De kwaliteit van de pijp
Voor de mogelijkheid om
een pijp door te roken is de
kleisoort en de hardheid van
het baksel bepalend. Hoe
harder de pijpen gebakken
werden hoe minder goed ze
doorrookten.
In de 19e eeuw kende men
een nauwkeurig onder-
scheid in kleisoorten. De
best doorrokende soort was
de eerste kwaliteit (ofwel
Engels: first quality; Frans:
- qualité extra). Hiervan wer-
"~ den de doorrokers (niet tè
verwarren met de 20-
eeuwse gietpijpen) gemaakt
- (6). Engels: blacken pipes;
Frans: pipes culottantes;
~ Duits: Anraucher. Daarnaast
] was er de tweede soort of
gewone klei. Deze pijpen
- waren sterker en harder ge-
:: bakken en rookten minder
snel door.
Een vergelijking van kleipij-
pen met andere soorten pij-
pen levert volgens Lip Toy (7)
Afb. 2 Titelblad uit Les Fumeurs de Paris, 1856 voor wat betreft het doorro-
ken het volgende resultaat:
l . Pijpen van zachte witte klei.
2. Meerschuim pijpen.
3. Pijpen van harde witte klei.
4. Goed absorberende houten pijpen, enz.
Uit de literat uur is over de p ijpen van verschillende fabrieken het volgende
bekend:
Gambier. Gambier pijpen werden bij een zo laag mogelijke temperatuur
gebakken om het doorroken, waarop de Franse roker zo gesteld was,
goed mogelijk te maken (8). De beste eerste kwaliteiten klei van Gambier
waren: Terre très blanche, terre extra blanche en terre blanche endosmoï-
de (9).
978
Fiolet: Fiolet bakte zijn pijpen harder, maar door de goede klei rookten de-
ze toch vlug door, maar vaak vlekkerig ( 10). Uit eigen eNaring met het
bruinroken van een Jacob van Fiolet kan gesteld worden, dat het vele
maanden duurt, wil zo'n pijp goed doorroken.
Belle en Champion uit Serves: Dit waren de best doorrokende pijpen (11 ).
Noë/: Ook deze pijpen behoren tot de best doorrokende pijpen. Ze waren
minder goed gebakken en braken snel.
Job Clerc: Ook deze pijpen roken goed door. Eerst verkleuren ze rose-bruln,
later worden ze donker
Jean Nicot: Van deze pijpen rookte vaak alleen de steel door. Door som-
mige rokers werd dit zeer gewaardeerd.
Belgische en Nederlandse pijpen werden minder gewaardeerd, omdat
deze minder doorrookten. Een in Frankrijk gemaakt Belgisch of Nederlands
model had dan ook in Frankrijk de voorkeur.
Duffse pijpen. De klei in het Westerwald heeft een grote d ichtheid . De pij-
pen worden bij een hoge temperatuur gebakken.
De pijpen die ik ken van Lothar Hein en Klauer roken tergend langzaam
door.
Sommige fabrieken zoals Schilz-Müllenbach hadden in hun assortiment pij-
pen met op het etiket: ~Beste deutsche AnrauchpfeifenN(afb. 3).
De waarde van deze mededeling is voor mij niet te controleren, maar ge-
let op de klei en het bakprocédé in het Westerwald, ook niet erg waar-
schijnlijk.
Listen bij het doorroken Afb. 3
Als je zelf je pijp niet wilde of kon doorroken, dan kon je dat ook laten
doen. In 1856 kon je, na aftrek van de kosten·, met het doorroken van een
pijp 1,5 tot 2 Franc per dag verdienen ( 12). In 1862 kon je een pijp van 1
centime doorgerookt voor 20 centimes verkopen. Er was een markt voor
doorgerookte pijpen in Parijs. In 1853 is er zelfs een machine gepatenteerd
voor het doorroken van pijpen ( 13). Ook in Nederland was er kennelijk be-
·relangstelling voor doorgerookte pijpen getuige een advertentie uit 1885:
koop drie lange pijpen, Goudsche grootkoppen, steel en kop kastanjebruin
doorgerookt, te bevragen franco HW. Bij H. Heuring Boekhandel, Oude
Spiegelstr. 7, Amsterdam" ( 14).
Daarnaast waren er de pijpen die in het licht donker werden. Op de klei
was een zilverzout aangebracht, dat door de inwerking van licht zwart
werd. De pijpen werden goed verpakt verkocht. Als je ze uit de verpakking
haalde, werden ze in enkele dagen donker (photoculottiques). Uiteraard
werd dit als bedrog gezien (1 5 ). Bij de productie werden deze pijpen in het
donker in een alcoholhoudende vloeistof gedompeld, gedroogd, gelakt
en verpakt. Dit leidde tot onaanvaardbare arbeidsomstandigheden. Het
procédé werd door Gambier ontwikkeld ( 16).
979
Afb. 4 Pijpen van Lamp. Tekening Jolanka v.d. Perk.
Hänschen
In het zuidwesten van de Eifel (Duitsland) werden vanaf 1789 tot 1956 klei-
pijpen gemaakt. De pijpenmakers waren onder meer in Speicher en Bruch
gevestigd (17). De boeren in d it gebied waardeerden een pijp waarvan
voornamelijk de steel donker doorgerookt was als iets b ijzonders. Zo'n p ijp
werd een "Hänschen" of "Hänneschen" genoemd. Boerenknechten rook-
ten vaak een Hänschen voor hun baas. Ze kregen daarvoor de pijp en de
tabak gratis of werden betaald in tarwe. Alleen echte mannen konden
een Hänschen roken. Vrouwen waren daar te onrustig of onstabiel voor,
aldus de overlevering.
In de door mij verworven tooncollectie van Lamp (18) zijn twee pijpen
aanwezig, waarvan de stelen al bij de productie bruinzwart gemaakt
zijn. Vermoedelijk waren dit geprefabriceerde Hänschen voor de afnemers
in de Eifel (afb. 4).
