de Putstraat” <Tekening P.A. Schols>.
als zoon van Godfried (de) Maes en Maria Elisabeth
Schoncken en kleinzoon van de uit het Beltgens-Maes-huis
aan het kerkhof te Oud-Geleen afkomstige ritmeester Willem
Maes. Hij was schout van Maasniel toen hij trouwde (19-7-
1758) met Anna Sybilla Corten (*17-1-1737), de oudste
dochter van drossaard Reinier Corten en Petronella Gadé. Als
kleindochter van Frederik Gadé was zij een achternicht van
diens zusters Josine en Maria Gadé <Deel I, 213>.
Het echtpaar De Maes - Corten woonde aanvankelijk te
Roermond en daarna enige tijd te Krawinkel. Voordat het
naar het huis ”Op de Vuling” verhuisde, had het reeds twee
kinderen.
(1) Renier Godfried Pieter Joseph de Maes (*Roermond 8-
1-1759) werd priester en trad in bij de reguliere kanunniken
te Maria Sanden bij Straelen (D.). Door de Fransen uit zijn
klooster verjaagd ging hij te Roermond wonen († 25-10-

377

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 378

Het wapen Corten was volgens de gebroeders LOUIS en De families Keulers (sedert 1776) en Kubben
ALBERT CORTEN: ”Gevieren-deeld: I. in blauw een Lambert Keulers (ged. 2-2-1735), zoon van Peter Keulers en
zilveren rechterarm, uitgaande van de deellijn, paalsgewijs Maria Haerden, was getrouwd (12-2-1756) met Anna
vasthoudend een hellebaard; II. en III. in zilver een zwarte Margaretha Hamers. Zij werden de ouders van acht kinderen:
balk; IV. in zilver een zwarte egge” <Ned.Patr. 44 (1958), 106>. - (1) Peter Mathijs Keulers (*16-1-1757, † 20-10-1827)
Deel I, 212>. De genealoog VERZIJL gaf een afwijkende trouwde circa 1783 met Maria Catharina Lahaye van
kleurenbeschrijving, nl.: ”Gevierendeeld: I. in rood een uit Watersleyde (Munstergeleen).
de linkerschildhoek komende geharnaste arm een hellebaard (2) Maria Christina Keulers (*28-1-1759).
houdende; II. en III. in blauw een zilveren dwarsbalk; IV. in (3) Joannes Martinus Keulers (*12-1-1761, † 2-11-1841)
rood een zilveren egge” <Msg 1951, 27>. Hij baseerde zich hier- trouwde (30-10-1787) met Maria Christina Ramaekers.
bij klaarblijkelijk op een zegel van de priester Lambert (4) Nicolaas Keulers (*27-4-1763, † 17-7-1821) trouwde
Corten (1708-1773), een broer van de drossaard. In het met Maria Catharina Jaspers.
gedenkboek van Geleen (1952) werd het wapen Corten naar (5) Jan Willem Keulers (*8-3-1766, † 7-2-1814) werd pries-
de beschrijving van VERZIJL weergegeven <Geleen, 203>. ter. Op 1 mei 1791 werd genoteerd dat hij een ”meerder-
In het verslag van de genachting <Deel I, 425> van de Geleense jaerig Jonckman en voltogen Philosooph van ’t Albertinsch
schepenbank op 14 januari 1764 staat vermeld dat de vreem- Collegie tot Sittaerd” was. En op 21 april van datzelfde jaar
deling Laborie en zijn vrouw ten huize van de gezusters werd meegedeeld dat hij voornemens was ”om sig in ’t
Gadé waren ”coemen domicileeren’ (= hun intrek hadden Bischoplijk Seminarie van Ruremonde (= Roermond) te
genomen). Teneinde daartoe toestemming te verkrijgen begeeven en den Werelds geestelijken staet aldaer te
dienden zij een cautie (= borgsom) van 300 gulden te stellen aenveerden”. Omdat daartoe ”eenen vasten tytel of jaerlyk-
<LvO nr. 1280>. sche inkomen van ontrent tagentig pattacons Maestrichter
In 1765 werd J.J. de Maes tot schout van Dalenbroek Cours” werd vereist, stelden zijn ouders op laatstgenoemde
benoemd. Behalve het ambt van schout van die heerlijkheid datum - voor notaris J.M. Luijten - een gedeelte van hun
en van Maasniel en Herten, vervulde hij vanaf 28 augustus bezittingen ter beschikking om aan die voorwaarde te
1771 tevens de functie van secretaris van de stad en van het voldoen. Na zijn priesterwijding ging Jan Willem Keulers als
hooggerecht Roermond. kapelaan naar Born; van 1801 tot 1814 was hij pastoor te
Nadat zijn eerste echtgenote was overleden (9-7-1772), Schaesberg, waar later de Keulenstraat (sic !) naar hem werd
trouwde hij reeds binnen een half jaar (8-12-1772) met genoemd <LvH 1977, 29-30>. (Zie hfdst. VIII, nr. 6.)
Anna Maria Rijcksz (*Roermond 27-9-1736, † Weert 18- (6) Maria Sophia Keulers (*30-9-1768, † 24-5-1845) trouw-
10-1795), dochter van de drossaard van Montfort. Zij de (11-9-1791) met Joannes Keulen uit Hillensberg (D.).
schonk hem nog drie kinderen: (7) Maria Cornelia Keulers (*6-5-1771, † 19-10-1776).
(1) Karel Joseph Arnold de Maes (*3-7-1774, † 20-4-1843) (8) Lambert Keulers (*29-3-1774).
trouwde (16-11-1802) met Theodora Theresia Barbou Aanvankelijk woonde dit gezin blijkbaar aan de Pieterstraat,
(*Amsterdam 1770). want in 1806 zouden de hierboven genoemde kinderen daar
(2) Josepha Eleonora Maria Theresia de Maes (*25-6-1775) een huis erven. Maar nadat op 27 april 1776 het huis ”Op
overleed als weduwe te Keulen. de Vuling” was gekocht, verhuisde het daarheen. In de
(3) Maria Theresia Lucia de Maes (*20-3-1777) overleed Franse periode (1794-1814) was Lambert Keulers geduren-
vermoedelijk eveneens te Keulen <JPGL 1902, 253>. de korte tijd municipale agent van Geleen <Deel I, 418>. Zijn
Hun vader Joannes Joseph de Maes stierf op 29 september echtgenote is op 25 maart 1800 in het huis ”Op de Vuling”
1781 te Herten. overleden. Hijzelf is er op 26 mei 1806 gestorven.
Op 10 januari 1776 werd het huis ”Op de Vuling” door de Ongeveer twee jaar vóór zijn dood zegde Lambert Keulers
erfgenamen van het echtpaar De Maes - Corten voor notaris zijn onroerende goederen toe aan zijn zonen Peter Mathijs,
Stijnen van Beek publiekelijk bij opbod verkocht. Als hoogste Martijn en Nicolaas en aan zijn dochter Maria Sophia. Op
bieder werd Frederik Leonard Corten, zoon van drossaard 17 februari 1806, d.w.z. twee maanden vóór zijn dood, toen
Corten, de eigenaar. Maar drie en een halve maand later deed hij niet meer in staat was zijn goederen te beheren, stemde
hij het weer van de hand. In een akte voor diezelfde notaris hij toe in de verdeling daarvan door genoemd viertal.
van 27 april 1776 kocht het Geleense echtpaar Lambert Daarbij werd het huis met bijgebouwen in tweeën gedeeld.
Keulers en Anna Margaretha Hamers dit huis voor een bedrag Een helft zou bestaan uit ”een woonhuis, de wasserij of
van 1.460 gulden Brabants. Daarbij werd tevens opgemerkt blekerij, de wagenpoort, de stallen tot aan de paardenstal en
dat ”opgemeld huijs seer bouvallig is en reparatie van noden andere erbij behorende gebouwen met de helft van het erf of
heeft”. Daarom werd overeengekomen dat de verkoper die de mesthof, de helft van de groententuin en de erop aan-
gedurende een jaar en zes weken het recht van terugkoop zou sluitende wei”, terwijl het andere gedeelte zou bestaan uit:
behouden, bij eventuele terugkoop niet alleen de koopprijs ”de schuur met de varkens- en paardenstallen en andere erbij
zou moeten terugbetalen maar ook alle door de nieuwe behorende gebouwen, de helft van de mesthof of het erf, de
eigenaar uitgevoerde reparaties zou dienen te vergoeden. hoptuin en daarop aansluitende wei”.

378

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 379

Om de goede verstandhouding tussen de in dat complex (2) Maria Josepha Willems (*Amstenrade 6-11-1791)
wonende ”buren” te bevorderen werd bepaald dat midden trouwde te Heerlen (21-1-1812) met Jan Joseph Fraikin
door het erf en tussen de paardenstal en de koestal op geza- (*Bassonge, B., mei 1770) en ging te Moelingen (B.) wonen.
menlijke kosten een scheidingsmuur diende te worden (3) Jan Bernard Willems (*Eigenbilzen, B., 19-8-1796)
geplaatst. De erfgenamen zouden die muur steeds dienen te trouwde te Sittard (18-2-1835) met Maria Elisabeth Roosen
onderhouden en dicht te laten. Bovendien moest degene aan Honings. Hij werd marechaussee en vestigde zich te Herk-
wie de eerste helft (met de woning) toeviel, alle op het erf de-Stad (B.).
uitkomende ramen van de graanzolder en openingen in het (4) Joanna Maria Willems (*Eigenbilzen, B., 2-8-1799)
dak respectievelijk dichtmetselen en sluiten. Doch gelijk- trouwde te Geleen (28-6-1830 met de looier Jan Schutgens
vloers mochten niet alleen de reeds aanwezige vensters (*14-4-1800) <Deel II, 186-187>.
blijven, maar mochten desgewenst nog andere worden aan- (5) Jan Hendrik Willems (*Heerlen 28-9-1801) trouwde te
gebracht. De helft met het woonhuis kwam aan Nicolaas Sittard (1-2-1822) met Catharina Helena Rijckers (*Sittard
Keulers en de andere helft aan zijn broer Martinus Keulers. 5-2-1802).
De eerstgenoemde oefende er het beroep van kuiper uit. Op 5 (6) Jan Willem Willems (*Heerlen, 25-7-1809) vertrok als
november 1819 verkocht hij voor notaris J.R. Lemmens zijn arbeider naar Frankrijk.
helft voor 1.800 francs of 850 gulden aan Jacob Dominic Toen het echtpaar Willems - Sijstermans op 30 augustus
Nijpels, zoon van Jan Willem Nijpels en Marie Katrijn 1821 het huis ”Op de Vuling” kocht, woonde het nog te
Verliers, inspecteur van de directe belastingen te Maastricht. Heerlen. Te Geleen breidde het zijn bezittingen verder uit.
Teneinde die aankoop te bekostigen leende Nijpels de gehele Zo kocht het op 24 juni 1823 een vlak bij zijn woning
koopsom van de Maastrichtse burgemeester Ephraim Daniel gelegen wei van Maria Catharina Luijten, dochter van
Pichot. Maar reeds op 30 augustus 1821 verkocht hij voor burgemeester J.M. Luijten. Pieter Hendrik Willems overleed
notaris P.W. Willems te Schimmert het huis met bij- te Geleen op 23 juni 1836; zijn weduwe stierf er op 17 maart
gebouwen, d.w.z. de helft van Nicolaas Keulers, aan het echt- 1845. Op 15 mei 1845 verkochten de vijf levende kinderen
paar Willems - Sijstermans. Tevens verkocht hij hun een Willems voor notaris J.R. Lemmens hun ouderlijk huis aan
aldaar gelegen akker die een onderdeel van de door de Fransen Hendrik Kallen, pachter van de grote hoeve van Lutterade.
geconfisqueerde geestelijke goederen was geweest en die zijn
ouders van de Franse overheid hadden gekocht <Deel I, 388>. De familie Kallen (1845-1942)
De helft die aan Martinus Keulers was ten deel gevallen, De vroegste ons bekende stamvader van de familie Kallen
kwam daarna aan Peter Paul Kubben. Aanvankelijk schreef was Engelbert Kallen († 14-7-1721), pachter van een hoeve
deze Lutterader (*25-1-1752) zijn familienaam - overeen- in de streek van Neuß (D.). Zijn zoon Johannes Andreas
komstig de plaatselijke dialectuitspraak - als Köbben, terwijl Kallen kwam in 1734 als pachter naar de hoeve Krekelberg
zijn vader Peter (1707-1794) en zijn grootvader Giel hem onder Schinnen († 15-3-1758) <PSHAL 1929, 100>, waar hij
o.a. als Kupkens hadden gespeld. Hij was drie keer in het door zijn zoon Karel Joseph Kallen werd opgevolgd. Zijn
huwelijk getreden, nl. met (1) Maria Gertrudis Maes uit zoon Hendrik Kallen (*Schinnen 9-8-1735) was eerst graan-
Lutterade, (2) Petronella Kerens uit Limbricht en (3) en oliemulder te Kathagen en verhuisde later als halfer naar
Johanna Elisabeth de Crauw uit Papenhoven. De eerste had de grote hoeve te Ophoven-Sittard († 15-3-1800).
hem drie kinderen geschonken, de tweede vijf en de derde Hendrik Kallen (*Ophoven-Sittard 28-3-1797, † Lutterade
een. Peter Paul Kubben is op 31 december 1817 overleden. 19-3-1882) was de oudste van de twaalf kinderen van
Jan Leonard Kubben (*15-5-1809), de zoon uit het derde Johannes Andreas Kallen (*Kathagen 8-1-1769, † Ophoven
huwelijk van de laatstgenoemde, trouwde twee keer, nl. met 15-3-1838). Hij trouwde (1-9-1822) met Anna Margaretha
(1) Joanna Catharina Keulers en (2) Joanna Sibilla Baggen uit Lutterade (*14-10-1795, † 8-4-1857), dochter
Eummelen. Zijn tweede echtgenote werd de moeder van Jan van de uit de Franse tijd bekende adjunct Godfried Baggen
Mathijs Kubben (*17-3-1817, † 24-4-1902), die van 1896 <Deel I, 419-420>. Reeds in 1828 woonden zij als pachters op de
tot 1902 burgemeester van Geleen zou zijn <Deel II, 28-29>. grote hoeve van Lutterade; ook in 1842 werden ze nog als
zodanig vermeld. Maar niet lang daarna verhuisde het gezin
De familie Willems (1821-1845) Kallen - Baggen naar het huis ”Op de Vuling”. De nieuwe
Pieter Hendrik Willems was te Amstenrade geboren (11-8- eigenaren hadden acht kinderen:
1761) als zoon van Joannes Willems en Margaretha (1) Jan Andries Kallen (*9-6-1823) ging te Spaubeek wonen.
Houben. Daar was hij getrouwd (15-10-1789) met Maria (2) Maria Catharina Kallen (*17-3-1825) trouwde (1852)
Catharina Sijstermans (*Heerlen 4-3-1766), dochter van met Nicolaas Joseph Warblings te Oirsbeek.
Joannes Sijstermans en Maria Anna a Campo. Van dit echt- (3) Pieter Kallen (*15-4-1827) trouwde met Maria Anna
paar zijn zes kinderen bekend die op drie verschillende plaat- Strijdhagen (*21-5-1829) en ging te Krawinkel wonen.
sen werden geboren: (4) Maria Elisabeth Hubertina Kallen (*23-6-1829) trouw-
(1) Joannes Joseph Willems (*Amstenrade 19-11-1789) de met Peter Leonard Klinkers te Geverik.
overleed blijkbaar jong. (5) Hendrik Hubert Kallen (*5-9-1831) werd op 2 maart

