PIJPENKOPPEN EN -STELEN UIT DADIZEiE door Jozef Goderis Een onverdroten bodemzoeker naar voorwerpen uit het verleden van Dadizele (een plaats in Belgiê tussen Menen en Roeselare), is ongetwijfeld Jos Maartens. In de periode 1998 - 2001 wist hij in eigen tuin en op het perceel van zijn buren, waar bouwwerken op stapel stonden, met toestemming van de eigenaars Wim Debackere en Heidi Demoen een aanzienlijk aantal stukken te verzamelen, af en toe bijgestaan door Marc Soenen uit Heule. LEDEGEM Afb. 7: situatiekaart van de vondsten 1 Situering van de pijpenvondsten De percelen van de beide genoemde families zijn gelegen in de Bakkerhoekstraat tussen de Baron Holvoetlaan en de Menenstraat (afb. 7). In elk geval zijn de ingezamelde voorwerpen afkomstig uit een zelfde context, n.l. het zuiden van het centrum van de gemeente Dadizele. 1530
2 Q_- --. ·-.. 7 7 Afb.2 3 . , JG 02 2 Pijpjes vervaardigd uit roodbakkende pijpaarde In totaal werden 15 roodbakkende pijpenfragmenten ingezameld, waaronder 9 steelfragmenten en 3 half tot bijna volledig bewaarde kopjes. De meeste steelfragmenten zijn cilindeNormig, op twee uitzonderingen na, die eerder afgeplat voorkomen. Vier stukken zijn middelmatig berookt of vertonen een fijne roetaanslag. De meeste fragmenten zijn geglaasd. Als merken vonden we op de roodbakkende stelen: Scouflaire à Onnaing en De Bevere Courtral Deposé. Op een van de stelen staat Terre purlflée (afb. 2). 3 Pijpjes vervaardigd uit witbakkende pijpaarde De verzameling witbakkende fragmenten is omvangrijker dan de roodbak• kende: Kopfragmenten (bijna volledig) .............. 17 Ragfijne steelfragmenten ................................. 60 Kleinere kopfragmcnten ......................... 26 Steelfragmenten met knopvormig mondstuk ...... 5 Dikkere onversierde steelfragmenten ....... 4 Steelfragmenten met radering ............................ 5 Dik steelfragment met lelies in ruit .......... 1 Steelfragmenten met opschriften ....................... 4 Stelen met diameter 6 tot 9 mm ............. 20 totaal. .... 142 1531
JG 02 l t/m 5 2 3 4 6 7 8 2 6 Afb. 3 eivormige of ovoïde pijpen draagt het merk "het torentje" draagt het merk "het tempeltje" toont een gewafeld hiclmerk De ovoide pijpenkop start rond 17 40 In zijn meest slanke vorm en eindigt In de 208 eeuw met een veel zwaardere ketel. De hier afgebeelde een "Boraine• -pijp met lobben. overvloeiend van kop naar steel een pijpenkop met knophiel uit de 19c eeuw een fragment van een pijpenkop met floraal motief ovoïde pijpenkoppen dateren uit de 18eeeuw. 80% van de witbakkende pijpenfragmenten zijn geglaasd of bewerkt met een glaassteen of agaatsteen. Wanneer de pijpen aangedroogd of leerhard zijn, worden de laatste afwerkhandelingen verricht door de tremster. Het woord 'tremster' is afgeleid van het Engels 'to trim' dat glad of netjes maken betekent. Het dikkere, zeer sterk verweerde steelfragment (afb. 4, 3) met lelie in ruit Is te dateren circa 1637-1655. Deze versierde pijpenstelen worden ook geborduurde stelen genoemd. Het fragment van de figurale pijp (ofb: 4, 7) is vermoedelijk van De Bevere uit Kortrijk. Zie ook (afb. 4, 8) uit de catalogus van De Bevere. Figurale pijpen komen voor vanaf 1730. 1532
1 2 3 ....... lu cxa) ---- -· -· Hommes { blanc •rouge) Mannen (wit- rood) Afb. 4 1,2,4 pijpenstelen met radering 3 pijpensteel uit de l 7e eeuw met versiering lelie in ruit 5,6 pijpenstelen met opschriften 7 fragment figurale pijp 8 afb. uit de catalogus van De Bevere 4 Productiecentra van enkele stukken uit de verzameling Jos Maertens SCOUFLAIRE à Onnoing (Afb. 1, 2) 4 JG 02 Eerst stichtte Pierre-Joseph Scouflaire een pijpenfabriek in Onnaing (Fr.) dicht bij de Belgische grens. In 1834 laat hij de fabriek over aan zijn broer. Pierre-Joseph opent dan een nieuwe pijpenfabriek in de Chaussée de Bruxelles in Nimy. Ook deze tweede fabriek was succesvol en bood op een zeker moment werk aan 80 werknemers. Een nu nog bewaarde Scloufairecatalogus toont 90 verschillende modellen. Scloufaire produceerde nooit portretpijpen of andere figurale pijpen. Hij hield zich aan klassieke gladde modellen. De vele gladde pijpenfragmenten uit de verzameling (72% koppen en 8û°k stelen) kunnen naast het roodbakkende fragment met het opschrift Scouffaire à Onnaing voor een deel afkomstig zijn uit de regio Mons vlakbij de Frans-Belgische grens. Datering 1825-1936. DE BEVERE, Kortrijk (Afb. 2, 3 t/m 8) Er zijn een viertal generaties pijpenmakers De Bevere bekend uit Kortrijk. De oudste De Bevere-pijpen dateren van rond 1825 en werden vervaardigd 1533
boven: roodbakkende• en onder: witbakkendc pijpenfragmenten uit de verzamelin Jos Martens, Dadizele. Foto's: JozefGoderis tot In het begin van de 20e eeuw. In de catalogus van 1920 worden 58 modellen afgebeeld, die elk werden uitgevoerd In wit, rood en zwart. Het opschrift De Bevere Courtrai Deposé dateert vermoedelijk van het begin van de 20e eeuw. Rond diezelfde periode werd op de steel een blauw etiket geplakt met in witte letters de tekst DBK Vraagt het merk De Bevere Kortrijk (Be/giê). Datering De Bevere pijpen 1820-1920. 1534
NIHOUL, Breveté à Nimy (atb. 4, 6) In 1834 bestaan er in Nimy (Henegouwen) twee grote pijpenmakerijen: die van Scouftalre (afb. 2, 1) en de fabriek van Nihoul. François-Joseph Nihoul, geboren in 1766 wordt In 1825 pijpenmaker te Nimy. Zijn zoon en ten slotte zijn kleinzoon Felix verstevigden de reputatie van deze fabriek. Drie generaties Nlhoul hebben in Nimy pijpen geproduceerd tot In de jaren 20 van de 20e eeuw. Toen doolde de vraag naar pijpen sterk door de stijgende vraag naar sigaretten. In tegenstelling met Scouflaire vervaardigde Nihoul wel figurale pijpen, b.v. de Rubenskop. Datering Nihoul pijpen 1825-begln 20e eeuw. 5 Opschriften op de steel: Terre purifiée en Terre d'Arabe In de tweede helft van de 19e eeuw gaan pijpenfabrieken in Frankrijk, Nederland en Belglê fraaie namen verzinnen om goedkopere producten aantrekkelijker te maken. Dit kwam door de teruggelopen afzet van de kleipijp door de sigaret. Pijpen werden op verschillende manieren afgewerkt en men maakte gebruik van gefantaseerde kleibenamingen zoals: Terre de Chlne, Terre d'Arabe, Terre extra fin, Terre endosmoïde en Terre Purlflée. De laatste benaming werd vermoedelijk door De Bevere In omloop gebracht (1 "). Mededeling D. DUco, Pijpenkabinet, Leiden. Conclusie 1 . De verzameling van Jos Moertens is niet het resultaat van een opgraving, maar van dagenlange waarnemingen. 2. Het materiaal op het perceel Debackere-Demoen kan afkomstig zijn van de vulling van een gracht of wol rond een verdwenen hoeve. Historisch onderzoek kan opheldering geven. 3. Op basis van kop- en steelkenmerken, productiecentra en pijpenateliers kunnen we de verzameling doteren als 19e en 20e eeuws met een kleine toevoeging van 17e eeuws materiaal waaronder de geborduurde steel met lelies in ruit (1 "). 4. Opgegraven pijpenfragmenten afkomstig van Gouda (afb. 4, 4), Kortrijk, Onnalng en Nimy kunnen gegevens opleveren voor de studie van economische relaties of handelsbetrekkingen in de 19e en 20e eeuw. Soortgelijke stukken zijn ook gevonden In Roeselare. 5. Naast de pijpen in rood- en witbakkende pijpaarde Is ook ander aardewerk door Jos Maertens en Marc Soenen van vroegere datum verzameld. Het betreft o.m. majolica-aardewerk. Onze donk goot uit naar Jos Maartens en More Soenen voor hun inzet blj het vele zoekwerl< en het ter beschikking stellen van hun vondsten voor studie en publicatie. 1535
Bibliografie: - Düco, D.H. 1981, De Kleipijp in de zeventiende eeuwse Nederlanden. BAR international series 106 Europa 2. Uitgave: Peter Davey, Oxford - Düco, D.H. 1987, De Nederlandse kleipijp. Handboek voor dateren en determineren. Uitgave: Pijpenkabinet, Leiden - Goderis, J. 1982, Pijpen uit de Roeselaarse Stadshalle. In: Rollariensa XIV, Jaarboek van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Roeselare en Ommeland, blz. 61-82 - Goderis, J. 1989, Harpmuziek van David in Roeselare naar David in Zonnebeke, in: 1. Rollariusjrg. XV, 1986, nr. 5, blz. 93-101 2. Roeselare onder de grond, 1989, blz. 129-132 3. P.K.N. Pijpeloglsche Kring Nederland, 1986, 9e jrg, nr. 35, blz. 62-64 4. Zonne heem van de Zonnebeekse heemvrienden, 1 óe jrg. 1987, 3. - Goderls, J. 1996, Een pijpenstort gevonden In de Meelstraat te Roeselare, in: 1. West-Vlaamse Archeokrant, feb. 1996, jrg. 4, nr. 9 blz. 3-9 2. Rollarius jrg. XXV, nr. 2, blz. 54-61 3. P.K.N. 1996. 19e jrg. nr. 73, blz. 809-816 - Tymstra, F. en Van der Meulen, J. 1988, De Kleipijp als bodemvondst. Uitg. P.K.N. NIEUW! GOUDSE PIJPENMAKERS EN HUN MERKEN door J. van der Meuten 1536 fonnaat: A4, 137 blz. veel afbeeldingen Prijs€ 14.95 + pono € 2.25 Niet verkrijgbaar in de boekhandel Dit boek is bedoeld als naslagwerk voor het opzoeken van Goudse merken en hun makers. Alle tot nog toe bekende gegevens zijn hierin verwerkt In beperkte omvang wordt aandacht besteed aan het pijpenmakersambacht, aangezien daarover al goede publjcaties bestaan. Dit boek met een oplage van slechts 400 exemplaren is een 'must' voor de verzamelaar van pijpenkoppen! Als u geïnteresseerd bent in deze uitgave, kunt u het boek bestellen bij: J. v.d. Meulen, Utrechtse Jaagpad 115, 2314 AT Leiden (tel.nr. 071-5412156) Vermeld uw Naam, Adres, Telefoonnummer en het aantal boeken.
