VRAAGBAAK: REACTIE OP HET MERK FS door P. Smiesing De oproep in Vraagbaak van nr. 103 van PKN aan verzamelaars of er ook elders in het land l 7e-eeuwse pijpen met het merk FS zijn gevonden, heeft twee positieve reacties opgeleverd. Lia Schouten uit Gouda meldde dat producten voorzien van dit merk uit Schoonhoven afkomstig zijn en dat zijzelf zo'n pijpje in haar verzameling heeft. Bovendien bevinden zich maar liefst achttien exemplaren met dit merk in de verzameling van de A.W.S. (Archeologische Werkgroep Schoonhoven). Zes pijpjes berusten bij het A.W.S.-lid Gerard Overbeek, terwijl Leen den Toon uit Schoonhoven eveneens een pijpje met het merk FS bezit. Al deze 26 pijpjes zijn in Schoonhoven gevonden, en aangezien een deel ervan niet berookt is, mogen we aannemen dat de FS-maker een Schoonhovense pijpenmaker is. In ieder geval hebben we uit de tekeningen in het vorige nummer en hieronder enigszins een idee hoe het model van de zeventiende eeuw eruit ziet. Van de heer Dick Pons uit Zwolle ontving ik de volgende mededeling. In zijn verzameling bevinden zich drie pijpfragmenten met dit ongekroonde merk, namelijk een steelfragment met hiel dat gevonden werd in Lopik, een geglaasde pijpenkop die gevonden werd in het centrum van Rotterdam, en een kop met steelfragment die in Maassluis gevonden is. Deze laatste vondst is èveneens geglaasd en vertoont op de steel vier ruitvormige stempels waarin in elk een lelie (zie tekening). Ook deze pijpen zijn zeer waarschijnlijk in Schoonhoven vervaardigd en vonden via de rivier de Lek hun weg naar rokers in Rotterdam en Maassluis. De vindplaats Lopik ligt slechts vijf km van Schoonhoven. Met dank aan Lia Schouten en Dick Pons. 1580
27e JAARGANG NR. 105 INHOUD PIJPENDAG 2004 LITERATUUR.SIGNALEMENTEN GOUDSEPIJPENINDUSTRIE IN DE 19E EEUW VARIA TABACOLOGICA 9: CHINESE WATERPIJP VRAAGBAAK: HET GULDEN VLIES GEVONDEN TABAKSTEELT IN NEDERLAND PERSBERICHT: GOUDSE GILDEBOEKEN PIJPENDAG 2004 Juli, 2004 1581 1581 1582 1597 1598 1600 1604 Onze Pijpendag zal dit jaar worden gehouden op 16 oktober 2004 in Gorinchem. De nieuwe werkgroep heeft voor elck wtit wils een gevarieerd programma samengesteld, beginnende met de traditionele stadswandeling, aanvang 10:30 uur en eindigend om 17:00 uur. Voor de liefhebbers kan daarna de dag worden afgesloten met een gezamenlijk hapje eten. Het volledig programma zal aan het volgend nummer worden toegevoegd en t.z.t. verschijnen op onze website. LITERATUURSIGNALEMENTEN door M. Rutten - D.H. DUCO publiceerde het artikel "Drie eeuwen tabakspijpen uit Alkmaar; een analyse van de kleipijpen na vijftien jaar stadskemonderzoek" in Vormen uit Vuur, mededelingenblad van Vrienden van ceramiek en glas, nummer 186/87 (2004/1-2), blz. 71-96. Te bestellen via www.vormenuitvuur.nl - D.H. DUCO publiceerde het artikel "Kleipijpen uit de eerste-generatie; mogelijkheden en onmogelijkheden bij het detennineren" in Westerheem, 53e jaargang, nummer 2, april 2004. - Jan van OOSTVEEN publiceerde "Kleipijpen gevonden te Dordrecht", een rapportage van een nijvere detenninatie van de bij het Dordts Archeologisch Centrum aanwezige pijpvondsten met onder meer 179 beschrijvingen van gevonden ( delen van) kleipijpen; februari 2004, 103 pagina's. Nadere info via [email protected] - Onlangs verscheen het 22e jaarboek (2004) van de Vrienden van het Tabaksmuseum WERVIK. In dit jaarboek is weer een groot aantal uiteenlopende artikelen van Vincent Verbrugge ("Tabak en Sport'; 'Lucky Strike: van groen naar wit pakje in 1940- 1942' en 'Als de rook is verdwenen: herinneringen aan Napoleon op rookattributen'); samen met Walter Leman schreef deze auteur "Over Delftse wandtegeltjes"; van een onbekende auteur overgenomen "Geschiedenis van de gebouwen van het Tabaksbcdrij f D'Heyghere in Menen"; van de hand van J. Leeuwrik is opgenomen ''Pijpfoudralen", een onderwerp waarover literatuur schaars is. Te bestellen bij het Tabaksmuseum Wervik (kosten€ 20,- incl. porto). - Op de valreep nog een droevig bericht: de DUNHILLCOLLECTIE is afgelopen mei in Londen geveild en daarmee is de gehele collectie helaas uiteengevallen. 1581
DE GOUDSE PIJPENINDUSTRIE IN DE 19E EEUW door Bregje de Wit Dit artikel is gebaseerd op onderzoek van bronnen die zich bevinden bij de Streekarchief dienst Hollands Midden te Gouda, vooral van corrspondentie van het gemeentebestuur, te vinden in de zogenaamde Bijlagen. Dat onderzoek heeft geleid tot een omvangrijk manuscript over de industrialisatie van Gouda gedurende de periode 1814-1914. De daarin voorkomende passages over de pijpenindustrie zijn voor het navolgende bewerkt en ingekort. De pijpenindustrie was lange tijd het hoofdmiddel van bestaan voor de inwoners van Gouda, maar rond 1750 begon haar achteruitgang (t). In 1750 hadden 29 pijpenbakkersovens nog doorlopend werk, er waren 374 pijpmakersbazen en fabrikeurs, ongeveer de helft van de inwoners van Gouda vonden hun bestaan in de pijpenindustrie en haar nevenbedrijven zoals de pottenbakkerij, mandenmakerij, kuiperij, kleimaalderij. Na 17 50 veroorzaakten concurrentie en protectionisme van andere landen een achteruitgang, die niet meer gekeerd kon worden. Toch heeft de Goudse pijpenindustrie haar bestaan nog zeer lang kunnen rekken. Hoe verging het haar gedurende de 19e eeuw, de eeuw waarin de meeste industrietakken zich vernieuwden en gemechaniseerd werden? De Franse tijd (1795 - eind 1813) In de Franse tijd werd de Nederlandse economie zeer nadelig beïnvloed door ernstige belemmering van handel en scheepvaart. In 1806 waren er in Gouda volgens één bron nog 140 en volgens een andere zelfs minder dan 130 werkende pijpenfabrieken. Het aantal werklieden in de pijpenindustrie zou 140 hebben bedragen. In 1808 waren er nog maar 12 pijpenbakkersovens, die op 2/3 van hun capaciteit werkten; de rest was afgebroken of stond stil. Er waren 179 pijpenmakerijen, waarvan slechts 124 nog geheel of gedeeltelijk werkzaam. Gouda had toen + 10.000 inwoners, en nog steeds was de helft daarvan werkzaam in de pijpenindustrie en aanverwante bedrijven, maar een groot aantal van die werknemers had "broodsgebrek'~ In het voorjaar van 1808 waren minder dan duizend mensen direct werkzaam in de pijpenmakerijen en dat getal zou in de loop van dat jaar nog gedaald zijn. In 1811 waren er 112 werkende pijpenfabrieken, maar zij hadden voor het merendeel minder personeel dan gewoonlijk. Het aantal bazen en werklieden bij elkaar bedroeg+ 1900. Voor 1812 benoemen de bronnen eveneens 112 fabrieken, waarvan er vele amper of niet werkten en de rest met veel minder mensen werkte dan het jaar ervoor. Men kwam op een totaal van + 1100 werklieden en bazen, ''lopende de rest ledig'~ Een andere bron noemt 750 werknemers. 1582
De cijfers zijn soms wat vaag en de aantallen kunnen schommelen. Zo zou het herstel van de vrije invoer van pijpen in Frankrijk in mei 1811 voor een kortstondige opleving hebben gezorgd, waardoor het totale aantal van werklieden in de pijpenfabrieken steeg van 1785 in mei tot 1900 à 19 50 eind juli. Alles bijeengenomen wijst dit echter op een dramatische achteruitgang (2) Meermalen gaf men te kennen, dat de ''pijpenfabrieken opgepropt zitten met pjjpen, en de fabrikeurs, beroofd van het gebruik en het omzetten van hun contanten, een na proportie ongelooflj;k aantal aan werkvolk hebben moeten cif danken, die thans ledz~ lopen, en veelal van de armenkamer bedeeld moeten worden, zodat bazen, die te voren honderd en meer mans-en vrouwlieden het brood verschaften, thans tot op 20 à 30 dezelve hebben vermindercl, hetgeen een kwj;ning veroor~aakt voor de he!fl onzer ingezetenen (. .. )" (3) Overigens is het tekenend voor de in feite slechts op vergane glorie gebaseerde status van de pijpenindustrie als "hoofdnering" van Gouda, dat zich ook in deze slechte tijden toch steeds nieuwe pijpmakersbazen aanmeldden om een bedrijf te beginnen (4). Als oorzaken van het verval werden genoemd de concurrentie in het buitenland, de zware buitenlandse belasting op de invoer van Goudse pijpen, de stijgende kosten van materialen en lonen, de ongunstige belastingen (op steenkool, pijpaarde, uitvoer van pijpen) en ''de tegenwoordige staat van steeds voortdurende oorlog" die de handel bemoeilijkte of onmogelijk maakte. Hierbij is het van belang te weten, dat de beste en duurste pijpen geëxporteerd werden, zodat juist de meest arbeidsintensieve en meest winstgevende productie wegviel (5). Als middelen om de pijpenindustrie te steunen noemde men beperking van de invoer van buitenlandse pijpen, vrije uitvoer van pijpen en verlichting van de belastingen, vooral van die op de steenkolen. Zo verzochten de commissarissen van het voormalig pijpmakersgilde in 1812 om gehele vrijdom of anders verlaging van de nieuwe stedelijke belasting op de st~enkolen. Zij begrepen wel, dat het stadsbestuur alleen gedreven werd door ''-jjver om zo spoedig mogelj;k in de dringende behoefte der gemeente te voor:{jen" en om ''de achterstallige schulden (welke reeds door gebrek aan welvaart zo hoog geklommen zjjnde) te best7?jden': Zij waarschuwden echter ''dat juist die personen, welke door de arbeid (zo veel en weinig als zulks dan nog zjjn moge) in gezegde fabrieken in kommer hun schraal brood verdienen, dezelfden zjjn, welke bij verlies van die arbeid, de lasten en behoeften der gemeente noodzakelj;k vermenigvuldigen" (6). Als belangrijkste oorzaak van de achteruitgang van de pijpenindustrie zag men in deze tijd evenwel de opheffing der gilden. Officieel waren de gilden afgeschaft door de Bataafse grondwet van 1798. Zij werden strijdig geacht met de nieuwe principes van vrijheid en gelijkheid. Gouda was een der steden die zich heftig tegen de afschaffing hebben verzet. In 1796 stuurden de Goudse gilden met die van Dordrecht, Amsterdam, Rotterdam, Haarlem, Leiden, Alkmaar, Hoorn, Schiedam, Delft en Purmerend, een verzoek om instandhouding der gilden aan de Nationale Vergadering. 1583