Tot slot
Aan het einde van de l 9e eeuw komt de gietpijp op de markt. De eerste
fabrikanten hiervan waren Bordollo en Adler & Co uit Grünstadt. Later in
het begin van de 20e eeuw ontstonden in Nederland (Hollandia, lvora,
Zentth, Goedewaagen) de doorrokers, waarvan de p laatjes door het
doorroken zichtbaar werden . De naam "doorroker" werd toen nog alleen
980
voor dit soort pijpen gebruikt. De Franse mode van het doorroken was toen
al op zijn retour.
Dankzij de mode van het doorroken waarderen wij als verzamelaars de
goed doorgerookte pijp nog steeds om zijn schoonheid. Vieux culottée of
bien culottée is een aanbeveling bij de koop van een mooi stuk voor de
verzameling. Helaas, het is door verandering van de samenstelling van de
tabak sinds ca 1945 (19) moeilijker geworden om de edele kunst van de
culottage te bedrijven.
NOTEN
1. Havard: Fumeurs, blz. 51.
2. Idem, blz. 52.
3. "Culot": Culottage, blz. 33.
4. "Lip lay": Brévalre, blz. 99.
5. "Culot", blz. 58.
6. "Culot", blz. 8.
7. "Lip tay": Brévaire, blz. 96.
8. Duco: Naam, blz. 8.
9. Duco: Materiaal, blz. 2 en 3.
10. "Culot": Culottage, blz. 18. Vaak krijgen deze pijpen een grote vlek (brûlure).
11. Idem, b lz. 19. "Je kunt je afvragen of de klei In Serves niet geschapen is, toen
de natuur dacht aan de toekomstige rokers. "
12. Havard: Fumeurs, blz. 52.
13. "Culot": Culottage, blz. 71.
14.Duco, Bronnen tot de geschiedenis van de Goudse pijpennijverheid, 24-4-1885.
15. "Culot", blz. 21 : "Par la uertus Dieu! Nous sommes icy bien plppez a pleine
"pipes."
16. Duco: Materiaal, blz. 18.
17. Kerkhoff-Hader: Südwesteifel, blz.247-261.
18. Stam, Lamp.
19. Duco: Mondelinge mededeling.
LITERATUUR
- "Culot": Traité Theorique & Pratique de Culottage des Pipes. Étienne Sousset,
1862. Reprint de Bernard Mamy, Paris, Sous Ie Vent, 1982.
- Duco, D.: De D.QQill van de pijp, deel 2. Pijpelijntjes V(2), 1979.
- Duco, D.: De historie van de Gambierfabriek. Pijpelijntjes V1(2), 1980
- Duco, D.: Materiogl, vorm en versiering van de Gambierpijp. Pijpelijntjes Vll(2,3),
/1981
- Havard, G. (Ed.): Les [Uillfil.JtS de Paris. Lahure, Paris, 1856
- Kerkhoff-Hader, B. : Lebens- und Arbeitsformen der Töpfer in der ~s.teitel.
Ror scheid Verlag, Bonn, 1980. Rheinisches Archiv 110.
- "Lip Tay": Brévalre du fumeur, du chiqueur et du prlseur. Guide pratique et con-
selller médicinal. De Liptay & Cie, Paris, 1910.
- Stam, R.D.: Theodor Lamp I en ll. PKN XVII (65,66), 1994
981
MERKEN OP KORTE 18E-EEUWSE PIJPEN MET ROOSMOTIEF
door Piet Smiesing
Inleiding
Op verschillende plaatsen in ons land worden nog steeds pijpen in grote
hoeveelheden opgegraven. Voor het grootste deel zijn het de handelaren
in bodemvondsten, die de vindplaatsen weten te exploreren. Pijpen zijn
voor hen vaak bijvondsten, die pas waardevol worden, als de koppen zijn
versierd of als de pijpen compleet op de markt kunnen worden gebracht.
Het sorteren van de honderden steelfragmenten en het moeizame passen
en meten nemen echter zoveel tijd in beslag, dat professionele gravers hun
vondsten graag uitbesteden.
Enkele maanden terug mocht ook ik mijn geluk eens beproeven op zo'n
gesloten vondst. Die bestond uit 411 steelfragmenten, waaronder 43 mond-
stukken en 137 pijpenkoppen. Na vele lange avonden eindeloos proberen
lukte het om 56 stukjes steel aan te lijmen. Hoe vaak ik het ook probeerde
de mondstukken aan de pijpen te prutsen, het lukte niet. Het enige wat
overblijft na dit monnikenwerk, is een enorme kater! Toch bleek de vondst
interessant genoeg om de kater weg te werken.
De pijpen
Een groot nadeel van dit soort vondsten is, dat vanwege onderlinge con-
currentiestrijd, commerciële gravers de namen van de vindplaatsen niet
prijsgeven. Hierdoor gaan veel gegevens over context en vondstomstan-
.digheden verloren. De informaties die resten, moeten dan van de vond-
sten zelf afgeleid worden.
Opmerkelijk aan deze vondst is het grote aantal roosversieringen op de
pijpenkoppen. De totale vondst bevat 137 koppen of kopfragmenten,
waaronder 117 trechtervormige, ongeglaasde koppen van korte pijpen.
Maar liefst l 00 van deze 117 trechtervormige koppen (85%) hebben een
roosversiering op de kopzijden. Op 19 geglaasde koppen werden kleine
hielmerken gestempeld.
Twee pijpenkoppen, een laat l 7e-eeuwse pijp en een ovoïde kop uit het
midden van de l 9e eeuw, zijn waarschijnlijk toevallig tussen het m idden
l 8e-eeuwse materiaal verzeild geraakt.
Roosversiering
Aangezien stippen en sterren eenvoudig in de vormen zijn aan te brengen,
kunnen ook de bezitters van de vormen, de pijpenmakers, de roosversie-
ringen hebben aangebracht. Die zijn in vijf verschillende variaties op de
koppen te vinden (afb. 7, A t/m E).
982
*';( *®~~o ~(j) tfJ1 ffD ~ tl
@G© G~Q
(J_;,t(~ 6i@ ~ ©
~@O €) © ®
@
(&) @®(@
0@~
A B c.. ..D E.