Export van kleipijpen uit België en Frankrijk naar N-Amerika (2) door Ruud Stom Frankrijk. Pos no de doorbraak van de Franse figuratieve pijp halverwege de 19de eeuw goot Frankrijk als pijpenexporterend land een rol van betekenis vervullen. Vooral in de tweede helft van de 19de eeuw en het eerste begin van de 20•1 e eeuw zijn Franse pijpen naar Noord-Amerika verscheept. Deze ontwikkeling loopt parallel met de deelname van een aantal Franse pijpenfabrieken aan wereldtentoonstellingen als teken van oriëntatie op de internationale handel. Ook uit de forse aantallen geproduceerde pijpen is duidelijk dat de export een rol van betekenis speelde voor de Franse fabrikanten. Het beeld van de export uit Frankrijk blijft echter erg onvolledig en kon alleen in hoofdlijnen kwalitatief worden geschetst. De weinige statistieken over de Franse kleipijp en export laten zien dat Noord-Amerika een relatief onbelangrijke bestemming was. In de 17de eeuw worden er nog niet veel pijpen in Frankrijk vervaardigd. Het aantal centra van productie, zover thans bekend, was beperk 1 . Een aantal centra, zoals Rouen, Duinkerken2, Boulogne-sur-Mer, Desvres, Quimper en Lille logen aan zee of hadden zodanige verbindingen met de havens van Duinkerken, Roonen en Lo Rochelle dat verondersteld mag worden dot van hieruit pijpen in de Franse koloniën in Noord-Amerika terechtgekomen zullen zijn. Bewijzen hiervoor ontbreken echter tot op heden. 1 Raphaël, Pipes: Blz. 62 - 68; Tardy, Poteries, deel II ; A.V., Fabrication, Blz 1 0; Portus Itius, Boulogne: Blz 305; Féron, Claude: Manufacture: blz. 3 en 4; Tillie, Dunkerque: blz. 71-76. De productie in Rouen startte rond 1620 met de pijpenmakers Jacques Veron, Jean Crenecher, Gaye Thomas en Jean Gubert. De productie bereikte aan het begin van de 1 gdc eeuw haar hoogtepunt met 400 pijpenmakers. De producten waren van een slechte kwaliteit. Dit veroorzaakte de neergang aan het einde van de I gd• eeuw. In Duinkerken startte de productie rond 1640 en eindigde aan het einde van de 1 g<lc eeuw. Specialiteit. waren de "Guingettes" ofwel rechte pijpen. In de 1 gdc eeuw waren De La Ruel\e en later de weduwe Moret de belangrijkste fabrikanten. De producten waren van een goede kwaliteit. Van Boulogne zijn geen pijpenmakers bekend. Zeker is dat er productie was in de 17d• eeuw. In het nabijgelegen Desvres startte de productie in het begin van de 17d• eeuw en eindigde vermoedelijk rond 1779. In de J 7de eeuw waren Pierre Du Pré, Jacques Marcel en César Boulogne werkzaam. In de 1 gdc eeuw de familie Vaset. Uit de havenboeken van Boulogne blijkt dat pijpen uit Desvres werden geëxporteerd. In Quirnper startte de productie in 1690 door Jean-Baptiste Bousquet. Tot in de 20st • eeuw zijn daar pijpen geproduceerd. ln Lille startte Gaspard Cochon in 1693 met de vervaardiging van pijpen. 2 Duinkerken was de derde haven van Frankrijk en de had een grote import van Tabak. Tevens een grote tabaksbewerkende industrie. 1537
atb. l "guingettes" pijpen uit Duinkerken eind 18• eeuw Uit de l 8de eeuw en het begin van de 19de eeuw zijn incidentele gegevens over de export naar Noord-Amerika bekend. Er was dus met zekerheid sprake van enige export. Maar ook hier hebben we te maken met een nog zeer versnipperd beeld. In de franse koloniên werden in de l 8de eeuw hoofdzakelijk Hollandse (Goudse) en Engelse pijpen gebruikt. Voor Louisiana werden de Hollandse pijpen verscheept via Lo Rochelle. Ook werden van daaruit wat pijpen uit Rouen, Straatsburg, de Longuedoc en de Provence verscheept\ In Louisburg, op een plaats die tussen 17 41 en 17 68 in gebruik was, is een pijp gevonden met de wapens van Louis XV en zijn vrouw Mario Leszczynsko en de woorden Monufocture Royale en Dunkerke. Louisburg werd in 1758 door de Engelsen op de Fronsen veroverd. De datering van deze pijp is dus vermoedelijk tussen 1741 en 1758A. Of hier sproke is van export of dot deze pijp in de persoonlijke bagage van een (hogere) militair meegekomen is naar Louisburg volt niet te achterhalen. Het feit dot ook een pijpensteeltje met Dunkerke erop in Louisburg gevonden is duidt mogelijk wel op enige export. In Dieppe (Seine-Moritime) was tussen 1785 en 1811 (vermoedelijk een langer periode) de pijpenmaker Bretel werkzaam. Hij exporteerde zijn beste producten naar Amerika. Hierbij is van belang om aan te geven dot de productie In Dieppe omvangrijk was. Aan het einde van de J 8de eeuw waren bij de verschillende pijpenmakerijen in Dieppe 200 arbeiders in dienst. In 1810 nog slechts 40 en in 1838 was de productie geheel gestopt5. 3 Walker, Bristol: Blz. 285 -286. Dit moet betrekking hebben op de situatie voor 1763, toen Fran.lcrijk Louisiana verloor als kolonie. 4 Walker, Bristol: Blz. 289. 5 Walker, Bristol: Blz. 290; Raphaël, Pipe: Blz. 68; Féron, Manufacture; Blz 3 en 4 .. 1538
In 1819 schreef de eigenaar van de Fiolet fabriek, Louis-Maximilien Fiolet père: "Fiolet zond vroeger veel pijpen naar de koloniën, maar thans (1819) is dit nagenoeg gestopt'. Het beeld van de Franse export in de J 8de en het begin van de J 9de eeuw zoals dat uit de bronnen naar voren komt is dus zeer onvolledig. Rond Rouen, Dieppe, st.- Omer en Duinkerken waren in de J 8de eeuw meerdere pijpenmakerijen. Van een aantal hieNan zullen pijpen naar de Franse koloniën in Noord-Amerika verscheept zijn. Ook was er export vanuit La Rochelle naar de Franse koloniën in NoordAmerika van vooral Hollandse en Engelse pijpen en incidenteel ook Franse pijpen. Een aantal grote ontwikkelingen in de internation_ale politiek hebben aan het einde van de 18de eeuw en het begin van de 19de eeuw de Franse export naar Amerika gehinderd en er mede toe bijgedragen dat deze vermoedelijk nooit erg omvangrijk geweest kan zijn. Te denken valt onder meer aan het verlies van Frankrijk van haar koloniën Canada en Louisiana in 1763 aan Engeland; de Amerikaanse vrijheidsoorlog (1775-1783) en de Frans Revolutie (1789). Met de komst van Napoleons Continentale Stelsel in 1806 viel de export naar onder andere NoordAmerika sterk terug, terwijl de export uit Engeland toenam. Het lijkt erop dat de export naar Noord-Amerika pas weer halverwege de l 9de eeuw werkelijk op gang komt. Het zijn dan de grote pijpenfabrieken die naar Amerika exporteren. Ook voor de Franse Pijpenmakers zullen de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) en de daaropvolgende protectionistische maatregelen, in de vorm van hoge invoerrechten, van invloed geweest zijn. Een aantal grote firma's nam deel aan wereldtentoonstellingen en aan grote internationale exposities. Dit betrof: Fiolet (St-Omer) nam deel aan de tentoonstellingen van Londen, 1851 (eeNolle vermelding); Londen, 1862; Philadelphia 18767. Voorts wordt vermeld de associatie Hasslauer et Fiolet als deelnemer aan de tentoonstelling in Parijs in 1855 (De status en vorm van deze samenwerking is niet geheel bekend 8). Uit het jury rapport van de tentoonstelling in 1851 in Londen zijn nog de volgende gegevens te vermelden 9 : Fiolet had 850 werknemers; produceerde 200.000 gros pijpen per jaar en gebruikte 7.847 ton klei per jaar. Ondanks de eeNolle vermelding is het juryrapport opmerkelijk negatief over de producten van Fiolet die thans gerekend worden tot de mooiste kleipijpen die ooit gemaakt werden: "Fora large assortment of c/av pipes exceedinglv we/1-made. The bowls are mostlv in the form of heads, some intentionallv grotesque, and others intended to represent eminent personages, scarcelv less so, on account of the eves being picked with two dobs of black. These pipes are not 6 Walker, Bristol: Blz. 287. 7 Duuren, franse: Blz. 1037 e.v. 8 Raphaël, pipe: Blz. 114. 9 Anoniem, ex.hibition: Blz. 672. 1539
remarkable tor any of that excellent taste usually displayed by the French. * Uit het rapport van de Belgische gedelegeerden uit 187210 valt te leren dat: Fiolet 800 arbeiders in dienst heeft, 150 pijpenpersen heeft en per week ca. 1.500 gros produceert. Fiolet heeft 2.600 modellen en exporteert de fijnste soorten naar Amerika. Andere productie cijfers zijn: 1809: 10.000 gros; 1849: 200.000 gros; 1860: 150.000 gros11. Duméril-Leurs (St-Omer) nam deel aan de tentoonstellingen van Londen, 1851 (eeNolle vermelding); Parijs, 1855 (brons 2de klasse); London, 186212. In 1851 had Dumérll 450 werknemers in dienst; produceerde jaarlijks 100.000 gros pijpen; prijzen variêren van 1 d. per dozijn tot 3d. per stuk (d = penny). Ook over de zeer fraaie producten van Duméril was de Jury van 1851 in Londen niet al te positief: "For a great variety of cloy-pipes, such as are used by the working classes, and more particular/y by the peasantry, These pipes are more remarkable tor their cheapness and very excellent manufacture, than for any beauty of disign" 13. Duméril exporteerde naar Amerika en had een handelshuis in New York 1 4 . Gambier (Givet) nam deel aan de tentoonstellingen van Parijs, 1855 (medaille 2de klas brons); Philadelphia, 1876; Parijs, 1878; Antwerpen, 1894 (goud) 15. Gambier had in 1868 600 arbeiders in dienst. En produceerde co 50 miljoen pijpen per jaar. Tussen 1870 en 1880 waren dat nog 460 arbeiders die 365 miljoen pijpen in 10 jaar maakten. In 1909 zijn nog 102 arbeiders in dienst die 3,5 miljoen stuks per Jaar produceren en in 1923 Is dit gezakt tot 40 medewerkers 16 • Gom bier exporteerde naar Amerika en had aan het einde van de l ~e eeuw een vertegenwoordiger in Californië en een op de Westkust. De export naar Amerika liep zeker tot 1923 door. Gisclon nam deel aan de tentoonstellingen van Parijs, 1855 (brons 2de klas) en Londen, 186217• De firma had als vertegenwoordiger in New York: M. Oscar H. Lear18. Dutel nam deel aan de tentoonstelling van Parijs in 1855 en behaalde een eeNolle vermelding. Twee kleine en onbekende fabrieken namen nog aan wereldtentoonstellingen deel: Brac-de la-Perrière (Toury-Lurcy) in Parijs in 1867 en Ristori (handelshuis?) in 1855 in Parijs waar deze een eeNolle vermelding ontving 19. 10 Arron iem, Londres en 187 l: Blz. 3 16-317. 11 Deloffre, pipes: Blz. 55. 12 Duuren, franse: Blz. 1040. 13 Anoniem, exhibition: Blz. 672 - 673. 14 Deloffre, pipes: Blz. 57. 15 Duuren, franse: Blz 1041-1042. 16 Raphaël, pipes: Blz. 44. 17 Duuren, franse: Blz. Lille 18 Raphaël, pipes: Blz. 125. 19 Duuren, franse: Blz 1058. 1540
1195. Nègre. 1151 . Lmcoln afb.2 Pijpen van Gambier die aantrekkelijk waren voor de Amerikaanse markt Hoewel de aantallen geproduceerde pijpen niet rechtstreeks iets zeggen over de export mag duidelijk zijn dat deze aantallen zeker niet alleen op de franse markt af te zetten waren. Export was dus van levensbelang voor de grote pijpenfabrieken in Frankrijk. Aan het einde van de J 9de eeuw en het eerste begin van de 20'1 e eeuw zien we een verschuiving van de productie in Frankrijk naar het zuiden. Bonnaud (Marseille) en Job Clerc (St. Quintin la Poterie) zijn dan grote firma's. Bonnaud heeft vooral pijpen van rood bakkende klei gemaakt. Het is de vraag of dit type pijp erg geschikt was voor export naar de VS omdat het uiterlijk van deze pijpen moeilijk te associëren was met een luxe uit Europa geïmporteerde kleipijp. Bekend is dat Bonnaud vooral naar Afrika en de koloniën exporteerde maar in de eerste helft van de twintigste eeuw ook naar Amerika. 20 Voor de Amerikaanse markt produceerde Bonnaud een type pijp dat op de Amerikaanse shaker leek. Als Job Clerc in 1885 trouwt met de dochter van een graanhandelaar gaan voor hem de deuren van de internationale handel open en begint hij onder andere te 2 ° Faveton, Tabac: Blz. 21. 1541
exporteren naar Noord-Amerika 21 . Op een ongedateerde catalogus van Job staat als aanbeveling: "Fabrication spéciale pour les Colonies & L'Amerique du Sud".22 Vanaf 1917 werkt Job samen met "The American Clay Plpe Works" de samenwerking duurt tot 1918. Daarna zijn er geen schriftelijke bronnen beschikbaar. De redenen om de relatie te verbreken waren: De tarieven van de Amerikaanse importeur laten slechts een zeer geringe marge over voor de pijpenmaker, wat niet gecompenseerd wordt door grote aantallen bestelde pijpen. Veel administratieve rompslomp. Extra investeringen in nieuwe modellen. Bovendien was Job 65 jaar en had geen mannelijke opvolger en zag op tegen de benodigde investeringen. De aantallen bestelde pijpen zijn zover bekend: Mei 1917 1000 gros; september-· 1917 1000 gros en december 1917 1600 gros23. Het gaat allemaal om twee modellen van T.D. pijpen. Daarna wil de Amerikaanse firma van meer soorten modellen uit de catalogus van Job pijpen hebben. Bovendien wil hij speciale pijpen hebben: Op 6 augustus 1918 schrijft American Clay Pipe Works aan Job: "Het woord France kan op de door u gebruikelijke wijze op de manchet gegraveerd worden ..... en . . . We kunnen een naam voor deze pijp kiezen en hem bijvoorbeeld de alliantie noemen. Heeft u misschien al een goede naam voor deze pijp. "24 Bovengenoemde feiten wijzen op een forse export naar Noord-Amerika. De statistieken leren echter wat anders. Onderstaand worden achtereenvolgens de Franse exportgegevens en de Amerikaans importgegevens vermeld. In de Franse statistiek zijn de exportcijfers van kleipijpen vanaf 1892 apart opgenomen 25. Vanaf 1934 tot 1943 ontbreekt elke vermelding van export van kleipijpen. Daarna zijn er weer cijfers beschikbaar maar is er geen export naar Amerika meer vermeld. Voor veel jaren zijn de exporten naar Noord-Amerika niet terug te vinden omdat deze zijn opgenomen onder een (vaak zeer grote) restpost "autres pays". Onderstaand zijn de wel terug te vinden exportcijfers naar de VS en naar Canada vermeld. Verder is voor een aantal jaren de totale export gegeven. Tabel 2· Export uit Frankrijk in Ka netto Jaar Naar Naar VS Canada 1892 1895 21 Raphaël, pipes: Blz. 128. 22 Walker, Bristol: Blz. 296. Totale export 502.372 369.779 .Jaar Naar VS Naar Totale Canada export 1916 1.800 85.900 1919 4.400 41.800 23 Als deze pijpen daadwerkelijk geleverd zijn is in de Franse statistiek van een grove onderregistratie sprake. 24 Leclaire, Clerc: blz. 98-99. 25 Tableau Général du Commerce de la France. 1542