Daarin onderstreepten zij het nut van de gilden: zij boden steun in de concurrentie met het buitenland; zij vormden een stimulans en waarborg voor de kwaliteit van de producten; ze boden zekerheid en orde voor de gildeleden, de consumenten, de overheid en in zekere zin ook voor de werklieden IJ). Hoezeer het doel van de gilden - de handhaving der gevestige orde - als nadeel ook een fnuiking van alles wat nieuw was met zich meebracht, opheffing van het systeem zonder te voorzien in het gemis aan andere instanties of wetten die haar regulerende en controlerende werk konden overnemen zou zonder meer schadelijk zijn, zeker in deze tijd van economische achteruitgang. Dit verzet heeft de grondwettelijke afschaffing der gilden niet kunnen verhinderen, maar door haar hardnekkigheid èn doordat de wet allerlei hiaten vertoonde, heeft de gildepraktijk in sommige takken van industrie nog tientallen jaren haar bestaan kunnen rekken. In Gouda was het pijpmakersgilde daarvan een goed voorbeeld, al is haar bestaan na 1798 wel moeizamer geworden. De gilde-aanhangers konden bijvoorbeeld gebruik maken van de bepaling, dat er algemene wetten van politie konden worden uitgevaardigd indien dat nodig was om de goede orde te handhaven. Ook was er de mogelijkheid, bepalingen te maken ''tot het verzekeren aan iedere burger van deszelfs eer/gk bestaan"(S) De pijpenindustrie was lange tijd tamelijk afhankelijk van protectie, deels doordat ze een exportindustrie was, maar vooral ook door de belangrijke rol van het pijpenmerk. Sinds het ontstaan van de pijpenindustrie wedijverden de fabrikanten onderling om de beste kwaliteit af te leveren; aan het merk op de pijp herkende men de maker en pijpen werden dan ook op merk besteld. Een pijpenfabrikeur kon een merk erven, huren of kopen en er zelfs een hypotheek op nemen. Hij had er veel belang bij dat een ander niet hetzelfde merk mocht gebruiken (9). Het gilde hield hier toezicht op en bleef dat ook na haar officiële opheffing doen, hoewel haar autoriteit toen omstreden was. 1814 - 1830 Van het einde van de Franse overheersing tot de Belgische Opstand Na de beëindiging van de Franse overheersing eind 1813 beleefde de Goudse pijpenindustrie een opleving, die echter van korte duur was, hoewel de fabrikanten deden wat in hun macht was om de bedrijfstak voor verder verval te behoeden. In 1814, toen het officiële herstel der gilden weer ter sprake kwam, verzochten zij, onder leiding van Pieter Stomman, Bart de Pier en Cornelis Prince, de koning het herstel van de ''tevoren bestaan hebbende wetten en reglementen voor de piJPeefabrikanten en hun/ieder werkvolk': Bij het verzenden van een conceptreglement werd benadrukt: ''de dagelfjkse mis- /Huiken en het ondeugende gedrag van het arbeidsvolk maakt een rigoureuze wet van politie hoogst .noodzakelgk; zonder deze zuilen spoedig alle deze fabriqueurs de· bodem ingeslagen zyn en alle de pgpmakers zonder onderscheid - daar de eerste met de laagste als ineengescha1584
keld verbonden is - van alle middelen van bestaan verstoken worden (. . .) ''. De overheid gaf uitdrukkelijk te kennen, dat de voorheen bestaan hebbende bepalingen ''provisioneel(= voorlopig) en alleenl!Jk beschouwd als stedelijke politiewetten op de pf penfabrieken, zouden kunnen worden vernieuwd, mits echter uit dezelve al hetgene tot het .rystema der gilden betrekkelijk is, werd weggelaten, totdat vanwege het gouvernement over het al of niet weder invoeren dier gilden nader zal zjjn beslist" (10). Toch was het nieuwe reglement, dat in december 1814 werd vastgesteld, vrijwel gelijk aan de ''afgeschafte" gildewetten, hetgeen vooral te danken zal zijn geweest aan Pieter Stomman, die in eigen persoon de zaak van de pijpenfabrikanten bij de overheid bepleit heeft (11). Met dit reglement stonden de pijpenfabrikanten sterker tegenover degenen, die uit eigenbelang de pijpenindustrie schade toebrachten. Het jaar hierop, 1815, bracht een kleine stortvloed van bestellingen van pijpen voor het departement van oorlog. Zo werden in maart 270.000 korte pijpen besteld, die binnen veertien dagen in de vestingen Maastricht en Venlo afgeleverd moesten zijn. Helaas trad vertraging op door lekkage van de boot waarmee de pijpen vervoerd werden. Meer - grote en kleine - bestellingen volgden, bij elkaar van zo'n omvang dat, hoewel men zeker ook uit voorraad kon putten, meerdere fabrikanten met elkaar moesten samenwerken om alle pijpen op tijd te kunnen leveren. Door allerlei formaliteiten en misverstanden had de betaling ook nog heel wat voeten in aarde. Hoewel vererend en hoopgevend, zullen deze bestellingen al met al geen onverdeeld genoegen hebben opgeleverd voor de Goudse fabrikanten, vanwege de omvang, de korte levertijd, onduidelijkheden in de opdrachten, problemen met vervoer en onzekere betaling (12). Een structurele stimulans voor deze industrie vormden ze dan ook niet, ook al niet omdat het bij deze ene golf bestellingen bleef. Alleen de Belgische Opstand leidde nog tot een bestelling van 60.000 korte pijpen door het ministerie van oorlog, die door M. van Zutphen als laagste in schrijver voor f 275,- uitgevoerd werd (13) Het departement van oorlog vroeg in hetzelfde jaar met betrekking tot enige takken van industrie, waaronder de pijpenmakerij, opgave van het aantal fabrieken en de omvang van het 'Jaarl!Jks debiet''. De commissarissen van de pijpenhandel en pijpenfabrieken antwoordden, dat het aantal van alle ''pijpef!fabrieken of werkende pijpemakerswinkels, zo grote als kleine" 132 bedroeg. Blijkbaar was dat aantal sinds 1812 met twintig toegenomen. "Maar om het jaarl!Jks debiet te. bepalen, is grotere Z}l-'arigheid, naar alle aangewende moeite, onderzoek en verscheidene deliberatiën daarover te hebben gehouden, moeten zjj omtrent dit stuk hun onmacht te kennen geven, om redenen, dat het debiet der jàbrieken zeer veel verschilt. Voor eerst, in het meerder of minder getal van arbeidslieden, hetwelk zjj in hun werk hebben, hetwelk de ene maand bij de andere weder en somtijds veel verschilt. Ten tweede, door het verschil in de gefabriceerde soorten, en daardoor het verschil in prijzen, hetwelk naar dat 1585
de commissies in verschillende soorten vallen, weder de ene maand tegen de andere, groot onderscheid maakt. Ten derde, dat vem de grote meerderheid der fabrikanten van hun debiet geen aantekening houden, en dus buiten staat zijn hetzelve te kunnen opgeven. Dat derhalve commissarissen om bovengemelde rdenen dezelve niet wel kunnen taxeren. Echter de verminderde en verarmde toestand der fabrieken in aanmerking nemende, zou naar het oordeel van commissarissen, voor zove1TC zjj enigszins calculeren kunnen, het debiet voor het tegenwoordige op ongeveer f 130.000, -jaarlijks uitkomen" (14). Het jaar 1816 was in veel opzichten een rampjaar. De goede verwachtingen, die men voor de pijpenindustrie had gekoesterd, werden helaas beschaamd, zo werd al in mei geconstateerd (15). De in dit jaar opgerichte Kamer van Koophandel en Fabrieken maakte op verzoek van het gemeentebestuur een uitvoerig rapport over de toestand van de pijpenindustrie. Zij onderschreef daarin de mening, ''dat er in het debiet der pijpen van hier, in vergel!Jking van de twee laatstvoorgaande jaren, een zeer sterke vermindering heeft plaatsgehad, als ook, dat de fabrieken zelfs nimmer in zulk een gevaarlijke toestand zijn geweest, om namel!Jk van deze stad naar andere plaatsen te worden OtJCTgebracht, tenzij het gouvernement op voordracht zowel als door assistentie