Afb. l Afb. 2
Van versiering -type A werd slechts één kopfragment gevonden (afb. 2).
Roos-type Bis echter goed vertegenwoordigd, nl. 65 stuks; het type C komt
op 11 koppen voor; D op 17 koppen en E op één kop.
65 11 17
Op zes koppen zijn zijmerken in de roos verwerkt. Het bekende merk de ei-
ermand in het hart van een 9-puntige roos, op de linkerzijde van de kop,
komt op drie pijpen voor (afb. 3). De meermin bevindt zich onder de roos,
waarbij haar hoofd als blaadje in de bladkrans is opgenomen (afb. 4).
..-, oOcoo "i
/ 00
-~
Afb. 3 Afb. 4
De spiegel in haar hand vormt het hart van de bloem. Op een andere pij-
penkop wordt een ongekroonde meermin zonder roos afgebeeld. Ook is er
een pijpekop bij met een gekroonde meerman (triton?). Als de vismensen
merken zijn, wat moeten we dan denken van de letters BC op de andere
zijde van de pijp op afb. 4?
983
Lettermerken
Op 49 van de 100 met rozen versierde koppen, dus voor het gemak 50 %,
komen letters voor. Die kleine lettertjes op de rozenkoppen even boven de
hiel vormden de directe aanleiding tot het schrîjven van dit artikel. Want
gemerkte pijpen zijn informatiedragers bij uitstek! Mogelijk kunnen we ant-
woord vinden op vragen als: Zijn de letters merken of bijmerken? Waar
werden ze gemaakt? Hoe frequent worden roospijpen met dit merktype
gevonden?
In sommige gevallen zijn de letters verkeerd aangebracht, d.w.z. onderste-•
boven of in spiegelschrift of/en in verke erde volgorde.
Eén keer was een letter Afb. 5
over het b ijmerk 'sterretje'
geslagen (afb. 5.) C-).
Hieruit kunnen we opma-
ken, dat de letters later in
de vormen werden ge-
berteld en dat het hier
met grote waarschijnlijk-
heid pijpenmakersmerken
b etreft.
De letters W/G (van links naar rechts gelezen) komen 12 kee r voor en de
letters W/C 5 keer. Ongetwijfeld is de combinatie W /C eveneens van de
maker WG en wordt dus 17 keer aangetroffen. Zijn initialen waren 9 ke er op
roos1ype Ben 8 keer op C te vinden . Het stempelen van de merken ging
niet zo secuur. De G op de rechterhiel is een enkele keer liggend èn op z'n
kop a fgebeeld. Eenmaal is de G links en de W rechts ingeslagen. Wie is die
maker WG en waar had hij zijn werkplaats?
Het merk 8/K werd 9 keer geteld op koppen met roos1ype B (afb. 6) en 1
keer op 1ype C.
Het merk HN komt welgeteld op 6 koppen voor en A/B slechts éénmaal
(afb. 2).
De merken V/D (5 keer) en G/S (3 keer) laten zien, dat de stempelaars
weer moeite hadden met de stand van de letters D en S.
Een aantal merken: D/(1); V/(N); W/D en W/ kwamen maar één keer voor.
De functie van de merken is niet geheel duidelijk. Wat te denken van het
merk P/1 waarvan de poot van de P een pijltje is en de boog van de P
naar de verkeerde kant is gekeerd? En het merk 1 (staand pijltje) VD/W op
afb. T? Deze minuscule merken zijn toch niet klantenwervend bedoeld.
Werkten deze pijpenmakers op dezelfde fabriek en merkten ze zo hun
aandeel in de productie?
(*) Bedoeld is het bekende maansikkel/ster-bijmerk op de zijkant van de hiel.
984
'\ \ Afb. 7
Afb. 6
Afb. 8 Afb. 9
Het merk 1/K van afb. 8 in rozenkrans, en de beeldmerken de eiermand
(ook 2 keer als hielmerk op de geglaasde pijpen) en de meermin zullen
meer indruk op de roker gemaakt hebben. Ook het keffertje (3 keer) op de
pijp van afb. 9 bleef ver beneden de maa t .
Datering
Voor datering van de pijpen met roosversiering kijken we eerst naar de
geglaasde pijpen van de vondst. Het Goudse wapen dat vanaf 1739 op
het Goudse product werd gezet, komt op twee koppen voor. Deze kop-
pen zijn qua vorm van het overgangstype trechter/ovoïde.
Drie andere koppen van dezelfde vorm en grootte missen deze bijmerken.
De rest bestaat uit ll trechtervormige koppen, l dopvorm en een kop van
afwijkende vorm met het merk IAB op de voorzijde van de kop gestem-
peld. Deze pijpen zijn in de overgangsperiode van het aanbrengen van
bijmerken (l 735-1740) gemaakt. Het hielmerk IVS op een van de trechter-
vormige koppen, dat volgens "De gecroonde roos" tot 1735 werd gebruikt,
bevestigt deze hypothese. Rond het midden van de l 8e eeuw zullen de
pijpen zijn afgedankt en weggegooid.
985
Herkomst
Summiere informatie over de vondst wijst in de richting van de plaats
Maassluis als vindplaats. Deze plaats ligt aan de Maas, een ideale aan-
voerroute vanaf de bekende productiecentra Gouda, Gorinchem en
Schoonhoven. M isschien moeten we de productieplaats nog d ichterbij
zoeken, bijv. Rotterdam?
De vraag waar de pijpen werden gemaakt, blijft moeilijk te beantwoorden.
Het boek "Tabakspijpen in Gorinchem" geeft ook hier geen antwoord op.
Het opgegraven materiaal, waarvan ook ik veel in mijn verzameling heb,
vertoont dit merktype niet. Alleen het merk de eiermand in een roos is_het
enige merk dat in Gorinchem werd gemaakt. Maar dit merk was populair
in veel p ijpenmakerscentra, zelfs in Utrecht. Ook zijn mij geen andere publi-
caties bekend, waarin pijpen met roosversiering en zijmerkjes op de hiel
worden vermeld .