1900 294.890 192.0 92.100 1905 269.058 1922 3.700 106.400 1907 4.170 2.698 257.411 1923 4.200 135.200 1910 3.800 235.600 1924 8.100 147.100 1911 4.900 239.700 1925 2.700 113.900 1912 14.100 254.700 1926 3.800 119.000 1913 3.400 246.400 1928 1.600 105.000 1914 6.100 157.400 1930 800 60.000 1915 1.500 1.700 44.400 1933 44.200 De Amerikaanse importcijfers laten alleen een uitsplitsing zien in de periode 1865- 1867. Daarna zijn tot 1883 totaalcijfers van de import van kleipijpen beschikbaar 26. Vanaf 1884 zijn de kleipijpen opgenomen onder de categorie " alle soorten pijpen en rokersartikelenu. Vermoedelijk maken de kleipijpen daar minder dan lO°lo van uit en is het cijfer hier dus niet bruikbaar. Wel zijn deze cijfers sinds 1884 uitgesplitst per land van herkomst. Voor de Belgische en Franse export is daarin geen significante stijging in waar te nemen die op een piek in de uitvoer van kieipijpen zou kunnen wijzen. Bij de importcijfers in Amerika is voor de kleipijpen duidelijk sprake van onderregistratie. In absolute zin zijn de cijfers dan ook niet echt bruikbaar, maar ze geven wel een beeld van de relatieve verhoudingen. Tabel 3: Import in VS in Dollars. Jaar Uit Belaië Uit Frankrllk Totaal 1865 332 2.699 38.121 1866 304 1.214 70.202 1867 519 2.624 218.079 Tabel 4: Totale export VS 1869- 1883 in Dollars Jaar Totaal Jaar Totaal Jaar Totaal Jaar Totaal 1869 102.291 1875 102.650 1879 45.932 1883 68.191 1870 91.504 1876 88.703 1880 51.334 1871 103.248 1877 66.594 1881 61.247 1872 104.712 1878 68.739 1882 62.797 Het aandeel van de Belgische en Franse importen in Noord-Amerika in de periode 1865 tot 1867 is gering. Ook daarna geven, zoals we reeds zagen, de beschikbare cijfers geen aanleiding om te veronderstellen dat de import uit deze landen in Noord-Amerika fors toegenomen zou zijn. Nu deze cijfers bekend zijn is het goed om nog eens met een andere bril naar de Belgische en Franse productie te kijken. Wat opvalt bij het doorbladeren van 26 Statistics on the Commerce and Navigation of the United States. 1543
catalogi is, dat er zowel in Belgiê als in Frankrijk, weinig figurale pijpen speciaal gemaakt zijn voor de Amerikaanse markt. Een mogelijke oorzaak voor de geringe Amerikaanse belangstelling voor de Belgische en Franse pijp is gelegen in verschillen In smaak. De verfijnde Franse pijp en de uitbundige Belgische pijp sloten vermoedelijk niet aan bij de smaak van een land in opbouw en ontwikkeling waar maar een klein deel van de bevolking echt koopkrachtig was. Europese pijpen waren duur. Dit gold zeker voor de Franse en de betere Belgische pijpen. Bovendien sloot de Amerikaanse smaak meer aan bij die van de Engelsen, Nederlanders en Duitsers. De kosten van transport en de hoge invoerrechten droegen veel bij aan de kosten van het Europese product. De invoerrechten werden als percentage van de waarde berekend en zorgden er dus voor dat de prijsverschillen tussen pijpen uit de verschillende Europese landen na invoer nog groter werden. In de l 9de eeuw komt de Nederlandse en Duitse import in de V.S. goed van de grond. Later wordt het Nederlandse product door de pijpen uit het Westerwald vergaand van de Amerikaanse markt verdrongen. De extreme invoerrechten (MC-Kinley Bill) rond 1900 maakte de export van kleipijpen uit alle Europese landen zeer moeilijk. Pas toen In de jaren twintig van de 20''" eeuw de invoertarieven werden verminderd bloeide de Franse export weer iets op. Samenvattend kan gesteld worden dat het confronteren van kwalitatieve uitspraken over de export met import en exportcijfers uit verschillende landen tot nieuwe inzichten leidt. Het is daarbij wel van belang te bedenken dat deze import en exportcijfers om meerdere redenen niet volledig betrouwbaar zijn27. 27 Horlings, trade: blz. 110-142. VERHOOGT tJW WINST <mLy, • VE·RKOQPT '~RIET S JiEl P'IJ•PiE N Ro11d1 ; W~~; J~,art en Ealclné·kltur VERKOOPPRIJS, 10 CENT Fa. P. J .. VI.N DER W·ANrf' Azn. - Q!UOA P(,IPE NFAB"1 EKEN advertentie uit" De Sigarenwinkelier" 1929 1544
PIJPENMAKERS UIT AARLANDERVEEN, ALPHEN en HAZERSWOUDE RIJNDIJK door Bert van der Lingen Incidenteel worden in de archieven nieuwe gegevens aangetroffen met betrekking tot de pijpenindustrie in de huidige gemeente Alphen aan den Rijn. In een eerder verschenen artikel over pottenbakkers in Oudshoorn worden bijvoorbeeld een aantal onbekende pijpenmakers uit de regio Alphen genoemd (1). Deze personen komen voor in een boedelinventaris uit 1820. Naar aanleiding van dit artikel is in het Streekarchief Rijnlands Midden te Alphen verder onderzoek verricht, waarbij een aantal aanvullende gegevens aan het licht kwamen. De boede/inventaris van 1820 De boedellnventarls werd op 16 juni 1820 opgemaakt na het overlijden van de vrouw van de Oudshoornse potten- en pijpenbakker Joannes van Steensel (2). Van der Meulen en Smeele doen in het bovengenoemde artikel uitgebreid verslag van het bedrijf van Van Steensel, zijn voorgangers en opvolgers, waaronder pijpenmaker Arij Anderies de Vos uit Gouda, die de pottenbakkerij in 1695 kocht, maar een jaar later weer verkocht. In de inventaris vinden we pijpenmakers uit Aarlanderveen, Oudshoorn, Alphen en Hazerswoude Rijndijk. Allen hebben een schuld bij Van Steensel wegens het bakken van pijpen. Deze zijn onderverdeeld in kwade schulden die hoogstwaarschijnlijk niet ingevorderd konden worden, dubieuze schulden die mogelijk maar gedeeltelijk ingevorderd konden worden en goede schulden, welke naar verwachting geheel ingevorderd konden worden: Kwade schulden: r Pieter Snel we~ens het bakken van Piiven 172,00 De Weduwe Murk te Alphen voor als voren 86,50 Adolf Valk onder Aarlanderveen voor als voren 203,00 Frans van der Pouw te Hazerswoude voor als voren 32,50 Dubieuze schulden: Cornelis Scheer te Alphen voor Piiven bakken 60,80 Jan Cornelisse te Oudshoorn voor Pijpen bakken 173, 75 Goede schulden: Van Pieter de Looi te Aarlanderveen voor Piiven bakken 54,50 1545
Pottenbakkers en pijpenmakers De pijpenmakers uit de regio Alphen maakten over het algemeen gebruik van lokale pottenbakkers voor het branden van hun ongebakken pijpen. De Aarlanderveense pijpenmaker Jan Joosten Proost liet in 17 43 zijn pijpen bakken bij Sjakel van Giften in Oudshoorn (3). Van Giften was van 1742 tot zijn overlijden in 1762 eigenaar van de pottenbakkerij aan de Oude Rijn. Een jaar later werd het bedrijf verkocht aan Gijsbert van Steensel. In 1807, na het overlijden van Gijsbert, neemt zijn zoon Joannes de pottenbakkerij over. Deze ging in 1826 failliet (4). In de aankondiging van de faillissementsverkoop in 1827 wordt Joannes 'Potten- en Pijpenbakker' genoemd (5). De grote terugval van de pijpenindustrie in deze regio vond plaats aan het einde van de 18e eeuw. In 1745 waren er in Alphen en Aarlanderveen nog 27 pljpenmakersbazen werkzaam, in 1780 18 en In 1800 was het aantal verminderd tot 7 (6). Deze terugval is ook te zien In het aantal te Oudshoorn gebakken pijpenpotten. In een onbekend jaar vóór 1806 waren dit er 2631 per jaar, maar in 1811 was dit aantal terug gelopen tot 600 (7). In 1820 waren in Aarlanderveen vier zelfstandige pijpenmakers werkzaam, in Oudshoorn drie en in Alphen geen (8). In de boedelinventaris va[l 1820 komen we in Aarlanderveen drie pijpenmakers tegen (Peter Snel, Adolf Valk en Pieter de Looy), in Alphen twee 0Neduwe Murk en Cornelis Scheer) en In Oudshoorn een (Jan Cornelisse). De inventaris geeft echter geen Juist beeld van het aantal pijpenmakers in dat jaar, aangezien vooral de bedragen onder kwade schulden al geruime tijd openstonden. Zo was Elisabeth Murk reeds In 1793 overleden, Adolf Valk in 1807 en Van der Pouw in 1817. Jan Cornelisse en Pieter de Looy waren In 1820 nog werkzaam (9). Als de rubriek waarin beide pijpenmakers voorkomen een indicatie is voor hoe de bedrijven ervoor stonden In 1820, kunnen we stellen dat het bedrijf van Jan Cornelisse er minder florissant bij stond dan dat van Pieter de Looy, waarvan immers -verwacht werd dat de complete schuld zou worden voldaan. Cornelis Scheer, die in de rubriek dubieuze schulden staat, zal in 1820 het vak eveneens nog uitgeoefend hebben. In de boedelinventaris komen drie onbekende pijpenmakers voor: Weduwe Murk uit Alphen, Adolf Valk uit Aarlanderveen en Frans van der Pouw uit Hazerswoude Rijndijk. Jacob lzaak, die door Van der Meulen en Smeele als pijpenmaker genoemd wordt, heb ik hier buiten beschouwing gelaten. lzaak staat in de Inventaris onder Frans van der Pouw met een schuld van f6,96. Uit de omschrijving achter de naam in het archiefstuk valt echter niet op te maken, dat het hier om het bakken van pijpen gaat. In het archief worden bovengenoemde personen niet als pijpenmaker genoemd. 1546
Adolf Valk en de Weduwe Murk hadd_en echter wel een aantoonbare relatie met de pijpennijverheid. Frans van der Pouw Is op dit moment, met uitzondering van de vermelding in de inventaris, op geen enkele wijze in verband te brengen met de pijpennijverheid. Mogelijk heeft hij het als nevenberoep uitgeoefend. Adolf Valk Adolf Valk werd in Alphen geboren. In 1788 trouwde hij met Cornelia van Rijk, een dochter van Pieter Cornelisz van Rijk, die pljpenmakersbaas was in de voormalige fabriek van Philip Hoogenboom te AarlandeNeen. Cornelis, een broer van Cornelia, had in Aarlanderveen een eigen pljpenmakersbedrijf (10). Het is aannemelijk dat Adolf door de familie van zijn vrouw in het vak terecht gekomen is. Hij woonde in Alphen, maar in de boedelinventaris van 1820 wordt Aarlanderveen genoemd. Hij zal daar, mogelijk op óf bij dezelfde locatie als zijn schoonvader of zwager, zijn werkplaats gehad hebben. Het is niet ondenkbaar dat het overlijden van Cornelis in 1798 van invloed is geweest op zijn activiteiten als pijpenmaker. Mogelijk zorgde hij hiermee voor de continuïteit van het (familie)bedrijf. Kort na elkaar overlijden bijna alle gezinsleden: Cornelia in 1806, Adolf in 1807 en in 1808 twee van hun kinderen. Adolf en de kinderen worden door de 'armen van Alphen' begraven. Adolf liet met 203 gulden een aanzienlijke schuld achter wegens het bakken van pijpen. Dertien jaar na zijn overlijden wordt hij nog steeds in de inventaris van Van Steensel genoemd. In Alphen en omgeving worden regelmatig fragmenten van ovoïde kleipijpen gevonden met het hielmerk A V gekroond. In Gouda was dit merk in de eerste helft van de l 8e eeuw geregistreerd en stond op naam van Arie Visser en later Abraham van der Linde (23). Daarna komt het niet meer voor in de Goudse gildenboeken. De mij bekende, in de regio gevonden pijpen afkomstig uit Alphen, Ter Aar, Woerden en De Kwakel, zijn te dateren rond 1790-1820. Sommige in Alphen gevonden exemplaren hebben het Aarlanderveense < (afb. 7 Gekroonde AV) wapen als bijmerk (24). Enkele exemplaren uit Woerden (25), Ter Aar, Alphen, De Kwakel en een slordig afgewerkt exemplaar uit Nieuwkoop (afb.1) hebben geen bijmerken. Twee ongerookte kleipijpen zonder bijmerken (hoogte 44 en 47 mm) zijn afkomstig uit het Aarkanaal in het voormalige Aarlanderveen (afb. 2). Beiden zijn gebotterd en slordig geglaasd. De grootste is aan de achterzij1547
de sterk gedeukt en zal om die reden in het kanaal beland zijn. Van de locatie waar de vondsten gedaan zijn, Is bekend dat Pieter en Cornelis van Rijk, de schoonvader en zwager van Adolf Valk, daar werkzaam waren. Het is niet ondenkbaar dat ook Adolf hier zijn beroep heeft uitgeoefend. Gezien de vondstlocatie van het ongerookte materiaal, de datering en de initialen A V die overeenkomèn met die van Adolf Valk bestaat er de mogelijkheid, dat hij de maker is geweest van deze producten. Het merk met zijn initalen was al ruim vijftig jaar niet meer in gebruik in Gouda. Gezien de frequentie waarin deze pijpen in de regio gevonden worden, moet de maker van de gekroonde AVeen redelijke productie gehad hebben. Vergelijkbare exemplaren uit andere regio's zijn mij niet bekend en waarschijnlijk werden deze producten voornamelijk voor de regionale markt vervaardigd. i Il 11_. - •. . . . WeduweMurk De Alphense Weduwe Murk had een schuld van f 86,50 wegens het bakken van pijpen. Alles wijst erop dat het hier om Elisabeth Murk gaat, de moeder van Jan Cornelisse, die eveneens in de boedelinventaris voorkomt. Elisabeth kwam oorspronkelijk uit Schoonhoven, waar aan het eind van de 18e eeuw diverse Murken in de pijpenindustrie werkzaam waren. Zij huwde daar in 1787 met Anthonie Comelisse. < (afb. 2 Ongerookte kfefpijpen) Kort na het huwelijk zullen zij naar Aarlanderveen vertrokken zijn, waar Jan een jaar later werd geboren. Anthonie Cornelisse overleed tussen 1791 en 1793. Elisabeth zal het pijpenmakersbedrijf van haar man overgenomen hebben. Lang heeft ze het bedrijf niet voortgezet, aangezien ze op 6 juni 1793 te Oudshoorn overleed. Jan Cornelisse was toen vijf jaar. Evenals bij Adolf Valk bleef haar schuld wegens het bakken van pijpen tot lang na haar overlijden openstaan. Zoon Jan Cornelisse, die mogelijk vanaf zijn huwelijk in 1819 zelfstandig pijpenmaker was, had in 1820 een schuld van f 173,75 bij Van Steensel. Dat zijn t;>edrijf er redelijk voor stond, zouden we kunnen concluderen uit het feit dat zijn schulden onder de dlfbleuze schulden was geplaatst. Men 1548