van u, daarin krachtdadigelieve te voor-;den'~ Als oorzaken van het verval noemde het rapport: buitenlandse concurrentie en het namaken van Goudse pijpen, ook binnen Nederland; importbeperkingen en -verboden in veel landen; stijgende grondstofprijzen, met name van de lange Groningse en Friese turf en van de steenkolen; verhoging van de arbeidslonen; het weglokken van ''bekwaam werkvolk" de vrije uityoer van pi jpmakersgereedschappen, waarmee men elders pijpen ging maken, hetgeen voordien niet mogelijk was. Als voorbeeld van de verslechtering noemde men het geval van Ierland, waarvandaan in 1814 zulke grote bestellingen kwamen ''dat een fabrikant alhier gedurende een geheel jaar aan ruim honderd mensen hun bestaan gef; de uitvoer van hier zowel als de invoer aldaar geschiedde vrij en onbelemmerd, tot in het begin van 1815, toen op het onverwachtst de invoer in dat land met 95 % belast werd, waardoor die commissiên geheel ophielden (. .. ) •~ De Kamer stelde tien punten tot verbetering van de toestand voor, met name betrekking hebbend op belastingverlaging en op het tegengaan van vervalsing en importbelemmering door het buitenland (16). Nadere gegevens over de stand van de pijpenindustrie in 1816 zijn te vinden in een statistische tabel, opgesteld door de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Er waren 103 pijpenfabrieken, waar 3500 mannen, vrouwen en kinderen werkten. De mannen verdienden 4 guldens en 10 stuivers per week, "vrouwen en kinderen minder naar advenant'~ De voormalige staat van de pijpenindustrie was "zeer bloeiend, zjjnde toen ruim 400 fabrieken': de tegenwoordige staat was ''zeer kwijnend': De pijpen werden gestuurd "naar alle handeldrfjvende plaatsen in de vier werelddelen, alwaar de invoer niet verboden is': De genoemde hindernissen waren dezelfde als steeds en ook de middelen tot verbetering werden eerder genoemd. 1586
Bij vergelijking van dit door de Kamer opgestelde antwoord met de oorspronkelijke, door pijpenfabrikant Cornelis Prince ingevulde tabel, blijkt voorts, dat in de pijpenfabrieken èn in de daarmee samenhangende bedrijfstakken tezamen ruim 6000 mensen werkten. Op de vraag naar het gemiddeld loon antwoordde hij: ''zeer bezwaarlijk ene rekening in te maken, 't verschtï tussen de jongere en volwassenen, handigheid en naarstigheid, tussen d'een en anderen, doch om enige calculatie in deze op te geven, zou men dat de een door de anderen op 4 gulden 10 stuivers per week kunnen stellen" (17). In de hieropvolgende jaren ging de strijd tegen het verval van de pijpenindustrie voort. In 1820 vroegen de pijpenfabrikanten om verlaging van hun aanslag voor het patentrecht. Tot hun leedwezen ;,;agen zij zich aangeslagen volgens tarief A, terwijl zij meenden in tarief B te horen. Voor het bepalen van de aanslag telde onder meer de hoeveelheid personeel. De pijpenfabrikanten zetten in hun verzoek uiteen, dat zij door de arbeidsintensiviteit en de zeer ver doorgevoerde arbeidsspecialisatie in hun industrie veel meer mensen in dienst moesten hebben dan in andere takken van industrie het geval was, om eenzelfde ''debietswaarde" voort te brengen. Onder dat personeel waren bovendien veel oude en/ of gebrekkige lieden en kleine kinderen, die ingezet werden voor de productie van de mindere soorten pijpen. Zij leverden per persoon natuurlijk lang niet zoveel werk af als een ''bekwaam en in de kracht vanjaren zjjnde werkman': maar zij telden voor het patentrecht wèl volwaardig mee. Het gevolg van deze situatie was, buiten een in verhouding te hoge aanslag voor de fabrikanten, dat de zwakkeren en de jongeren door hen afgedankt werden, waardoor de toch al hoge werkloosheid in Gouda nog meer steeg. Om deze redenen verzochten de fabrikanten dringend om een andere indeling in het patentrecht (18). Gegevens over de stand van zaken in 1824 en 1826 zijn te vinden in twee statistische tabellen uit die jaren (19). In 1824 zouden er in Gouda 102 pijpenfabrieken zijn geweest, dus een minder dan in 1816. Merkwaardig genoeg vermeldde de staat van 1826 134 fabrieken. In 1824 werkten er in de pijpenindustrie 102 bazen, 667 knechts, 302 meisjes en 300 leerlingen, totaal 1371 mensen; in 1826 134 bazen, 720 knechts, 360 meisjes en 330 leerlingen, totaal 1544 mensen. De rest van de gegevens is voor beide jaren ongeveer gelijk. Als middelen tot herstel werden genoemd: verbod of hoge belasting op de uitvoer van pijpaarde, vermindering van patentbelasting en ... herstel der gildewetten. De toestand werd in beide staten ronduit als ''zeer kwjjnend" omschreven. Een verklaring voor de toename van het aantal fabrieken en arbeiders van 1824 tot 1826 is niet te geven. In oktober 1826 werd geklaagd over grote werkloosheid onder de pijpmakers, hetgeen twijfel oproept over de groei die de staat van 1826 aangeeft (20). Verdere aanwijzingen over veel nieuwe fabrieken zijn er voor deze jaren ook niet te vinden. Pijpmaker Gijsbert van Gent breidde zijn bedrijf, achter zijn 1587
woning aan de Turfmarkt, in 1824 uit (21). In hetzelfde jaar richtte Pieter Hogenboom op de hoek van de Keizerstraat en de Lange Willemsteeg een nieuwe pottenfabriek en pijpenbakkerij op, ondanks verzet van ( o.a.) pijpenfabrikant Adrianus van der Want Gz, die naast het bewuste pand woonde en daar zijn fabriek had. In 1827 plaatste Hogenboom ter uitbreiding van zijn bedrijf een tweede oven, ''om daarin efzonderl!Jk óf g~fabriceerd aardewerk, óf pijpen te bakken, naarmate de omstandigheden kunnen vereisen" (22). In 1825 wilde Cornelis Prince een potten- en pijpenbakkerij oprichten in de Mandenmakerssteeg (aan de Turfmarkt). Hij kreeg daarvoor evenwel geen toestemming, omdat de bewuste ste<;!g te nauw was en bovendien doodliep,. hetgeen te gevaarlijk werd geacht met het oog op brand (23). Hoewel de pijpenindustrie door haar aard in deze tijd weinig gelegenheid tot innovatie bood, gebeurde het een enkele keer wel, dat men met 'fets nieuws" kwam. Pijpenfabrikant Adrianus van der Want Gz. meldde in 1827 in een brief aan Willem I, dat hij "na lang onderz.oek en met opoffering van nogal belangri_;ke uitschotten het ,genoegen heeft gehad een soort van grondspecie uit te vinden, ter vervaardiging van stenen tabaksp!Jpen van een rode kleur en zjch alzo in staat te bevinden tabak.sp!Jpen van een onge1vone aard en kleur te vervaardigen': In 1826 had hij de koning ter ere van diens verjaardag van deze pijpen een gros cadeau gedaan. Hij was van plan om bij ieder gros van zijn gewone pijpen een "pronkpijp van die ongewone kleur" te leveren bij wijze van reclame. Van der Want '\vilde graag voor tien jaar een octrooi op zijn vinding hebben, maar kon naar eigen zeggen de daartoe vereiste octrooirechten niet betalen en vroeg, daarvan vrijgesteld te worden. Het octrooi werd hem helaas geweigerd, waarschijnlijk omdat de nieuwe soort pijpen alleen in kleur, en niet in kwaliteit of anderszins van de gewone verschilden (24). Niet alleen uit dit geval, maar ook uit het deelnemen aan ~Jverheidstentoonstellingen blijkt de ondernemingszin van de Goudse p1Jpenfabrikanten. Aan de tentoonstelling van nationale nijverheid van 1825 in Haarlem deden C. Prince en P. Stomman mee, aan die van 1830 te Brussel Adrianus van der Want Gz. Een bezoeker van de tentoonstelling van 1825 schreef vol lof over de producten van de Goudse pijpenfabrikanten. Prince toonde een ''groot aantal tabakspijpen van verschillend formaat (de grootste 37, de kleinste 21 d11im), sommige glad, andere gegraveerd met voorstellingen als koopvaart en zeehandel, huwelijkstrouw of het devies 'de vtiendrchap' ': Stomman presenteerde ''diverse tabaksp/jpen "(25). De gang van zaken rond de tentoonstelling te Brussel werd verstoord door het uitbreken van de Belgische Opstand. Daardoor bestaat er nauwelijks informatie over. Het Goudse kamerboek van 1830 meldde op 1 juni, dat de gouverneur kennis gaf, dat de pijpen van A. van der Want nog niet ontvangen waren. Ze waren echter al wèl verstuurd. Voorts is er nog een lijstje van Goudse deelnemers met verdere gegevens. Van der Want had opgestuurd: '~en 1588
1-' u, (X) \.C VroU\velijk personeel van de pijpenfabriek van ± 1888 F
A.J. van Velzen aan de Nieuwe Haven te Gouda Foto SAHM