379

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 380

1858 te Roermond tot priester gewijd. Achtereenvolgens 5. De grote hoeve van Lutterade aan de
was hij kapelaan te Gulpen (1858-1868), rector te Reijmer- Geenstraat
stok (1868-1880) en pastoor te Merkelbeek (1880-1886),
Noorbeek (1886-1894) en Ulestraten (1894-1899). Daarna Ter plaatse van het latere zusterklooster aan de Geenstraat
is hij naar zijn ouderlijk huis teruggekeerd, waar hij tot aan <Deel II, 370-383> lag eeuwenlang ”de grote hoeve van
zijn dood (6-9-1901) verbleef. Lutterade”. Gezien haar verloop lijkt de Lutterader Onderste
(6) Maria Josephina Kallen (*25-10-1833) trouwde met Dorpstraat (= Geenstraat) oorspronkelijk een weg langs het
Frans Winand Hollands (*23-3-1828) van Voerendaal en Graetbos te zijn geweest. Het daarlangs gelegen gedeelte van
ging met hem naast haar ouderlijk huis wonen. dat uitgestrekte woud blijkt al in de 13de eeuw - en wellicht
(7) Louis Hubert Kallen (*16-4-1836). nog vroeger - gerooid te zijn om als landbouwgrond in
(8) Christiaan Jozef Kallen (*7-4-1838, † 23-11-1915) gebruik te worden genomen.
volgt. Die hoeve werd ons inziens reeds vermeld in een akte van
Bij de scheiding en deling van de uitgebreide bezittingen van juli 1257, toen Dirk II, Heer van Valkenburg, in curia nostra
het echtpaar Kallen - Baggen op 24 september 1861 voor de Glenne, d.w.z. ”op onze hoeve te Geleen”, een oorkonde
notaris W.F. van Gorcum te Beek behield de vader de helft uitvaardigde <Deel I, 92-93 en 112-113>.
van het geheel. Daaronder bevond zich ook het huis ”Op de
Vuling”. Bij de deling van 6 juli 1875 kreeg de jongste zoon Latere eigenaars en eigenaressen
Christiaan Joseph Kallen de woning met de oude stallen en Merkwaardigerwijze zou die hoeve door een adellijke eige-
de mestvaalt toegewezen, terwijl diens zuster Josephine
Hollands-Kallen ”de (ten westen vlak daarnaast gelegen)
nieuwe stallen en schuur met mesthof” ontving.
Christiaan Jozef Kallen trouwde met Maria of Johanna
Sybilla Bemelmans (*6-5-1842, † 22-1-1908) en bleef met
haar in het ouderlijk huis wonen. Zij kregen zeven kinderen:
(1) Hendrika Antonetta Kallen (*24-4-1870) trouwde met
Jan Willem Lenssen (*Beek 11-8-1856, † Neerbeek 21-5-
1941).
(2) Maria Hubertina Elisabeth Kallen (*2-11-1871) trouw-
de met Jan Hubert Keulen (*9-5-1877, † 3-1-1940) te
Lutterade.
(3) Jan Andries Kallen (*21-5-1875, † 19-11-1896).
(4) Joseph Hubert Kallen (*18-3-1879) werd op 19 maart
1904 te Roermond tot priester gewijd en was achtereen-
volgens kapelaan te Eijgelshoven (1904-1906), Vijlen
(1906-1915) en Breust-Eijsden (1915-1919), rector te
Reijmerstok (1919-1924), emeritus te Schinnen (1924-
1930) en pastoor te Neeritter (1930-1945); hij overleed in
het ziekenhuis te Weert (5-3-1945).
(5) Nicolaas Joseph Kallen (*25-12-1881) trouwde met
Johanna Maria Keulen (*19-4-1880, † 4-2-1952) en bleef
aanvankelijk in het oude gedeelte met de gevel uit 1680
wonen.
(6) Maria Elisabeth Kallen (*11-5-1884, † 1-2-1951) trouw-
de met Jan Peter Clerx (*8-9-1874, † 14-2-1953) en ging in
Spaans-Neerbeek wonen.
(7) Jan Henri Kallen (*20-1-1887) trouwde met Maria
Josepha Brigitta Soons (*Krawinkel 1-2-1889). Dit echtpaar
bleef in het complex wonen, waar hun vijf kinderen werden
geboren.
Bij het bombardement van 5 oktober 1942 zijn de ouders en
hun oudste zoon Antoon Gerard Hubert Kallen (*15-2-
1923) om het leven gekomen. Het oude gebouw werd zo
zwaar beschadigd dat het moest worden afgebroken. Op de
oude fundamenten staat thans een ander huis.

380

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 381

naar in de Middeleeuwen aan kloosterzusters worden achtig. De nieuwe eigenaar die uit Düren (D.) stamde
geschonken en zou ze gedurende de laatste decennia van (*1758), was kanunnik aan de grote kerk te Sittard, waar hij
haar bestaan zelfs door kloosterzusters worden bewoond. van 1794 tot 1797 waarnemend pastoor was geweest
<SittardHG, 406>.
Eerst aan zusters en daarna aan paters te Op 28 oktober 1819 gingen Jacques Dominique Nijpels
Reichenstein enerzijds en Ida Damen, weduwe van Jean Dominique
Nijpels, en haar vijf minderjarige kinderen anderzijds voor
In de loop van de 14de eeuw werd die hoeve door een van notaris Guillaume Joseph Helgers te Maastricht een deling
de opvolgers van de zojuist genoemde Heer van Valkenburg aan van de op 3 juli 1813 door de eerstgenoemde en zijn
aan de norbertinessen te Reichenstein bij Monschau (D.) (sedertdien overleden) broer verkregen gewande van de grote
geschonken; bijgevolg werd ze in 1377 als curia conventus hoeve van Lutterade. Daarbij werden die akkers in twee
Rikelsteyn, d.w.z. ”de hoeve van het klooster Reichenstein” gelijke loten van elk tien stukken land met een waarde van
vermeld <OLV II, 299>. Nadat dit klooster in 1487 door paters 13.389,35 gulden per lot verdeeld. In 1821 verkocht Jacques
norbertijnen was overgenomen, werd de hoeve het eigen- Dominique Nijpels voor notaris P.D.F. Luijten te Geleen
dom van deze kloosterlingen en tot aan de Franse tijd land aan Jan Tummers te Lutterade. Zoals wij in de vorige
zouden de monniken van Reichenstein in het bezit daarvan paragraaf zagen, heeft diezelfde Nijpels ook korte tijd het
blijven. Blijkens het jaartal 1764 boven de ingang van het huis ”Op de Vuling” in bezit gehad.
woonhuis van de hoeve zijn in dat jaar verbouwingen uit-
gevoerd. De halfer had 51 bunder, 2 zillen en 4 roeden in Aan de familie Lemmens
gebruik, terwijl de paters bovendien nog 10 bunder, 1 zil en Volgens RUSSEL werd de hoeve in 1839 door ”de toen-
92 roeden aan de ”nabueren” verpachtten. malige eigenares, eene gewezene kloostergeestelijke”, ver-
kocht. Die auteur heeft dit allicht uit de familieoverlevering
Geconfisqueerd en aan particulieren verkocht (eind 18de opgetekend. Maar hier dringt zich de vraag op of daarbij de
eeuw) zojuist genoemde kanunnik (die in 1839 de leeftijd van 81
De hoeve werd als geestelijk goed door de Fransen geconfis- jaren zou hebben bereikt) abusievelijk als een vroegere
queerd en op 3 en 13 Pluviose an VI (= 22 januari en 1 kloosterzuster werd gezien. Mocht dat verhaal juist zijn, dan
februari 1798) verkocht aan Jean Théodore van Gulpen en zal die zuster die goederen wel van genoemde kannunik
Jean Guillaume Nijpels uit Maastricht <Deel I, 388>. Op 3 juli hebben verworven. RUSSEL voegde daar nog aan toe dat in
1813 werd te Caberg (destijds onder Lanaken, B.) voor genoemd jaar de hoeve en de boomgaarden werden gekocht
notaris Herman Weustenraad (uit Neerharen, B.) ”la ferme, door burgemeester Jan Reinier Lemmens, dat 24 bunder aan
terres et prairies en dependantes, vulgairement nommé Den P.D. Nijst te Maastricht kwamen en dat de rest van de
Lutteraederhoff ” (= de hoeve met de daarbij behorende gewande naar ingezetenen van Lutterade ging <Russel 1860, 39>.
akkers en weiden, in de volksmond Den Lutteraederhoff Een dergelijke verkoopakte uit 1839 werd nog niet
genoemd) gedeeld tussen Jean Théodore van Gulpen ener- achterhaald.
zijds en Jean Dominique Nijpels en Jacques Dominique Wel werd op 12 januari 1839 voor notaris P.D.F. Luijten
Nijpels anderzijds; de beide laatstgenoemden waren zonen een akte gepasseerd, waarbij de Luikse handelaar Dieudonné
en erfgenamen van Jean Guillaume Nijpels en Marie Adolf Fassin aan burgemeester Lemmens en diens zwager
Catherine Verliers. Daarbij werd vastgesteld dat het geheel Jan Reinier Martens voor 10.000 francs negen percelen land
een oppervlakte van ongeveer 79 hectaren, 28 aren en 63 te Oud-Geleen en te Lutterade, bestaande uit bouwland,
centiaren ofwel 95 bunder en 374 ¾ kleine roeden besloeg. weiden en een poel, tezamen groot 5 hectaren, 0,3 are en 56
Tevens werd toen vermeld dat J.Th. van Gulpen en J.G. centiaren, verkoopt. Fassin was op 7 september 1838 in het
Nijpels in 1798 gezamenlijk een som van 566.000 francs bezit van die goederen geraakt bij een deling ten overstaan
hadden betaald. Maar in 1813 werd de waarde op 94.197 van notaris Moxhon te Luik. Uit de opgegeven locaties is
francs en 26 centiemen geraamd. De hoeve en haar gewan- evenwel niet duidelijk of die negen percelen eertijds allemaal
de werden in twee gelijkwaardige loten van elk 47.098 francs tot de gewande van de grote hoeve van Lutterade behoorden.
en 63 centiemen verdeeld. Het eerste lot, waarbij o.a. de Op 7 maart 1868 maakte Jan Reinier Lemmens voor nota-
hoeve, de tuinen en twee weiden waren inbegrepen, kwam ris L.J.B. van der Heijden uit Sittard zijn testament <Akte nr.
aan Van Gulpen, terwijl het tweede lot, dat enkel uit akker- 65>, waarbij hij een helft van zijn nalatenschap, o.a. de grote
land bestond, aan de gebroeders Nijpels bleef. hoeve, aan zijn broer Pieter Frans Lemmens en de andere
Voor diezelfde notaris verkocht genoemde Van Gulpen op 5 helft aan de kinderen van zijn zuster Maria Theresia en haar
oktober 1816 de grote hoeve van Lutterade met twee tuinen, echtgenoot F.E.J. Russel liet. Daarbij werd echter niet
twee weiden en twee stukken land, met een gezamenlijke vermeld hoe hij eigenaar van de grote hoeve was geworden.
oppervlakte van 26 hectaren, 27 aren en 91 centiaren of 31 Toen de eigenaar op 11 mei 1870 overleed en de hoeve aan
bunder en 295 kleine roeden, voor 20.000 francs aan de zijn genoemde broer kwam, werd ze omschreven als: ”Een
priester Camille Louis Kircher, destijds te Maastricht woon- bouwhoeve met tuine, boomgaarden en bouwlanden (...)

381

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 382

zamen groot 35 hectaren 32 aren 85 centiaren”. De hoeve toust van twaalf jaar aan. Misschien was deze halfer verwant
zelf met bakhuis, tuin en boom-gaard, besloeg toen twee aan de halfers Penris van Abshoven en van de Biesenhof. Dit
hectaren, 63 aren en 45 centiaren. echtpaar had acht kinderen, nl. vier meisjes en vier jongens;
deze laatsten waren:
Aan de ”Arme Dienstmaagden van Jezus Christus” (1) Jan Penris (*15-4-1611).
Op 1 juni 1875 werd de grote hoeve van Lutterade ten (2) Willem Penris (*27-3-1614).
overstaan van notaris Van der Heijden voor 11.790 gulden (3) Dirck Penris (*28-4-1616).
verkocht aan moeder Catharina Kasper, algemeen overste (4) Daemken Penris (*22-11-1626).
van de Arme Dienstmaagden van Jezus Christus te Hun vader overleed voordat zijn pachtcontract verlopen was
Montabaur (D.) <Deel II, 371-372>. en op 23 februari 1644 werd de hoeve aan zijn vier zonen
Daarop werd dit complex tot zusterklooster en pensionaat verpacht. Dirck Penris trouwde (31-10-1655) te Spaubeek
voor meisjes ingericht. Terwijl er daarna nog veel werd aan- met Neleken (= Cornelia) Hagens van Genhoes (Sint-
en bijgebouwd, bleef de woning van de vroegere hoeve - zij Jansgeleen) en zette de familietraditie als halfer voort. Dit
het met inwendige veranderingen - nog lang gehandhaafd. echtpaar kreeg vier kinderen:
Maar bij het bombardement van 5 oktober 1942 werd dit (1) Bilken (= Sybilla) Penris (*20-12-1656).
complex zo zwaar beschadigd dat ook de resten van de (2) Maria Penris (*27-8-1658).
woning moesten worden afgebroken. (3) Agatha Penris (*7-3-1660).
(4) Joannes Penris (*4-7-1661).
Halfersgeslachten Bilken Penris trouwde (6-5-1677) met Jaspar Dullens die de
Sedert de 16de eeuw zijn de families bekend, die achtereen- hoeve pachtte. Hij was waarschijnlijk afkomstig uit de
volgens de grote hoeve van Lutterade pachtten en exploi- Maaskant en was wellicht verwant aan zijn naamgenoot, de
teerden. halfer van de Biesenhof. Hij werd schepen van het graaf-
schap Geleen en overleed op 22 januari 1729 <LvO nr. 1245>.
De familie Mutzenich (tot 1632) Het echtpaar Dullens - Penris kreeg tien kinderen:
De oudste ons bekende halfers waren leden van de familie (1) Jenne (= Joanna) Dullens (*3-4-1678).
Mutzenich. En de hier volgende leden van dat geslacht (2) Meijken Dullens (*11-3-1680).
werden als schepenen van het kerspel en de heerlijkheid (3) Catrijn Dullens (*9-4-1682).
Geleen vermeld: Gerlach Mutzenich (1503), Clemens (4) Anna Dullens (*20-9-1683).
Mutzenich (1561), Andries Mutzenich (1590 en 1597) (5) Dyrck Dullens (*17-2-1686).
<Grauwels, nrs. 498, 750, 875 en 902>. Aangezien leden van die (6) Sybilla Dullens (*11-9-1687).
familie in de Geleense archieven steeds in verband met de (7) Joannes Dullens (*6-6-1689).
hoeve te Lutterade werden vermeld, mogen wij de drie (8) Neel (= Cornelia) Dullens (*23-12-1691).
bovengenoemden zonder bezwaar als halfers van die hoeve (9) Caspar Dullens (*24-3-1695).
beschouwen. De uit Lutterade afkomstige Mathias (10) Mechtildis Dullens (*6-9-1698).
Mutzenich trad bij de norbertijnen te Reichenstein in en was Meyken of Maria Dullens trouwde (3-2-1714) te Geleen
daar van 1579 tot 1606 prior. met Melchior Penris die het bedrijf van zijn schoonvader
In 1615 werd ”Jan Mutzenich van den Hoeff van overnam. Meyken schonk hem vijf kinderen:
Luttelraedt offt Rychensteyn” vermeld <RHCL: Kapittel OLV, nrs. (1) Catharina Penris (*26-11-1714) stierf waarschijnlijk
854 en 855> en in 1616 ging hij een pachtcontract voor 12 jaar jong.
aan. Ook deze halfer was schepen van de heerlijkheid (2) Joannes Penris (*2-12-1715).
Geleen. Hij overleed op 20 mei 1626. (3) Joanna Penris (*19-3-1717).
Op 26 augustus 1627 werd de ”hoeff Lutteroede vuijt- (4) Catharina Penris (*24-9-1719).
gegeven aan Mathijs Mutzenich des vorigen halffwins soen” (5) Balthasar Penris (*30-1-1721).
<AR>. Hij trouwde met Maria Alarts uit Sibbe, dochter van Johanna Penris trouwde met Servaas Helgers van de hoeve
Henric Alarts, luitenant-stadhouder van het leenhof Ten Eijsden. Baltus of Balthasar Penris, het jongste kind dat
Valkenburg en drossaard van Gronsveld, en van Elena nog slechts tien jaar oud was toen zijn vader overleed (12-3-
Puitgens, erfdochter van huis de Bongard te St.-Maartens- 1731), trouwde (28-1-1750) te Maastricht met Maria
voeren (B.). Na de dood van zijn schoonvader verhuisde Sybilla Wouters (*Spaubeek 28-4-1720), dochter van
Mathias Mutzenich in 1632 met zijn gezin naar het huis de Martinus Wouters en Sybilla Stassen. Hij overleed reeds op
Bongard (zie hfdst. IX A nr. 11: ”Het Cortenhuis alias 9 januari 1753. Jasper of Caspar Penris (*18-5-1752), enig
’Drossaardhuis’ ”). kind van het echtpaar Penris - Wouters, werd priester
(augustijn) († Sittard 14-1-1813) <Deel I, 315 en 387>.
De families Penris en Dullens (1632-1754) De ongetrouwde tantes van de halfer, nl. Jenne (= Joanna)
Op 17 september 1632 ging Dirck alias Daem (= Adam) en Neel (= Cornelia) Dullens, dochters van Jaspar Dullens
Penris die met Enken (= Anna) Custers was getrouwd, een en Sybilla Penris, wier wieg op de hoeve van Lutterade had