verwachtte dat in ieder geval een deel van de schuld afgelost zou worden. Arnoldus Murk, een jongere broer van Elisabeth, was bij zijn huwelijk te Schoonhoven in 1785 al pijpenmaker van beroep (11). Ook in Oudshoorn oefent hij dit beroep uit. Tussen 1808-1814 komt hij daar voor in de registers van patentschuldigen. Hij woonde een periode in een pand dat bij de pottenbakkerij van Van Steensel hoorde (12). Daarna wordt hij pas in 1829 weer als pijpenmaker genoemd (13). In dat Jaar woonde pijpmakersknegt Cornelis Lakeveld bij hem in. Zeer waarschijnlijk is Arnoldus in 1793, na het overlijden van Elisabeth, naar Oudshoorn gekomen om voor haar kinderen te zorgen en het bedrijf voort te zetten. Dit zou kunnen verklaren waarom Jan Cornelisse, in ieder geval vanaf 1811, de achternaam Murk gebruikte. In 1838 of 1839 vertrekt Arnoldus op hoge leeftijd naar Gouda. Frans van der Pouw Frans van der Pouw vertrok in 1794 van zijn geboorteplaats Bodegraven naar Hazerswoude Rijndijk (14). Begin 1804 werkte hij waarschijnlijk al in .de Nieuwe steene Molen, de herberg van Simon Verlaan, aan de Hoge Rijndijk 82. In juli 1804, kort na diens overlijden, krijgt Frans een vergunning als tapper (15). Dezelfde maand trouwt hij met de dochter van Verlaan en verandert de naam van de herberg in De Vergulde Paauw (16). Het pand zal mogelijk niet ver van de inmiddels afgebroken molen, bij de afslag naar Hazerswoude Dorp, hebben gestaan. Behalve als tapper wordt Frans vanaf 1807 tot 1813 ook winkelier genoemd en een jaar later huurt hij de Vliet voor bevissing (17). Tussen 1808-1811 leent hij 900 gulden met als onderpand onder meer een Huis, Stallinge en verdere getimmerte, zijnde een Herberg (18). In 1812 leent hij 4oo gulden van zijn inwonende broer Jan, met als onderpand 218 stuks meubilair en serviesgoed uit zijn winkelvoorraad (19). In 1810 betaalt Frans contributie voor de nachtwacht en in 1814 wordt hij aangeslagen voor de Personele Omslag. Belde zijn eenmalig en ruim onder het gemiddelde (20). In februari 1815 verkoopt hij de herberg voor 1850 gulden aan een tapper uit Koudekerk (21). Frans overlijdt op 3 oktober 1817. Bijna drie jaar later had zijn weduwe de schuld aan Van Steensel nog niet betaald. Met uitzondering van de vermelding in de boedelinventaris is er over Van der Pouw geen enkele verwijzing naar het pijpenmakersambacht. Gezien de vele beroepen die hij uitoefende is het niet ondenkbaar, dat hij zich ook op het pijpenmaken heeft toegelegd. Waarschijnlijk zal hij dit vak als nevenberoep uitgeoefend hebben. De productie zal niet groot geweest zijn en hoofdzakelijk voor de lokale markt. Een deel van de tabakspijpen zal in zijn eigen winkel en herberg verkocht zijn, een gelegenheid bij uitstek waar deze artikelen verhandeld en gerookt werden. 1549
De Vergulde Paauw stond aan de Oude Rijn, ongeveer 7 km ten westen van de pottenbakkerij van Van Steensel In Oudshoorn. Zijn schuld bedroeg f 32,50. Uit de periode rond 1815 zijn geen gegevens bekend met betrekking tot de prijzen voor het bakken van pijpenpotten. Bijna vijftig jaar later moest men in Gouda tussen de 42½ en 45 cent per pot betalen (22). Zelfs als we uitgaan van deze - te hoge - bedragen, zal Van der Pouw minimaal 72 pijpenpotten hebben laten bakken. Producten van zijn hand zijn mij niet bekend. De afgebeelde pijpen zijn afkomstig van de Oudheidkamer van het Historisch Genootschap Nieuwkoop en omgeving (ajb. 1) en J.H Henry te Alphen aan den Rijn (ajb. 2). Noten en bronnen A. van der Mculcn en P. Smeelc, De pottenbakkers van Oudshoom. De Viersprong: orgaan van de Historische Vereniging Alphen aan den Rijn, mei 2001, 18" jrg., nr.67, pp29-43. 2 StreekarehiefRijnlands Midden, Alphen (SARM). Notarieel ArchiefOudshoorn. Notaris L. Kalkoven, inv. nr. 385, aktenr. 34, 16 juni 1820. 3 J. van der Meulen, De "Gouwenaars" van Alphen aan den Rijn.1986, p2 l-2, 27. 4 Van der Meulen en Smeele, 2001, p33-5. 5 idem, p30. 6 Van der Meulcn, 1986, p50. 7 Van der Meulcn en Smeele, 2001. p38. 8 Van der Meulen, 1986, p50. 9 f.Tymstra en J.van der Meulen,De kleipijjJ als bodemvondst.1988,p7. 10 Van der Mculen, 1986, p42,71. 11 Volgens Van der Meulen (1986, p52) vertrok de Oudshoornsc Amoldus naar Den Bosch Volgens een genealogische bron was dit een andere Amoldus (Internet: http://home. wanadoo.n 1/ad.murck/genealogie.ht:ln). 12 Van der Meulen en Smeele, 2001, p38. 13 Van der Meulen, 1986, p52. 14 SARM, Archief Hazerswoude. lnv.nr 50, Register van ingebrachte acten van indemniteit. Nr. 990. 15 SARJvl, Archief I lazerswoude. lnv.nr 5, Notulen van het Gemeentebestuur 1803-1809. 16 SARM, Oud Rechterlijk Archief] lazerswoude. Inv.nr. 54, Minuten van akten van overdracht, enz. 1808-1811, aktcnr. 45. 17 SARM, Notarieel Archief Hazerswoude. Notaris C. G. Boers, inv.nr. 4700, akten r. 140 en inv.nr. 4704, aktenr. 18. 18 SARM. Oud Rechterlijk Archief Hazerswoude. Inv.nr. 54, Minuten van akten van overdracht, cnz.1808-181 1, aktcnr. 45. 19 SARM, Notarieel Archief Alphen. Notaris J. J. Ooykaas, invnr. 229, aktenr. 31. 20 SARM. Archief Hazerswoude. lnv.nr 571, Kohieren van de hoofdelijke omslag, 1814-60 en inv.nr. l 3g. Lijst van de contributien voor de nachtwacht aan de lloge Rijndijk 1810-1811 21 SARM, Notarieel Archief Hazerswoude. Notaris C. G. Boers, inv.nr. 4708. akten r. 5 22 D. Duco, De techniek van het pijpmakcrsbedrijfte Gouda The Archaeology of the Clay Tobacco Pipe IV, Oxford. 1980, p 13 1. 23 D. Duco, Goudse pijpen, 1978, p62. 24 L. van Duuren, Stadswapens als bijmerk. Pijpelogische Kring Nederland, jrg. 11, nr. 41, 1988, p6-22. 25 P. Smicsi'ng, Akkervondsten uil Woerden, Pijpelogische Kring Nederland, jrg. 21, nr. 81, 1998, pi 009, alb. 6. 1550
JUBILEUMPIJP PKN Op de Pijpendag van 11 oktober vroegen enkele leden tijdens de borrel of het mogelijk was een herinneringspijp te maken ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van de PKN. Dit naar aanleiding van de mooie pijp die het bestuur in ontvangst mocht nemen. Een vraagronde leverde 21 geïnteresseeerden op. Het verzoek was een pijp te veNaardigen van ongeveer € 10. Na overleg is Kees Moerings bereid gevonden het aantal bestelde pijpen te maken. Om een idee van de pijp te geven volgt hier de beschrijving: op de linkerzijde van de kop staat het logo van de PKN, op de steel: 25 jaar PKN 1978-2003. De rechterzijde van de kop wordt voorzien van een nog nader te bepalen kleine versiering. Het logo wordt in blauw uitgevoerd en de pijp voorzien van transparant glazuur. Indien mogelijk wordt als basis een gekaste pijp gebruikt met een grote kop, bv. een doetel of isabe van ongeveer 14 cm lengte. De pijpen worden volgend jaar gemaakt en op de pijpendag verstrekt of indien gewenst tegen portokosten verstuurd. Onderstaand ontwerp zou een mogelijk resultaat kunnen zijn, maar er kan worden afgeweken i.v.m. de maakbaarheid. De uiteindelijke oplage zal worden bepaald naar het aantal inschrijvingen. We willen degenen die op de Pijpendag niet aanwezig waren ook in de gelegenheid stellen op deze bijzondere pijp in te schrijven. Dat kan door een berichtje met het gewenste aantal te sturen naar Fred Tijmstra. LET OP! De sluitingstermijn Is definitief 15 februari 2004 i.v.m. de oplage. Wie zich al opgegeven heeft, hoeft zich niet opnieuw aan te melden. EXPOSITIE 'IN GORCUM GEBAKKEN' Op deze expositie worden archeologische vondsten tentoongesteld met speciale aandacht voor aardewerk, tegels en kleipijpen. Er wordt ook een boek over uitgegeven, verkrijgbaar bij het museum.. De expositie Is van 20 december tot 15 februari 2004 te bezichtigen In het GORCUMS MUSEUM, Markt 17, Gorinchem. Toegang€ 2.50. Museumjaarkaart: gratis. 1551
VRAAGBAAK: HET MERK F S door Piet Smiesing Regelmatig krijg Ik van een verzamelaar pijpen aangeboden, die hij vanwege de fragmentarische toestand of omdat hij het merk al heeft, niet in zijn verzameling wil opnemen. Helaas zijn dan vaak belangrijke gegevens zoals de exacte vindplaats niet meer te achterhalen. Onlangs kreeg ik weer een lading pijpfragmenten voor het merkenonderzoek. De pijpen werden in de wijde omgeving van IJsselstein gevonden. Opmerkelijk is het frequente voorkomen van het merk FS op pijpen die rond het derde kwart van de l7e eeuw zijn vervaardigd. In totaal heb ik 16 exemplaren met het pijpmakersmerk F S. Dit simpel uitgevoerde merk heb ik in de mij beschikbare naslagwerken niet kunnen traceren en Is mogelijk nog niet bekend. Enkele koppen vertonen geen sporen van gebruik. De pijpen hebben een grove radering onder de koprand en zijn geen van alle geglaasd. Op één van de pijpen, op de bovenzijde van de steel, zijn lelies in een ruitvormig kader gestempeld. Het merk komt voor op de hiel van de pijpen van twee verschillende modellen zoals op onderstaande tekeningen te zien. Het buikige model (rechts) toont overeenkomst met het Gorinchemse type, terwijl het andere een meer Gouds model heeft. In Gorinchem hebben we dit merk nooit aangetroffen en ook in Gouda is dit merk niet bekend. Mogelijk werden de-- ze pijpen in Schoonhoven vervaardigd, een plaats waarvan de pijpenfabricage in de 17e eeuw nog nagenoeg onbekend is. Ook kunnen stadjes aan de Hollandse IJssel zoals IJsselstein als mogelijke productieplaatsen in aanmerking komen. Graag verneem ik van andere verzamelaars of dit merk in hun verzameling voorkomt en vooral waar de pijpen met dit merk gevonden werden. 1552
VERSLAG PIJPENDAG 11 OKTOBER IN GOUDA In het ochtendprogramma kon men op eigen gelegenheid de expositie bezichtigen of een bezoek brengen aan Golda, de Goudse archeologische vereniging, waar Lia Schouten en Andy de Bruijn klaar stonden om de bezoekers te ontvangen. Er was door hen beiden een vitrine gevuld met mooie pijpvondsten uit Gouda. Tevens kon men een kijkje nemen achter de schermen. Om 12.00 u begon o.l.v. de dagvoorzitter Louis Bracco Gartner het middagprogramma met drie interessante lezingen. Ruud Stam sprak over de pijpenindustrie rond de Eerste W.O. Via statistieken gaf hij de toehoorder inzicht in de productie- en exportverschuivingen. Bregje de Wit, historica, boeide de aanwezigen met een lezing over de ontwikkeling van de Goudse pijpenindustrie in de 19e eeuw. De typische leef- en werkomstandigheden van de arbeiders werden nader belicht. Martin Kügler, speciaal uit Duitsland gekomen, vertelde over opgegraven pijpen uit Saksen die deels met de hand gemaakt werden. Een zeer bijzondere, nog onbekende techniek, waarover later in ons blad een artikel zal verschijnen. Vlak voor de pauze sprak Fred Tijmstra over de toekomst van de PKN aan de hand van sheets. In de pauze vond het ruilgebeuren plaats en werd de tekst van Bert Bohnen. over de sigarenindustrie in Gouda uitgereikt. Tevens schaften velen het nieuwe PKN-boek aan. Aan het einde van de dag werden zoals gebruikelijk alle sprekers bedankt en ook degenen die zich voor deze dag hadden ingezet. Conservator Ewoud Mijnlleff werd namens de PKN bedankt voor de gastvrijheid en de verzorging van koffie en thee. Geheel onverwacht werden Hans en Fred (Ferrie was helaas afwezig) door Jos Engelen geprezen voor hun inzet in de afgelopen 25 jaar, waarna hij hen een handbeschilderde jubileumpijp op naam overhandigde. Na afloop werd In een horeca-gelegenheid nog vrolijk nagepraat. In opperbeste stemming namen we 20.30 u na een gezellige dag afscheid van elkaar. Toekomst PKN Na 25 jaar hebben Hans van der Meulen en Fred Tijmstra besloten zich voor een belangrijk deel terug te trekken uit de bestuurlijke taken. Op de PKNdag is dat aan de aanwezigen kenbaar gemaakt. Via een uitgedeeld opgaveformulier konden aanwezigen zich beschikbaar stellen voor vacant komende taken. Tevens zijn een paar actieve leden die afwezig waren, door ons benaderd. Het eindresultaat is een hele lijst vrijwilligers, bereid zich in te zetten voor hun PKN. Alle taken zullen in een nieuwe structuur worden ondergebracht. Het huidige bestuur zal in januari de betreffende leden oproepen om samen die structuur inhoud te geven. Via ons blad zullen we u van de voortgang op de hoogte houden. 1553
LITERATUURSIGNALEMENTEN door M. Rutten - Knasterkopf heeft over de eerste tien jaargangen een r~gister uitgegeven, in de nieuwe lay-out. Totaal 72 blz. met een groot aantal deelregisters en daarmee zeer toegankelijk. Verzorgd door Martin Kugler m.m.v. Ralf Kluttig-Altmann. ISBN 0937- 0609; te bestellen bij Martin Kugler (€ 16,34 incl. porto). Wellicht een goed idee om het bij 25-jarig bestaan van de PKN ook een nieuw register te verzorgen. - The Society for cloy pipe research deed onlangs het 57e bulletin het licht zien. Onder mee diverse artikelen over Britse pijpenmakers. Otto H.T. Graf publiceerde over pijpvondsten in Kaapstad (waaronder Goudse pijpen). Van Luka Bekic een bijdrage over Kroatische pijpvondsten en van Bert van Lingen een arrtikel over kleipijpen uit Syriê en Libanon. - Jan van Oostveen publiceerde in "Westerheem"(50e jaargang, nr. 1, blz. 13-27 het artikel "Kleipijpen, een statische analyse". - In 1991 publiceerde de provincie Limbourg (Belgiê) in de serie Onder Limburgse Documenten 1,6 "Merknamen, inventarisatie van merken in Limburg, gedeponeerd 1880-1936 door Jacobs/Vandeweyer" (sigarenmerken in Belgisch Limburg). ISBN 9ü-6685-12lx. Te bestellen bij de provincie. - ~an de Vrienden van het tabaksmuseum Wervik verscheen Jaarboek 20/2002. Vincent Verbrugge verzorgde een uitvoerige bijdrage (Hltlers offensief tegen het tabaksgebruik) n.a.v. Robert N. Procter's "The Nazi war on cancer". Hoe dan ook, de strijd tegen het roken was er al lang voordat De Facto (dat onlangs het jaarverslag 2001 "voor een rookvrije toekomst" publiceerde) rijkelijk door VWS gesubsidieerd de strijd aanbond. Dezelfde auteur vestigde elders in dit nummer de aandacht op historische bronnen uit de tijd van het Franse bewind, terwijl hij voorts verslag deed van een bezoek aan de sigarenindustrie van Geraardsbergen; Van P. de Chateaubriand een aardig artikel - met veel Illustraties - over Tabak tijdens de wereldoorlog 1940-1945; Claude Vandewoesteyne publiceerde over de - vooroorlogse - tabakshandel A. V andewoesteyne; Marcel Godfroid over Geraardsbergen en de lucifers (en de toentertijd vele bestaande fabrieken); Walter Leman schreef over Figurine-tabakspotten of tanagrabeeldjes van terracotta, een aantal tabakspotten uit eind 19e, begin 20e eeuw uit de verzameling van het museum. Het Jaarboek (100 blz.) is te bestellen bij het museum te WeNik (€ 20,-incl. porto). - In Kunst & AntiekJournaaL uitgav~ maart 2002, verscheen een artikeltje met de titel "Nico 10" van de hand van Anton Vos. Na een beknopte inleiding over de geschiedenis van de tabak met name aandacht voor tabaksdoosjes rond 1600. In het meinummer verscheen een veNolg, hoofdzakelijk over (veelal gegraveerde) tabaksdozen. - Van Alberto Naccari verscheen "Pipe e plparl a Chioggia", een aardige uitgave, geïllustreerd met oude briefkaarten en veel tekeningen van pijpen. Uitgave T & G edizioni, via Leva 34- 35026 Conselve (Pd), 1996; 39 + LXXXII blz.; Rapaport $ 31,-. 1554