gros beste porceleinen maatpijpen, een gros ordinaire kantoorpijpen, een gros rode porceleinen maatpijpen en 12 dozjjn dijferente soorten van witte en rode p!Jpen ': Daarbij werd vermeld, dat zijn pijpen in binnen- en buitenland werden afgezet, dat de vraag groot was, en dat hij twintig werklieden in dienst had (26) Ondanks dergelijke initiatieven was de pijpenindustrie tot kwijning en achteruitgang gedoemd. Naast de al bekende oorzaken daarvan noemde een rapport over 1829 nog het toenemend gebruik van sigaren en van pijpen van andere materialen. Een rapport over de toestand in 1830 is nog somberder: de achteruitgang vond haar oorzaak ond,er andere ''in een verminderd inlands gebruik der pijpen, hetgeen voor dit jaar (1831) een zeer donker vooruitzjcht oplevert, daar zelfs mettegenstaande er thans veel van de werklieden vertrokken zjjn, er zo weinig in de fabrieken te doen is, dat er nog onderscheidene ldig lopen. Bovendien is het vooruitzicht omtrent deze jàbrieken verz!Vaard door de tegenwoordige t!Jdsomstandigheden (namelijk de Belgische Opstand), 1velke een belemmering veroor:(__aakt in het bekomen van de pijpaarde, zjjnde de eerste grondstoJ; en wel van dien aard, dat zo daarin geen verandering komt door het bepalen van vr!Je invoer onder enig inkomend recht, aan dit artikel een volslagen gebrek zal geboren worden en de gehele stilstand van deze fabrieken ten gevolge kan hebben" (27). Na de Belgische Opstand Hoewel de Nederlandse economie na de Belgische Opstand in rustiger vaarwater belandde, bleef de pijpenindustrie achteruitgaan. Wie hierin zijn of haar brood moest verdienen, leidde een kommervol bestaan. Concurrentie door buitenlandse pijpenfabrieken, hoge invoerrechten in het buitenland en merkenvervalsing bleven daarvan de oorzaken, terwijl vanaf 1844 ook geklaagd werd over het stijgend gebruik van sigaren (28). De Belgische afscheiding bracht voorts, buiten een enkele grote bestelling van pijpen voor het ministerie van oorlog, een handelsbelemmering en daardoor een nijpend tekort aan pijpaarde met zich mee, terwijl veel arbeiders in militaire dienst traden. Doordat de pijpenmakerij een ver doorgevoerde arbeidsverdeling kende, betekende dit laatste, dat de achterblijvers (meest vrouwen en kinderen) in deze industrie ook niet konden werken (29). In 1830 waren er 110 pijpenfabrikeurs; de hoeveelheid werklieden is onbekend, maar zou volgens een bron uit 1832 tussen de 2000 en 3000 hebben gelegen. In 1853 waren er volgens het gemeenteverslag 119 pijpenfabrikeurs met 672 werklieden, te weten 313 mannen, 257 vrouwen en 102 kinderen (30). De commissarissen van de pijpenhandel en pijpenfabrieken, die nog steeds functioneerden, bleven zich bezig houden met de bescherming van het merkrecht, vermindering van invoerrechten in het buitenland en het in het gareel houden van pijpenfabrikanten en -handelaars, die de regels probeerden te omzeilen (31). 1590
Stimulerende pogingen tot vernieuwing in de pijpenindustrie zijn, voor zover mij bekend, in deze periode niet gedaan. Enige ondernemingslust blijkt wel uit de deelname door P.J. van der Want Az aan nijverheidstentoonstellingen, in 1849 te Delft met "allerlei soorten pijpen, zoals konings-, vredebest-en fartuinpijpen" en in 1852 te Arnhem met wel vijftig verschillende modellen van pijpen. Bekendheid met dit laatste feit danken we daaraan, dat Van der Want ontevreden was over de wijze waarop zijn producten op de tentoonstelling geplaatst waren, en de hulp van de Kamer van Koophandel te Gouda inriep om hierin verbetering te brengen (32). Na het voorgaande kan men zich verbazen over de lange adem van de Goudse pijpmakerijen, die zelfs van 1863 tot± 1877 een kleine opleving doormaakten. In sommige pijpenfabrieken werden innovaties toegepast. Ook vestigden zich nog nieuwe pijpmakers, zoals in 1854 Martinus de Gidts (33). Daarbij bleef <le bedrijfstak een belangrijke bijdrage leveren aan de werkgelegenheid, zij het tegen lage lonen. De jaarlijkse achteruitgang van de pijpennijverheid werd, evenals voordien, toegeschreven aan de veranderende tijden, waardoor het roken van Goudse pijpen uit de mode raakte en het gebruik van sigaren meer in zwang kwam, en aan buitenlandse concurrentie, in samenhang waarmee andere landen hoge invoerrechten of zelfs een invoerverbod instelden om Goudse pijpen te weren. Het verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over 1854 wees bijvoorbeeld op het merkwaardige verschijnsel, dat op de wereldtentoonstelling in 1855 in Parijs "de Fransman ze!f het Goudsche pijpenfabrikaat, hetwelk nog altyd, vooral wat de fijne soorten aangaat, van een uitmuntende hoedanigheid is, en niet alleen tegen het buitenlandsche kan wedjjveren, maar dat verre overtreji, wel zal kunnen en mogen bewonderen, doch niet kopen, daar de handelswetgeving van zjjn Rj;k hem zulks verbiedt" (34). Zoals bekend vertoonde de pijpenfabricage al heel vroeg een tot het uiterste doorgevoerde arbeidsverdeling, terwijl de belangrijkste bedrijven een grote omvang hadden. Had de pijpennijverheid hiermee vroeger dan andere takken twee kenmerken van 'de fabriek' zoals die vooral in de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond, een derde kenmerk, namelijk de mechanisering, bleef door technische oorzaken uit. Dat het gecompliceerde handwerk in de pijpenfabrieken niet door machines nagedaan kon worden, betekende echter wel, dat er plaats bleef voor mensen die voor een verdienste of bijverdienste om wat voor reden dan ook niet terecht konden in de opkomende 'moderne industrie'. In deze zin heeft ook de pijpenindustrie, hoezeer zij ook achteruitging, bijgedragen aan de economische ontwikkeling van Gouda. De pijpenindustrie bleef sterk onder invloed van het verleden staan. Dat kwam vooral tot uiting in de merkenproblematiek. De bescherming van merken was van levensbelang voor de fabrikanten, maar pas in 1881 kwam hier een 1591
wettelijke regeling voor. Het ontbreken van een (internationale) merkenwet maakte daadwerkelijke afschaffing van het pijpengilde onmogelijk. Maar het handhaven van gilderegels in deze tijd, waarin het ondernemersschap meer en meer vrijheid ging eisen, was ook eèn schier onmogelijke taak. Deze innerlijke tegenstrijdigheid kwam in deze jaren steeds duidelijker naar voren. Fabrikanten onttrokken zich aan de gilderegels en weigerden contributie te betalen. Toen het in 1854 tot een rechtzaak kwam, werd het bestaande reglement voor de pijpenindustrie door de Goudse kantonrechter ongeldig verklaard ( omdat de opmaak niet aan de regels voldeed) (35). Omdat een bindend reglement onmisbaar was, kwam er nog hetzelfde jaar een nieuw reglement (36). De Kamer van Koophandel schreef in haar verslag over 1860: "De pijpeefabrieken hebben veel debiet gehad, hetgeen echter nog uitgebreider zou geweest zjjn, wanneer in de naburige landen de inkomende rechten op dit artikel minder hoog waren. De pr!fzen der p!Jpen zjjn laag, waardoor de verdiensten onbeduidend waren': Over 1861 meldde men, dat de uitvoer naar Amerika sterk gedaald was door de burgeroorlog aldaar (37). In 1_863 trok de uitvoer naar België iets aan, wat toegeschreven werd aan een verandering van de daar geldende handelstarieven. Ook in 1864 ging het relatief gezien niet slecht: ''De fabrieken van aarden tabakspijpen werkten geregeldoor, zodat daarin ongeveer 1000 werklieden, de kinderen daaronder gerekend, brood verdienen': Het belang daarvan wordt duidelijk als men bedenkt dat de grootste Goudse fabriek, de Stearine Kaarsenfabriek, toen 250 werknemers had. In dit jaar plaatste Pieter Goedewaagen in zijn pijpenfabriek aan de Raam een emailleeroven. Dit betekende de introductie van een noviteit voor Gouda, die in 1875 op grotere schaal navolging zou vinden (38). De door de Kamer van Koophandel gesignaleerde opleving zette door in 1865: ''De fabrieken van aarden tabakspijpen, waarin ruim 1000 werklieden (vrouwen en kinderen daaronder begrepen) arbeidden, hadden volop werk; bestellingen voor het buitenland, waaroan enige voor Amerika, waren daaroan de oor:z.aak ': In 1866 konden de fabrieken onafgebrnken doorwerken dankzij bestellingen voor Amerika en België. Hun toestand werd dan ook "niet ongunstig" genoemd, wat opmerkelijk is gezien de nadelige invloed van de Duitse oorlog en de geldschaarste op verschillende takken van nijverheid (39). Ook in 1867 was er veel vraag, vooral uit Amerika en België; bovendien waren . de prijzen zo goed, dat de lonen verhoogd konden worden. Er werkten + 530 mannen, 320 vrouwen en 150 kinderen in de pijpenmakerij; hun lonen bedroegen respectievelijk f 3,50 tot f 7,-, f 2,- tot f 3,- en f 1,- per week. Vergelijking met de lonen in andere bedrijven, voor zover die vermeld werden, toont dat het werk in de pijpennijverheid de laagste beloning kende. In de loop van 1868 daalde de vraag uit België, zodat er aan het eind van het jaar een te grote voorraad pijpen was. Het jaar daarna werkten de fabrieken wel door, 1592