382

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 383

gestaan en die daar waren blijven wonen, maakten op 6 (3) Caspar Lemmens (*17-1-1799).
november 1753 hun testament. De schepenen en secretaris (4) Maria Theresia Josephine Lemmens (*6-11-1802).
Corten vonden ”Joanna Dullens te bedde liggende ende
Cornelia Dullens gaende en staende door het huijs, hebben- De familie Kallen (ca. 1822-ca. 1845)
de nochtans beijde hunne vijf synnen (= zintuigen), Nadat Martinus Lemmens met vrouw en kinderen naar
memorie ende verstandt over all wel machtigh gelijck ons bij Voerendaal verhuisd was, werd de hoeve van Lutterade
alle discoursen (= gesprekken) wel uijterlijck heeft gepacht door Hendrik Kallen (*28-3-1797) van de
gebleecken” <LvO nr. 1320>. Ophovenerhof onder Sittard. In 1845 werd hij nog ”pachter
van de Hof Lutterade” genoemd, maar niet lang daarna is
De familie Lemmens (1754 - ca. 1825) het gezin Kallen - Baggen naar het huis ”Op de Vuling”
Hans Peter Lemmens (*21-9-1724) vertegenwoordigde de verhuisd (zie hfdst. IX B, nr. 4).
eerste generatie van zijn familie op de grote hoeve van
Lutterade. Hij was een zoon van Peter Lemmens (*13-2- Nogmaals de familie Lemmens (ca. 1845-1875)
1684, † 21-3-1747), mulder te Sint-Jansgeleen <St.-Jansgeleen, Na het vertrek van de familie Kallen nam Pieter Frans
165>, welke laatste uit de graanmolen van Munstergeleen Lemmens (*21-1-1795), zoon van Pieter Mathijs Lemmens
stamde. (Zie hfdst. IX A, nr. 1: ”Het molencomplex van en Maria Theresia Corten, het bedrijf over. Naast land-
Munstergeleen etc.”.) Op 7 juni 1754 trouwde hij met bouwer was hij tevens secretaris van de gemeente Geleen
Maria Sybilla Wouters, weduwe van de halfer Baltus Penris. (1841-1851) <Deel II, 32>. Kort tevoren (24-3-1841) was hij
Op 13 september 1781 kochten zij een huis in de wijk getrouwd met Maria Elisabeth Voncken (*Hoensbroek 12-
Hoeve te Spaubeek van Peter Royen, die in 1744 met zijn 6-1811, † Lutterade 10-12-1871), dochter van Mathijs
zuster Anna Elisabeth Lemmens (*26-6-1716) was getrouwd Jacob Voncken en Maria Agnes Cremers. Voordien was zij
en te St.-Maartensvoeren (B.) woonde; de kopers bleven te in de herberg van Caspar Cloots te Oud-Geleen werkzaam
Lutterade wonen. Maria Lemmens - Wouters overleed op 27 geweest. Zij schonk hem negen kinderen:
maart 1790. Hans Peter Lemmens stierf op 27 maart 1792 (1) Francisca Theresia Hubertina, ook soms genoemd Maria
te St.-Maartensvoeren, toen hij daar zijn zuster en haar gezin Hubertina Francisca, Lemmens (*7-2-1835) trouwde (7-1-
bezocht; hij werd op het kerkhof aldaar begraven. Het echt- 1861) met de bierbrouwer Joseph Hubert Defresne
paar Lemmens - Wouters had vier kinderen: (*Maastricht 9-4-1834) (zie hfdst. IX A, nr. 5: ”Het huis en
(1) Peter Mathijs Lemmens (*26-4-1755, † 1-6-1847) de brouwerij Schrijnemakers”).
trouwde (27-8-1787) met zijn buurmeisje Maria Theresia (2) Pieter Mathijs Lemmens (*18-12-1841, † Maastricht 18-
Corten (*Amstenrade 11-9-1748, † Lutterade 18-8-1835), 1-1920) trouwde met Maria Hennekens (*1841), dochter
dochter van drossaard Reinier Corten en Petronella Gadé, van de burgemeester van Beek. Hij werd arts en vestigde zich
en ging met haar in haar ouderlijk huis wonen (zie hfdst. IX
A, nr. 11: ”Het Cortenhuis alias ’Drossaardhuis’ ”). Dokter Pieter Mathijs Lemmens (1841-1920), arts te Leuth
(2) Maria Sybilla Lemmens (*8-8-1757, † Sittard 15-7- (B.), wiens wieg op de grote hoeve van Lutterade aan de
1824) trouwde (19-5-1788) met Petrus Joseph Houben (*5- Geenstraat had gestaan.
6-1755, † Sittard 26-2-1839) uit Einighausen. Arnold
Willem Houben, een broer van haar man, trouwde met
Maria Sibilla Lemmens uit de graanmolen van Munster-
geleen en werd de grootvader van de heilige pater Karel; zie
hfdst. IX A. nr. 1: ”Het molencomplex van Munstergeleen
en de aldaar geboren heilige pater Karel (Andries Houben)”.
(3) Martinus Lemmens (*8-6-1760) volgt.
(4) Joannes Joseph Lemmens (*16-6-1762) die kort na zijn
geboorte overleed.
Martinus Lemmens trouwde (2-5-1791) te Nuth met Anna
Catharina Delahaye, dochter van Winand Delahaye en
Anna Margaretha Smits. In 1802 woonden zij nog op de
hoeve te Lutterade, maar zij bleken deze vóór 1828 te
hebben verlaten en naar Voerendaal te zijn verhuisd. Daar
zijn zij beiden overleden, Anna Catharina Lemmens -
Delahaye op 11 maart 1832 en Martinus Lemmens drie en
een half jaar later op 16 november 1835. Hun op de hoeve
te Lutterade geboren kinderen waren:
(1) Joannes Joseph Lemmens (*15-7-1792).
(2) Anna Margaretha Lemmens (*20-10-1794).

383

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 384

eerst te Maasmechelen (B.) en vanaf november 1876 te Sweikhuizen, Ulestraten, Urmond en Windraak. Het aantal
Leuth (B.). Hij maakte zijn verhuizing bekend met een verkocht vee komt als vrij gering voor in verhouding tot de
advertentie in een Sittardse krant en vermeldde daarbij: ”Is uitgebreide veestapel die men op zo’n hoeve zou mogen
te spreken dagelijks, ’s morgens tot 9 uren, ’s Zondags tot verwachten. Wellicht was een deel van het vee via privé-
middag. Speciaal traitement (= behandelng) voor kleine verkoop van de hand gedaan en misschien was een ander
kinderen” <DKLim 10-11-1876>. Volgens de overlevering heeft deel niet verkocht maar aan familieleden toegewezen. Ook
menige Gelener zich met zijn of haar gezondheidsklachten kan de laatste eigenaar zijn veestapel reeds eerder hebben
in beide plaatsen bij hem gemeld. Het echtpaar Lemmens - gereduceerd.
Hennekens kreeg twee dochters en een zoon. De laatst- Pieter Frans Lemmens bracht zijn laatste levensjaren door bij
genoemde werd priester en was o.a. pastoor te Bocholt (B.). het gezin van zijn zoon Joseph Lemmens die met Maria
(3) Caspar Hubert Lemmens (*8-6-1843, † 20-4-1859). Josephine Passeu (*Urmond 8-2-1849) was getrouwd. In
(4) Renier Lemmens (*8-6-1844). diens huis is hij overleden (20-12-1881). De gemeenschap-
(5) Frans Lemmens (*24-3-1845). pelijke grafsteen van het echtpaar Lemmens - Voncken staat
(6) Maria Theresia Hubertina Lemmens (*6-5-1846) trouw- op het oude kerkhof aan de Groenseykerstraat.
de (16-8-1875) met haar neef Ferdinand Antoon Joseph
Russel (*Eijgelshoven 9-1-1840), zoon van Frans Erwin 6. Het complex met een 17de-eeuws
Joseph Russel en Maria Theresia Petronella Lemmens. vakwerkhuis aan de Putstraat
Sedert 1866 was hij griffier bij het kantongerecht te Horst en
op 28 oktober 1876 werd hij tot notaris te Echt benoemd. Dankzij de onderzoekingen door Albert Corten en R.C.
Van hun acht kinderen werden de eerste twee te Horst en de Hekker zijn wij vrij goed ingelicht omtrent de oorsprong en
zes jongere te Echt geboren. In de laatstgenoemde plaats is de geschiedenis van dit complex, dat wegens zijn speciale stijl
Maria Theresia Russel - Lemmens overleden (22-5-1914). een der belangrijkste vertegenwoordigers van de vakwerk-
(7) Frans Lemmens (*24-3-1848) vertrok naar Gennep (2- bouw in Limburg was, maar helaas op 31 oktober 1964 met
10-1875). een bulldozer met de grond gelijk werd gemaakt. De hier
(8) Joseph Lemmens (*5-11-1849). volgende uiteenzetting is hoofdzakelijk ontleend aan het
(9) Maria Lemmens (*5-6-1853). artikel door Hekker <BKNOB 15-3-1965, 25-34> dat voor het
Zoals wij reeds zagen, heeft Pieter Frans Lemmens de hoeve historisch gedeelte grotendeels op door Corten verschafte
in 1870 van zijn oudere broer Jan Reinier Lemmens geërfd gegevens is gebaseerd. Daarnaast hebben wij ook door eigen
en op 1 juni 1875 aan de Arme Dienstmaagden van Jezus
Christus verkocht. In verband hiermee had op 25 juni 1875 De westgevel van het in 1936 gesloopte hoekhuis Dorpstraat-
op verzoek van zoon Joseph Lemmens de openbare verkoop Putstraat te Lutterade, waarvan de ligging door vroegere gene-
plaats van o.a. vier paarden, een os, een kalf, drie veulens, raties als ”aan de Heide” werd opgegeven <Russel, 1860, 41>. In de
een paar varkens, werktuigen, zoals een dorsmachine, een sluitsteen boven de poort staat het bouwjaar 1665 en daarboven
wortelmachine, een hakselsnijder, een ”domme kracht”, een staat een steen met het jaartal 1654 en het wapen van de
”molje” (= baktrog), een vlasreep, allerlei getuig, zoals familie Corten. Dit gebouw stond ter plaatse van de in 1648
”helpen” (= buik- en zadelriemen voor paarden), ”huitschel” door H. Corten gekochte boerderij en het jaartal 1654 in de
(= paardenhoofdstel), een ”vaarkussen” (voor de voerman) wapensteen duidde allicht op een bouw in dat jaar. Links van
enz. Op 28 en 29 september 1875 hadden diverse verkopen de poort - achter het begroeide deel van de gevel - bevond zich
van de nog resterende inboedel plaats. Onder de vele voor- een ”verburgenis”, d.w.z. geheim kamertje <Tekening P.A. Schols
werpen die toen van de hand gingen, kunnen o.a. worden 1930>.
vermeld: een vlasbraak, een lammerkorf, een boterloop,
vlegelskoppen (voor dorsvlegels) <Deel II, 173>, ”tuurhouten”
(om koeien en kleinvee op de klaver te spannen), haargetuig
(om de zeis te ”haren” = scherpen), een ”wapen” (= hakmes),
een schaafbank, een lessenaar, drie partijen boeken, een
”koffijmolen” en minstens drie koffiepotten, cuisinières, een
”kruikenbank” en een ”vissenval” (= bunzingval). Toen
werden ook nog een paard met haam en toom, vier koeien
en twee schapen verkocht.
Onder de bieders en kopers trof men veel bekende namen
van Geleners aan; maar ook kwam een aanzienlijk contin-
gent opdagen uit naburige plaatsen, zoals Beek, Born,
Bunde, Douvergenhout, Einighausen, Haagsittard, Hobbel-
rade, Kelmond, Klein-Genhout, Limbricht, Munstergeleen,
Nagelbeek, Puth, Sibbe, Sittard, Spaubeek, Stein,

384

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 385

onderzoek een aantal gegevens weten te achterhalen. Het is Op 7 mei 1648 verkocht Anselm Sutzen huis en hof met alle
een gecompliceerde geschiedenis, waarvan hier niet alle ”bouwagiën” en twee met bomen beplante plaatsen op de
bekende details maar wel de hoofdlijnen worden weer- Graetheide aan de uit Hellebroek (Nuth) afkomstige en in
gegeven. de Daalstraat wonende Hendrik Corten (*9-8-1599). Deze
was te Nuth getrouwd (24-11-1627) met Elisabeth Willems,
De voorgeschiedenis ook soms Remckens genoemd, uit de Daalstraat en na ver-
In het tweede kwart van de 17de eeuw was het perceel op de loop van tijd was hij met haar en de in Nuth geboren
noordelijke hoek van de Bovenste Dorpstraat (= Tunnel- kinderen in haar ouderlijk huis komen wonen. Sedert 1645
straat) en de Weg op de Onderste Heide (= Putstraat) in het was hij schepen van de heerlijkheid Geleen en in datzelfde
bezit van Jan Mutzenich. Zijn relatie tot de in verband met jaar (1645) werd hij beleend met het Heimstenrader- of
de grote hoeve van Lutterade vermelde tijd- en naamgenoot Mutzenichleen, dat tussen Oud-Geleen en Ophoven lag.
is ons niet bekend. Op dat terrein lagen een woonhuis - met Wij zagen reeds dat zijn dochter Maria (*2-11-1634) in
de zuidelijke kopgevel naar de Dorpstraat gericht - en even- september 1648 in de kapel van het H. Graf te Neercanne
wijdig daarmee een schuur met stal. De tussen beide gebou- plotseling van haar algehele verlamming werd genezen <Deel
wen gelegen open ruimte werd als erf met mestvaalt I, 299>.
gebruikt. Uit verdere opgaven blijkt dat dit complex aan de
straat door een muur werd afgesloten en dat een poort
toegang tot het binnenerf gaf.
Elisabeth Mutzenich, dochter van Jan Mutzenich, was
getrouwd met Jan Sutsen, Sutzen of Soutzen en dit echtpaar
had een zoon Anselm. Na het overlijden van Jan Mutzenich
(† 1645) kwam deze boerderij via zijn dochter - die wellicht
spoedig daarna stierf - in het bezit van zijn genoemde klein-
zoon, wiens vader blijkbaar het vruchtgebruik genoot.