LITERA TUU RSIGNALEMENTEN door M. Rutten Ben Rapaport wijdt In 'Plpes and Tobaccos' (zomer 2003) een aardig artikel aan drie beroemde pljpenverzamelaars: William Bragge, Oscar A. de Watteville en John F.H. Heide. KNASTERKOPF 2003 (nr. 16) is minstens zo aantrekkelijk verzorgd als het vorige nummer (voor abonnees € 26 excl. porto; zie inlegvel in PKN 101; website www.knasterkopf.de ) en bevat een groot aantal artikelen, veelal met zeer duidelijk en fraai fotomateriaal. Onder meer een groot aantal artikelen over vondsten in Duitsland: - Andreas Heege schrijft uitvoerig en gedetailleerd over vondsten uit Einbeck; en doet voorts voorlopig verslag van onderzoek naar een vroege pijpenbakker in Leipzig; - Michael Schmaedecke schrijft over versierde (deels Jonas-)pijpen uit het zuidelijke Oberrheingebied; - Ralf Kluttig-Altmann en Martin Kügler publiceren over de emancipatie van het Duitse kleipljponderzoek; - Marita Pesenecker gaat opnieuw in op het onderzoek naar de kleipijpenproductie in Grimma; - Gerhart Mattuschka heeft een korte bijdrage over een pijpenbakkerij in Leisnig; - Bernd Stondke gaat uitvoeriger in op de pijpmakerijen in Waldenburg; - Walter Morgenroth (m.m.v. Martin Kügler) schrijft - n.a.v. de veiling van een kennelijk zeer kostbare pijp in Londen - over de Meissner pijpenfabriek van J.F. Böttger; - Gunnar Möller heeft een korte bijdrage over de vondst van pijpenresten als funderingsmateriaal in Stralsund; - Maren Weidner publiceert over pijpvondsten in Hamburg; - Jorge Kulemeyer heeft een artikel over pijpvondsten in Argentiniê (deels daterend uit het begin van onze jaartelling); - Wojciech Siwiak schrijft over vondsten in Bromberg; - Natascha Mehler doet uitvoerig verslag van pijpvondsten - deels van Nederlandse origine - in IJsland; - Richard T. Gartley publiceert (m.m.v. Martin Kügler) over vondsten van Duitse gezichtspijpen uit de 19e eeuw in de U.S.A.; - Heinz-Peter Mielke heeft een korte bijdrage over de kleipijpfabricage in Venetiê; - Gerda Standke schrijft over de herkomst en samenstelling van klei voor de pijpenfabricage; - Martin Kügler doet verslag van zijn onderzoek n.a.v. een op een veiling aangetroffen gezellenbrief van pijpenbakker J.W. Dorn uit 1777; - Gisela Murken doet verslag van de tabaksbouw en -handel in zuidelijk Nedersaksen; -. Daniel Schulz heeft een bijdrage over oude wandschllderlngen van pijprokers in slot Ludwigsburg. En helaas is enige tijd geleden opnieuw een fraaie verzameling tabacologica uiteengeval_- len. Nadat al eerder een deel van de voorwerpen van de (besloten maar omvangrijke en zeer fraaie) verzameling koffie, thee & tabak van Douwe Egberts aan een aantal musea was overgedragen, zijn - in anonimiteit - in juni de resterende objecten geveild: een groot aantal prenten, boeken en andere papieren voorwerpen bij veilinghuis Beyers in Utrecht en de overige voorwerpen via de internetveiling van Dickhaut in Maastricht. 1555
LITERATUURSIGNALEMENTEN door M. Rutten - J.P.A.M. (Jos) Engelen publiceerde dit jaar 'Onderzoek naar de Kleipijpenlndustrie in Maastricht'. Mede aan de hand van nijver onderzoek van een aantal vondstcomplexen in collecties, en speurwerk in archieven is veel nieuwe informatie over pijpenfabrikanten in Maastricht (van de l 7e t/m 20e eeuw) beschikbaar gekomen. Uitgave in eigen beheer, 42 pagina's met veel duidelijke illustraties van onder meer bodemvondsten (PKN, febr. 2003) - 'Roken en Delfts aardewerk' is de titel van een korte bijdrage van Joseph ESTIE in Kunst&Antlek Journaal d.d. sept. 2003. - Anton MANGER schreef 'Meerschaumpfeifen, eine Ruhlaer Legende'; Geschichtliches und Kulturgeschichtliches über die Pfeifenherstellung aus Meerschoum in Ruhla. Dit werk gaat niet alleen over de pijpenfabricage zelf, moor over tal van aanverwante aspecten waar weinig literatuur over is, van het beschilderen van porseleinen pijpenkoppen als huisindustrie tot de fabricage van metalen pijpendoppen door toeleveranciers. Zeer· de moeite waard om dit boek dat veel cultuurhistorische bijzonderheden biedt, te lezen. Uitgave van Rotter Druck und Verlag GmbH, 97616 Bad Neustadt a.d. Saaie; ISBN nr. 3-9806562-8-4; gebonden, 160 pai;iina's en rijk geïllustreerd. - 'In search of pipe dreams' is de titel van een boek van de hand van Rick NEWCOMBE (met voor- en nawoord van Albert Mendez) met opstellen over (hoofdzakelijk bruyère)pijpen, pijpfabrlkanten en wat dies meer zij. Uitg. Summer Books, Los Angeles 2003; paper bock, 267 pagina's (Rapaport $ 22,50). - Constcntin PARVULESCO schreef 'Pipes & taboes', een aardig meer-dan-coffeetable boek met hoofdstukken over pijpen en aanverwante onderwerpen; goed geïllustreerd met niet alleen maar het bekende werk. Een soft cover uitgave van Herscher, Lucon, nov. 2002, nr. 080351-01; 188 pagina's (Rapaport $ 35,-). - In de catalogus van een antiekbeurs dit jaar in het Brandywine River Museum is een artikel opgenomen over 'Antiqua smoking pipes' van Ben RAPAPORT. - De conservator van het Keramisch Museum Goedewaagen in Nieuw Buinen, Friggo VISSER, doet al geruime tijd onderzoek naar de plateel- en pijpenmakerij IVORA. In aug. 2003 verscheen een voorlopige catalogus (43 pagina's; geillustreerd). Dit vooruitlopende op een meer omvattende uitgave t.z.t. - In de zomer verscheen Newsletter 60 van de SCPR, geheel gewijd aan het overlijden van Adrian Hugh OSWALD. Ondermeer hierin van deze auteur een aantal nog niet eerder gepubliceerde artikelen - Een tentoonstellingscatalogus van Austrio Tabak AG in 2001 (176 pagina's) bevat aardig fotomateriaal van de collectie (deels al in eerdere uitgaven gepubliceerd) (Rapaport $ 22,-) - En don een typisch Amerikaanse uitgave: Warman's Tobacco collectibles door Merk F. MORAN, oppervlakkige hoofdstukken met foto's van tobacologische voorwerpen op allerlei terreinen, voorzien van lijsten met (schrikbarend hoge) richtprijzen. Soft cover uitgave van Krause publications, lola, ISBN 0-87349-609-4; 349 pagina's; $ 24,99. 1556
26e JAARGANG NR. 104 INHOUD, VAN DE REDACTIE, ADVERTENTIE MET DE HAND GEMAAKT LITERA TUURSIGNALEMENTEN HEEFT DE PKN NOG TOEKOMST? AANVULLING OP DE "PIJPEKOP VAN JUT" CULEMBORG EN ZIJN LAATSTE SIGARENFABRIEK MERKVERVALSING OP DUITSE PIJPEN VRAAGBAAK: REACTIE OP HET MERK FS VAN DE REDACTIE April, 2004 1557 1558 1570 1571 1572 1575 1578 1580 Meer over de toekomst van de PKN vindt u in dit nummer in een verslag, samengevat door Michiel Rutten. Kopy vanaf 1 april zenden naar Jan van Oostveen, Zonnedauw .75, 4007 VC nel (0344-626064), e-mail: jpvanoostveen@wanc;iQQQJ}l Er zijn 32 voorinschrijvingen voor de jubileumpijp (zie PKN 103). Besloten is de oplage tot 40 exemplaren te beperken. Er zijn dus nog enkele stuks te koop, op volgorde van binnenkomst. Aanmelden bij F. Tljmstra. Tentoonstelllng Oude rook uit nieuwe pijpen. Vijf jaar aanwinsten op het gebied van de pijpennijverheid en tabacologie. Van 20 maart t/m 25 augustus 2004 in "De Moriaan·, Gouda. Te koop gevraagd: Wie kan mij helpen aan het boek "De Gouwenaars" van Alphen aan den Rijn, van J. van der Meulen? Reacties met prijsopgave graag naar Aad Kleijweg, Fransen van de Puttestraat 17, 2613 CG Delft. Tel. 015-2132067. PIJPEN voor S~HIETTENTEN Goedewagen GOUDA In het artikel over boordbranders, PKN 101 blz. 1507, werd vermeld dat pijpenuitschot ook gebruikt werd voor In de schiettent. Zo werd bovenstaande advertentie uit 1930 aangetroffen in het feestprogramma van de Nederlandsche Vereeniging van Kermisvakgenoten. Bron: Streekarchief Hollands-Midden 309-402 1557
MET DE HAND GEMAAKT een oude techniek van kleipijpenfabricage herontdekt door Ralf Kluttig-Altmann / Martin Kügler 1 Inleiding Het kleipijpenonderzoek is in Duitsland pas in de late jaren tachtig op gang gekomen. De betekenis van Gouda voor de Europese markt van kleipijpen en de stand van zaken van het Nederlands onderzoek hadden bij de Duitse onderzoekers de mening doen postvatten, dat het gros van de vondsten wel Gouds moest zijn. Duitse plaatsen met pijpenproductie waren in de verste verte nog niet bekend en nog minder wist men iets van de producten die er gemaakt werden. Het onderzoek werd niet alleen bemoeilijkt vanwege de Goudse modellen die door de Duitse pijpenbakkers werden overgenomen, maar vooral door de ongeremde nabootsing van Goudse merken en namen (1). De ogenschijnlijk absolute dominantie van de import is echter in de loop van de tijd gerelativeerd, waardoor het werkelijk aandeel van Goudse pijpen op de Duitse markt zichtbaar werd. Met name op de Bijeenkomst in 2002 van de Werkkring Kleipijpen in het Saksische Grimma is gebleken hoeveel voortgang alles bij elkaar geboekt is (2). Vooral in Saksen (3) is het kleipijpenonderzoek als in geen ander Bondsland de laatste twee jaren zo in beweging gekomen. Nieuwe vondsten hebben geheel nieuwe gezichtspunten omtrent het vroege begin van de kleipijpenproductie in de l 7e eeuw en de verandering in de techniek opgeleverd. Het door de schrijvers van deze bijdrage gemaakte overzicht van de Duitse pijpenmakerijen geeft voor Saksen tot op heden al 20 plaatsen aan waar pijpen werden geproduceerd. Op grond van de vondsten in steden als bijvoorbeeld Leipzig is te zien dat de binnenlandse productie er een groot aandeel van uitmaakte, en dat er niet langer meer van uitgegaan kan worden als zouden de Hollandse producten de markt overstroomd hebben (5). Afgaande op de onlangs ontdekte bewijzen van een op zijn laatst in 1656 werkzame pijpenbakker in Leipzig (6) hoort Saksen tot de vroegst aanwijsbare gebieden in Duitsland waar pijpen geproduceerd werden. l Kügler: Tonpfelfen. pag. 78. cat. nr. 86, 89 u . .ö. 2 Kügler /Weidner: Bijeenkomst 2002 op internet www.knasterkop~ (ook In het Nederlands) 3 In het veNolg wordt met 'Saksen· het huidige Bondsland Sachsen-Anhalt bedoeld 4 Een opsomming van plaatsen met nadere gegevens In Kluttlg-Altmann/Kügler: Bewegung 5 Vgl. hierbij Klutttg-Altmann: Tonpfelfen. sowle den grundlegenden Überblick von dems.: Rauch 6 Kluttlg-Altmann: Tonpfeifen 1558
Niet duidelijk is het beginpunt van productie in vijf dicht bij elkaar liggende plaatsen in het gebied van Oberlausitz zuidoostelijk van Görlitz, waarover in 1720 sprake is: "In kleine stadjes als Ostriz (Ostritz), Hirschfelde, Seidenberg (Zawidów/PL), Reichenau (Bogatyn/a), Bernstädtlein (Bernstadt) zijn de kfeisoorten witachtig, vandaar dat hier tabakspijpen gemaakt worden" (7). Juist hier was rond of zelfs voor 1700 een begin mogelijk, zoals oudheidkundige vondsten van kleipijpen in Görlitz, Zittau, Bernstadt, Freiberg en Breslau r,/1/rociaw/PL) (8) doen vermoeden. Voor een productie eerder dan 1700 komen - in tenminste een van de genoemde vervaardigingsplaatsen - vooral typologische en technische bijzonderheden in aanmerking. De interpretatie hiervan ondergraaft niet alleen het tot nog toe aangenomen Hollandse monopolie op de pijpenhandel, maar zet ook kanttekeningen bij het 'dogma' van wat de enig mogelijke methode is om kleipijpen in serieproductie te vervaardigen. 2 Saksen: Terra Incognita. De herontdekking van andere, vroege kleipijptechnleken. Een hoogstverbazingwekkend aspect omtrent de vondsten in Saksen vormen de kenmerken van tot op heden voor kleipijpen onbekende, respectievelijk niet voor mogelijk gehouden technologische bijzonderheden. De nu volgende beschrijving berust op het onderzoek van wat in Görlitz aan het licht kwam en bovendien van nog niet eerder gepubliceerde vondsten uit Bernstadt, Freiberg en Zittau (9) die op grond van talrijke bewerkingssporen veel van hun ontstaansproces prijsgeven. Daarbij komen sterke afwijkingen bij de gebruikelijke gang van zaken aan het Jicht of ziet men zelfs volledig nieuwe productie-technische paden bewandeld worden. De nieuwe technieken hangen eng met elkaar samen en treden voor een deel bij dezelfde objecten op; voor een goed overzicht worden ze hier een voor een beschreven. Vooraf moet gezegd worden dat de exacte locatie van productieoord(en) nog niet bekend is, maar dat het ontstaan ervan zeker in het oosten van Saksen gezocht moet worden. Een grove of eventueel nauwkeurige datering is pas mogelijk ais alle vondsten bewerkt zijn. Grof gezegd kan wat de datering betreft een tijd rond 1640/50 tot ongeveer 1680 aangehouden worden. 7 Gerber: Wohltaten, pag. 325 8 Wltkowska: Fajkl; Usowa: Zblór 9 Vgl. voor Görlltz Kügler: Schönhof, pag. 92 e.v. ; fragmenten uit het Heimatmuseum Bernstadt; vondst van Bernd standke/Frelberg. Een gedetailleerde bewerking van de opgraving van het Landesamt für Archöologie Dresden bij het SalZhaus In Zittau 2000/2001 (Grabungsnr. 21-05) is nog In voorbereiding. 1559