maar in verband met de gedaalde export met minder werknemers, namelijk + 500 mannen, 300 vrouwen en 100 kinderen. De situatie bleef hetzelfde in 1870, maar de vraag werd toen toch "voldoende" genoemd. Het jaar daarna was er zelfs "veel aanvraag': zodat het hele jaar doorgewerkt werd, en dat gold ook voor de jaren erna (40). In 1873 stegen de prijzen van de producten enigszins, in verband waarmee de lonen verhoogd werden. In 1875, nog steeds volgens het verslag van de Kamer van Koophandel, hadden de pijpenfabrieken "vele buitenlandsche orders uit te voeren, zodat men handen te kort kwam om daaraan voldoende gevolg te geven. Door de duurte der grondstef en de verhoogde arbeidslonen isde prijs der pijpen gestegen': In dit jaar verenigden zich de pijpenfabrikanten J. de Gidts, G.C. van der Want, P. Goedewaagen, H. van Rijst Jz, C.J.C. Prince en P. J. van der Want Az, om een kleine oven op te richten waarin Goudse pijpen geëmailleerd konden worden. Uit Frankrijk en België werden geëmailleerde pijpen in grote hoeveelheden ingevoerd, dus de vraag was groot (41). Een andere nieuwigheid uit deze tijd is de zogenaamde 'optische pijp', waarop in een houdertje op de overgang van kop naar steel een minuscuul plaatje was bevestigd, met een lensje, waardoor het bekeken kon worden. Pieter Goedewaagen kreeg in 1873 voor dergelijke pijpen een eervolle vermelding op de wereldtentoonstelling in Wenen (42). Het verslag van de Kamer van Koophandel over 1876 meldde: ''Onze pijpeefabrieken hadden geregeld werk, ofschoon de verhoging der arbeidslonen sedert 2 à 3 jaren hen buiten de gelegenheid stelt te concumren met het buitenland , als Duitschland, Ierland, enz., waardoor de exportatie-orders niet zo geregeld als gewoonljjk werden gegeven': Deze situatie bleef zo in de daaropvolgende jaren. Al met al wist de Goudse pijpenindustrie zich redelijk staande te houden, werd voorzove.r de techniek het toeliet gemoderniseerd (hetgeen tot uiting kwam in product-innovatie) en bleef een factor van betekenis voor de Goudse werkgelegenheid en de Goudse export. Ook in het jaar 1882 was er nog reden voor optimisme: "Het jaar 1882 kenmerkte zjch door voortdurende vraag naar lange en korte pijpen, zodat de fabrikanten geregeld efnemers vonden. Hoewel de concurrentie door de lagere arbeidslonen in Duitschland en Schotland zeer beZ}J/arend is,worden de Goudsche pijpen om hun betere kwaliteit steeds meer gezocht. De aarden tabakspijpen worden boven die, van andere grondstoffen veroaardigd, verkozen, zo wegens de meer zuivere en aangename smaak der tabak, als door het onschadelj;ke voor de gezondheid Er wordt dan ook steeds meer vooruitgang waargenomen in het gebruik van lange pijpen': In 1883 echter liet men de buitenlandse markt op die van België en Frankrijk na, over aan de concurrenten, die voor lagere prijzen leverden. De Gouwenaars hadden ook problemen door een gebrek aan goede arbeiders, 1593
hoge vrachtprijzen en tekortschietend toezicht bij het vervoer van de breekbare producten. I let schijnt, dat met de opkomst van modernere vervoersmiddelen de zorg voor de lading afnam - ook de pottenfabrikanten klaagden hierover. Ook in de jaren hierna bleef men last hebben van een gebrek aan werklieden, en van de mede daardoor veroorzaakte loonsverhogingen, die wegens de buitenlandse concurrentie niet door prijsverhogingen gecompenseerd konden worden. De Goudse pijpenindustrie ondervond bovendien nadeel van de arbeidswet van 5 mei 1889 (Staatsblad 48), door welke wet de lonen stegen bij een vermindering van de arbeidstijd voor kinderen en vrouwen. Vooral de belemmering van vrouwenarbeid had invloed op de pijpenindustrie, waar in verhouding veel vrouwen werkten. Vijf vooraanstaande pijpenfabrikanten, J. de Gidts, P. van der Want Gz., P. Goedewaagen & Zoon, Jan Prince & Cie en P.J. van der Want Az., wilden zich tot de Tweede Kamer wenden met hun bezwaren tegen de bepalingen ván deze wet, die zij als zeer schadelijk voor hun bedrijven beschouwden. Diverse artikelen van de wet waren volgens hen niet uit te voeren, omdat zij niet strookten met de aard van de pijp~nnijverheid. Tussen de regels van de door hen opgestelde brief valt ook te lezen, dat de fabrikanten geen 'pottenkijkers' en inmenging van bovenaf in hun bedrijven wensten. Het bewuste adres is uiteindelijk niet verzonden (43). Pas het verslag van de Kamer van Koophandel en Fabrieken over 1900 sprak over een daling van het aantal pijpenfabrikanten ("geen gunstig teken" werd er aan toegevoegd), waarbij opgemerkt werd: "De grotere bedrjjvigheidn de laatste tijd is meer toe te schrijven aan het liquideren van een der groote fabrieken dan wel aan vermeerderd gebruik''. Het verslag over 1902 wees erop, dat de pijpenindustrie ook nadelig beïnvloed werd door het (toenemend) gebruik van "houten en anden: luxepijpen, sigaren en cigaretten': een ontwikkeling die al veel langer aan de gang was. Over 1904 was het verslag ronduit pessimistisch, en uit het meegedeelde valt op te maken, dat het pijpmakersbedrijf in de voFm die het toen had, "m't de tijd" was: ''Betreffende de toestand der pijpeefabrieken kan worden medegedeeld, dat het aantal fabrieken in 1904 met één verminderde. De uitvoer van het artikel nam niet toe, evenmin als het binnenlands gebruik, en zo onderging de voorraad bij de verschillende fabrieken geen vermindering. Het is dan ook te voorzien, indien de in het verschiet lifî,ende sociale wetten, zoals zjekte- en pensioenwet, evenals de ongevallenwet op dit bedrijf (waar alleen handenarbeid wordt gebezjgd, de werkzaamheden van zeer lichte aard zjjn, waardoor _jongere, Z}Vakke en op leeftj;d zjjnde personen zo niet geheel dan toch gedeeltelj;k in hun onderhoud voorzien en ongelukken zo goed als niet voorkomen) toepasselijk worden verklaard, Z!Ï oorz.aak Zftllen zjjn dat deze eenmaal bloeiende industrie langzamerhand geheel en al verdwijnen zal, indien tenminste de kosten daaroan ten laste van de werkgever worden gebracht''. 1594
Rond 1912 brachten de Goudse pijpenfabrikanten met succes een nieuw product op de markt, de zogenaamde ''geèmazlleerde doorroker''. Het verslag van de Kamer van Koophandel over 1914 eindigde na opsomming van de door de oorlog veroorzaakte problemen met de opmerking, dat de pijpenindustrie zich ''overigens verheugt in toenemende vraag en uitgebreider omzet''. Er moet wel van worden uitgegaan, dat de kleine pijpmakerijen in deze periode zijn opgeheven - veel namen van van oudsher bekende pijpenmakers verdwenen voorgoed uit de bronnen. De pijpenindustrie concentreerde zich in handen van een paar grote fabrikanten, Goedewaagen en Van der Want. Noten Alle gebruikte bronnen bevinden zich bij de Streekarchiefdienst Hollands Midden te Gouda, afdeling Gouda, gemeentearchief tenzij anders vermeld. Gebruikte afkortingen Ac = archiifcode Bij = bf;!agen Inv .nr. = inventmisnummer Ka = kamerboek KvK&F = Kamer van Koophandel en Fabrieken OA = oud archief SA = secreta,ie-archiif V nr = volgnummer 1. D.H. Duco, "De Nederlandse kleipijp", J .eiden 1987, blz. 11. 2. 0A 264, 29 juli 1811/ 3 juli 1812; Archieven van de pijpncring te Gouda, ac.1.15.02, vnr. 99, 15 nov. 1806; OA 254, ongedateerd russen 13 en 24 sept. 1808; üi\ 266, 12 april 1813. 3. 0A 254, 22 en 29 oktober 1808. 4. Bijvoorbeeld: Ka 1805-1807, 26 maart, 30 april en 23 aug.1805, 7 feb. en 11 april 1806, 3 feb. 1807. 5. 0A 254, ongedateerd tussen 13 en 24 sepr., 22 en 29 okt. 1808; Ot\ 264, 9 maan, 29 juli 1811, 3 juli. 6. 0A 254, ongedateerd tussen 13 en 24 sept. 1808; OA 264, 9 maart 1812. 7. C Wiskerkc, "De afochaffing der 6 ,iJden in Nederland", Amsterdam 1938, blz. 126-127; OA 2537, cire.; bijv. OA 264, 22 mei 1812. 8. C Wiskerke, "De afschaffing der gilden in Nederland", ,\msterdan1 1938, bls. 124, 127, 143; voorcs bijv. 01\ 287, 17 juni en 16 aug. 1814. 9. OJ\ 264, 22 april 1812; Archieven van de pijpnering te Gouda, ac. l.lS.02, vnr. 82, 1798. 10. 0A 287, 16 aug. 1814; OA 283 1, 27 juni 1814. 11. D. Duco, "Goudse pijpen; de geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda vanaf haar ontstaan tot heden" (voorl. ,,ersie), Amsterdam 1978-1980, blz. 26; OA 284, 28 dcc. 1814 en dauachter: "Het reglement op de Pijpenfabrieken en den pijpenhandel binnen de stad Gouda"; üi\ 287, 8 okt. 1814. 12. OA 282, 22, 25 en 30 maart., 6, 7 en 18 april, 23 mei, 2, 20 en 27 juni, 20 okt.: GA 284, 21 en 24 maart, e.v.; GA 28ï, 27 mlkw:, 25 april, 23 mei, 27 juni, 4 juli, 1 sept., 25 okt., 20 nov. 1815. 13. Ka 1830, 16 en 19 okt., 2 nov. 14. 01\ 285, 19 sept. 1595