Graag houd ik mij aanbevolen voor aanvullende reacties van medever-
zamelaars, zoals informaties over vondst en van soortgelijke merken, het
liefst met tekeningen. Mogelijk kan er in ons blad een vervolg komen over
de l 8e-eeuwse roospijpen met lettermerkjes.
SCHULTE- PIJP Piet Smiesing Montevideodreef 92 3563 BK Utrecht
door Piet Smiesing
Als reactie op het artikel "Van Vliet-pijp" kreeg Ik een telefoontje van Ron de
Haan. Tussen zijn verzameling doorrokers vond hij ook een pijp met een doorrook-
plaatje van een wielrenner. Het betreft een enkelwandige pijpenkop met een kor-
te "zwaluwstaart" tussen twee uitsteeksels onder de boeg van de ketel. Daarbo-
ven verschijnt een plaatje van een zwoegende wielrenner met de naam
"Schulte". De kop is gemonteerd op een metalen busje met de naam van de fa-
briek "Hollandia", een firma die tot 1979 actief was. Zie de serie artikelen over
Hollandia-pijpen eerder in PKN door Fred Tymstra. In de andere zijde van het busje
is een c rèmekleurige steel van buffelhoorn gestoken.
Gerrit Schulte zag op 7 jan. 1916 in Amsterdam het levenslicht en overleed in 's-
Hertogenbosch op 26 febr. 1992. Vóór en na de oorlog had hij een indrukwekken-
de loopbaan als baan- en als wegrenner. Hij veroverde 16 Nederlandse titels en in
1948 de regenboogtrui. Op de weg won hij meer dan 80 criteria en klassiekers,
w.o. in 1939 in Brussel de Grand Prix. Op de baan, op de achtervolg ing en in de
koppelkoersen boekte hij meer dan 200 overwinningen. In 1939 verbeterde hij het
wereldrecord achtervolging 5 km met een tijd van 6 min. en 9 sec. Samen met
Stan Ockers behaalde hij van 1946 tot 1951 successen op de tandem. Met Boeyen
e n Peters won hij in 1949, 1950 en 1951 de Europese titel ploegkoersen. Zijn be-
kendste bijnaam was " Le fou pédalant".
Waarschijnlijk werd de doorroker met de afbeelding van Van Vliet ook door de
firma Hollandia geproduceerd. Mogelijk werden nog meer bekende wielrenners in
de serie opgenomen.
986
DE MEERSCHUIMPIJP
door Jos Engelen
Inleiding
Waarom een artikel over meerschuim in een blad, dat voornamelijk over
kleipijpen handelt? Lang heb ik getwijfeld of dit wel paste in de uitgangs-
punten van de PKN. Toch heb ik gemeend deze bijdrage te kunnen leve-
ren omwille van de volgende argumenten:
• PKN is een driemaandelijks blad voor alle pijpenverzamelaars.
• In het verzamelgebied "tabacologie" vormt de kleipijp weliswaar het
grootste percentage en is überhaupt voor de tabak het startpunt van de
pijpenfabricage, maar men zou de overige aspecten van de tabaco!ogie
onrecht aandoen, als de meerschuimpijp ook niet enige overigens welver-
diende aandacht kreeg.
* Het verbreedt onze tabacologische horizon en de meerschuimpijp levert
talloze raakvlakken met de kleipijp, zeker qua versieringsmotieven en mo-
dellen. Hier geldt zelfs: wie is de kip en wie is het ei?
• Gegevens en achtergronden over meerschuimpijpen worden vaak zeer
fragmentarisch en summier behandeld binnen de tabacologie. U kunt dit
artikel dan ook als een eerste aanzet beschouwen tot bundeling van ge-
gevens over deze materie.
De benaming
Alleen de naam al roept allerhande associaties op: ...een magische klank,
toebedeeld aan de zo vaak bezongen Koningin der Pijpen! Het summum
voor de echte genieter, duur, chic, snobistisch, alleen voor de beter gesitu-
eerden! Meerschuim... de Nederlandse vertaling van het Duitse Meeres-
schaum, Spuma Maris oftewel het schuim der zee, dat voorkomt in de
Zwarte Zee en door zijn laag soortelijk gewicht blijft drijven. Meerschuim,
ook wel sepioliet genaamd naar zijn gelijkenis met de rugplaat van de
inktvis met de wetenschappelijk naam van sepia. Volgens de overlevering
gebruikten de oude Grieken het reeds als zeep...
De Turken, die vermoedelijk als eersten de mogelijkheden van het meer-
schuim ontdekten, hadden tal van benamingen voor dit materiaal: van
"Kummer" (de "eerste" ontdekker) en "Mertschcavon" (een Levantijnse
handelsbenaming) tot "Skum" (wit schuim) en "Luletaschi" (pijpensteen).
En dan spreken we alleen nog maar over de verzamelnaam meerschuim,
waarin de volgende kwaliteiten te onderscheiden zijn:
* Blokmeerschuim, de topkwaliteit, de eerste keus
• Gemalen meerschuim, bestaande uit afvalstukjes van meerschuim met
een bindmiddel geperst tot een homogeen materiaal, ook wel Massa of
987
Pers of Weens of Belgisch Meerschuim genoemd, de tweede keus.
Maar wat is meerschuim nu werkelijk?
Het is een delfstof dat in knolvormige stukken voorkomt, gevormd tijdens de
jongste geologische periode het Tertiair, een mineraal met de scheikundige
formule Mg2Si30a.2H20 oftewel: waterhoudende kiezelzure magnesia. De
Duitsers omschrijven de verhoudingen wat duidelijker met "hun " formule:
Kieselerde ca 45%-Magnesia ca 40,25%-Wasser und Kohlensaüre ca 10,14%
und Tonerde ca 4,61%.
En om de verwarring helemaal compleet te maken bestaan er nog tal van
benamingen gerelateerd aan vindplaatsen, uitvoeringen, modellen en imi"
taties, waarop we in het vervolg van dit artikel nog zullen terugkomen.