De poortboog in Naamse steen uit 1665 naar een in 1929 door De steen uit 1654 met het wapen van de familie Corten, die
ir. J.E. Schoenmaekers gemaakte en door H. van der Wall aanvankelijk boven de poort van het hoekhuis Dorpstraat-
bewerkte tekening <BKNOB 15-4-1965, 31>. Putstraat stond, na de afbraak van dat gebouw in 1936 op het
gemeentehuis werd bewaard en zich thans in het museum van
de Heemkundevereniging Geleen bevindt. Deze weergave van
het wapen met de inscripties erboven en het jaartal eronder is
identiek met die op de haardplaat in het Cortenhuis aan de
Geenstraat <Foto Ad Hoogenboom>.

385

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 386

Het door Corten in 1652 voor Sutzen gebouwde vakwerk- ”tremen” of kinderbalkjes (vlak onder het plafond) zijn
huis verwezen.
Toen Anselm en zijn vader Jan Sutzen tot het besef kwamen Reeds op 8 april 1652 werd de woning door de boven-
dat zij een veel te lage prijs voor hun eigendom hadden genoemde bemiddelaars gevisiteerd; daarbij stelden zij vast
ontvangen, weigerden zij de verkochte boerderij te ont- dat Hendrik Corten het huis ”tot Leutteraedt aen die heijde”
ruimen; bij een confrontatie met de koper gebruikte Jan had laten optrekken overeenkomstig het op 3 januari daar-
Sutzen zulke krachttermen dat Corten hem wegens beledi- aan voorafgaand gesloten contract. Zoals uit het tot 31
ging aanklaagde. Maar door bemiddeling van schout Jan van oktober 1964 bestaande gebouw zou blijken, zouden de later
den Stock, pastoor Nicolaas Leurs en twee schepenen werd vastgestelde maten, nl. een lengte van 10,50 m en een breed-
bereikt dat de verkopers nog een belangrijke toelage ont- te van ongeveer 4,60 m, niet volkomen aan de oorspronke-
vingen. Zo werd op 3 januari 1652 overeengekomen dat lijke opgave beantwoorden. Maar dat was misschien aan de
Corten aan Anselm Sutzen nog 150 gulden zou uitkeren en maten van het beschikbare hout toe te schrijven. Verder valt
bovendien voor diens vader een huis zou laten bouwen. (De op te merken dat het nieuwe huis een eerste verdieping had,
woning die door Jan Sutzen werd geëist, zou moeten zijn: hetgeen voor die tijd tamelijk uitzonderlijk was. Gelijkvloers
”een drij gebonden huijsinge, de balcken lanck vieffthien vertoonde dat gebouw de traditionele verdeling van een
voeten binnen weercx (= werks) ende de stijlen naer adve- woonkeuken van twee traveeën - met een keldertrap en een
nant (= naar verhouding) ende lanck viertigh voeten, een trap naar boven - en een ”goo” (= goede) kamer van één
voerste deur ende latten ende remen daertoe nodigh”. travee.
Bovendien zou Corten aan de afwerking nog 50 gulden In het verslag van die visitatie werd nog een verdere over-
moeten besteden. Dat kwam erop neer dat het nieuwe huis eenkomst tussen Sutzen en Corten vermeld. De eerst-
drie traveeën (= oppervlakten of ruimten) tussen vier gebin- genoemde zou alle rechten op twee ”moeshofjes” vóór de
ten - met een totale lengte van 11,37 m - zou bevatten en poort van de door hem verkochte boerderij en ook de
binnen de gebintstijlen (= verticale balken) een breedte van bomen ”geplandt rondsomme den poel” op de Graetheide
4,265 m zou hebben. De ”latten” zouden het strodak dienen afstaan, terwijl de laatstgenoemde in het nieuwe huis nog
te dragen. Volgens HEKKER zou met ”remen” naar ”eenen schoersteyn met eenen dobbelen brandt” (= dubbele
opgang) zou laten aanbrengen. Op 31 oktober 1652 werd
vastgesteld dat Corten ook die toezegging was nagekomen.

In 1652 liet H. Corten ten noorden van zijn in 1648 gekochte De constructie van het vakwerk
boerderij (gestreept) een vakwerkhuis (zwart) voor J. Sutzen De voornaamste onderdelen van het geraamte waren de acht
bouwen <BKNOB 15-4-1965, 26>. gebinten - vier aan elke kant - met de platen en de kap-
spanten. De voetplaten (= horizontale balken waarop de rest
van de constructie stond) rustten op een stenen fundering.
De stijlen (= verticale balken) werden op halve hoogte met
elkaar verbonden door ankerbalken (= balken die met een
doorstekende pen in elk van de gebintstijlen werden gesto-
ken en daarin met een of twee wiggen ”verankerd” waren) en
van boven door balken, die achter de (buiten de gevels
uitstekende) koppen zodanig waren ingekeept dat ze in een
verticale sleuf van de stijl pasten. Die constructie verschafte
niet alleen een hechte verbinding aan de bovenkant van de
stijlen maar door het ver laten uitsteken van de balk-
uiteinden (”angen” genoemd) kon tevens een dakoverstek (=
over de zijmuren uitstekend dak) worden verkregen dat bij
lemen wanden welhaast noodzakelijk was. De op of in de
stijlen rustende balken heten thans ”moe(de)rbalken”,
terwijl de daar dwars op liggende ”tremen” die het plafond
dragen, nu doorgaans ”kinderbalkjes” worden genoemd.
De open ruimten tussen de stijlen en balken werden gevuld
met vlechtwerk van takken en twijgen dat daarna met leem
werd bestreken. Om voldoende steun aan dit vlechtwerk te
geven, moest aan de buitenkant van de stijlen een voldoen-
de aantal langwerpige houten of ”regels” worden aan-
gebracht. De kap of overdekking bestond op de eerste plaats
uit spanten met flauw gebogen schuinstaande benen, waar-

386

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 387

De kopgevel aan de kant van de kamer was door tussen-
stijlen in twee traveeën ingedeeld. Op de begane grond zorg-
den flauw gebogen schoren tussen de voetplaat en de anker-
balk voor een stijve constructie en op de verdieping
geschiedde zulks door gekruiste windbanden. In de topgevel
had de timmerman zonder veel fantasie een spant opgeno-
men en links en rechts van de tussenstijl een windband
aangebracht” <BKNOB 15-4-1965, 29-30>.

Reconstructie van het in 1652 gebouwde vakwerkhuis door R.C Plattegrond van het in 1652 gebouwde vakwerkhuis <BKNOB 15-
Hekker <BKNOB 15-4-1965, pl. VIII>. 4-1965, 27>.

op in de lengte balken lagen. Die balken waren op hun beurt De verdere uitbouw van het complex door Hendrik Corten
de dragers van de gordingen en van de geschoorde (= door in 1665
schuin geplaatste balkjes ondersteunde) middelstijltjes en op In het bouwcontract van 3 januari 1652 tussen Hendrik
deze laatste rustte de nokbalk. Corten en Jan Sutzen werd niet van enige grondoverdracht
aan de laatstgenoemde gerept. HEKKER meent daarin de
Het verstijvingssysteem ter voorkoming van scheefzakken mogelijkheid te zien dat Corten hem het huiserf in vrucht-
Een van de belangrijkste aspecten van de vakwerkbouw was gebruik gaf. Maar uit de overdracht van 1657 blijkt dat de
het zoveel mogelijk voorkomen van schranken of scheef- leden van de familie Sutzen toen over gronden in de onmid-
zakken. De diverse wijzen waarop dit probleem werd opge- dellijke nabijheid beschikten.
lost waren kenmerkend voor de verschillende vakwerkstijlen. In laatstgenoemd jaar kocht Hendrik Corten die gronden
In bijna alle vakwerkgebouwen werden tot dat doel schoren, van hen en na het kort daarop volgend overlijden van Jan
d.w.z. ter ondersteuning aan de binnenkant schuin geplaats- Sutzen (november 1658) en diens dochter Fijcken Sutzen
te balken of balkjes aangebracht. Bij het vakwerkhuis te (april 1659) nam hij het door hem in 1652 gebouwde vak-
Lutterade werd een zogenaamd ”verstijvingssysteem” toe- werkhuis over. Nadat hij de door hem in 1648 gekochte
gepast. oude boerderij in 1665 door een bedrijfsgebouw had ver-
HEKKER verklaart dit als volgt: ”In de lange gevels was het vangen, bracht hij een verbinding tussen dit nieuwe gebouw
uitgangspunt van dit systeem: de verstijving van de hoeken en het vakwerkhuis uit 1652 tot stand. Tevens liet hij dit
tussen de stijlen en de wandplaat (= balk die de stijlen met laatste met een derde kamer vergroten. Bovendien liet hij
elkaar verbond). Dit geschiedde door middel van wind- toen vermoedelijk nog een schuur en een paardenstal bou-
banden, die halfhouts over de regels waren gekeept, van wen. HEKKER schrijft hierover: ”Het resultaat was een
boven aan weerskanten van een tussenstijltje met een pen in indrukwekkend geheel, waarvan het aanzien nog werd ver-
de wandplaat waren bevestigd en van onderen koud in de hoogd door de classicistische omlijsting in mergel van de
hoek tussen stijl en middenregel waren geklemd. Op de toegangspoort in de vleugel aan de Putstraat. De door pilas-
begane grond van de voorgevel had de timmerman eveneens ters geflankeerde boog droeg het jaartal 1665 op de sluit-
voor hoekverstijving gezorgd, maar alleen in de midden- steen. Daarboven werd het fries onderbroken door de steen
travee voor het spiegelbeeld van boven. Rechts had hij voor met het wapen van de familie Corten en het jaartal 1654.
de gebruikelijke schoor gekozen, waarin de pennen van de Deze van elders afkomstige hardstenen plaat is kennelijk pas
regels staken en die zover doorliep, dat de windband van de na de voltooiing van de poort ingemetseld”.
verdieping erop moest rusten. Links was echter naast de deur Ingeval Hendrik Corten met zijn gezin in dat complex is
geen schoor, maar een windband toegepast, wellicht uit komen wonen, is hij enige tijd vóór zijn dood naar het
zuinigheid, omdat de deurstijl al een zekere stijfheid bood. geboortehuis van zijn vrouw in de Daalstraat te Krawinkel
teruggekeerd. Bij zijn overlijden (9-7-1671) werd immers

387

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 388

genoteerd dat hij te Krawinkel woonde. Ook zijn vrouw
Elisabeth stierf in dat dorp (28-12-1672).

Het complex aan dochter Elisabeth en daarna aan haar Plattegrond van het vakwerkhuis nadat J. Penris het in 1732
zuster Maria Corten had gekocht, met de uitbreiding van 1665, de nieuwe indeling
Na het overlijden van haar ouders werden Elisabeth Corten van het ”hoes” en naar de noordgevel verplaatste ramen en voor-
(*9-11-1639) en haar echtgenoot Henricus Rouers uit deur <BKNOB 15-4-1965, 27>.
Tüddern (D.) met wie ze in 1667 was gehuwd, eigenaars van
het complex. Daar werden hun kinderen Jan Rouers (*25-4-
1668) en Peter Rouers (*11-11-1669) geboren; de laatst-
genoemde schijnt jong te zijn overleden. De geboorteplaats
en -data van hun kinderen Rutger en Christina Rouers zijn
ons niet bekend.

broer Leonard Corten (*Nuth 16-7-1631) die getrouwd was
(1654) met Elisabeth Proosten (*22-2-1655, † 22-1-1716).

In 1665 neemt H. Corten het vakwerkhuis van 1652 (en ver- Het vakwerkhuis uit 1652 werd van het oude complex
moedelijk de schuur van de in 1648 gekochte boerderij) op in afgescheiden
een nieuw complex <BKNOB 15-4-1965, 26>. Op 13 maart 1703 gingen de nieuwe eigenaars eerst over tot
scheiding en deling van de boedel en onmiddellijk daarna tot
Toen het echtpaar Rouers - Corten in 1684 had besloten om onderlinge ruil van de toegewezen goederen. Dit leidde tot
naar Tüddern (D.) te verhuizen, verkocht het de gebouwen een splitsing van de boerderij en de huisweide in twee onge-
aan Jan George Grashoff, rentmeester van de heren van lijke delen. Tweederde van het geheel dat aan Leonard
Vlodrop en schout van de ten westen van de Maas gelegen Corten en diens zoon Jan Willem Corten (*19-7-1670)
plaatsen Leut, Meeswijk en Eisden. Hij was getrouwd met kwam, omvatte de bedrijfsgebouwen, d.w.z. de schuur, de
Maria Corten (*3-11-1634, † 1702), een oudere dochter van paardenstal, de koestal (het grootste deel van de poortvleugel
Hendrik Corten. Na het kinderloos overlijden van dit echt- uit 1665) en de oude schuur en bovendien het zuidelijk
paar verkochten zijn erfgenamen die gebouwen aan de intus- gedeelte van de huisweide langs de Bovenste Dorpstraat (=
sen tot weduwe geworden Elisabeth Rouers - Corten en haar Tunnelstraat) tot aan de hoek van de Weg op de Onderste
Heide (= Putstraat). Het andere derde gedeelte kwam aan
Elisabeth Rouers - Corten. Dit omvatte het met een achter-
keuken uitgebreide vakwerkhuis uit 1652 en het noordelijk
gedeelte van de huisweide. Daarbij werd tevens bepaald dat
de eigenares de verplichting zou hebben om dat huis van een
omheining te voorzien, de deur en de ramen aan de zuid-
gevel dicht te maken en nieuwe openingen in de noordgevel
aan te brengen. Die omheining werd waarschijnlijk niet
aanstonds geplaatst, want geen van de nieuwe eigenaars
schijnt er te zijn gaan wonen.