2.1 Met de hond gemaakte versieringen op koppen van kleipijpen Bij de vondsten uit Görlitz valt - naast de op zich al ongewone cylindervormige ketel en de apart aangezette, rondgebogen steel - ook de manier van kopversiering op (afb. 7), die in twee op elkaar lijkende varianten optreedt (10). Het uit horizontale, rondlopende groeven en andere bandmotieven bestaande decor, zoals op stelen, werd pas ood.a:t de pijp uit de vorm was genomen met de hand afgerold. De motieven overlappen elkaar of verlopen lichtelijk schuin naar de as van de ketel, zoals ook bij dergelijke versieringen op stelen te zien is. Van deze markante typen, een combinatie van een vreemde ketelvorm met een ongewoon decor, zijn meerdere parallellen in Saksen gevonden (afb. 2). De exemplaren uit Freiberg en Bernstadt vertonen steeds dezelfde, geëikte versieringen, maar wijken wat uitvoering en ketelvorm in geringe mate van elkaar af. Daarom kan men uitgaan van een in meerdere werkplaatsen geproduceerd en regio-overschrijdend bekend pijpentype. Dat de 'familie' van dit oertype groter moet zijn geweest, laat een fragment uit Zittau zien, die motieven van de beide varianten uit Görlitz (afb. 7) met elkaar combineert (afb. 3). Voor zulke met de hand ingedrukte ketelversieringen kon slechts één gepubliceerde parallel uit Breslau gevonden worden (11 ). 2.2 Verbuiging van de steel na het doorsfeken van het rookkanaal Als in een geheel gevormde kleipijp de zogeheten weier door de steel tot in de ketel wordt gestoken om het rookkanaal met de kop te verbinden, ontstaat in de tegenoverliggende wand van de ketel meestal een putje, aangezien ketel en steel steeds een verschillende hoek vormen (afb. 4a). Bij bijzonder veel ketelfragmenten uit Görlitz valt echter op, dat de wanden tegenover de doorsteek zulke sporen niet vertonen. Het gaatje bevindt zich integendeel onderaan de bodem van de ketel en verloopt enerzijds parallel in de lengteas van de ketel of een beetje scheef, zoals de insteeksporen aantonen, die van onder uit in de richting van de bovenrand bedoeld zijn (afb. 5). Tegelijkertijd zijn er opvallend veel vingerafdrukken te vinden op de plek waar de verbinding tussen steel en ketel plaatsvindt. Uit deze merktekens kan men opmaken dat bij de vondsten uit Zittau (ketelmet-steel) vóór het doorsteken in een zeer vlakke hoek uitgevoerd moet zijn geweest (afb. 4b). Pas daarna werd de steel met de hand in de gewenste positie gebracht. Bij de vondsten uit Görlitz komt het rookkanaal loodrecht uit de bodem van 10 Kügler: sèhönhof. pag. 93 e.v" variant 1: cat.nr. 5-7. hier afgebeeld cat.nr.6: variant 2: nr. 8 11 Wltkowska: Fajki 1560
Afb. 1 a b Afb. la Görlitz variant 2 lb Górlitz variant 7 Afb. 2 Górlitz variant 1 Afb. 2 uit Bernstadt bij Zittau Afb. 3 Mogelijk bij elkaar horende kop- en stee/fragmenten van een pijp met een geleidelijke overgang van kop naar steel. Zittau. Sa/zhaus Afb. 4a, b, c a Het doorsteken van het rookkanaal bij gebruike/ijk gevormde pijpen b bij vlakke hoeken met putje in de wand c zonder putje in een rechte lijn 1561
.. 4a 4b t 4c Afb. 4 1562
Afb. 5 Het gaatje van het we/eren bevindt zich onderaan de bodem van de ketel en verloopt parallel in de lengteas of enigszins scheef de ketel en de wanden vertonen totaal geen putjes, zodat kop en steel zich bij het weleren op één lijn moeten hebben bevonden (afb. 4c). Vandaar dat de steel gebogen Is en de pijp geen hieltje heeft. Slechts in één geval is vastgesteld dat het rookkanaal bij het buigen van de steel ovaal samengedrukt werd (afb. 7). 2.3 Het samenvoegen van apart gevormde ketel en steel De werksporen aan deze vondsten laten echter nog een andere, veel verdergaande conclusie toe: bij veel pijpen van de genoemde vondstcomplexen werden ketel en steel met de hand samengevoegd, nadat men ze eerder afzonderlijk gevormd had. Voor de vorm van de kop zelf kunnen twee varianten aangewezen worden. 2.3. l In een vorm gemaakte koppen Opvallend is dat de betreffende pijpenkoppen meer dan normaal sterk ingedrukt zijn, dat deze druk- en strijksporen door vingers gemaakt zijn, dat ze al eerder aangebrachte kopversieringen uitwissen en dat de merkwaardig kleine en spits toelopende hieltjes eveneens zeer onregelmatig en pover gevormd zijn (afb. 6). De lengteas van de pijpen is vaak gekromd, de daarbij behorende steel van onregelmatige sterkte. Kop noch steel vertonen vormnaden. Juist bij de ketelaanhechting waar deze in vormen gemaakte pijpen hun grootste diameter hebben, is de steel dikwijls Ietwat Ingesnoerd. Het oppervlak van de pijpen is ruw, overal bedekt met vingerafdrukken en laat geen spoor van verglazing zien. Alles bij elkaar duldt het hele voorkomen niet op een reguliere oorsprong van vervaardiging door middel van een pijpenvorm. 1563
De voornaamste waarnemingen zijn gedaan bij de breukplaatsen zoals die bij andere pijpen op deze wijze nog niet bekeken konden worden, maar die in het materiaal van Zittau de regel uitmaken (afb.7). Pijpen uit een tweedelige vorm behouden bij breuk meestal een stukje van waar de steel begint, omdat de steel materiaaltechnisch gezien in de regel eerder op een dunnere plaats zal breken dan direct aan de kop. Stelen van het complex uit Zittau braken daarentegen doorgaans onmiddellijk bij de kop af. Daardoor ontstond een ovale, inwendig gladde breuk, aan de buitenkant omgeven door een ringvormige scherpe kant - met andere woorden: inwendig de opengelegde ketelwand, en van buiten een rest van de aangehechte steel. Zulke breuken zijn typisch voor samengevoegde onderdelen zoals men die dikwijls bij keramiek tegenkomt. Bij een slordige samenvoeging gaat het materiaal geen sterke binding aan en vormt deze bij grote druk de zwakste plaats. Alles bijeengenomen laten de vondsten de conclusie toe dat QJ.le.en de ketels van deze pijpen in een vorm gemaakt werden. De stelen werden met de hand gerold, doorboord en vervolgens aan de kop gevoegd, waarbij men de overgang van kop naar steel met de vingers gladstreek. De hieltjes werden bij deze manier van werken waarschijnlijk met de hand uit de steel gedrukt of juist speciaal aangezet, gezien hun onregelmatige vorm maar meer nog vanwege hun positie ver op de steel en op grotere afstand van de kop dan gebruikelijk is (afb. 6). De beschadiging van de al aangebrachte ketelversiering bij het vastzetten van de steel laat zien, dat de koppen bij de Zittau/Bernstadt vondsten 'llQQ[ het monteren versierd werden (zie verder), ofschoon dit voor wat betreft de kwaliteit van het eindproduct contraproductief is. Deze bevindingen werden voor de eerste keer vastgesteld naar aanleiding van talrijke fragmenten van het Zittau Salzhaus-complex. Nieuwe vondsten met gelijksoortige ketelvormen en decors uit Bernstadt laten dezelfde kenmerken zien. Bij een terugblik op al gepubliceerd materiaal kunnen twee vondsten uit Leipzig geciteerd worden die enige van de beschreven kenmerken bezitten en mogelijkerwijs op dezelfde manier totstandgekomen zijn (12). Aangezien beide een stukje steel behouden hebben en dus de opvallende breukplaats aan de kop missen, scheen het te gaan om tot nu toe slechts achteloos bewerkte vroege vondsten, maar op grond van nieuwe inzichten uit het oosten van Saksen openen zich veel verder reikende interpretatiemogelijkheden. 2.3.2 Op de schijf gedraaide koppen De pijpen met cylindrische ketels uit Görlitz (afb. 7) houden nog een andere verrassing in. Bij twee fragmenten (13) konden aan de binnenwand on1564
Opvallend is dat deze pijpenkoppen met de vingers ingedrukt zijn. De kleine en spits toelopende hieltjes zijn onregelmatig en pover gevormd. De breukvlakken laten duidelijk zien dat de koppen en de stelen apart gevormd zijn. Pijpen uit een tweedelige vorm behouden bij breuk meestal een stukje van de steel. 1565
miskenbaar draaisporen vastgesteld worden! De binnenkant van de kop vertoont onderin typische draairingen, zoals die vaak in gedraaide potten zichtbaar zijn. De hele binnenketelwand is bovendien met zeer fijne groeven bedekt. Deze sporen zijn op grond van de geringe grootte van de objecten en de fijne kleisoort slechts licht ingedrukt maar toch duidelijk herkenbaar. Ze lopen gericht horizontaal en zijn op geen andere manier dan met een draaiende vinger of instrument aan een snel ronddraaiende ketel voort te brengen. De gewone manier om de binnenkant van een kop te vormen, namelijk door middel van een stopper en de nabewerking van het gat in het rookkanaal met de hand, leveren andere sporen op die onvermijdelijk verticaal of scheef verlopen. Bij de overige fragmenten van dit keteltype uit Görlitz, Bernstadt en Freiberg waren deze sporen niet zo duidelijk maar in beginsel wel waar te nemen. Hieruit kan men concluderen, dat het keteltype met de beschreven rolstempelversiering (afb. 1 e.v.) op de draaischijf ontstaan is. Afgezien van de beschreven sporen komt ook de cylindervorm van de kop overeen met deze manier van werken. Tenslotte is bij twee fragmenten de binnendiameter bovenaan smaller dan aan de onderkant. Dit had door een stopper zo niet gekund. In tegenstelling tot eerder hierboven beschreven Zlttau/Bernstadt vondsten werd bij de ketels van het Görlitz-type de kopdecoratie oo het aanbrengen van de steel afgerold zoals het overlappen van druk- en strijksporen aan de steelaanhechting laten zien. In verband met deze nieuw ontdekte techniek van pijpenkoppen op de draaischijf te vervaardigen en daarna de steel eraantoe te voegen, is een schriftelijke bron wel interessant. In "Trunckende Trunkenheit", een voor die tijd typisch antirookpamflet, schrijft Sigmund von Birken in 1658: "Loot ons toch ook eens bekijken hoe het toebockdrinkgerei, de rookt/uiten, de werktuigen van dit dolle gezuip! de gewone van klei, de beste van Engels krijt, werden gemaakt. Alle pottenbakkersschijven zijn daarvoor in gebruik en alle kraampjes ermee gevuld" (14). Helaas vermeldt Birken niet waar hij dit gezien heeft, maar toch is deze uitspraak In het licht van de nieuwe vondsten van grote betekenis. Als het om een werkelijk waarneming gaat, is het draaien van pijpenkoppen in twee ver uiteenliggende Duitse gebieden daarmee bewezen: van een vermoedelijk Zuid-Duitse plaats (Neurenberg?) schriftelijk, en in het oosten van Saksen door vondsten. Het zou wel eens een zeer spannend hoofdstuk van 12 Kluttig-Altmann: Zwelter Vorberlcht, pag. 18. afb. 9; Becbachtungen. pag. cat.nr. 20 13 Kügler: Schönhof, blz. 93 e.v" cat.nr. 6 e.v. 14 Blrken: Trunkenhelt, pag. 21 (of 20 van de heruitgave). voor de biografie t.a.p" pag. 231 e.v.; vgl. Kügler: Pfelfenböckerei, pag. 43 1566
toekomstig onderzoek kunnen zijn deze eerste verwijzingen na te pluizen en gericht naar verdere bewijsstukken voor deze nu opgedoken alternatieve techniek te zoeken. 3. Conclusies Samenvattend kan gesteld worden dat er voor de gangbare techniek van de dubbele pijpenvorm tot op heden onbekende alternatieven bestonden, die midden c.q. tweede helft van de l7e eeuw in het oosten van Saksen en de aangrenzende gebieden verspreiding gevonden hebben. Deze eerste waarnemingen zijn een begin voor gelijksoortige observaties - in de regio alsook daarbuiten. Afsluitend enige gedachten over de motieven om deze voor die tijd vreemd aandoende (nood)technologie aan te wenden. Het draaien van pijpenkoppen kan samenhangen met de onbekendheid met of het niet kunnen verwerven van pijpenvormen, en verder met een sterke verstrengeling van het handwerk van de pijpenmaker met dat van pottenbakker. Pottenbakkers konden zo een deel van hun kennen en kunnen bij het pijpenmaken inbrengen om daarmee een nieuwe afzetmarkt te creëren. Het eindproduct is attractief en niet minder van kwaliteit dan de op 'normale' wijze geproduceerde pijpen, voor zover dit uit de onderzochte fragmenten naar voren is gekomen. Omdat deze pijpen geen hieltje hebben en over het algemeen groot zijn, beïnvloedt het aanbrengen van de steel de vorm van de kop niet zo nadelig als dat het geval Is bij kleine koppen die met de hand versierd worden. Het aantal vondsten, vooral echter de pas onlangs bekend geworden verschillende vindplaatsen, duiden voor a!le beschreven 'curiosa' niet op een sporadisch experiment van een of meerdere pijpenbakkers, maar op een op klanten gerichte productie over een tijdruimte van meerdere jaren of decennia. Het aantal vindplaatsen wijst bovendien niet naar een afzonderlijk geval, maar op een heel gebied van producenten die op dezelfde manier werkten. Als enerzijds zulke technieken, die de kwaliteit van het eindproduct ontegenzeggelijk beperkten, de handarbeid zwaarder maakten maar in ieder geval ook duidelijk verbeterden, gedurende lange tijd aangewend werden en anderzijds klanten een zeer lage kwaliteit accepteerden, komen we tot de volgende conclusies: • De techniek van kop en steel apart te vormen en aan elkaar te zetten ontstond niet als een verbetering van een eerder bekende productietech-- nologie, maar uit een dwangpositie. • Deze dwangpositie kan gegrond zijn op de onbekendheid van de gangbare technieken en de wens om kleipijpen te fabriceren. Ofwel draalden de pijpenmakers de kop als een potje op de schijf, ofwel maak1567