Vindplaatsen
Meerschuim wordt op tal van plaatsen in de w ereld aangetroffen, zoals
Noord-Amerika (State Washington), Bosnië, Tsjechië (Moravië), China
(Mandsjoerije), G riekenland (Samos, Thebe). Italië (Toscane en Piemontse
Alpen). Rusland (Krim), Spanje (Vallecos en Aranjuez) en Slowakije
(Karpaten), maar in al deze gebieden niet als voor de pijpenindustrie
bruikbaar materiaal. De enige plaatsen waar dit wel het geval is, zijn:
• Turkije: Anatolië: Bursa, Eskishehir ( afb. 7)
• Kenia/Tanzania: in het Ambolesi territorium Arusha op de grens met
Tanzania b ij de Kalimandjaro
Het bestaan van dit mineraal was in Turkije al in de Oudheid bekend. De
Grieken gebruikten dit met water sterk schuimende mineraal als zeep
(spuma maris) en vanuit deze eigenschap is de naam Meersc haum ont-
staan.
l wCJfloZee
Als ruw materiaal aan- . . ., -7 Eil\lSeblr • A nk•otO
gewend voor de pij-
penfabricage moeten "1ty ( ~ ~
we denken aan de
periode midden l 7e ~ ,q 1 0 l I ('
eeuw. Rond 1700 w erd
het in ieder geval al lzrn1t ~ \ . . - iw,neer
vanuit de vindplaatsen
via overslag in Con- ~r •
stantinopel verhandeld
op de beurs van Leip- Afb. l
zig, vanwaar het zijn
weg vond naar de d i-
verse fabricageplaat-
sen.
988
Hoewel het een detfstof is, moeten we ons de winning van dit mineraal uit
groeven niet voorstellen als in de mijnbouw waar in gemechaniseerde
schachten in complete mijngangen met pneumatische hamers via schud-
goten en lorries op rails ruwe kolen werden gewonnen.
De "industriële" meerschuimexploitatie vindt plaats op een uiterst simpele
wijze en uitsluitend in dagbouw via primitieve schachten op een diepte tus-
sen de 20 en 80 meter, waarin alle werkzaamheden met de hand plaats-
vinden (afb. 2 en 3).
Afb. 2 Mijnaanzlcht In de op die diepte voorko-
Afb. 3 Mijnschacht in Anatolië mende serpentijnlagen wor-
den de knolvormige stukken
gevonden van dit mineraal
met een poreuze structuur,
zacht en kleiachtig en be-
staande uit dunne mica-
achtige schubben, die sterk
absorberend zijn. Het heeft
een soortelijk gewicht van 2,
maar blijft door zijn poreus-
heid toch drijven op water.
De kleur varieert van wit-
geel naar roodachtig/grijs,
terwijl het Ambolesi-meer-
schuim aanzienlijk zwaarder
is en ook voorkomt in grau-
were tinten. Wordt het lang
aan de lucht blootgesteld,
dan gaat de kleur sterk ach-
989
teruit, doordat het wit overgaat in grijs. Uit 150 kubieke meter meerschuim
kunnen circa 600.COJ pijpen gewonnen worden.
Bekijken we de uitvoer vanuit Turkije, dan zien we dat rond 1850 de export
vooral naar Wenen uit 3000 kisten van 30/40 kilo bestond. In 1880 was dit al
opgelopen tot 11.COJ kisten.
Zoals vermeld, wordt er in het huidige Ke-
nia/Tanzania ook meerschuim gedolven: sinds
1955 door de Tanganyika Meerschaum Cor-
poration Ltd, die blokmeerschuimpijpen op de
markt brengt, die door een modern ontwik-
keld verhardingsprocédé minder breekbaar
zijn dan hun Turkse equivalenten. Als merk TAHGAHY1KAHmscHAuHcoRPou110HLTD
wordt gevoerd het witte olifantje, gevat in P.O. Bo, J ISI, Aru,ho, Tanzania
een zwarte cirkel (afb. 4).
Afb. 4
Een peetje historie
Wie ook de eerste is geweest die op het idee kwam om dit materiaal te
gebruiken voor het snijden van een pijp, het was zeker niet zoals de overle-
vering wil de schoenmaker Kovacs. Het gebruik in Turkije van meerschuim-
pijpen was al vroeg in de l 7e eeuw bekend, waar was en notenolie ge-
bruikt werden voor het kleuren van de koppen. In het begin zal de ver-
spreiding zich niet verder hebben uitgestrekt dan binnen de grenzen van
het Ottomaanse Rijk, maar sinds het beleg van Wenen in 1683 raakte West-
Europa met deze soort pijpen bekend en velen kwamen al snel in de ban
van deze "witte godinu.
Wenen zag in het meerschuim grote mogelijkheden en werd dan ook in de
l 8e eeuw het Mekka van de meerschuimfabricage. En dat deze stad een
dominante positie innam, moge blijken uit het feit dat tal van hoge perso-
nages hier hun pijpen lieten vervaardigen. Vorst Esterhazy, Oostenrijks ge-
zant in ConstantinopeL was in 1760 een van de eersten die de lange rij van
vorstelijke personen zou openen. Maar voor het gewone volk bleef het
nieuwe mineraal nog een onbekend fenomeen, want in het algemeen
gewaardeerde woordenboek van Chomel uit 1778 wordt de meer-
schuimpijp nog als volgt gedefinieerd: Tabakspijp, samengesteld o.a. van
zeeschuim zijnde schorskoraa/ (Alcyonium).
Vanaf 1750 was de meerschuimpijp al wel in geheel Europa bekend en
gewaardeerd met als absoluut hoogtepunt de periode 1850 tot 190'.).
Illustratief voor Frankrijk maar ook met kleine varianten geldend voor de rest
van Europa is een grafiek van het pijpengebruik in Frankrijk (afb. 5).