Twee generaties Dullens
In 1707 blijken Peter Dullens (*9-10-1671), halferszoon van
de Biesenhof, en Ida Corten (*24-5-1668), dochter van
Leonard Corten en Elisabeth Proosten die op 23 februari
1694 waren getrouwd, aldaar te wonen en het hele complex
te gebruiken. Gezien de datum van hun huwelijk lijkt het
waarschijnlijk dat zij dit reeds spoedig daarna als pachters
hadden betrokken. Zij werden de ouders van tien kinderen,
van wie er waarschijnlijk twee jong stierven:
(1) Joanna Dullens (ged. 17-7-1694).
(2) Leonard Dullens (ged. 24-12-1695).
(3) Joannes Dullens (ged. 11-9-1697).

388

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 389

ouders verklaarden tot die regeling te zijn overgegaan ”om
alle differenten (= geschillen) voor te coemen (= te voor-
komen) tusschen onse kinderen hier naemaels, vermits dese
twee derde gedeeltens ondeelbaar” waeren.
Toen Elisabeth Rouers - Corten in 1721 overleed, liet zij het
vakwerkhuis uit 1652 en een deel van de huisweide aan haar
kinderen Jan, Rutger en Christina Rouers; de laatstgenoem-
de was met Jan Quix gehuwd. Maar Peter Dullens bleef
blijkbaar het geheel pachten.
Nadat de laatstgenoemde was overleden (15-1-1729) en het
bedrijf door zijn zoon Caspar of Jaspar Dullens was over-
genomen, liet deze de vleugel ten zuiden van de poort aan de
Putstraat tot woning ombouwen en voegde hij daaraan door
aankoop het kleine kamertje en het geheime vertrek aan de
noordzijde van die poort toe. Daarmee was de scheiding
tussen het vakwerkhuis van 1652 en het oude complex
definitief geworden.
Jaspar Dullens trouwde (2-4-1732) met Jenne Penris uit de
Daniker graanmolen (*21-9-1696, † 27-12-1780). Zij
kregen drie kinderen:
(1) Peter Dullens (*23-1-1733).
(2) Jaspar Dullens (*2-6-1735).
(3) Anna Maria Dullens (*9-12-1737) trouwde (1766) met
Gerard Thewis(sen) uit Braunsrath (D.).

Na de dood van P. Dullens (1729), eigenaar van het zuidelijke
en pachter van het noordelijke gedeelte van het complex, vindt
de definitieve splitsing plaats. J. Penris, sinds 1732 eigenaar
van het noordelijke gedeelte (met als kern het vakwerkhuis van
1652), bouwt een stal en een schuur in 1745 <BKNOB 15-4-1965,
26>.

(4) Caspar Dullens (ged. 13-6-1699). In 1765 bouwde J. Penris de noordelijke boerderij uit tot een
(5) Elisabeth Dullens (ged. 12-3-1701). gesloten hoeve <BKNOB 15-4-1965, 26>.
(6) Sybilla Dullens (ged. 29-10-1702).
(7) Leonard Dullens (ged. 30-7-1704).
(8) Joannes Dullens (ged. 9-9-1706).
(9) Lambert Dullens (ged. 16-2-1710).
(10) Anna Dullens (ged. 7-8-1712).
Op 2 april 1708 kocht het echtpaar Dullens - Corten van
Ida’s ouders ”hun twee derde gedeeltens vijt huijs en hoff
bestaende in hondert roeden weyden en twee deelen in de
bouwagie gelegen aende Graetheyde, rei(n)g(eno)ten van het
geheel de wed(uw)e Hendrick Rouers ter andere en een
hooft de gemeen straet ende de Graetheyde (...) voor eene
somme van seshondert seven en sestigh gulden”. Van die
koopsom moesten 67 gulden zo spoedig mogelijk worden
betaald, terwijl de resterende 600 gulden na de dood van de
verkopers ter verdeling onder hun erfgenamen aan hun erfe-
nis zouden worden toegevoegd. Maar inmiddels zou Peter
Dullens de interest van 2½% op dat kapitaal ofwel de blijk-
baar daaraan gelijke oude pachtsom dienen te betalen. De

389

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 390

De families Thewis(sen) en Beckers Maria Catharina Kohlen of Keulen (*1863) trouwde (1901)
Het echtpaar Thewis(sen) - Dullens, dat het bedrijf over- met Theodoor Gaarden en bleef met hem in het ouderlijk
nam, kreeg vier kinderen: huis wonen. Haar echtgenoot was - hoogstwaarschijnlijk op
(1) Mathaeus Thewis(sen) (*17-5-1766). de ”brikken” - te Delwig bij Borbeck (D.) geboren (13-6-
(2) Jen (= Joanna) Gertrudis Thewis(sen) (*27-8-1768). 1860) als zoon van Jan Gaden (*Beek 14-6-1826) en Maria
(3) Jan Leonard Thewis(sen) (*17-3-1772). Ida Overdorp (*Geleen 18-6-1834). Ook hij gaf een nieuwe
(4) Jan Peter Thewis(sen) (*19-12-1774). spelling aan zijn achternaam, nl. door a in aa te veranderen
Jen Gertrudis Thewis(sen) trouwde (11-2-1793) met de en daarachter een r in te lassen ( Gaarden). Het echtpaar
weduwnaar Frederik Beckers (*Höngen, D., 18-8-1739). Na Gaarden - Keulen had drie kinderen:
het overlijden van de (schoon)vader Gerard Thewis(sen) (1) Helena Bertha Gaarden (*12-4-1902).
(21-1-1805) nam dit echtpaar het bedrijf over. Het kreeg te (2) Jan Antoon Lambert Gaarden (*17-1-1904).
Geleen zeven kinderen, van wie er twee heel jong stierven: (3) Pieter of Pierre Gaarden (*18-5-1906, † 21-6-1970).
(1) Anna Maria Beckers (*26-5-1793). Later woonde dit gezin in het noordoostelijke gedeelte van
(2) Jan Gerard Beckers (*19-10-1795). de Geenstraat dat ”de Vuling” werd genoemd.
(3) Maria Josepha Beckers (*25-7-1800, † 31-7-1800).
(4) Maria Sophia Beckers (*25-7-1800, † 4-3-1801).
(5) Peter Paul Beckers (*14-2-1803).
(6) Jan Herman Beckers (*16-4-1805) zou naar Noord-
Amerika emigreren <Deel II, 69-70>.
(7) Jan Leonard Beckers (*26-4-1808).
In 1828 woonde dit gezin nog te Geleen; daarna verhuisde
Frederik Beckers naar Limbricht, waar hij is overleden (22-
2-1839).

Drie generaties Köhlen of Keulen en de familie Ga(ar)den Blijkens het kadastrale minuutplan uit 1822 zijn beide
Vervolgens werd dit gedeelte van het complex betrokken bedrijven weer gesplist. Van de noordelijke boerderij (met als
door Jan Antoon Köhlen uit Sittard (*13-1-1788, † Geleen kern het inmiddels van een ”zijbeuk” voorziene vakwerkhuis) is
26-1-1861), zoon van Adam Köhlen en Ida Willems, en zijn de oorspronkelijke stal afgestoten en verbouwd tot woning voor
echtgenote Odilia Kuppenbender (*Limbricht 11-10-1794). een nieuw bedrijf <BKNOB 15-4-1965, 26>.
Dit echtpaar kreeg drie kinderen:
(1) Maria Catharina Köhlen (*4-10-1818).
(2) Jan Lambert Köhlen (*4-10-1831).
(3) Anna Mechtild Köhlen (*25-12-1839).
Zoon Jan Lambert Köhlen trouwde met Maria Margaretha
Willen (*Geleen 10-2-1838, † 9-3-1890) en bleef met haar
in het ouderlijk huis wonen. Zij kregen twaalf kinderen:
(1) Jan Antoon Köhlen (*19-7-1859) werd kleermaker.
(2) Pieter Köhlen (*22-7-1861) ging naar Luik.
(3) Maria Catharina Köhlen (*9-10-1863).
(4) Jan Willem Köhlen (*7-1-1865).
(5) Adam Köhlen (*8-8-1866).
(6) Pieter Lambert Köhlen (*20-11-1868) ging (22-11-
1898) naar Sittard.
(7) Willem Hubert Kohlen (*27-7-1870) trouwde met
Maria Gertrudis Brems (*Lanklaar, B., 2-10-1868) en ging
met zijn gezin tegenover ”de pool” op de hoek van de Dorp-
straat (= Tunnelstraat) en de Heidestraat wonen.
(8) Anna Keulen (*17-12-1872).
(9) Jan Lambert Kohlen (*7-3-1875).
(10) Louis Keulen (*30-3-1877).
(11) Maria Keulen (*9-5-1879).
(12) Alphons Keulen (*9-2-1882).
Na verloop van tijd werd de achternaam zonder umlaut
(Kohlen) gespeld en vanaf circa 1877 werd de spelling
Keulen (dialect-uitspraak: Käöle) gekozen.

390

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 391

Vakwerkhuis van 1652 werd het centrum van een nieuw
complex
Zoals wij zagen, waren de hierboven vanaf 1703 besproken
geslachten bewoners en/of eigenaars van tweederde van het
door Hendrik Corten opgerichte complex. Thans dient te
worden besproken hoe het met het overige derde gedeelte
van het vakwerkhuis uit 1652 is gegaan.

Plattegrond van het woongedeelte van de boerderij Putstraat 6
na de uitbreiding door de familie Keulen in de 19de eeuw tot
31-10-1964 <BKNOB 15-4-1965, 27>.

Jan Penris richt een nieuw complex op rond het huis van Kadastrale toestand midden 1964. De bebouwing ten zuiden
1652 van het vakwerkhuis is in 1936 gesloopt bij de verbreding van
Op 10 december 1732 verkochten de erfgenamen Rouers de Dorpstraat tot Tunnelstraat. Op 31-10-1964 werd het vak-
het vakwerkhuis uit 1652 met het aangrenzende deel van de werkhuis met voor- en zijaanbouw vernield, zonder het bak-
huisweide aan Jan Penris (ged. 13-7-1703), zoon van Jan huisje op het achtererf <BKNOB 15-4-1965, 26>.
Penris en Catharina Zelis, die was getrouwd (1-10-1726)
met Anna Kreeckels (*25-2-1695), dochter van Jan (2) Peter Mathias Schutgens (*11-4-1766).
Kreeckels en Meyken Banens. Bij de koop kreeg Penris het (3) Francis Willem Schutgens (*5-9-1768).
recht om in ”de caemer aende heijde” een schouw aan te (4) Anna Elisabeth Schutgens (*5-9-1768).
brengen en de rook door de ”schoersteenpijp” van Jaspar (5) Maria Ida Schutgens (*10-12-1770).
Dullens te laten opgaan. Blijkens de latere constructie heeft
hij van dat recht gebruikgemaakt. Vier generaties Keulen
Na in het vakwerkhuis zijn intrek te hebben genomen, voeg- Anna Elisabeth Schutgens († 15-12-1837), wier tweeling-
de Penris daar stallen en een schuur aan toe. Die nieuwbouw broer Frans Willem kort na de geboorte was gestorven,
was in 1745 voltooid. In 1765 sloot hij het erf aan de tot dan trouwde (24-11-1795) met Jan Pieter Keulen (*7-4-1774, †
toe opengebleven westzijde (aan de Putstraat) door een 27-12-1844), zoon van Peter Köhlen of Keulen (uit
nieuwe poortvleugel af. In de sluitsteen van de boog liet hij Hillensberg, D.) en Jen Lisbeth Crousen. J.P. Keulen was
zowel zijn naam als dat jaartal (1765) aanbrengen. naast landbouwer tevens schoenlapper. Hij liet het woonhuis
Het echtpaar Penris - Kreeckels had twee kinderen: uitbreiden en een deel van de stallen tot een afzonderlijk
(1) Jan Penris (*11-1-1728). boerderijtje verbouwen.
(2) Joanna Elisabeth Penris (*17-1-1730). Zoon Jan Keulen (*2-11-1803, † 3-11-1867) trouwde (17-
Hun moeder overleed vrij jong (28-4-1736). 6-1843) met Maria Ida Sassen (*18-12-1816, † 3-9-1858),

De familie Schutgens - Penris
Joanna Elisabeth Penris trouwde (19-10-1762) met Jan
Frans Schutgens (*Puth-Schinnen 9-2-1730) en bleef met
hem op de boerderij van haar ouders wonen. Zij kregen vijf
kinderen:
(1) Jan Arnold Schutgens (*29-1-1764).

391

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 392

dochter van Jan Lambert Sassen en Maria Catharina Penris.
Dit echtpaar kreeg twee dochters en een zoon.
Deze zoon Pieter Joseph (Joap) Keulen (*8-8-1844, † 10-2-
1917) trouwde (6-6-1873) te Beek met Maria Hubertina
Wouters (*Hollands-Neerbeek 2-10-1851, † 22-2-1933),
dochter van Jan Willem Wouters en Maria Margaretha
Janssen. Dit echtpaar kreeg minstens twaalf kinderen:
(1) Maria Elisabeth Keulen (*24-8-1874, † 2-1-1917).
(2) Jan Lambert Keulen (*24-11-1875, † 15-12-1875).
(3) Jan Hubert Keulen (*9-5-1877, † 3-1-1940).
(4) Jan Mathijs Keulen (*25-9-1878, † 3-11-1929).
(5) Johanna Maria Keulen (*19-4-1880, † 4-2-1952).
(6) Jan Hendrik (Arieke) Keulen (*7-3-1883).

Kort voor de afbraak van zijn boerderij (Putstraat 6) kijkt de
laatste bewoner naar de poortvleugel uit 1765. Links is de deur
van de koestal. Daarnaast is het geopende voetgangerspoortje
met erboven een aantal duivenhokken. Rechts daarnaast is de
binnenkant van de gesloten hoofdpoort te zien. Geheel rechts is
de hoekschoor van de in 1745 voltooide stal <BKNOB 15-4-1965, pl.
VII>.

Gedeeltelijke afbraak, ernstig verval en nodeloze vernieling
Bij de uitbreiding van de Tunnelstraat in 1936 moest het
gebouw op de hoek van de Putstraat wijken. Toen werd ook
de poort die Henricus Corten in 1665 had geplaatst,
gesloopt. Maar omdat het vakwerkhuis uit 1652 verder naar
het noorden stond, werd dit toen gespaard.