ten ze mogelijkerwijs gebruik van gebroken, geïmporteerde pijpenkoppen, maakten daaNan vormen en begonnen te produceren in de mening dat de steel van de pijp er daarna gewoon aan toegevoegd werd. • Als de klanten deze producten waaNan de kwaliteit duidelijk minder is dan andere Duitse pijpen in de 17e eeuw accepteerden, hadden ze vermoedelijk geen andere keuze of kenden ze beter gezegd geen andere pijpen. Alles bij elkaar genomen levert het voor Saksen belangrijke resultaten op die ook voor het klelpijpenonderzoek in de rest van Duitsland van grote betekenis zijn: • Er bestond in Oost-Saksen in de 17e eeuw in tot op heden nog niet exact te lokaliseren plaatsen een onafhankelijk ontwikkelde techniek. Daarmee veNalt als tussenstation een technologieovername vanuit de Nederlanden en andere Duitse plaatsen door rondtrekkende handwerksgezellen. De nleuwe technologie ontstond op grond van een sterke lokale en regionale vraag naar kleipijpen en was ondanks zekere beperkingen wat betreft effectiviteit en kwaliteit geschikt zich voor lange tijd te handhaven en een regionale of zelfs supraregionale markt van producten te voorzien. • Voor het eerst is vastgesteld dat pottenbakkers kleipijpen maakten volgens een aan hun handwerk gerelateerde techniek. Daarmee worden archivalische verwijzingen van verbanden tussen beide beroepsgroepen ondersteund. • De kleipijpenproductie van Saksen in de 17e en 18e eeuw was in veel meer plaatsen gevestigd dan tot op heden werd aangenomen. • De Nederlandse export naar Duitsland had een veel geringere omvang dan tot op heden verondersteld werd. Veeleer moet krachtiger dan tot nu toe uitgegaan worden van lokale en regionale productie. Deze producten . wijken in de l 7e eeuw voor een deel typologisch duidelijk af van de geïmporteerde pijpen, terwijl ze in de 18e en 19e eeuw de Goudse voorbeelden perfect imiteren. De ontdekking van deze tot op heden onbekende technieken en wel in zo'n korte tijd maakt twee dingen duidelijk. Ten eerste dat een gewest als Saksen dat zoals menig ander Bondsland op het gebied van kleipijpen pas onlangs - en dan nog summier - onderzocht is, voor zeer grote verrassingen kan zorgen, en hoezeer ons totaalbeeld van de kieipijp op onderzoeksniveau maar een tussenstand is, ook als het 'totale' onderzoeksplaatje in Nederland wat anders suggereert. En ten tweede dat er zelfs, als het om een zo goed beschreven aspect als de technische kant van het klelpijpenonderzoek gaat, voortdurend reden is dieper naar achtergronden te vragen en nauwkeuriger te obseNeren. 1568
Literatuur: - Birken, Sigmund von: Die Trunckene Trunkenheit. Eine, ous Jocobi Bolde P. Soc.J. Loteinischem gedeutschte Sotyra oder Straft-Rede wider den Missbrouch des Tabaks. (Textausgabe der l. Auft. Nürnberg 1658). In: Sigmund von Birken: Die Trunckene Trunkenheit. Mit Jacob Baldes "Satyra Contra Abusum Tabaci". Mit einem ausführlichen Nachwort, hg. von Karl Pörnbacher. München 1976. S. 5-158. - Gerber, Christian: Die Unerkannten Wohlthaten Gottes .. . Dresden und Lelpzig 1720. - Kluttig-Altmann, Ralf: Beobachtungen zur Technologie manueller Stlelverzierungen an Tonpfeifen. Mit einem Beitrag von Martin Kügler. In: Knasterkopf. Bd. 14/2001, S. 32-49. - Ders,/Kügler, Martin: Bewegung in Sachsen. Ein Beitrag zur Emonzipation der deutschen Tonpfelfenforschung. In: Knasterkopf. Bd. 16/2003, S. 88-98. - Ders.: Tonpfeifen in Leipzlg - Zweiter Vorbericht Ober die Neufunde seit 1990. In: Knasterkopf. H. 13/2r:JYJ, S. 10-28. - Ders.: "Hirdurch zihet man den rauch ins Maull". Tonpfeifen ous Leipziger Stodtkerngrabungen 1992-2r:JYJ in Kontext ihrer typologischen und kulturhistorischen Entwicklung. In: Arbeits- und Forschungsberichte zur söchsischen Bodendenkmalpflege. Bd. 44/2003, s. 239-263. - Ders.: Tonpfeifen in Leipzig - (vorlaüflger) Abschluss einer Fundoufnahme. Ein sehr früher Pfeifenböcker in Leipzig. In: Knasterkopf. Bd. 16/2003, S. 113-116. - Kügter, Martin: Pfeifenbäckerei im Westerwald. Die Geschichte der Pfeifenböckerei des unteren Westerwaldes von den Anföngen urn 1700 bis heute. (Werken und Wohnen, Bd. 22). Köln 1995. - Ders.: Tonpfelfen aus dem Schönhof zu Görlitz. In: Knasterkopf. Bd. 15/2002, s. 90-95. - Ders./Weidner, Moren: 16. Tagung des Arbeitskreises Tonpfeifen 2002 in Grimma. In: Knasterkopf. Bd. 16/2003, S. 6 ff. - Ders.: Tonpfeifen. Ein Beitrag zur Tonpfeifenböckerei In Deutschland. Quellen und Funde ous dem Kannenböckerlond. Höhr-Grenzhousen 1987. - Lisowa, Eleonora: Zbi6r fajek odkrytych podczos boda ratowniczych no trosie W-Z we Wroclawiu (Die im Laufe von Rettungsarbeiten auf der 0-W Trosse in Wroclaw explorierte Tabakpfeifensammlung). In: Silesia Antiqua. Tom XY..V. Wroclow, Warszawa u.o. 1983, S. 125-136. - Witkowska, Teresa: Fajki Bodan archeologlcznych na placu Dominikonskim we Wroclawiu. (Pfeifen ous den orchöologischen Untersuchungen ouf den Dominikanerplotz in Bres!au). In: Silesia Antiqua. Tom XXXIX. Wroclaw 1998, S. 283-336. Adressen - Ralf Kluttig- Altmann M.A., Zum Kleingortenpork 41, 04318 Leipzig, e-mail: [email protected] - Dr. Martin Kügler, Bergstrosse 3, 02826 Görlitz, e-mail: [email protected] -Alle tekeningen en foto's: Ralf Kluttig-Altmann - Vertaling: F. Kompier 1569
LITERATUURSIGNALEMENTEN door M. Rutten • "Pollock of Manchester: three generotions of cloy tobocco pipemokers" is de titel van een nieuwe studie van S. Paul JUNG jr. Jung heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de familie Pollock en de geschiedenis van de pijpmakerlj van 1870 tot eind 20e eeuw. Een lezenswaardige studie van cultuurhistorisch belang. Rijk geïllustreerd en onder meer ook veel aandacht voor de relatie met andere pijpenbakkers (zo werd nog in de recente jaren tachtig aan Van der Want geleverd) Uitg. Archoeopress, Oxford, onder de zorg van David A Higgins; 390 pagina's. BAR British Series 352, 2003. ISBN 1 84171 528 X. Te bestellen bij Dr. David Hlggins, 3 Clarendon Róod, Wallosey, Merseyside, CH44 8EH voor i. 45 incl. verzendkosten. - Naar aanleiding van de gelijknamige tentoonstelling verscheen "In Gorcum gebakken, aardewerk, kleipijpen, wandtegels" met onder meer (op blz. 40 t/m 55) het hoofdstuk De Pijpmakerijen door Hans van der MEULEN, de auteur die al diverse publicaties over de Gorinchemse pijpennijverheid verzorgde. Uitgave Historisch en eigentijds Gorcums museum, 2003, 144 blz.; ISBN 90 76940 2 7; € 19,95. - Van de CD-rom met Kleipijpen uit Zutphen van Jan van OOSTVEEN (zie PKN 99), blz. 1450) verscheen een geactualiseerde tweede versie. Te bestellen bij het bureau Archeologie van de gem. Zutphen ([email protected] of 0575-510229) voor de luttele som van€ 5,-. - In Pipes and Tobaccos, winter 2004 verscheen van de hand van Ben RAPAPORT "Unsolved History: the meerschaum company of America, an early 20th century mining venture In New Mexico". • Ter gelegenheid van de tentoonstelling "Rookgordijnen, roken in de kunsten: van olieverf tot celluloid" verscheen een rijk geïllustreerde, lezenswaardige catalogus. Daarin een tiental aan roken gerelateerde opstellen (van uiteenlopend niveau). In het bijzonder noem ik de informatieve bijdrage van Eddy de JONG: Vluchtige rook vereeuwigd, betekenissen van tabaksgebruik in zeventiende-eeuwse voorstellingen. Uitg. Kunsthal Rotterdam, 2003, 208 pagina's. ISBN 90 76588 64 3. € 29,50. - "An illustroted encyclopaedia of post-revolution Havana cigors" is een kloeke - kilo's zware - en in relatie met de tekst overdadig geïllustreerde studie van Min Ron NEE (m.m.v. Adriano MARTINEZ RiUS) over alle bekende Cubaanse sigarenmakers. Van elk bedrijf een uitvoerige beschrijving van te leveren sigaren, maar veelal ook een beknopte beschrijving var, de geschiedenis van het merk (waarmee deze uitgave het niveau van koffietafelboek overstijgt). Gebonden, 492 pagina's. Uitg. lnterpro Business Corporation, 2003. Verkrijgbaar bij Hajenius Amsterdam,€ 100,-. Tot slot: • Urzula OLBROMSKA maakte een catalogus van Marek Stanielewicz's pijpencollectie, die vanaf september, gedurende een jaar, in het Nationaal Museum van Przemysl (Polen) stoot opgesteld. De tentoonstelling maakt onderdeel uit van een serie exposities onder de naam "The best pipe collections". Het boekje, getiteld Fajki ze zbiorow Marek Stanielewicz, bevat enige (14) mooie foto's van pijpen; de tekst Is overwegend Pools met een Engelse samenvatting over het museum en de tentoongestelde collectie. ISBN 83-917 705-1-6, ~.PR.-em.y.fil..Q! 1570
HEEFT DE PKN NOG TOEKOMST? JA/NEEN/GEEN MENING Al eerder en ook weer tijdens de pijpendag van 11 oktober 2003 hebben Fred TYMSTRA en Hans van der MEULEN laten blijken dat zij na ruim vijfentwintig jaar organiseren en bedenken, duwen, trekken en sleuren de PKN-kar nu echt - en het is ditmaal heel serieus - meer aan anderen willen overlaten. Fred verzocht de aanwezigen een formulier in te vullen met de vraag of betrokkene zich in de toekomst op deelterreinen voor de PKN zou willen inzetten. De formulieren zijn door - uiteraard weer - Fred geïnventariseerd. Resultaat: de PKN kan zich gelukkig prijzen, dat een behoorlijk aantal PKN-ers bereid is in de toekomst hand- en spandiensten te - blijven - verrichten voor de vereniging. Naar aanleiding hiervan zijn op 8 februari j.l. Andy de Bruijn, Jan van Oostveen en ondergetekende op een centrale en behagelde plaats samengeschoold met Fred en Hans. Beide grondleggers willen hun taken geleidelijk overdragen aan anderen, maar blijven gelukkig bereid om zich in de toekomst - echter wel minder intensief - voor de PKN in te zetten. Algemeen zorg punt is dat het aantal leden de laatste jaren gestaag terugloopt, een verschijnsel waar overigens tal van verenigingen mee te kampen hebben. Voorts bleek het steeds moeilijker om vrijwilligers te vinden die activiteiten voor hun rekening willen nemen. Naar aanleiding van 11 oktober mag echter worden aangenomen dat veel PKN-ers zich ook in de toekomst zullen blijven inzetten. Het trio Andy, Jan en Michiel - met als permanente adviseurs Jos Engelen, Fred en Hans - zal pogen in de eerstkomende jaren de PKN-activiteiten als volgt te coördineren: - Jan zal, bijgestaan door een aantal correspondenten en auteurs, de zorg voor de PKN-nummers op zich nemen; - Andy zal zich, eveneens bijgestaan door een aantal PKN-ers, primair belasten met de zorg van de jaarlijkse PKN-dag en eventuele andere PKN-activiteiten; - Ondergetekende zal - idem dito - de zorg voor de financiên, de correspondentie, de ledenadministratie en -werving coördineren. Degenen die zich op 11 oktober via de invulformulieren tot bijzondere inspanningen/participatie bereid hebben verklaard [namens alle PKN-ers dank daarvoor!], worden inmiddels benaderd om tot concrete afspraken en inzet te komen. In de komende maanden zal, zo mag worden verondersteld, duidelijk worden wat de PKN-koers voor de komende jaren zal zijn. Behouden wij een kwartaalmagazine of gaan wij naar een jaarboek? In zwart-wit of ook in kleur? Vinden we andere fondsen en kan de jaarlijkse verenigingsbijdrage zo laag blijven als nu nog het geval is? Blijven we bij een jaarlijkse PKN-dag of komen er ook tussentijdse activiteiten? Enzovoorts, enzovoorts. Heeft u zich op 11 oktober aangemeld, dan hoort u nader. Krijgt u alsnog de kriebels en wilt u zich ook meer inzetten voor de PKN, neem dan contact op met Andy, Jan of ondergetekende Michiel Rutten 1571
AANVULLING OP DE "PIJPEKOP VAN JUT" door îheo Bottelier Bladerend door oude nummers van de PKN kwam ik weer de pijpenkop tegen met de portretten van de twee vermoorde dames in Den Haag (Smiesing 1980-1983). Omdat ik eenzelfde pijpenkop bezit met wat aanvullende historische gegevens, werd besloten om een en ander op papier te zetten. Op de pijpenkop staan de portretten van mevrouw W. Th. van der Kouwen te Cate en haar dienstbode Helena Beelo. De pijp Is vervaardigd door G.J. Waagenaar te Gouda. Deze pijpen werden, blijkens een advertentie uit 1875 In het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad nr. 297, door Waagenaar te koop aangeboden. Deze pijpen moeten gezien worden als een teken van gerechtigheid voor de brute moord op beide dames in 1872. In 1875 wordt de dader gearresteerd, in hetzelfde jaar brengt Waagenaar de pijp met hierop de portretten van beide dames op de markt. Mevrouw Van der Kouwen te Cate bewoonde een statig huls aan de Bocht van Guinee waar ze een zekere stand ophield, omdat ze in het bezit was gekomen van een nalatenschap van F 50.000. Daarvan had ze dit huis gekocht en de rest gestoken in sieraden en aandelen. Als haar vriendinnen op bezoek kwamen, moesten deze met het dienstmeisje in de salon plaatsnemen waarna een grote zwarte tas op tafel werd gezet. In deze tas zaten schitterend uitgevoerde effecten die door allen werden bewonderd en daarna weer werden opgeborgen, vervolgens kwamen de sieraden aan de beurt, dit herhaalde zich bij elk bezoek. Op 12 december 1872 werd mevrouw te Cate en haar dienstmeisje Leentje vermoord. Navraag bij de vriendinnen leverde op dat behalve alle Juwelen voor tenminste F 20.000 aan bankbiljetten en zeker voor het dubbele aan effecten was verdwenen. Van de dader ontbrak elk spoor. 1572