Als belangrijkste fabricageplaatsen, zonder uitputtend te zijn, moeten zeker
genoemd worden: Genua, Turijn en Triest in Italië; Colmar en Parijs in Frank-
rijk; Budapest in Hongarije; Essen, Neurenberg maar vooral Lemgo en Ruhla
990
COURBES EYOLUTIVES
l - De I' utilisation de la pipe en France.
2. 3.4 - Du marché Francais. par catégories.
1680 1780 1880
2 . la TERRE
-·· 1650 1750 1793 1850 1900 1950
3. I" ECU ME
1750 1850 1939 1950
4 a . Ie 801S
b. la BRUYERE
1855 1.900 19.30 1%0 1990
l De ontwikkeling van het gebruik van de pijp in Frankrijk
2 van klei
3 van meerschuim
4avan hout
4b van bruyère
Afb. 5
991
in Duitsland, en Wenen in Oostenrijk.
De volgende statistische cijfers onderbouwen het voorgaande volledig en
geven haarscherp de verhoudingen aan tussen Lemgo/Ruhla en Wenen:
Jaar 1870 Lemao Ruhla Wenen
Aantal bedrijven 9 154
Aantal arbeiders 18 40 800
300
wat voor Wenen een jaarproductie opleverde van meer dan 100.000 blok-
meerschuimpijpen! In 1872 was het aantal arbeiders in Wenen opgelopen
tot 1000, die onder leiding van 200 "Meister0 360 ton meerschuim en 30 ton
barnsteen verwerkten. In 1892 was dit ook voor Wenen teruggelopen tot 60
"Meister" en 600 arbeiders. Maar ondanks het feit dat de meerschuimpijp
enorme concurrentie kreeg te duchten van de bruyèrepijp, de sigaar en
de sigaret bleef Wenen toonaangevend voor deze industrie. Jacques
Bergmans registreerde rond 1913 bij zijn bezoeken aan Wenen een tiental
fabrieken die nog actief waren op de meerschuimmarkt. En tot op de dag
van vandaag gelden de meerschuimpijpen van Andreas Bauer & Sohn als
het summum dat in dit genre te koop is: "De0 specialist in meerschuimpij-
pen met barnstenen roer in lederen etui, idem voor sigaren- en sigaretten-
spitten. Uitvoering zowel in free-hand form als in traditionele modellen als
billiard, apple, pot en bent.
De fabricage
De fabricage van een meerschuimpijp was en is, ondanks de toenemende
mechanisering, voor het grootste gedeelte handwerk en verloopt nage-
noeg hetzelfde als van de bruyèrepijp. Eind 19e eeuw had een ervaren
pijpenmaker in 56 verschillende bewerkingen nog steeds circa 5½ uur no-
dig om een simpel glad model te vervaardigen.
Een Franse beschrijving uit circa 1880 over de te volgend globale stappen
bij de vervaardiging willen we de lezer niet onthouden:
De volgende stadia worden onderscheiden:
" Het nat maken van een blok meerschuim.
"' Het met de zaag in model draaien en bijsnijden.
* Het uithakken van de ketel door middel van een geruwde en tegelijk
zachte lepel met een bevochtigde zool, de zogenoemde paardenstaart.
* Het behandelen met was en met witsel van balein.
• Het polijsten met puimsteenpoeder of as van schaapsbot.
* Het glanzen met kalk en met kaarsvet.
Elke plaats en fabrikant had zo zijn eigen procédé. Wenen produceerde
vooral met de hand gesneden pijpen, andere plaatsen gebruikten een
draaibank. Wenen en Ruhla sneden de pijpen in natte toestand, na ze
eerst in water op kwaliteit getest te hebben, terwijl Lemgo ze in droge staat
992
_ __ __.,•.H•, lfér/cxevre
für&,,-,,-krrm, BiltUun«r.
Jfer/{).el/f~
~SJ..~«J,r
lur &er.ralaion .,%,J;,vdt=,h Kurrclt,non.v,ul
llu-.n.r«vr•J/.r«klrr
%-yi,l
~~
~
1~ ---= rÄaber
1 -'
10
Afb. 6
vervaardigde.
Na het snijden werden ze ongeveer 30 minuten in talg gekookt. Het polijs-
ten, drogen en behandelen met was/parafine bevorderde de duurzaam-
heid en het sneller bruin inreken. Na de pijp opnieuw te polijsten ontstond
de spiegelglans van ivoor. De blokmeerschuimpijpen werden onderschei-
den In 5 verschillende groottes en die weer in 8 à l O verschillende kwalitei-
ten.
Voor een zo arbeidsintensieve fabricage waren tal van werktuigen nood-
zakelijk. Een Duitse handleiding uit 1876 geeft een goed overzicht van de
diverse gereedschappen zoals boren, gutsen, vijlen, schaven en zagen
(afb. 6).
Soorten
Naast de witte standaarduitvoering van blokmeerschuim kunnen we nog
een aantal andere verschijningsvormen onderscheiden:
• Calciné-uitvoerlng: massa- of persmeerschuim in warme olie gedrenkt.
993
De olie dringt diep door en zo ontstaat de gele kleur die naar de rand toe
donkerder wordt.
• Goudron-uitvoering: meerschuim wordt gedrenkt in teerwater en daar-
na gegloeid, waardoor een diepzwarte kleur ontstaat.
• Oliekop-uitvoering: halffabrikaat meerschuim: meerschuimafval ge-
mengd met gips/kalk wordt eerst in talg gekookt, dan tweemaal in olie ge-
sopt, net zo lang tot hij geen olie meer opneemt, of verhit. Komt voor in
bonte kleurschakeringen.
Al deze uitvoeringen worden gebezigd om een mindere kwaliteit meer-
schuim te verhullen, maar de pijpen behouden wel alle positieve eigen-
schappen van blokmeerschuim en de uitvoering doet geen afbreuk aan
het rookgenot.