De Putstraat circa 1930 gezien in de richting van de
Dorpstraat (Tunnelstraat). Rechts de in 1936 gesloopte vleugel
uit 1665 met de jongere uitbreiding. In het midden de poort-
vleugel uit 1765. Links de toegang tot het vroeg-19de-eeuwse
boerderijtje <Tekening P.A. Schols. - BKNOB 15-4-1965, 33>.

(7) Maria Cornelia Philomena Keulen (*3-8-1884, † 13-11- Na ruim drie eeuwen was het vakwerkhuis uit 1652 nog vrij
1929). hecht en sterk.
(8) Pieter Hubert Keulen (*4-3-1886, † 16-9-1980).
(9) Maria Hubertina Gertrudis Keulen (*15-2-1888, † 26-4-
1892).
(10) Maria Sybilla (Billa) Keulen (*17-8-1889, † 30-7-
1968).
(11) Pieter Lambert Keulen (*11-12-1890, † 13-6-1975).
(12) Jan Willem Hubert Keulen (*26-4-1893, † 31-8-1894).
Johanna Maria Keulen (*1880) trouwde met Nicolaas Jozef
Kallen van de Vuling en werd in dat verband reeds vermeld.
Van de overige kinderen bleven drie broers en twee zusters
gedurende vele jaren gezamenlijk in het ouderlijk huis
wonen, nl. Jan Mathijs (*1878), Maria Cornelia Philomena
(*1884), Pieter Hubert (*1886), Maria Sybilla (*1889) en
”Lambaerke” (*1890). De laatstgenoemde bleef er het
langst. Op 5 juni 1968 heeft hij het restant van het complex
verlaten.

392

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 393

Het complex, waartoe dat vakwerkhuis sedert 1732-1745 Nijmegen vervaardigd. Hij is ook degene, die praktisch alle
behoorde, bleef daarna nog enkel decennia in bezit van de gegevens over dit complex en de meeste genealogische details
familie Keulen. Maar nadat de gemeente het had over- heeft verschaft.
genomen en onbewoond had gelaten, geraakte het in verval.
Zo kwam het verwaarloosde vakwerkhuis uit 1652 in een De familie Hoedemakers aan de Groenstraat
precaire positie te verkeren. Ook stond het op de plaats waar Leden van het geslacht Hoedemakers spelden hun familie-
een zwembad was gepland (dat overigens later weer werd naam op diverse wijzen. De vroegst bekende werd gebruikt
afgebroken). Ofschoon het op de lijst van beschermde door Thevis (= Mattheus) Hoedtmeeckers die met Meijken
monumenten stond, wist een wethouder die zogenaamde (= Maria) Baltjans (of Beltjens) was getrouwd. Een andere
”sta-in-de-weg” op 31 oktober 1964 met een bulldozer versie was Hoedtmaeckers, maar de spelling Hoedemakers
volledig omver te laten duwen en daarna de brokstukken als bleek de meest duurzame te zijn.
puin naar een stortplaats te laten vervoeren. (Zie onder Aangezien de ons ter beschikking staande gegevens over de
hfdst. VIII, nr. 10.) genealogie Hoedemakers van vóór de tweede helft van de
De in 1950 door H. van der Wal getekende plattegrond en 17de eeuw geen duidelijk beeld geven van (eventuele) aan-
dwarsdoorsneden bevinden zich in het archief van het sluiting bij de personen van die naam aan de Groenstraat,
Openluchtmuseum te Arnhem. zullen die hier buiten beschouwing blijven.
Martinus Hoedemakers († 20-7-1730) trouwde (20-7-1670)
7. Het complex Hoedemakers-Sassen- met Elisabeth Selis of Zelis († 23-5-1710) die hem de
Eussen aan de Groenstraat volgende vijf kinderen schonk:
(1) Enken (= Anna) Hoedemakers (ged. 16-4-1671).
In de Groenstraat lag voorheen een uit drie - door twee (2) Ercken of Aret (= Arnold) Hoedemakers (ged. 17-1-
straatpoorten en twee binnenerven van elkaar gescheiden - 1673).
woningen bestaand complex dat vooral in de tweede helft (3) Meijken (= Maria) Hoedemakers (ged. 2-3-1675).
van de 18de eeuw vermaardheid verwierf wegens de veel- (4) Lijsbeth (= Elisabeth) Hoedemakers (ged. december
zijdige beroepsactiviteiten van daar verblijvende leden van 1677).
een familie Hoedemakers en dat later door leden van de (5) Lemmen (= Lambert) Hoedemakers (ged. 7-11-1680)
families Sassen en Eussen werd bewoond. De gemeenschap- volgt.
pelijke straatgevel en de voornaamste woongedeelten van de Op 16 februari 1726 kochten die kinderen gezamenlijk
drie woningen werden in 1767 in baksteen opgetrokken, ”huijs en hoffplaetse gelegen tot Luttelrae in de groenstraet,
terwijl de daarachter gelegen schuren en stallen uit vakwerk reingenoet ter eenere sijden Jacob Paes snijder, ter andere
van vroegere datum waren. Reeds vóór 1940 werd de weste- sijden Hend. Krekels wed(uwe), voor een hooft secr(etaris)
lijke vleugel verbouwd en bij het bombardement van 5 Corten wed(uw)e, d’ander hooft de groenstraet”. En bij de
oktober 1942 werd een aanzienlijk deel van de rest verwoest; deling van 27 november 1732 kwam dat complex - tegen
daarna werd het middenpand door nieuwbouw vervangen vergoeding aan zijn broer, twee zusters en Jacob Henssen,
en werd ook de oostelijke vleugel verbouwd. De gevel uit echtgenoot van zijn zuster Maria - aan Lambert
1767 werd via een linoleumsnede naar een tekening door Hoedemakers († 19-12-1755) <RHCL, Not. akten, nr. 4684. - HJLvZ
architect P.A. Schols weergegeven <Geleen, 111. - Deel I, 77> en de 1993, 138. - Msbd I, 97>. Hij trouwde (20-5-1717) met Grietgen
latere situaties werden fotografisch vastgelegd <GOA III, nr. 15. - (= Margaretha) Jessen (*Geleen 2-7-1694, † 23-12-1766).
Deel I, 336>. De diverse hierbij geplaatste tekeningen werden Zij werden de ouders van vijf kinderen:
door de aldaar geboren en getogen prof. dr. André Sassen te (1) Martinus Hoedemakers (ged. 9-10-1718) volgt.
(2) Lijsbeth Hoedemakers (ged. 17-2-1722, † 24-2-1783)
De voorgevel aan de Groenstraat, v.r.n.l. nrs. 86 (oostelijk trouwde met Welter Crousen (1702-1789).
pand), 88 (middenpand) en 90 (westelijk pand). In de gevel (3) Jan Hoedemakers (ged. 6-2-1725) volgt.
van het middenpand is de steen met het jaartal 1767 weer- (4) Matthias Hoedemakers (ged. 7-10-1729).
gegeven <Tekening A. Sassen>. (5) Anna Catharina Hoedemakers (ged. 8-8-1732, † 3-5-
1760) trouwde (7-2-1758) met Jan Bouts of Bours.
De beide zonen Martinus en Jan zouden de bekendste leden
van hun geslacht worden. Na de dood van hun moeder
vervingen zij in 1767 het voorste gedeelte van de gebouwen
door baksteen; daarbij kwam langs de straat een drievoudige
gevel met twee poorten. In de middengevel, tussen beide
poorten, plaatsten zij een steen met het genoemde jaartal en
hun initialen. Deze broers trouwden met gezusters, dochters
van Gerard Reijckaerts of Rijckers en Anneke Tummers en
bleven met hen naast elkaar wonen. Ze oefenden er geza-

393

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 394

gebracht. Hij had het beroep van hoefsmid van zijn vader
overgenomen; derhalve werd hij in 1807 ”maréchal ferrant”
genoemd en in 1826 en 1828 als smid aangeduid. Ook het
echtpaar Hoedemakers - Boijens bleef kinderloos.
Het uitsterven van de tak Hoedemakers in de Groenstraat
betekende geenszins dat er daarna geen leden van dat
geslacht te Lutterade zouden hebben gewoond. Zo werden
in het overzicht van 1862 de kuiper Jan Mathijs
Hoedemakers (*1828), diens echtgenote Maria Elisabeth
Luyten (*1830) en hun drie zonen en drie dochters vermeld.

Martinus Hoedemakers

(† 1730)

x

Elisabeth Selis

(† 1710)

Kadastrale opgave uit 1832. De nummers 1103 en 1107 ___________|_________
vormen het complex Hoedemakers-Sassen-Eussen. Nr. 1120 is
het gebouw van Jan Gerard Hoedemakers uit 1814 aan de Lemmen Hoedemakers
overkant van de straat.
(1680-1755)
menlijk een aantal beroepen uit, waarmee zij tot in de wijde
omtrek een uitstekende reputatie verwierven. x
Jan Hoedemakers (*1725, † 20-12-1807) trouwde (19-7-
1753) met Maria Rijckers (*4-2-1727, † 2-2-1808). Hun Grietgen Jessen
enig kind Anna Margaretha Hoedemakers stierf op de dag
van de geboorte (4-3-1755). (1694-1766)
Martinus Hoedemakers (*1718, † 13-7-1796) trouwde (13-
8-1759) met Jen Lisbeth (= Johanna Elisabeth) Rijckers (*6- ______________________|______________________
3-1735, † 17-2-1797). Zij bewoonden de oostelijke vleugel
en werden de ouders van: Martinus Joannes Anna M.
(1) Marie Lisbeth Hoedemakers (ged. 8-9-1764, † 9-4-1775).
(2) Jan Lambert Hoedemakers (ged.4-12-1769, † 6-6-1829) Hoedemakers Hoedemakers Hoedemakers
volgt.
(3) Jan Gerard Hoedemakers (ged. 14-2-1773) volgt. (1718-1796) (1725-1807) (1732-1810)
(4) Anna Maria Hoedemakers (ged. 5-2-1777, † 11-8-1810)
trouwde (6-8-1805) met Jan Lambert (Bert) Sassen (*27-9- xxx
1777, † 30-1-1838) (zie ”De familie Sassen”).
Over de beroepsactiviteiten van Martinus en Jan Jen Lisbeth Rijckers Maria Rijckers Jan Lambert Sassen
Hoedemakers zal hieronder worden uitgeweid.
Jan Lambert Hoedemakers (*1769) trouwde (16-7-1793) (1735-1797) (1727-1808) (1777-1838)
met Maria Ida Feron (*19-2-1773, † 19-11-1855), dochter
van Frans Feron en Anna Catharina Haerden op de hoeve _______|__________________________
Kemenade <Deel I, 89> en ging met haar in de westelijke
vleugel wonen. Vooral als ”paardenmeester” heeft hij het Jan Lambert Hoedemakers Jan Gerard Hoedemakers
bedrijf van zijn vader Martinus en oom Jan voortgezet, zoals
uit de vele door hem genoteerde recepten voor het behande- (1769-1829) (1773-1844)
len van paarden en uit zijn vermelding als ”vétérinaire”
blijkt. Het echtpaar Hoedemakers - Feron bleef kinderloos. xx
Jan Gerard Hoedemakers (*1773, † 3-1-1844) trouwde (27-
7-1821) met Maria Agnes Boijens (*9-1-1780, † 29-7- Maria Ida Feron Agnes Boijens
1856). Eerst gingen zij in het middenpand wonen en daarna
betrokken zij een huis aan de overkant van de straat, waar in (1773-1855) (1780-1856)
een balk boven de schuurpoort de naam van de eigenaar
Gerard Hoedemakers en het jaartal 1814 werden aan- De veelzijdige en bekwame oudere gebroeders
Hoedemakers
Op basis van zich te Maastricht bevindende archiefstukken
betreffende de beroepsactiviteiten van Martinus (*1718) en
Joannes (*1725) Hoedemakers <RHCL, FAH (16.0002), nrs. 101-
104, en Hs (oude) nrs. 268 en 278> werden door archivaris P. BOSE-
LIE twee artikelen van grotendeels identieke inhoud gepu-
bliceerd, namelijk ”Hoedemakers uit Lutterade, een familie
van (hoef)smeden, ’vee-artsen’ en boomkwekers in de 18de-
eeuwse Euregio” <HJLvZ 1993, 137-146> en ”Euregionale activi-
teiten 18e eeuwse Geleense familie” <Msbd 2001, 96-101>. R.
DRIESSEN uit het Belgisch-Limburgse Peer schreef op
basis van dezelfde bronnen twee aaneensluitende artikelen
over die inwoners van Lutterade, die hij ”Paardenmeesters
van over de Maas” noemde <Bakeman nr. 93 (aug.-okt. 2003), 5-7; nr.
94 (nov. 2003-jan. 2004), 40-42>.
De eerstgenoemde auteur prees de beide broers als ”buiten-
gewoon actieve vaklui, met durf en ondernemingsgeest die

394

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 395

daarop volgende generaties gemaakte aantekeningen tonen
dat ook zij het landbouwbedrijf bleven uitoefenen.
BOSELIE schreef: ”De familie vervreemdde zeker niet
geheel van het boerenbedrijf. We vinden immers nog regel-
matig gegevens waaruit blijkt dat er, ook laat in de 18de
eeuw, nog flink geboerd werd. In 1782 bijvoorbeeld werden
van het door hen bewerkte land 124 vaten koren (= rogge),
68 vaten tarwe, 22 vaten gerst, 42 vaten boekweit, 18 vaten
bonen en 20 vaten haver geoogst. Ook elders treffen we nog
gegevens aan waaruit blijkt dat men het landbouwen nog
niet was verleerd” <HJLvZ 1993, 138., - Msbd I (2001), 97>. Met
”vaten” werden hier geen biervaten maar een traditionele
inhoudsmaat bedoeld <Deel I, 105 en 430; II, 398>. Evenals zo
velen van hun plaatsgenoten bleven die leden van het
geslacht Hoedemakers kennelijk de gewoonte getrouw van
zelf in de behoefte aan voedsel voor mens en dier te voorzien.
Maar wegens hun vele beroepsactiviteiten lijkt het voor de
hand te liggen dat zij daarbij - althans ten dele - gehuurd
personeel inschakelden.

Plattegrond van het complex H-S-E: 1. ”Goo kamer” (goede
kamer), 2. slaapkamer, 3. woonkamer-keuken, 4. ”nère”
(gang), 5. bedstee, 6. stal, 7. schuur, 8. erd en 9: toegangspoort
<Tekening A. Sassen>.

zich van ’slechts’ boeren ontwikkelden tot smid, hoefsmid,
rademaker, klokkenmaker, slotenmaker, boomkweker, vee-
arts en (wellicht) volksgeneeskundige” <HJLvZ 1993, 138>. In de
beide vorige delen van de Geschiedenis van Geleen werden
reeds een paar van de door leden van de familie
Hoedemakers uitgeoefende bedrijfsactiviteiten vermeld <Deel
I, 336 en 340; II, 398>. Daarop zal thans, aan de hand van de
zojuist genoemde publicaties, nader worden ingegaan.

Landbouwers De oostzijde van het oostelijk pand. Het is duidelijk te zien dat
De vroegst bekende leden van die familie blijken te Lutte- het oudste gedeelte van het complex H-S-E uit vakwerk bestond.
rade hoofdzakelijk landbouwers te zijn geweest. De door Hier is Louis Sassen bezig in de tuin <Foto ca. 1935>.