15. KvK&F, inv. nr. 19, 11 mei 1816. 16 !:\ij 1816 lb, 29 juni/23 juli. 17. KvK&!\ inv.nr. 105: Sta1isLieke Tabel der Fabrieken en Trafieken in de gemeente van Gouda op den eersten i\ugustus 1816; inv.nr. 129: de oorspronkelijke door ondememers inge vulde brietjes, basis voor inv.nr. 105; lvlissiveboek 1816-1817, 8 nov. 1816: bedenkingen der Goudse burgemeesters tegen de statistieke tabel van 1816. 18. Ka 1820, 28 april; Bij 18201, 28 april. 19. KvK&F, inv.nr. 106: Alphabetischc Staat der Fabrijken, Tafrijken en Handelsbedrijven te Gouda, 1 juli 1824; idem, im·. nr. 107: Alphabetische Staat der Fabrijken en Taf rijken en Handelsbedrijven te Gouda, 18 augustus 1826. 20. Bij 1826 11, 27 okt. 21. Ka 1824, 25 mei, 1 juni. 22. Ka 1824, 26 maart, 6 april e.v., 27 april, 20 aug.; SA, inv.nr. 2029, nrs. 553,561,567; Ka 1827, 17 aug.; Bij 182711, 21 sept. 23. Ka 1825, 19 juli, 9 aug.; SA, im,.nr 2029, nr. 609. 24. KvK&F, inv.nr. 1h, 28 mei 1827, 6 juni 1826; Ka 1826, 8, 15 en 26 sept.; Bij 1826 11, 23 sept; KvK&F, inv.nr. la, 22 sept. 1826; Ka 1827, 15 en 22 juni, 17 aug.; Bij 1827 11, 13 aug.; zie ook D.H. Duco, "De rn.bakspijp als oranjepropaganda", Leiden 1992, blz. 56-58. 25. T.M. Eliëns, "Kunst, nijverheid, kunstnijverheid", Zutphen 1990, blz. 193,200; KvK&F, invnr. lh, 13 okt. 1826. 26. T.M. i-,;Iiëns, "Kunst, nijverheid, kunstnijverheid", Zutphen 1990, blz. 35-36; Bij 1830 I, 28 mei. 27. KvK&.f', inv.nr. 97a, 23 juni 1830, 14 mei 1831. 28. KvK&F, inv.nr. 97b, 27 jan. 1845; Bij B 1851, 20 okt. 29. Ka 1830, 16 en 19 okt., 2 nov.; Bij 18321, 26/23 juni:KvK&F, inv.nr. la, 27 april 1832; idem, inv.nr. lh, 5 juni 1832 c.\".; idem inv.nr. 97a, 23 juni 1832; Bij 1835 Il, 6 okt. 30. K,•K&l', 1832.inv.nr.l-a,22 okt.1830Jdem,inv.nr.lh,15 mei 1832. 31. Bijvoorbeeld F.S. Sparnaay: Bij 18491:\11, 31 mei, 19 juli, 16 aug.; Bij 1849 BIil, 2 en 22 okt. e.v. 32. T.M. Eliëns, "Kunst, nijverheid, lnmstnijverheid", Zutphen 1990, blz. 205; .KvK&F, inv.nr. Ic, 11 aug. 1852; idem, inv.nr. 97c, 13 aug. "1852. 33. Bij 1854 Bil, 15 nug., 12, 1 en 27 okt. 34. Bij B 1855 I, 2S maart. 35. D. Ouco, "Goudse pijpen; de geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda vanaf haar ontstaan tot heden" (voorlopige versie), Amsterdam 1978-1980, blz. 33, 29; Bij 1855 11, 10 juli. 36. D. Duco, "Goudse pijpen; de geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda vanaf haar ontstaan tot heden" (voorlopige versie), Amsterdam 1978-1980, blz. 30; het reglement bevindt zich onder andere in het archief V'an de firma G. Prince & Zonen. 37. KvK&F, inv.nr. 97c, 14 maart 1861; Bij 1862 BI, 14 feb. 38. KvK&F, inv.nr. 97c, 6 maart 1864Jdem, 3 maart 1865; Bij 1864 BI, 29 en 13 feb. 39. KvK&F, inv.nr. 97c, 30 maart 1866; idem, 19 maart 1867. 40. KvK&F, inv.nr. 97c, 28 maart 1868; idem, 2 april 1869. Met ingang van 1869 zijn de verslagen van de Kruner van Koophandel en Fabrieken in druk verschenen. Deze zijn bij de SAI I M te raadplegen, er wordt in de tekst niet apart in noten naar verwe~en. 41. Bij 1875, 27 feb., 9 maart, 4/10 mei. 42. D.H. Duco, "De tabakspijp als oranjepropaganda", Leiden 1992, blz. 68-69; Goudsche Courant, 16 maart 1873 en 9 juni 1875. 43. KvK&F, inv.nr. 60, nr. 12. * 1596
VARIA TABACOLOGICA 9: CHINESE WATERPIJP (676.2.6) door Jos Engelen figuur 1: waterpijp Een Chinese waterpijp uitgevoerd in een messing legering, type Kanton. Datering rond 1860. Accessoires in de vorm van pincet aanwezig. Kwastje ontbreekt. Decoratie: Voorzijde: Tafereel van 5 Chinese vrouwen, zittend buiten de woning aan een tafeltje, pratend en declamerend. Kopse zijde 2: tafereel van vogel en bloemen. figuur 2: vijf vrouwen, ( sterk gesleten) Kopse zijde 3: Tekst in Chinese karakters Achterzijde: Onder de lip van de houder eveneens Chinese karakters Gedicht in Chinese karakters (zie onder) Het was een warme Herfstnacht en de hemel werd opgevrolijkt door eenfelblinkende maan. Tenvijl ik stond op het hoogste punt van de berg een schal gelijkend Bereikte het helder klinkende geluid van tegen stenen klaterend water mijn oor. Aan de horizon doet de weerspiegeling van vissersboten op zee mij denken aan het Beeld van de ontmoeting van de Gele rivier en de Chinese Zee. figuur 3: gedicht Vertaalde tekst uit de periode van de Ching-Dynasty rond 1700. Vertaling: Lee Choon Leong. (Singapore - 1998) 1597
VRAAGBAAK: HET GULDENVLIES GEVONDEN? door Piet Smiesing In het onlangs verschenen werk "Goudse pijpenmakers en hun merken" wordt een enkele maal een bepaald merk wel genoemd maar niet afgebeeld. Dit komt omdat nog steeds een aantal bekende Goudse pijpenmakersmerken nog niet gevonden zijn. De Vraagbaak lijkt een goede manier om hierover wat van gedachten te wisselen. Als inzet wil ik een beeldmerk onder de aandacht brengen dat volgens mij het Gulden Vlies voorstelt. Eerst moet een aantal vragen worden gesteld: Hoe populair was het Gouden Vlies in de periode 17 e en 18e eeuw en wat was de betekenis en de symboliek? Het Gulden Vlies in de oudheid en in de 17e en 18e eeuw In de Griekse sage is het Gulden Vlies de gouden vacht van de ram waarop Phrixus en Hellè naar Golchis vluchtten. Hier offerde Phrixus de ram en wijdde de vacht aan Ares. Het hing in een bos, waar het werd bewaakt door een nooit slapende draak. Het werd in opdracht van Pclias en met hulp van Medea door de Argonauten bemachtigd. In "De Uithangtekens"van Van Lennep en Ter Gouw vinden we de volgende beschrijving: "Ook de historie van 't Gulden Vtfes kwam hier te lande meermalen voor. 't Was Jason, die met den voet op een overwonnen draak trad, in de rechter hand een knots hield en met de linker de gouden schapenvacht, aan een lint hangende, ophief''. Verder: 'Te Amsterdam hing, op 't einde der 17 de eeuw en in het begin der 18de, 't Goude Vlies uit aan een logement aan den Nieuwendijk; terwijl een ander in deze!fde straat zjch van 't voorgaande onderscheidde door een gouden kroontje boven de hangende schapenvacht Ieplaatsen en zjch 't Gekroonde V.ies te noemen". Ik vond helaas geen afbeelding van een uithangteken van het Gulden Vlies maar wel een gevelsteen met de allegorie De Hoop (zie hierboven). Op het - ook als pijpenmakersmerk bekende - zinnebeeld zien we de maagd met de bekende attributen van anker en duif; bovendien hangt rechts in de bovenhoek een voorwerp aan linten. Dit voorwerp heeft exact hetzelfde model als het pijpenmakersmerk dat we in "Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940" van Duco op blz. 72, nr. 292 vinden afgebeeld met de vermelding 'onbekend'. Het merk dat ik ook op twee pijpenkoppen in mijn verzameling aantref, heeft aan de bovenzijde een lus waaraan het kan worden opgehangen en is ongetwijfeld het hier beschreven Gulden Vlies! Het Gulden Vlies op pijpen Zelf bezit ik twee pijpenkoppen waarop dit merk voorkomt: 1598
1aC1750 lb Reeuwijk 2a ovoïde 2b - 2c - 2d gulden vlies gekroond 2e geglaasd 2f gebotterd 2g gehele radering rond de ketelopcning 2h merk voorzijde buik 3a - 3b - 3c - 4 1726 - 1739 5 Gouda 6 Bart Looman / Jacob van den Broek / Broek la C 2798 1 b Amsterdam 2a trechter 2b - 2c - 2d gulden vlies gekroond 2e gcglaasd 2f2g2h - 3a - 3b - 3c - 4 1726-1739 5 Gouda 6 Bart Looman / Jacob van den Broek/ Broek Graag verneem ik van andere leden of ook zij nog merken bezitten die nog niet bekend zijn en het bespreken waard zijn. Zo kunnen wc de Vraagbaak bestaansrecht geven en de studie van de kleipijpen bloeiend houden. Geraadpleegde literatuur - D.H. Duco, Merken van Goudse pijpenmakers 1660 - 1949, 1982 - D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp. handboek voor dateren en determineren, 1987 - Mr. J. van Lennep enJ. ter Gouw, De Uithangtekens in verband met Geschiedenis en Volksleven beschouwd, deel een en twee (heruitgave) -J. van der Meulen, Goudse pijpenmakers en hun merken, 2003 1599
TABAKSTEELT IN NEDERLAND door Louis Bracco Gartner • Hoewel de streek rond Amersfoort en Nijkerk en die van Elst, Wageningen en .Amerongen bekend zijn geworden om zijn tabaksteelt was het Veere dat de eer krijgt, als plaats waar voor het eerst in de Nederlanden de tabaksplant geteeld werd. Veere staat bekend om haar zachte klimaat. De Middelburgse arts Casper Pelletier maakt in 1610 melding van het feit dat de teelt van tabak rond die tijd voor het eerst werd waargenomen op Walcheren. Niet onlogisch als men bedenkt dat Zeeuwse kooplieden handelsbetrekkingen (samen met de Engelsen) hadden met o.a. het Amazonegebied en de gehele Venezolaanse kust, waar in de diverse riviermondingen bij de verschillende nederzettingen tabak verbouwd werd. Tabak bracht niet alleen een goede prijs op, maar was ook een geliefd ruilmiddel. Het vervoer bracht vele risico's met zich mee en wellicht is men vanuit die optiek op \Valcheren zelf begonnen met de tabaksteelt. • Met zijn zanderige ondergrond bleek de streek rond Amersfoort toch beter geschikt voor de tabaksteelt. Snel nam de tabaksteelt in omvang toe. \Varen er in 1636 nog 50 tabakstelers rond Amersfoort gevestigd, in 1670 waren het er al 120 en tien jaar later zelfs 200. Behalve in de bekende plaatsen voor tabak: Nijkerk, Wageningen, Arnhem, Rhenen, Elst en Amerongen, werd ook in andere delen van