Ruhla wordt meestal beschreven als de ontwikkelingsplaats van het
~künstlerisches" meerschuim (ons massa-meerschuim), omdat deze plaats
dergelijke producten in 1700 voor het eerst aanbood op de Leipziger Mes-
se: een gouden uitvinding omdat deze de prijs zodanig beïnvloedde, dat
deze soort meerschuimpijp bereikbaar werd voor de gewone man en kon
concurreren met de bruyère- en kleipijp. Het belang wordt duidelijk uit on-
derstaande cijfers:
Ruhla periode 1833-1860
productie blok-meerschuimpjjpen 540.0Cû stuks
productie massa-meerschuimpiioen
5400.000 stuks
Modellen
Gezien de mogelijkheden die het materiaal bood om perfect snijwerk te
leveren, is het niet verwonderlijk, dat de mooiste voorbeelden van meer-
schuim in reliëfpijpen terug te vinden zijn. Maar aangezien dit product voor
iedere beurs toegankelijk gemaakt moest worden, is het grootste percen-
tage vervaardigd in eenvoudige, gladde modellen die rond 1880 in zwang
waren zowel bij de kleipijp als in latere stadia bij de bruyèrepijp. En dat de
modellen aangepast werden aan de heersende mode binnen de afzet-
gebieden, tonen ons de afb. 7 en 8.
~Y-
Afb. 7 v.l.n.r.: Debrecen, Kalmasch en Ragoczy
994
· -· 1
Afb. 8
Ook beroemde modellen als de gebogen Genovese en de Chioggiatta
pijpen behoren tot de gladde modellen. De toptijd van de gesneden
meerschuimpijp moeten we grofweg plaatsen tussen 1850 en 1900, waarin
de veNaardigirig synchroon liep met de toen heersende mode van Ro-
mantiek en Biedermeier. De onderwerpen en motieven die op de pijpen
werden afgebeeld, bestreken alle denkbare terreinen: van religieus, poli-
tiek, heraldiek, historie, romantiek, mythologie tot sterk erotisch. Elk gebied
was vertegenwoordigd en op elke nieuwe ontwikkeling in de maatschappij
werd meteen Ingehaakt. Bovendien konden de meerschuimsnijders bij
gebrek aan eigen inspiratie altijd nog terugvallen op de Almanach von
Radierungen, ontwerpen voor meerschuimkoppen, in 1844 samengesteld
door Moritz von Schwind.
Afb. 9 en 10 tonen enkele "simpele" voorbeelden van uitvoeringen, die we
voor het grootste gedeelte ook kennen binnen de kleipijpenfabricage, zo-
wel van tabaks- als van sigarenpijpen, die na 1840 hun intrede maakten.
De buitengewone exemplaren, relatiegeschenken voor vorstenhuizen en
bestemd voor tentoonstellingen zullen we hier buiten beschouwing laten.
995
Afb. 9
996
~==-=-:,_:..:.:,,:.:_......,
Abb. 77 Preislistejür Meerschaumwaren von Gustav Emmrich (SIA Dt, D 70 Nr. 154c)
Afb.10
Affentiepunten
Waar moet bij het gebruik van een meerschuimpijp op gelet worden?
• Een goede meerschuimpijp weegt inclusief het mondstuk niet meer dan
45 gram. Blokmeerschuim herken je door er licht met de tong langs te gaan
en dan moet het sterk aankleven.
* Bij gelijkmatig inroken, niet meer dan drie maal per week, zal een regel-
matige verkleuring van het witte meerschuim ontstaan van honinggeel tot
997
verzadigd bruin.
• Je mag de pijp niet tijdens het roken aan de kop vasthoud en in verband
met transpiratie-afgifte van de handen die vlekken aan de ketel veroorza-
ken.
• De pijp is zeer fragiel: stoten, vallen, schoonmaken met harde voorwer-
pen veroorzaakt onherroepelijk schade.
• Bij inroken volledig vullen en langzaam trekken. Niet in de buitenlucht ro-
ken in verband met snellere en daardoor ongelijkmatige verbranding door
tocht of wind: gevaar voor doorbranden!
• Een warme pijp op een koude ondergrond neerleggen kan b arsten ver-
oorzaken.
• Na gebruik zorgvuldig legen, zowel kop als rookkanaal om geen absorp-
tie door achtergebleven sappen te laten ontstaan. Geen koolwand creë-
ren, maar cleanen met fijn schuurpapier.
• Als de pijp niet gebruikt wordt deze per se niet opbergen in een gesloten
etui: de pijp moet kunnen ademen!
Mondstukken
Een dergelijk kwalitatief hoogstaand stukje handwerk, dat in de l 8e eeuw
al tussen de 2 en 8 gouddukaten moest opbrengen, verlangt dan ook een
mondstuk van navenante kwaliteit. En dan hebben we het uiteraard over
barnsteen, ook wel amber, succiniet of brandsteen genaamd. Dit is de
verharde, fossiele hars uit dennen, gevormd in het Tertiair en tot 40 miljoen
jaar oud. Door het soortelijk gewicht van 1.0 tot 1.1 drijft het op sterk zout
water en zinkt het langzaam in zoet water. Het smelt bij 287 graden en is
oplosbaar in alcohol van 25°/o. De formule luidt C40 H64O4 met 3 tot 8°/o
barnsteenzuren en vluchtige oliën. Het komt voor als transparant heldere
tot doffe, matte en ondoorschijnende materie in vuilwit over geel naar
donkerrood, in honinggeel tot hyacinthrood en in geel/wit gevlamd tot
bruin.
Echt barnsteen is goed herkenbaar, want als je er met een wollig voorwerp
langs wrijft, trekt het papiersnippers aan.
stukjes barnsteen werden reeds aangetroffen als grafvondsten uit 2000 v.
Chr. Vanaf 1500 v. Chr. wordt het een handelsobject en wij kennen het uit
de Romeinse tijd als grafvondst in de vorm van sieraden als kralen, ringen
etc. Rond 1200 na Chr. had de Duitse Orde het handelsmonopolie en wij
kennen in de Middeleeuwen gilden van barnsteenbewerkers In o.a. Brug-
ge, Lübeck en Königsbergen.