Deel van de straatgevel van het complex H-S-E. Links naast de Boomkwekers
poort het middenpand (nr. 88). De gevelsteen met het jaartal Reeds in de eerste helft van de 17de eeuw werden te Geleen
1767 en de initialen MH JH is te zien tussen de twee boven- op vrij grote schaal bomen gekweekt. Zo vermeldde pastoor
luiken. Foto op een kermisdag (vandaar de vlag) tussen 1938 en Leurs in 1637 een te Lutterade gelegen ”koelhoff, daer die
1942. jonge boumen op staen”. En uit een document van 1655
blijkt dat Dries Hamers en zijn vrouw Heileken ”planterijen
van aeft (= ooft) offte freut baumen (= fruitbomen)” hadden
gehad, waar zij boompjes uit ”keren” (= pitten) kweekten, en
dat dit bedrijf na zijn dood (ca. 1644) door Heileken en haar
tweede echtgenoot Welter Keulers was voortgezet. Rond
1700 werden door de landmeters Bollen niet minder dan
tien ”boomkoolhoven” vermeld, waarvan er enige te
Lutterade lagen <Deel I, 339-340>. Geleense boomkwekers
blijken reeds vroeg vermaard te zijn geweest, want in een
notitie uit 1727 betreffende de Loserhof te Baexem staat dat
daar toen acht appelbomen en twee perenbomen ”comend
van Geleen” waren geplant <Brief R. Driessen dd. 26-10-2004>.

395

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 396

Aangezien de aantekeningen over de boomhandel vooral lieren toe dat ze ”recht en staerck” moesten zijn. Hij heeft
door Jan Hoedemakers werden gemaakt, lijkt hij daarbij de zijn jonge bomen echter niet lang zien groeien, want in het
hoofdrol te hebben gespeeld. Tevens blijkt Jan Lambert, najaar van 1794 besloot hij voor de naderende Fransen te
zoon van zijn broer Martinus, eveneens bomen gekweekt en vluchten en daarna is hij er niet teruggekeerd <Deel I, 215-216>.
verkocht te hebben. Wegens de uitgebreidheid van die In de regio Aken-Vaals, waar voor de familie Hoedemakers
handel zullen wel niet alle verkochte bomen in de tuin van het zwaartepunt van haar handel lijkt te hebben gelegen,
het complex aan de Groenstraat zijn gekweekt, maar zullen werden in december 1765 niet minder dan 700 bomen
er allicht elders in Lutterade nog een of meer aan de familie geleverd, hetgeen een indicatie was voor de grote omvang
Hoedemakers toebehorende kwekerijen hebben gelegen. van die bomenhandel. Gedurende bepaalde periodes vertrok
De door die familie gekweekte en verkochte fruitbomen elke week een kar daarheen en soms werden er twee karren
waren velerlei, namelijk zeven soorten appelbomen (o.a. tegelijk heen gestuurd elk met ruim 160 bomen. Die door
”belles fleures” en ”corps pendus”) en verder peren-, kersen-, plaatsgenoten begeleide karren bleven dan drie dagen onder-
pruimen-, noten-, tamme kastanje-, moerbei-, perzik- en weg. Aan leveringen in die streek was bovendien het voor-
abrikozenbomen. Bovendien werden ”belwieën” (= abelen of deel verbonden dat de karren niet steeds leeg hoefden te
populieren), eiken, essen, olmen, linden en wilde kastanje- worden teruggebracht, want soms keerde men terug langs de
bomen gekweekt en verhandeld. Appel- en lindebomen mijnen bij Kerkrade, waar kolen en gruis voor gebruik in
waren het meest in trek, terwijl er ook nogal vraag was naar Lutterade werden opgeladen.
kastanjebomen en populieren. Maar er was weinig handel in Ook in Maastricht genoten de boomkwekers Hoedemakers
eiken, abrikozen- en perzikbomen. een goede klandizie. In 1775 kocht een inwoner van die stad
Volgens een bepaalde opdracht moesten de bestelde appel- 80 lindebomen en in 1776 werden aan een Maastrichtse
en perenboompjes recht, zo dik als een stoelpoot en burgemeester 230 lindebomen, 54 kastanjebomen en 52
ongeveer 2,40 meter lang zijn. Ook de op het landhuis De kersenbomen geleverd. Tevens werden bomen aan verder
Dael of Oelsbroek te Nuth wonende drossaard Nicolaas noordwaarts wonende klanten verkocht. Zo deed Graaf von
Frans Joseph Strens voegde aan zijn bestelling van popu- Hompesch die op het kasteel Walburg te Stevensweert
resideerde, op 25 maart 1771 een bestelling voor 120
Hollandse lindebomen, 15 appelstammen, 15 peren-
stammen en 30 kleine appel- en perenstammen. In dit geval
liet de koper die boompjes te Lutterade ophalen <HJLvZ 1993,
139-141. - Msbd 2001, 100-101>.

Appelpersen en appelmolen
Reeds eerder werd vermeld dat uit testamenten is gebleken
dat in vroeger eeuwen menige inwoner van Geleen over een
”aetjespaesj” (= azijnpers) beschikte, waarmee uit de eigen
appeloogst azijn werd bereid. Zo werden in een opgave uit
1789 dertien Geleners, omder wie zeven inwoners van
Lutterade, azijnfabrikanten genoemd. In zijn testament van
5 april 1829 liet Jan Lambert Hoedemakers aan zijn vrouw
Maria Ida Feron o.a. ”azijnpersen, azijnkuipen, azijnvaten
en werktuigen tot mijn (= zijn) azijnfabriek behorende”.
Deze erflater behoorde wel tot een jongere generatie, maar
gezien de ruime verbreiding van azijnfabricatie in Lutterade
mag zonder bezwaar worden aangenomen dat dit bedrijf ook
door vroegere leden van het geslacht Hoedemakers werd uit-
geoefend.
In 18de- en 19de-eeuwse documenten van die familie is
tevens sprake van een zogenaamde ’appelmoelen’. Hieruit
blijkt dat door leden van die familie tevens een kollemolen
(niet koldermolen) - zoals er een op pagina 342 van deel I
staat - werd gebruikt om het sap uit appels te persen.

Een azijnpers uit het complex H-S-E. Hier valt de grote schroef Brandewijnstokers
op die door een dwarsbalk op haar plaats wordt gehouden <Foto Tegen eind 17de eeuw waren er in Geleen tien brandewijn-
A. Sassen>. stokers <Deel I, 227>. Ondanks het verbod om daarbij graan te
gebruiken, bleef dat bedrijf zich zo sterk handhaven dat de

396

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 397

gefabriceerd. Een dergelijke activiteit lijkt trouwens niet
waarschijnlijk, want het beroep van klokkenmaker werd al
door verscheidene Geleense tijdgenoten uit de familie
Wessels druk beoefend <Deel I, 326-328; II, 190-192 en 396-398>.
Daarnaast waren de genoemde broers ook in het gieten van
luidklokken geïnteresseerd, zoals blijkt uit de opgetekende
(onvolledige) aanwijzing om een klok te gieten <HJLvZ 1993,
139>.

Een azijnpers, waarvan de spleten tussen de duigen van het vat Smeden
goed te zien zijn <Foto J. Diederen>. Archivaris BOSELIE benadrukte: ”Het hoofdaccent van de
bedrijfsvoering kwam (…) op het smidsbedrijf te liggen”. En
18de eeuw zelfs de gouden eeuw voor brandewijnstokers hij voegde hieraan toe: ”Uit de diverse (…) registers blijkt
mag worden genoemd. In dit verband kan nog vermeld dat vanaf de jaren veertig van de achttiende eeuw het smids-
worden dat ook Jan Willem Sassen te Lutterade (*1743) werk (…) de basis vormde van de meeste verdere activi-
jenever stookte <Deel II, 177>. teiten. (…) Het woord smid is een veel nevenberoepen
In 1745 noteerde Martinus Hoedemakers dat hij te Aken omvattend woord. Inderdaad zijn er veel gegevens waaruit
een nieuwe volledige installatie voor het stoken van brande- blijkt dat de gebroeders Hoedemakers het reguliere smeed-
wijn had gekocht, namelijk een ketel met de erbij behoren- werk aannamen, talloze vermeldingen zijn er betreffende
de helm en pijpen, een kleine ketel, een ”êker” (= koperen bijvoorbeeld het smeden van ploegijzers, kouters en
gietkan), een kleine pan en een ”moer” (= waterketel) <HJLvZ ’schaeren’ ” <Op. cit., 138>. Ook werd een groot aantal ”nagels”
1993, 144>. Er kan dan ook niet aan worden getwijfeld dat er (= spijkers) gemaakt. Aangezien de gebroeders Hoedemakers
door de familie Hoedemakers brandewijn werd gestookt. En het smidsambacht reeds op vrij jeugdige leeftijd uitoefenden,
gezien het feit dat de zojuist genoemde koper benadrukte dat mag wellicht worden aangenomen dat zij dit op het ouder-
dit een geheel nieuwe installatie was, mag worden veronder- lijke erf van hun vader hadden geleerd.
steld dat ze een gelijksoortige oudere inrichting heeft ver- Uit een andere aantekening blijkt dat door hen 21 ”repen”
vangen. Deze brandewijn werd allicht voor eigen consump- (= ijzeren banden) om de houten wielen van karren en/of
tie als borrel geschonken, maar zal ook wel gebruikt zijn in wagens werden gelegd. Dit werk lijkt echter als zodanig niet
recepten voor het behandelen van mens en dier. toereikend te zijn om de broers ”rademakers” te noemen. De
houten onderdelen van een rad werden immers gevormd en
Klokkenreparateurs samengevoegd door een ambachtsman, aan wiens specialiteit
De gebroeders Hoedemakers blijken ook het vak van de familienamen Rademakers en Rama(e)kers werd ont-
klokkenreparateur te hebben beheerst. In dat verband kan leend. (Voorouders van wijlen onze medewerker Gerard
worden verwezen naar de vermeldingen dat in 1752 en 1753 Ramaekers voerden een rad als familiewapen.) Omdat bij
de ”orloesen” (= horloge of uurwerk) in de kerktoren te het opleggen van de ”repen” het nodige bluswater - om de
Elsloo door een van hen werd onderhouden of gerepareerd gloeiende banden snel te doen afkoelen - voorhandig moest
en dat voor het tweede karwei vier gulden werd betaald zijn, zal daarbij de naast het complex aan de Groenstraat
<HJLvZ 1993, 139. - Msbd 2001, 97>. Er werden echter geen bewij- gelegen put <Deel I, 77> wel goed van pas zijn gekomen.
zen gevonden dat in de Groenstraat huisklokken werden Ook werd hun hulp ingeroepen om het ”ieserwerck” van de
graanmolen te Daniken in orde te brengen (zie hfdst. IX B,
nr. 2). Verder werden zij gevraagd om bij de verbouwing van
de grote hoeve van Lutterade aan de nabije Onderste
Dorpstraat (= Geenstraat) te assisteren. Het is niet duidelijk
welke rol zij daarbij hebben gespeeld. Wel mag allicht
worden verondersteld dat zij de gevelankers met het jaartal
1764 vervaardigden en boven de ingangsdeur plaatsten (zie
hfdst. IX B, nr. 5).
Sommige aantekeningen van de gebroeders Hoedemakers
verschaffen inlichtingen over een paar welbekende Geleense
personen. Zo werd in maart 1762 voor de naast de zojuist
genoemde hoeve wonende drossaard Reinier Corten <Deel I,
211-213 en 217-218> niet alleen een nieuwe ploegschaar met een
kouter ”belacht”, maar werden hem ook nog twee paarden-
hamen geleverd. Bovendien werd in mei 1767 voor de aan
het kerkhof te Oud-Geleen wonende Willem Maes die