de provincies Utrecht en Gelderland, in Overijssel en zelfs tot in Gaasterland tabak verbouwd. Amersfoort was niet toevallig de plaats waar de tabaksteelt van enige omvang kon ontstaan. Weliswaar waren de omstandigheden betreffende goede grond en de durf om iets nieuws te beginnen bij de boeren aanwezig, maar ook zij konden niet buiten de technische en zakelijke kennis die ervoor nodig was om aan dit avontuur te beginnen. • De technische kennis kwam van een in Amsterdam wonende Engelsman. Gelijk met de fabricatie van de kleipijpen waren de Engelsen ons een aantal jaren voor en van hen hebben we het vak geleerd. Een Amsterdamse koopman, tevens straatverkoper, maakte het compagnieschap compleet. De binnenlandse aanvoer van tabak zorgde voor een welkome aanvulling voor de onregelmatige aanvoer van tabak uit WestIndië. • Amsterdam is van begin af aan een zeer belangrijke plaats blijven innemen in de tabakshandel. Vanuit Amsterdam werd de tabaksteelt in Utrecht en Gelderland gestimuleerd en begeleid. Amsterdam ontwikkelde zich als centrum van de West-Europese tabakshandel en moest verzekerd zijn van voldoende aanvoer en van goede kwaliteit tabak. Nederland was toonaangevend in die tijd. • Het gebruik van broeibakken en droogschuren waren Nederlandse uitvindingen en kreeg navolging in het buitenland. Steeds meer boeren maakten de ommezwaai naar de tabaksteelt. Deze arbeidsintensieve bedrijfstak zorgde voor werkgelegenheid en bracht meer geld op dan de traditionele landbouwproducten. Op het einde van de 17e eeuw en gedurende de gehele 18e eeuw vertoonde de handel en de teelt van tabak 1600
Het zanien In kleine bakjes a Je v r een venster Fi 4.2 Dcrciding Assche Teel~rond Hot gelijkmoken van tf(')_ den rond .;:s 43 Het zaaien In kleine bakjes Het uitstrooien der zaden A. Blad papier Fi_s.44. In bakken Bakje na het zaaien B. GlasruiL der zaaiing In ).,..'\;•'-, ~-'~- Fig.46. A. Zaden reeds uitgeslrooid 1601
1602 wieden 6 n uitdunnen A. Hot wieden ïeting na het wieden A. Noo• niet begoten B. Reeds begoten 1 ff"~1().~5~'-1~-:_~B':'._.:_,:,:H:::e..:.t_u_i_td_u_n_nHelotn n ., Hot verspenc N t der verspening u lant (sterk) A. Venipeende p ·e plant (flauw) B. Nie. verspeena 6. fî .5 in bakjes Het verspenen B ~ A Vorkje in bout A. D. Stokje in holtl • vollen groo<l Versp-9ning m fi ,57 tdrukken der plantJe• Het v:I het verepenen A. Slecht 8 . uoea f' 59
Plant goed ontwikkeld ;..)v· / -.. "") . ............- ~ •.· -:. . ~ ~-/~:... ·_;'""' ~-~, --.-, Ç~/:;_ 7 oi:n beu aan de volle l ucb l f1g.60 gewend te m:akeo Hel eggen en rollen A1staoden Î4l' ~ rtJ tzy l(p t/)J ~ tai 1/)i $ rfJJ ~ ~ iJ)1 ~ tl}) ~ ~ _ ós-70 ___ ·•"> J 1W (J 1603
veel expansie. Amsterdam, met zijn grote stapelplaats van Virginia- en Marylandtabak en die van de Spaanse en Portugese koloniën en van andere Europese tabakken, had de gelegenheid deze naar behoefte te mengen met relatief goedkope inlandse tabakken om de Engelsen af te troeven met goedkopere prijzen. • De vette Amersfoortse tabak werd wereldberoemd als snuiftabak, zo zelfs dat deze een betere prijs opbracht dan de beste Virginia. Meer dan de helft werd uitgevoerd naar de meeste West-Europese landen, waarbij Duitsland, Frankrijk en Italië de grootste afnemers waren. De naar Italië geëxporteerde snuiftabak werd daar tot snuif vermalen en voor een deel zelfs weer naar Nederland geëxporteerd. Het gemiddelde verbruik aan tabak per hoofd van de bevolking bedroeg zo'n 3 kilo, waarvan snuif een belangrijk deel uitmaakte. Het is algemeen bekend dat de Hollandse moedertjes zeer veel snoven. • Tegen het einde van de jaren 1800 was er van de eens zo beroemde "Amersfoortse" tabak nog weinig over. In de Betuwe en tussen Amerongen en Rhenen werd er weliswaar nog tabak verbouwd, maar wel steeds minder. De tweede wereldoorlog zorgde voor een kleine opleving vanwege de schaarste aan tabak uit het buitenland. De schimmelziekte "Blue Mold" heeft vanaf 1959 definitief een einde gemaakt aan de Nederlandse tabaksteelt. Tussen de 150 en 200 tabaksverbouwers waren toen nog actief in Nederland, waar het voor de meeste het hoofdmiddel van bestaan was. I959 was al een rampjaar omdat naast het uitbreken van de ziekte ook de droogte so wie so voor een slechte oogst zorgde. In 1960 breidde de ziekte zich nog verder uit. De weersomstandigheden werkten - eerst vochtig en broeierig en daarna weer droog - de verspreiding in de hand. De schimmel komt uit de grond, werkt zich via wortels en stam van de plant omhoog en bij de bladeren aangekomen is het soms maar een kwestie van uren dat ook de bladeren aangetast worden. Droogte en wind verspreiden de pluizen en er is dan geen houden meer aan. Geheel West-Europa heeft onder deze schimmelziekte geleden. • Nederlandse tabakstelers kregen - in tegenstelling tot hun collega's in België en Duitsland - geen steun van de regering. Den Haag beschouwde de tabaksteelt, net als de fruitteelt als een risicoteelt. Fruit kun je echter met allerlei middelen bespuiten en dat is met deze schimmel niet het geval, volgens de toen verbolgen tabakstelers. De tijd - drie tot zes jaar - die nodig is om via kruisingen nieuwe planten te kweken, die dan resistent zijn, was te lang om de Nederlandse tabaksteelt er eventueel weer bovenop te helpen. PERSBERICHT Gildenboeken Goudse Pijpmakersgilde In het Streekarchief Hollands Midden te Gouda zijn een viertal gildeboeken van het Goudse PIJpmakersgllde, om onduidelijke redenen In het bezit van het Brltlsh Museum, nu op microfiche In de studiezaal te raadplegen. Deze vier gildeboeken beslaan de periode 1683-1826 en vormen een zeer Informatieve aanvulling op het Streekarchief Hollands Midden aanwezJge gildearchief. De openingstijden van het Streekarchief Hollands Midden aan de Groeneweg 30 te Gouda zijn dinsdag t/m vrijdag van 9,30 - 17.00 uur en dinsdagavond (m.u.v. Juni. juli en augustus) van 18.30 - 21.00 uur. Voor meer Informatie kunt u de website van het sireekarchlef raadplegen: www.groenehartarchieven.nl 1604
l 21e JAARGANG NR. 106 Oktober 2004 1 Inhoudsopgave Jubileumpijp ............................................................................................................. 1605 Redactioneel ............................................................................................................. 1606 Bodemvondsten klei pijpen kasteel Stein ........................................................... ... 1607 Websites ................................................................................................................... 1614 Een bijzondere pijpenkop uit Arkel ........................................................................ 1615 "Koninklijke" kleipijpen ........................................................................................... 1617 Kleipijpen uit een Zaltbommelse beerput. ............................................................. 1620 Placaat van de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden van 1769 ......... 1624 Literatuursignalement ............................................................................................. 1627 Jubileumpijp Leden die de jubileumpijp besteld hebben kunnen deze afhalen op de Pijpendag in oktober. Kosten € 9,50 per pijp. Wie niet aanwezig kan zijn wordt verzocht in de eerste week van oktober contact op te nemen met Fred Tijmstra (adres binnenzijde kaft). GROTE INTERNATIONALE VERZAMELMARKT VEEMARKTHAL UTRECHT Op zaterdag 2 en zondag 3 oktober 2004 kunt u tussen 9.30 - 17.00 uur terecht op deze verzamelbeurs. De meest uiteenlopende verzamelobjecten vindt u bij de circa 600 standhouders. De Veemarkthal ligt nabij de A27. (Afslag Veemarkthal) Entree bedraagt€ 3,50 (pas 65+ € 3,-). Het parkeren is gratis. Voor inlichtingen kunt u bellen naar de organisator: Frits Spee, tel: 0317-614760 VERZAMELAARS JAARBEURS in de Jaarbeurs Utrecht Op zaterdag 20 en zondag 21 november 2004 Entree€ 10,- met kortingsbon€ 9,- en. 1605