Het m ateriaal kwam vooral voor in Samland (Oost-Pruisen) waar de firma
Stantien & Becker uit Königsbergen (nu Kaliningrad) t ussen 1811 en 1896 de
ontginningsconcessies in handen had, die door de Staat Pruisen in 1896 af-
gekocht werden voor de toenmalige astronomische som van 1O miljoen
Mark = 6 miljoen gulden.
998
Barnsteen komt in kleine brokken voor, en st ukken van meer dan een halve
kilo zijn zeer zeldzaam.
De jaarproductie in Pruisen bedroeg in 1890 rond de 400 ton tegen een
waarde van 1,5 tot 2 miljoen gulden. 2/3 van deze productie was bruik-
baar voor verdere verwerking en het restant werd zowel onbewerkt in de
handel gebracht als geperst met een bindmiddel tot imitatie-barnsteen.
Barnsteen buigen voor gebogen mondstukken gaat zeer moeizaam. Daar-
toe wordt het materiaal verhit in parafine-o\ie, waardoor het week wordt
en de melkachtige tint doorschijnend. Als mondstuk voor de meerschuim-
tabakspijpen wordt meestal amber-barnsteen gebruikt dat geel van kleur is
en van een zodanige d ichtheid, dat het rookkanaal onzichtbaar is.
Voor de m indere soorten meerschuimpijpen en vooral voor de sigarenpij-
pen en de sigarettenspitten werden goedkopere, vervangende materialen
gebruikt, te weten:
•ivoor, maar dit toch ook voor de betere kwaliteiten.
• hoorn, vooral koehoorn uit Brazilië en Zuid -Afrika, ook wel Bresi\ genoemd.
• hout, vooral weichsel/kersenhout evenals bamboe.
• eboniet= gevu\caniseerde caoutchouc (rubber). Deze wordt, gemengd
met gemalen zwavel en een weinig kunststof, verhit en tot smelten ge-
bracht. Met 130 graden wordt deze massa in vormen gegoten, waarin de
draden voor de luchtkanalen geplaatst worden.
• kunstharsen (synthetische amber)
* galalith: in vele kleuren leverbaar, zelfs in imitatieschildpad!
• ambrolith: transparant, niet poreus, zeer duurzaam en licht van gewicht.
* juvelith: de kunstimitatie van een gele amberk\eur, d ie vooral in België
veel gebruikt werd. Roeren kwamen uit Pardubice.
• caseïne: afvalproduct van melk. Dit werd tot na de Tweede Wereldoor-
log nog gebruikt als grondstof voor sigaren- en sigarettenpijpjes.
• nylon, moderne plastics kwamen vooral na de oorlog in de plaats van
bovengenoemde kunstharsproducten in gebruik.
De producten van Gustav Emmrich uit Lemgo rond 1900 (afb. 70) en d ie
van Meinhard uit Wenen rond 1927 (hier niet afgebeeld), geven duidelijk
aan hoe gerenommeerde firma's naast bruyère nog een assortiment pre-
senteren, dat bestaat uit traditionele modellen a ls Debrezen/Rakoczi naast
"modernere" a ls Schrammelpfeife "mit Antinikohnwatte" etc. En daarnaast
met versieringen als zilvermontering en email in het assortiment.
Dit gehele aspect van versieringen zoals met halfedelstenen, goud- en zil-
verbeslag etc. die de meerschuim/barnsteenpijp alleen nog maar kost-
baarder maakte, hebben we in het bestek van dit artikel niet meegeno-
men.
999
LITE RATUU RVERWIJZING
- Catalogus Payot 1892-1893
- G. Guyot Les Pipiers François, Histoire et Tr. 1991
- G. Guyot Le Pipier de Paris 1984
- Musée du Taboe Charles Harnisch, Artisan Pipier 1845-1895 1985
- Behrens Heike Mit vollem Genuss Pfeife rauchen 1985
- Catalogus Möller circa 1900
- Catalogus Otto Henze circa 1910
- Libert Lutz Von Tabak, Dosen und Pfeifen 1984
- Muller Korsten Die Tradition d er Pfeifenherstellung, Ruhla 1996
- Sant/Ambrogio Diego Pfeifen 1967
- Stadt Köln Blauer Dunst 1984
- Stadt Lemgo 800 Jahre Lemgo 1990
- Ehwa Carl Pipes and Tobacco 1974
- Archief T.B. Meerschaum- und Bemsteinwaaren Fabrik 1876
Lezingen J. Berg mans/J. Vrugtman 1929
- Niva Bilthoven Atlas voor Tabak circa 1935
MARKANTE EN BIJZONDERE MEERSCHUIMVERZAMELINGEN
- Wiener Tabaksmuseum
- Schloss Fuschl Oostenrijk
- La Diligence. Rijtuigmuseum Heerlen
- Stadsmuseum Huy België (vooral sigaren/sigaretten)
VOOR U GELEZEN: BORRELPRAAT
In november 1997 verscheen het BORRELWOORDENBOEK "met 750 volksna men
voor onze glazen boterham". Een van de lemma's is de pijpenkop. Het is misschien
wel interessant te lezen, wat dit woordenboek hierover te melden heeft:
Pijpenkop In de betekenis "borrel" in 1994 opgenomen In een woordenboek van
het dialect van Nederlands en Belgisch Umburg, als plepekop en plepek0pke.
Deze borre/naam is echter ste/1/g ouder en gaat terug op een liedje dat omstreeks
de eeuwwisseling vooral In Vlaanderen populair was. De tekst luidt:
Och Mie tje Pljpekop
Geefmij een bobijntje.
Liever een groot of een kleintje,
Als er m a arjenever In is.
Dit lîedje raakte menige zuiplap in de ziel. Zo heette het in 1904 in het tijdschrift
Vlaanderen: "Frans (...) kreunde nu en dan het liedje van Mietje Pijpekop, wijl de
j enevertranen hem over de wange n bolden. * In Zuid-Afrika zei men aan het eind
van de 19e eeuw hij is pijpstop voor "hij Is vol, stomdronken".
Voor wie interesse heeft In het hele Borrelwoordenboek:
Sdu Uitgevers/standaard Uitgeverij, Den Haag/ Antwerpen. ISBN 90 75566492.
1000