Door verraad kwam de zaak in 1874 aan het rollen, de politie kreeg het bericht dat Hendrik Jacobus Jut, 24 jaar, bij zijn terugkeer uit Afrika een hoeveelheid aan goud, zilver en juwelen had meegebracht, Hendrik Jacobus had een zoon en was getrouwd met Christina Goedvolk die vroeger als dienstmeisje bij mevrouw te Cate had gewerkt en dus van haar rijkdom afwist. Het duurde echter tot 28 april 1875 voordat beiden werden gearresteerd, aanleiding was een dronkemanspartij waarbij Jut verklaarde In Den Haag de dubbele moord te hebben gepleegd. De aanleiding tot de diefstal lag in het feit dat Hendrik Jacobus een onecht kind was van Maria Jut en op zijn papieren de aantekening had: 'vader onbekend'. Dat stak hem zo erg, dat toen Christina in verwachting van hem was en hij met haar wilde trouwen, hij de roof beraamde die tenslotte op de dubbele moord uitliep. Als de roof slaagde, kon hij met haar trouwen en zijn kind een goede naam geven, ook was hij meteen schatrijk (Jaarboek 89/90 Rijkspolitiemuseum Apeldoorn). Hendrik Jacobus Jut werd veroordeeld tot levenslang, (de doodstraf was jaren daarvoor afgeschaft) en Christina tot 12 jaar. Beiden moesten hun straf uitzitten in het tuchthuis te Haarlem. Dit gebouw werd gebouwd in 1609 en gesloopt in 1902. De fraaie poort van dit gebouw werd overgebracht naar het Frans Halsmuseum te Haarlem. Boven in de poort bevond zich een beeld met de voorstelling van De Liefde (Speet 1995). Jut stierf in 1878. Wie was deze Jut? Over hem zijn weinig gegevens bekend, hij werkte als kelner in het Pico hotel aan het Haagse Spui. Of Jut echt zijn achternaam was is onzeker, de verklaring van een woordenboek bij 'kop van Jut'geeft: moordenaar uit Jutland (Van Dale 1999). Na zijn dood werd zijn hoofd, ook wel kop, van zijn lichaam verwijderd en op sterk water gezet. Het heeft jarenlang in de anotomische afdeling van de Rijksuniversiteit van Groningen gestaan, tot studieopject voor studenten en voor de macabere nieuwsgierigheid van vele niet-studenten. In deze periode zal ook de kermisterm 'kop van Jut'zijn ontstaan. 1573
Christina heeft na haar vrijlating in 1888 de naam Munnerna aangenomen en bewoonde omstreeks 1905 in Haarlem een huis waarin zich een gevelsteen bevond voorstellende: DE LIEFDE. (Saillant detail is hier dat zowel Hendrik Jacobus Jut als ook later zijn weduwe in een pand waren gehuisvest waar de Liefde als beeld boven de ingang stond!) Zû ging altijd in het zwart gekleed en leek een keurig net vrouwtje. Toen ze echter ging Informeren naar een vrijgekomen woning in het hofje van Guurtje de Waal te Haarlem, werd ze door een andere woningzoekende herkend als de weduwe van moordenaar Jut. Toen er over haar informatie werd ingewonnen door armenopziener Nel Cornelis, bleek zij de ene man na de andere te verschalken: op 70-jarige leeftijd had zij in haar huis nog een verhouding met een 27-jarige tuindersknecht... Zij was stevig aan de drank en had op de schoorsteen een fles eau de cologne staan om de dranklucht te verdoezelen. Ook ging het gerucht dat zij met een pistool op zak liep. Na haar herkenning vertrok zij met onbekende bestemming (Steur 1986). Van de zoon waar eigenlijk alles om begonnen was, omdat Hendrik Jacobus hem een eerlijke naam wilde geven, is niets bekend. De hier afgebeelde pijpenkop komt uit dezelfde mal als de pijpenkop die wordt afgebeeld op pagina 68 in PKN 23. Op beide pijpenkoppen is een foutje zichtbaar dat zich bevindt boven de afbeelding van mevrouw Van der Kouwen. Om het portret is een kader aangebracht met enkele cirkeltjes. Rechts naast de bovenste cirkel bevindt zich het foutje in de vorm van een half cirkeltje. Ook zijn de maten van de koppen gelijk, hoogte: 47mm, breedte: 2,9mm en diameter monding: 24mm. Op de linker steelzljde is de naam van mevr. v.d. Kouwen met pareltjes omkaderd en op de rechterzijde die van H. Beelo. De naad van de rokerszijde is weggewerkt en vertoont een streepjesmotief, de andere naad is niet weggewerkt. Over de moordzaak is in 1970 een roman verschenen van J. Fabricius, genaamd: De kop van Jut. Foto's: J. van Rijsbergen Geraadpleegde literatuur: - Jaarboek Rijkspolitiemuseum Apeldoorn, Het Haagse volk eiste de kop van Jut, 1989/1990, p. 35 t/m 37. - Smiesing, P., Een bijzondere pijp, PKN 8, 1980, p. 2 t/m 3. - Smiesing, P. K., De pijpekop van Jut, PKN 23, 1983, p. 68 t/m 69. - Speet, B., Vijfhoek, Raaks en Doelen, 1995, p. 28. - Steur, A.G. van der, Arm in Haarlem, herinneringen van de Haarlemse armenopziener Nel - Cornelis, 1986, p. 62 t/m 64. - Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, 1999, p.1513 1574
CULEMBORG EN ZIJN LAATSTE SIGARENFABRIEK door Louis Bracco Gartner Dit keer gaat de sigarenrubriek over Culemborg waar een van de laatste sigarenfabrieken in Nederland staat en sigaren voor een groot gedeelte nog met de hand gemaakt worden. De Uefde voor het vak, waarvan sommigen zeggen dat je dat kunt proeven, zorgt dat de oude generatie van geen ophouden weet. Gelukkig doet al enige tijd een nieuwe generatie van zich spreken. Culemborg was een belangrijk centrum voor de sigarenindustrie. Tientallen grotere en kleinere bedrijfjes waren er gevestigd. Aan de Korte Meent en de Zandstraat (waar ook de sigarenfabriek van Van der Donk gehuisvest is) waren er meerdere te vinden zoals Van Heusden & Co" de Gebr. W. & J. van Kuik, Smits & Co. (later overgenomen door Co van der Donk) en de Gebr. van Meenen. Niet onbelangrijk is verder dat het beste vakblad "De Tabaksplant" binnen de tabaksbranche door Verschoor B.V. in Culemborg tot en met 1992 uitgegeven werd. Er verschenen meer dan 4100 nummers en het blad werd vele jaren gedragen door hoofdredacteur Arend Verhoeff. Hij was een bijzonder charmante en innemende persoonlijkheid, geroemd om zijn vakkennis en zijn vele goede contacten. Hij was ook internationaal waterpoloscheidsrechter en als zodanig kwam ik hem als speler tegen in het "Zwarte Plasje", in Hillegersberg Rotterdam, tijdens een veteranentoernooi. Voorzijde woonhuis, daarachter de fabriek 1575
Maar nu meer over de sigarenfabriek Havanna, eigendom van vader en zoon Van der Donk, gevestigd aan de Zandstraat 102 te Culemborg. Opgericht in 1919 door A.W. Smits en in 1952 door de huidige eigenaar Co van der Donk van zijn oom overgenomen. Samen met zijn vrouw en zijn zoon Richard runnen zij het bedrijf. De sigaren van Van der Donk zijn een begrip in Nederland bij de echte kenners. Deze gedeeltelijk met de hand gemaakte sigaren zijn pittiger en zwaarder dan de gemiddelde Nederlandse sigaar. Bij de verkiezing "de sigaar van het jaar" door het Nederlands Sigaren Gezelschap "Coupe-cigares" werden sigaren van Van der Donk dan ook meerdere malen gekozen tot de beste sigaar van het jaar. In 1991 was het de Panatella in de klasse senoritas die als beste werd gekozen en een jaar later eindigde de Half Corona als eerste. Samengesteld uit verschillende tabakken, verbouwd in Brazilië, Java en Cuba, zorgen deze sigaren voor de specifieke en herkenbare eigen smaak. Co van der Donk heeft jarenlang vastgehouden aan zijn formule van sigaren maken en nooit concessies aan de kwaliteit gedaan: "Het binnengoed is de ziel van de sigaar, daarin kun je je creativiteit kwijt. " Geholpen door een bijzonder goede neus voor het keuren van tabakken en het vakkundig inkopen van partijen bleef de kwaliteit gehandhaafd. Verder zorgde men ervoor dat de vraag groter bleef dan het aanbod, zodat tegen menig winkelier nee verkocht moest worden. Door de veranderde smaak van de sigarenrokers zijn de sigaren wel wat lichter geworden ten opzichte van de sigaren vlak na de oorlog. Co van der Donk zit vanaf zijn veertiende jaar in het vak. Tijdens de oorlog lag de productie stil omdat er geen tabak voorhanden was, maar daarna ging het bedrijf weer op de oude voet verder. De tijd lijkt nog steeds stil te zijn blijven staan. Het enige stukje moderne techniek in de werkruimte is het koffieapparaat, vertelt Co. 1576
Het fabriekje telt twee verdiepingen. Boven ligt een deel van de voorraad en worden er de sigaren afgewerkt en verpakt. Om minder goede oogsten op te kunnen vangen Is er genoeg voorraad tabak voor meerdere jaren. Trouwens, niet alle tabak ligt in het pand. Dit is een te groot risico. De buffervoorraad ligt in een apart pakhuis. Beneden vindt de productie plaats. De ouderwetse sigarentafels, waar men tegenover elkaar de tabaksbladeren stript (de nerf uit het midden van het tabaksblad haalt), worden verder gebruikt om het mooie maar zeer dure Sumatra dekblad om het bosje te wikkelen. De bosjes (blnnengoed en omblad) voor de kleinere modellen worden op de meer dan vijftig jaar oude machines gemaakt. Op de jonge Griek Giorgio na zijn het vooral een paar al lang gepensioneerde sigarenmakers die samen met de familie Van der Donk ruim 200.000 sigaren per jaar produceren. De bekende speciaalzaken De Graaft in Den Haag en later Van der Pigge in Haarlem (beiden ook hofleverancier) behoorden tot de vaste afnemers na de oorlog. Het Haagse sigarenhuis was zelfs tot 1974 vrijwel de enige afnemer van deze exclusieve sigaar die vooral in diplomatieke kringen gerookt werd. In 1946, tijdens het staatsbezoek van Sir Winston Churchill, is op verzoek van ons koninklijk huis een speciale sigaar voor hem samengesteld. Deze "Corona" maakt nog steeds deel uit van het assortiment. Co en Richard van der Donk 1577
Een sigaar van Van der Donk is naast de specifieke smaak ook te herkennen aan de persnaad die in de lengte over de sigaar loopt. Net als bij de fabricage van kleipijpen, voor zover ze uit een mal geperst worden waar de naad goed te zien is, is ook de persnaad bij de sigaren te zien als deze tussen twee vormplanken onder de pers gezet worden. Na 24 uur worden de sigaren een kwart slag gedraaid en gaan ze nog een aantal uren onder de pers. De sigaren worden dan in kistjes verpakt en gaan enkele dagen de droogkamer in waarna ze voor verzending klaar zijn. Een klein aantal winkeliers (dépositaires) hebben de alleenverkoop van deze bijzondere sigaren. Mevrouw Van der Donk zorgt voor de verzending en onderhoudt het contact met de klanten. In een bedrijf met zo'n lange traditie gebeurt natuurlijk ook wel eens iets bijzonders. Een van de mooiste anekdotes gaat over een vooNal dat net voor de oorlog plaatsvond. In die tijd werd soms de tabak bespoten met rum; deze sigaren waren in die tijd erg in trek. Jullie raden het al. Een van de knechten werd bij een controle door de meesterknecht laveloos op de grond gevonden. Nadat hij zijn roes had uitgeslapen werd hij op staande voet ontslagen. De toekomst voor Van der Donk ziet er weliswaar rooskleurig uit, maar voor de toekomst zullen toch nieuwe en jongere sigarenmakers opgeleid moeten worden. Deze opleiding kost veel tijd en dus ook veel geld en kan alleen binnen het bedrijf zelf gegeven worden. N.B. De sigarenmakerij van Van der Donk ontvangt geen groepen meer, omdat het te veel tijd kost. Maar de toevallige voorbijganger maakt grote kans"even een kijlge te mogen nemen. Het smalle steegje doorlopen, rechts van nr.102. MERKVERVALSING OP DUITSE PIJPEN (1) door F.Tymstra Zoals bekend werden Goudse pijpen in het verleden in andere landen nagemaakt vanwege hun kwaliteit en bekendheid. Goudse pijpen werden immers naar alle werelddelen geêxporteerd. Door merkvervalsing probeerden fabrieken een graantje mee te pikken. Bekend zijn de vervalsingen van het merk zelf, meestal op de hiel van de pijp. Minder bekend zijn vervalsingen d.m.v. een etiket of een tekststempel in de steel. Het gaat dan om aanduidingen dat de pijp in Gouda zou zijn gefabriceerd. Vooral bij Duitse producten komen we deze vervalsingen tegen in de tijd dot het de Duitse fabrieken het moeilijk hadden (1900-1935). Onlangs kwam ik in het archief stukken tegen waarin een kwestie aan de orde werd gesteld. Op 26 januari 1923 schreef de Nederlandsche Vereeniging van Aardewerkfabrikanten een brief aan de heer Franz Schwaderlapp die een "Tonwaren"fabriek had aan de Oude Schans 7 in Amsterdam. 1578
Weledele heer, Van verschillende zyden bereiken mij klachten in den laatsten tyd dat door U in Nederland worden geimporteerd pypen van Duitsch fabrikaat doch van Gouds model, waarop een blauw etiket is geplakt met de woorden "Pipes de Gouda" hetgeen de onjuiste indruk wekt, dat dit Nederlandsche pypen zyn. Ik sprak hierover reeds met uw afn.emer den heer de Ryk, Kloveniersburgwal, Alhier {grossier in Amsterdam (red.)} die een en ander erkende en dan ook voortaan pypen, van dergelyk opschriji voorzien, niet meer in den handel zal brengen. Gaarne zal ik omgaand van u vernemen of u deze(fde toezegging wilt doen en znakomen. Tot een mondeling onderhoud ben ik bereid te mynen kantore. Het antwoord van Franz Schwaderlapp komt op 31 januari. Hij vraagt zich af als de Vereniging dit niet toestaat, hoe het mogelijk is dat een Hollandse pijpenfabriek etiketten op haar pijpen gebruikt met opschrift "Pipes de Paris". Ook vraagt hij zich af waarom het niet verboden is op Hollandse producten benamingen als Keulsch aardewerk, Eau de cologne, Münchener bier e.d. te gebruiken. Op 3 februari krijgt hij antvvoord. Het is de Vereniging niet bekend dat een Hollandse pijpenfabriek etiketten met "Pipes de Paris" gebruikt. Evengoed zou dat geen recht geven om een dergelijke handelwijze ook te doen. De benaming "Goudsche pypen" is niet te vergelijken met de aangedragen voorbeelden. Verder is het etiket "Pipes de Gouda" in strijd met de waarheid en valt onder de strafbepalingen van artikel 328 nis, artikel 329 of 337 Wetboek van strafrecht. De Vereniging sommeert de verkoop van deze pijpen te staken omdat er anders acties dreigen in de vorm van een klacht of schadevergoeding. Op 8 februari schrijft Schwaderlapp dat hij bij zijn mening blijft, maar vindt het geen groot belang welk etiket op de pijp komt te staan. Hij zegt zijn fabriek de opdracht te hebben gegeven een ander etiket te verzorgen. De vereniging lichtte op 9 februari de firma Goedewaagen in over deze kwestie. De Duitse firma Klauer uit Baumbach gebruikte een stempel met de tekst GAUDASCHE SMOKE PIPE (een merkwaardige combinatie op een Duitse pijp) Bron: Streekarchief Hollands-Midden inv.nr. 903-451 Atb: Uit de collectie van de schrijver 1579