397

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 398

schout te Stein was <Deel I, 174-175>, een nieuwe ploegschaar ongeveer 1749 de auteur werkzaam is geweest in de regio
met een kouter ”belacht” <HJLvZ 1993, 138-139>. Daaruit blijkt Aarschot-Diest, in het huidige gewest Vlaams-Brabant, met
dat beide hogere ambtenaren het van hun ouders geërfde kleine uitstappen richting Vlaams-Limburg. Er zijn notities
land niet verhuurden, maar zelf ”onder de ploeg” hielden en betreffende activiteiten te Mispelbrock (Messelbroek, Br.),
allicht - althans ten dele - door gehuurd personeel lieten Rillaer (Rillaar, Br.), Scherpenhuivel (Scherpenheuvel, Br.),
bewerken. Het door genoemde drossaard gebouwde Corten- Sichem (Zichem, Br.), Dischs/Dist (Diest, Br.), Mulsthen
complex (1751) evenals het huis Maes (1623) omvatten elk (?), Eensberghen (Engsbergs, L.), Schendelooe (?), Veel
stallen en een schuur (zie hfdst. IX A, nrs. 2c en 11). (Veerle, Br. ?), Schaffen (Br.), Ghelloe (Gelrode, Br. ?),
Kortten bos (Kortenbos, L.) en Aerdonck (?). ... In bijna alle
Slotenmakers gevallen gaat het om behandelen van paarden” <Op. cit., 142-
Gezien het feit dat ”het ambacht van den eijseren” - zoals het 143>.
slotenmakersberoep destijds werd genoemd - in de 18de
eeuw door menig Gelener werd beoefend <Deel I, 324-326> en Drukke klandizie als ”paardenmeesters” ter plaatse en in de
er in 1826-1828 te Lutterade nog zeven en te Krawinkel niet omtrek van Geleen
minder dan 19 slotenmakers woonden <Deel II, 160>, is het Voor een indruk van de uitgebreidheid van de klandizie die
geenszins te verwonderen dat ook de smeden Hoedemakers de gebroeders Hoedemakers als ”paardenmeesters” genoten,
in dit vak bedreven waren. Maar hun hierover bewaard kunnen wij andermaal bij genoemde archivaris te rade gaan;
gebleven notities zijn vrij gering <HJLvZ 1993, 139>. hij schreef: ”In een niet exact te bepalen jaar, vermoedelijk
echter 1749, is de familie in Lutterade herenigd. Vanaf dat
Veeartsen jaar althans treft men geen namen meer aan van ’verre
De gebroeders Hoedemakers stonden wijd en zijd bekend oorden’ als Aarschot maar reisde men rond in de eigen regio.
om hun bekwaamheid in het behandelen van gebrekkig en (...) Hoedemakers reisde voortaan nog rond in Geleen zelf
ziek vee. Voor de behandeling van paarden gebruikten zij (+ Lutterade, Neerbeek en Krawinkel), Sittard (genoemd
zeer vaak de in hun tijd gangbare uitdrukking ”gemestert” of worden naast Sittard zelf Leyenbroek, Ophoven,
”gemeijstert”. Hun vermaardheid als ”paardenmeesters” Overhoven, Steenweg, Bergerhof, Lahrhof en Watersley),
blijkt bijvoorbeeld uit de oproep die ”maréchal expert” (= Oirsbeek, Beek (+ Kleingenhout), Stein (+ Meers en Maas-
deskundige paardenmeester) Martinus in 1794 ontving om band), Born (+ Wolfrath, ’den Hoegenbergh’ en Grasbroek),
zich onverwijld naar de bij Stokkem aan de Maas gelegerde Amstenrade, Elsloo (+ Catsop, Terhagen en ’Op Hael’),
Franse cavalerie te begeven <Op. cit., 141>. Zijn taak zal toen Limbricht (+ Einighausen), Schinnen (+ Puth en Sweijk-
wel niet, of althans niet louter, het beslaan van paarden- huizen), Susteren, Holtum, Spaubeek (+ Hegge),
hoeven zijn geweest, want daartoe zou ongetwijfeld een Munstergeleen (+ Wintraak en Abshoven), Urmond, Berg
plaatselijke smid te Stokkem in staat zijn geweest. Mede (+ Nattenhoven), Obbicht en Grevenbicht (+ ’Eylant’). Ook
wegens de toevoeging ”expert” zal hier de nadruk wel op zijn op het gebied van het huidige Belgisch-Limburg was hij te
bekwaamheid in het behandelen van paardenproblemen vinden, en wel in Stockem (+ Molenvelt), Elen en
hebben gelegen. Mechelen. Tenslotte bezocht hij nog de in de Selfkant
gelegen plaatsen Hoengen, Tüddern, Klein Wehrhagen,
Vroegste optreden als ”paardenmeester” in de regio Wehr en Hillensberg” <Op. cit., 143-144>.
Aarschot-Diest (B.) Maar niet alle te behandelen paarden werden ten huize van
Archivaris BOSELIE schreef: ”Opmerkelijk is dat de oudste hun eigenaars bezocht. Vooral uit verder gelegen plaatsen,
gegevens met betrekking tot hun bedrijvigheid als paarden- zoals Roermond, Weert en zelfs Düsseldorf, werden nogal
arts ouder zijn dan bewijzen omtrent hun activiteiten als eens paarden naar Lutterade gebracht. Zo staat er o.a.
hoefsmid. Er is namelijk een bijzonder interessant registertje genoteerd: ”Roumendt (= Roermond) 1782 den 26 junie,
bewaard gebleven, dat als een soort reisjournaal of ’dagboek’ Arme joong (= jongen) met brun run (= ruin) hier geweest
kan worden omschreven van de gebroeders Hoedemakers, dat snivig (= verkouden) waes, dar aen drancken en puergati
en waarin alleen melding wordt gemaakt van diergenees- (= zuivering) en drous pulfus met gegeven”. In bepaalde
kundige praktijken. Over smidswerk staat er niets in op een gevallen bleven de paarden er enige tijd om geobserveerd
losse vermelding na. Frappant is bovenal dat dit reisjournaal en/of behandeld te worden. Zo stond een paard van de
begint in 1746, op een gebied vele tientallen kilometers hoeve Watersley drie weken in de Groenstraat op stal en dit
verwijderd van Geleen-Lutterade, dat toen toch al hun vaste geval bleek geen uitzondering te zijn <Loc. cit.>.
stek was. Ik durf het vermoeden uit te spreken dat de jonge Als het niet wenselijk of mogelijk was om een gebrekkig of
Martin (hij was toen 28 jaar oud) en Joannes (toen 21) of ziek paard naar Geleen te brengen, bleven er voor de
een van beiden, op avontuurlijke wijze gedurende een aantal eigenaars de alternatieven, die door DRIESSEN voor de
jaren als jonge reizende veearts een goede naam hebben klanten in Stokkem (B.) als volgt werden beschreven:
opgebouwd alvorens zich in het ouderlijke bedrijf te vesti- ”Ofwel begeven zij zich in eigen persoon naar de overkant
gen. (….) Duidelijk is in ieder geval dat van 1746 tot van de Maas, ofwel wordt er iemand uit Stokkem naar

398

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 399

Lutterade gestuurd. Die geeft daar dan een beschrijving van bekend <TsHKVGel 2003, nr. 1, 11>. In menig geval wordt
het ziektebeeld, waarna hij, voorzien van goede raad en even- genezing gemeld, doch af en toe moest worden vastgesteld
tueel van aangepaste geneesmiddelen, terug naar huis wordt dat de patiënten waren ”gekrepeert” (= gestorven) <Bakeman nr.
gezonden. Die laatste oplossing zal allicht wel de goedkoop- 94, 41>.
ste zijn geweest. Als de ziekte echter te erg is, als de beschrij- Ook werden zieke varkens door hen behandeld. Dit blijkt
ving niet al te duidelijk is of als een aantal visites in één o.a. uit drie gepubliceerde recepten voor de behandeling van
moeite te combineren zijn, dan komt één van de ”onreijne feercken” (= varkens) <TsHKVGel 2003, nr. 1, 11>. Zelfs
Hoedemakers persoonlijk naar Stokkem” <Bakeman nr. 94, 40>. de behandelingen van een schaap en van een hond worden
vermeld <Bakelman nr. 93, 6>.
Nadere details uit de praktijk van ”paardenmeesteren”
Over de notities betreffende ”paardenmeesteren” schreef Volksgeneeskundigen
DRIESSEN: ”De broers Hoedemakers (…) schrijven enkel Tenslotte is er nog het volksgeneeskundige aspect, dat in
dingen voor die in die tijd behoorlijk modern en behoorlijk zoverre apart staat dat het voor de gebroeders Hoedemakers
wetenschappelijk onderbouwd moeten geweest zijn” <Op. cit., geen echte commerciële waarde zal hebben gehad, maar
nr. 93, 7>. Hieraan voegde hij toe: ”De soorten paardenziekten hoofdzakelijk voor eigen gebruik zal hebben gegolden. In dit
en hun bestrijdingsmiddelen beslaan een heel gamma. (…) verband schreef BOSELIE: ”Het is zelfs niet zeker of de
Al konden zij natuurlijk geen wonderen verrichten, toch familie Hoedemakers erg veel activiteiten op dit terrein heeft
komen de broers in ieder geval eruit te voorschijn als in vele ontplooid. Wel zijn hier en daar in de registers incidentele
opzichten ’moderne’ heelmeesters die in hun methodes ver geneeskundige recepten genoteerd. Er is evenwel bij de
af stonden van eigentijdse ’kruidenmennekes’ die het vaak familie ook een registertje bewaard gebleven waarin de
moesten hebben van overlezen en van bedevaarten” <Op. cit. situatie precies omgekeerd is, en dat met name volksgenees-
nr. 94, 40-41>. kundige recepten bevat en slechts enkele diergeneeskundige.
Er werden recepten genoteerd ”voor den hoest der peerden”, Het is een registertje dat via een lid van de familie Lentgens,
”wanne(e)r een perdt aen den buijck, rugge oft sijde van den van wie de oudste aantekeningen dateren (2de kwart 18de
sadel geswollen (is), wanne(e)r een perdt nijet en can eeuw) en de familie Genders (een Stas Genders heeft er veel
(ge)pissen, wanne(e)r een perdt nijet en wilt et(t)en, voor in geschreven) door het huwelijk van Petronella Rickarts
quade (= slechte) ooghen, wanne(e)r een peerdt eenen keffer met Jan Genders (op 15 oktober 1744) in de familie
(= kever) int lijff (ge)kregen heeft, wanne(e)r een peerdt seer Rickarts is terecht gekomen. (…) Vermoedelijk op het eind
gedruckt (= gekneusd) is, dat den etter uijt comt” <TsHKVGel van de 18de eeuw is het registertje in bezit van de familie
203, nr. 1, 10-11> en ”voor een peerdt dat een geswollen kop Hoedemakers gekomen. (…) Ze zullen er naar alle waar-
heeft” <HJLvZ 1993, 144>. Uit de voorschriften blijkt dat als schijnlijkheid geen commercieel gebruik van hebben
geneesmiddelen vooral pillen, zalf of olie werden gebruikt; gemaakt en of ze er erg veel uit zullen hebben geput is mijns
daarnaast werd ook nogal vaak aderlating toegepast <Op. cit., inziens niet eens waarschijnlijk, maar als huisfarmacopee zal
142>. het zeker dienst hebben gedaan.” <HJLvZ 1993, 145>.
Dat ”paardenmeesteren” door de volgende generatie
Hoedemakers werd voortgezet, ”blijkt uit een hele serie Volkskundige recepten voor mensen
lijsten met ingrediënten die met name Joannes Lambert, de De zojuist genoemde archivaris kopieerde o.a. de volgende
zoon van Martinus Hoedemakers, keurig bijhield. recepten: ”Om fratten te verdrijfen soo frijfse met saep van
Ingrediënten die meestal bij apotheker Haenen in Sittard, Wo(o)lfmelck”, ”voor den kijck (= kink) hoest, nemt
maar soms ook in Keulen, werden besteld”. Archivaris Comijllen gesoeden (= gekookt) en gedroncke ’t gene(e)st;
BOSELIE voegde hieraan toe: ”Een specialist zou uit deze oft nemt betonij met heten wijn gedroncken”, ”voor het
lijsten kunnen destilleren welk soort ziekten ermee bestreden graevel (= niersteen), perts (= paarden-) dreck in brandewijn
konden worden. De ziekten worden overigens vaak met te weijcken gesat ende daer eenen doock (doek) geseghen
naam genoemd en variëren van droes bij paarden tot dikke ende daer van het savens ende het smorgens gedroncken is
uiers bij koeien” <HJLvZ 1993, 144>. proebatum” <HJLvZ 1993, 145>.
Daarnaast heeft die auteur nog een aantal mensgenees-
Behandeling van koeien, stieren, varkens en andere dieren kundige recepten uit het archief Hoedemakers gepubliceerd,
Door de gebroeders Hoedemakers werden ook ”krancken namelijk tegen ’t ”gravel” (= niersteen), ”quade vengher oft
kouen” (= koeien) en ”dueren” (= stieren) behandeld polver” (= fijt), brandwonden, een slechte maag, ”kijck
<Bakeman nr. 94, 41-42>. Een van hun klanten was Mielen den hoest” (= kinkhoest), wratten, belroos, een ”quaede” keel, de
Schlachter, die hulp voor een ”koe met een kalf” verkreeg gele verf, oogvlekken, ”buijck loop” en hoofdpijn <TsHKVGel
<HJLvZ 1993, 143>. Deze dieren probeerde men eveneens te 2003, nr. 1, 9-12>. Een door de jongere Jan Lambert
genezen met ”poeders, aderlaten, purgeermidddelen of Hoedemakers genoteerd recept tegen tandpijn bevatte
’wortel steken’ ” <Bakeman nr. 94, 41>. Zo is uit het archief vooral brandewijn, peper en uien; het bij voorkeur warm
Hoedemakers een recept voor koeien met ”slijem int uider” gemaakte propje met die ingrediënten werd ofwel op de zere

399

geschiedenis van Geleen deel 3:geschiedenis van Geleen deel 3 02-11-2011 16:53 Pagina 400

tand ofwel tegen de ”kummeck” (= kinnebak) gelegd <Deel I, ven boekjes aanlegden. Veel van dergelijke hulpmiddelen
305>. zijn er niet bewaard, zodat wij maar weinig weten over
Geschreven of gedrukt consultatiemateriaal bijvoorbeeld de samenstelling van de poeders die werden
Over de vroegere consultatiebronnen voor het behandelen gebruikt” <Bakeman nr. 93, 6-7>.
van paardenproblemen schreef DRIESSEN: ”Een paarden-
meester uit de 18de eeuw haalde zijn kennis zeker voor een Het ARTZNEY BUCH van Martinus Hoedemakers
gedeelte uit zijn jarenlange ervaring, maar er bestonden ook Gezien de opvallend vele door hen genoteerde recepten valt
een soort gedrukte handboeken die door sommigen van hen te verwachten dat leden van de familie Hoedemakers zowel
wel zullen geconsulteerd zijn. Bovendien waren er de alma- gedrukte als geschreven bronnen voor het behandelen van
nakken, verkocht door rondreizende colporteurs, waarin dieren zullen hebben geraadpleegd. Wij weten met zekerheid
meestal wel raadgevingen te vinden waren over hoe te dat hun een dik boek over mensgeneeskunde ter beschikking
handelen in velerlei omstandigheden. Verder waren er stond. Door leden van de familie Sassen werd een 34 cm
mannen uit de praktijk die voor eigen gebruik handgeschre- lang, 19,5 cm breed en 9 cm dik boek bewaard, waarin een
los blad lag met de geschreven tekst: ”Martinus
De titelpagina van het Artzney Buch van Martin Hoedemakers Hoedemaekers Ao 1746 Hoert toe Desen Boek”. Daarboven
<Foto A. Sassen>. leest men in een ander handschrift: ”Peeter Thielens 1711”.
Gezien deze laatste naam enerzijds en het jaartal 1746 ander-
zijds, mag worden verondersteld dat genoemde inwoner van
Lutterade dat boek tijdens zijn verblijf in de streek Aarschot-
Diest heeft aangeschaft.
De titelpagina van dit exemplaar is verloren gegaan. Maar
professor André Sassen, de huidige bezitter, heeft - met
medewerking van professor Finger - aan de hand van boeken
met dezelfde inhoud die zich in de universiteitsbibliotheek te
Düsseldorf bevinden, de volledige oorspronkelijke titel
weten te achterhalen, waarvan de aanhef luidde: Artzney
Buch darinn werden fast alle eussertliche (= uitwendige) und
innerliche Glieder (= delen) des Menschlichen leibs / mit ihrer
gestalt / aigenschafft und würckung beschriben. Dit werk werd
door Christophor Wirsung (1500/1505 - 1571), apotheker
te Augsburg en te Heidelberg, samengesteld. Het werk bevat
geen illustraties. De eerste druk verscheen in 1568 te
Heidelberg; daarna volgden minstens elf herdrukken in het
Duits, zes uitgaven in het Nederlands en drie publicaties in
het Engels. De titel van de door de ”Medicijnen ordinarius”
van Dordrecht gemaakte en in 1589 in die stad gedrukte
vertaling begon aldus: Med’cyn Boec Daerinne alle uitwen-
dighe ende inwendige Parthyen des menschen Lichaems met alle
hare Zieckten ende Gebrecken etc.
Het boek van Martinus Hoedemakers begint met een
opdracht aan paltsgraaf Friderich en na een niet-genummer-
de inhoudsopgave van 13 pagina’s volgen maar liefst 850
genummerde bladzijden met de eigenlijke tekst. Daaraan
zijn nog een niet-genummerd register van 154 pagina’s in
het Duits en eenzelfde register van 75 pagina’s in het Latijn
toegevoegd. De tekst met medische uitleg en adviezen
beslaat negen delen. Het eerste deel geeft een inleiding,
waarin wordt uitgelegd hoe dit boek in een behoefte voor-
zag. De andere acht delen worden ook boeken genoemd.
Het eerste hiervan (1) behandelt het hoofd, waarna bespre-
kingen volgen van (2) de borst, (3) de buik en de genitaliën,
(4) de ledematen, (5) andere onderdelen die in het hele
lichaam voorkomen, zoals de huid, aders, bloed, vlees,
botten, zenuwen en tevens de invloed van hitte, koude en
diverse psychologische factoren, zoals b.v. melancholie, (6)

400


Click to View FlipBook Version