Redactioneel Jan van Oostveen Met de verschijning van dit nummer treedt de reeds aangekondigde wisseling van de wacht op. Hans van der Meuten en Fred Tymstra hebben een stapje terug gedaan. Hun plaats is ingenomen door het drietal Andy de Bruijn, Jan van Oostveen en Michel Rutten. Andy zal zich gaan bezighouden met het versturen van het blad en de pijpendag. Michel heeft de taak van financiën en ledenadministratie opgenomen. Zelf zal ik me bezig houden met de productie van dit blad. Daarbij heb ik mij voorgenomen enkele vernieuwingen door te voeren. Allereerst is dit het lettertype. Gekozen is voor het eigentijdse lettertype Aria! dat, voor zover ik weet, door veel software wordt ondersteund. Daarnaast worden een aantal standaardisaties uitgevoerd. Allereerst zullen bron/literatuurvermeldingen op een eenduidige manier worden gepubliceerd. Daarnaast zullen afgebeelde kleipijpen volgens een uniforme systematiek beschreven worden. Hiervoor ·zal de onderstaande en reeds eerder in PKN gepubliceerde systematiek worden toegepast: 1a. 1b. 2a. 2b. 2c. 2d. 2e. 2f. 2g. 2h. 3a. 3b. 3c. 4. 5. 6. 7. Identificatienummer/collectie Vondstlocatie/Omstandigheden Model Zijmerk links / Zijmerk rechts Bijmerk links/ Bijmerk rechts Hiel-/ketelmerk Oppervlaktebehandeling kop Afwerking ketelopening Radering ketelopening Overige kopeigenschappen Versiering steel Oppervlaktebehandeling steel Overige steeleigenschappen Datering Productiecentrum Próducent Literatuur Dubbelconisch, trechter, rondbodem, kromkop of ovoïde Bijvoorbeeld geglaasd, geglazuurd e.d. Bijvoorbeeld al dan niet gebotterd. Bijvoord parelranden, kruismotieven e.d. Bijvoorbeeld geglaasd, geglazuurd e.d. Meest aannemelijke datering Meest aannemelijk productiecentrum Meest aannemelijke producent Literatuurvermelding met paginanummer Deze beschrijvingsmethodiek is inmiddels met succes bij een achttal stadsarcheologische diensten ingevoerd. Het zou dus onverstandig zijn om hier niet bij aan te sluiten. Bijbehorende tekeningen worden op schaal 1 :1 afgebeeld tenzij anders vermeld. De eerste resultaten van bovengenoemde wijzigingen treft u in dit blad aan. Voor open aanmerkingen en natuurlijk uw bijdragen kunt u zich tot mij wenden. Voor de adressen van de contactpersonen verwijs ik u naar de binnenzijde van de kaft. 1606
Bodemvondsten kleipijpen kasteel Stein Jos Engelen In de museale collectie en het depot van de Archeologiestichting "Dokter Beckers-Pater Munsters" in Stein bevinden zich 340 koppen/kopfragmenten en 1.220 delen van stelen van kleipijpen, die voornamelijk door Pater Munsters, een autodidactarcheoloog, vanaf 1931 tot 1991 opgegraven werden op het kasteelterrein in Stein. Het kasteel en de bijbehorende economiegebouwen zijn in de diverse stadia van zijn huidige staat bewoond geweest vanaf de 13cte tot in de 19cte eeuw. Bij een bezoek in 2002 aan het museum werd mijn aandacht getrokken door een stapeltje pijpenkoppen, die mij op het eerste gezicht vanwege de gele kleur van de pijpenkoppen deden denken aan een z.g. Fehlbrand, misbaksels als gevolg van een te hoge baktemperatuur, die normaal gesproken na de mislukte productie vernietigd werden en terecht kwamen in een z.g. pijpenstort, de afvalkuil van de pijpenmaker. De aanwezige museummedewerkster vertelde mij dat het hier ging om een gesloten vondst, i.c. een concentratie van koppen en stelen op één plek bij elkaar. Dit alles zou echter een vooralsnog totaal onbekende en, gezien de vorm van de pijpen, vroege pijpenmaker impliceren, die dan gefabriceerd zou moeten hebben in het midden van de 17de eeuw op het terrein van het kasteel. Ook zou dit kunnen wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een pijpenoven op het terrein. De moeite waard om een onderzoekje naar te doen. Bijzonder jammer is het dat van geen van de pijpen/groep pijpen een vondstverslag bekend is. Pater Munsters heeft slechts bij enkele pijpjes zeer summiere aantekeningen gevoegd, waarin hij de belangrijkste karakteristieken aangeeft en een (voor die tijd redelijke) taxatie van herkomst en fabricageperiode. Of het hier nu gaat om oppervlakte, bodemvondsten, grachtenvondsten of de inhoud van beerputten is onbekend. Ook de samenhang met andere aardewerkvondsten ontbreekt, zodat de conclusies niet meer dan algemeen zullen kunnen zijn. Misschien dat uit vervolgonderzoeken aangaande het kasteelcomplex meer informatie gehaald zou kunnen worden over inkwartieringen, de functies van het complex tijdens woelingen en een mogelijke relatie met Maastricht in welke vorm dan ook. Een pijpenoven is op het complex niet teruggevonden. Het volgende verslag bevat de belangrijkste gevolgtrekkingen, die uit het aanwezige materiaal getrokken kunnen worden. 1607
KST001 1a. KST001 KST110 1 b. Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein 2a. Dubbelconisch, slank Trechter 2b. -/- -/- 2c. -/- -/- 2d. Vijfbladige roos 2e. Ongeglaasd Ongeglaasd 2f. Gebotterd Gebotterd 2g. Gehele radering Radering voorzijde rondom ketelopening ketelopening 2h. Gerookt Misbaksel, gerookt 3a. 3b. 3c. 4. 1610-1630 1680-1720 5. 6. 7. 1608 ))) ))))) ') )))))))))) KST010 KST019 Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein Dubbel conisch Dubbelconisch -/- Jonas -/- -/- Gebotterd Ongeglaasd Gebotterd Radering voorzijde ketelopening Misbaksel, gerookt Floraal in reliëf Ongerookt Ongeglaasd Walvis met opengesperde bek 1650-1680 1680-1720 Maastricht Maastricht [1, p.39]
Het roken van kleipijpen kwam in Nederland in zwang rond 1600 en verspreidde zich tijdens de Tachtigjarige Oorlog vanuit Holland ook naar Limburg. De veelal Engelse soldaten in de huurlegers van fv1aurits en Frederik Hendrik hadden dit gebruik vanuit Engeland in ons land geïntroduceerd en oefenden naast hun soldatenvak ook hun oude beroep van kleipijpenmaker uit om naast hun karige soldij iets bij te verdienen. Zo zien wij dat zich bij de bodemvondsten reeds vroege exemplaren bevinden (KST001 ). Niet zo opmerkelijk is dan ook het veelvuldige voorkomen van de Engelse Tudorroos als hielmerk en zijmerk (KST001 en KST017). De grootste concentratie biconische koppen komt uit de periode 1650-1720 en is waarschijnlijk bijna geheel in Maastricht geproduceerd. Uit deze periode kennen wij in Maastricht als zeer belangrijke pijpenmaker Dionys Michiels, die vele modellen in zijn assortiment had en als hielmerk voor zijn betere kwaliteit de gekroonde pijp en de letters DM voerde (KST100). De aangetroffen ongemerkte modellen van grQffe kwaliteit zijn vrijwel identiek aan de Maastrichtse productie. Nadere bestudering van de bovengenoemde z.g. Fehlbrandpijpen toonde aan dat het hier niet ging om misbaksels, maar om normale kleipijpen die door bodemerosie of brand alsnog een gelige kleur gekregen hadden. Het feit dat vele van die "misbaksels" gerookt waren, wat bijna niet mogelijk is bij Fehlbrandpijpen, kan hiervoor als bewijs dienen. Bovendien waren 2 gebroken stukken van eenzelfde pijp totaal verschillend van kleur, hetgeen niet wijst op verkleuring t.g.v. een te hoge baktemperatuur. Vanaf 1700 komt in dit bodemarchief ook het trechtermodel voor en dan voornamelijk de fijne kwaliteit, afkomstig uit Gouda. Geen wonder, want Gouda gold in de 18de eeuw als de onbetwiste koploper, zowel kwalitatief als kwantitatief, in Europa en die producten werden in enorme aantallen geproduceerd en verhandeld over de toenmalig bekende wereld. In 1750 kende Gouda 350 pijpenmeesters, • goed voor een jaarproductie van een miljoen kleipijpen! Midden en eind 18de eeuw zien wij dan ook in Stein de ovoïde modellen verschijnen, die zullen doorlopen tot het eind van de 19de eeuw, waar zij gezelschap krijgen van afwijkende modellen (KST312, KST313 en KST314) Van de 160 onderzochte kopfragmenten waren er 106 gerookt ( 66 % ) en illustreren het daadwerkelijk gebruik van kleipijpen voor het genot van het roken door al die eeuwen heen (1610-1920) en ondersteunen eveneens de stelling dat er geen werkelijke fabricage op het kasteelterrein heeft plaatsgevonden, aangezien een pijpenstort uitsluitend uit niet-gerookte pijpenkoppen bestaat. Het feit dat 34 % ongerookt is, geeft al aan dat een kleipijp een fragiel gebruiksvoorwerp was, dat snel brak en dan ongerookt in beerput, gracht of afval kuil terecht kwam. Kijken wij naar de onderlinge verdeling van de gevonden pijpenkoppen qua kwalitéit dan zien wij het volgende: 1609
1a. KST017 KST305 KST100 KST307 1b. Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein 2a. Dubbel conisch Trechter Trechter Trechter 2b. ./. Eekhoorn/Eekhoorn ./. / Moriaan 2c. Vijfbladige roos met ./. ./. -/- tak/ vijfbladige roos met tak 2d. DM gekroond met pijp 2e. Ongeglaasd Ongeglaasd Geglaasd Ongeglaasd 2f. Gebotterd Gebotterd Gebotterd 2g. Gehele radering Radering voorzijde Radering voorzijde rondom ketelopening ketelopening ketelopening 2h. Misbaksel, gerookt Ongerookt Misbaksel, ongerookt Ongerookt 3a. Raderingen 3b. Geglaasd 3c. 4, 1620-1640 1670-1700 1620-1640 1650-1680 5. Maastricht Maastricht Maastricht 6. Michiels Dionys 7. (1, p.38] (1, p.8] (1, p.39] 1610
Omschrijving kwaliteit Aantal (n) Percentage Groffe 169 50 % Fijne 167 49 % Fijne/porseleine 1 0% Porseleine 3 1% Totaal 340 100 % Het grote aantal grofte pijpen zegt iets over de sociale status van de rokers en duidt vooral op simpele arbeiders, ambachtslui en knechten die op een kasteelterrein werkten en/of leefden. Ook de mogelijke aanwezigheid van soldaten op of rond het kasteel geven indicatie in die richting. De tweede kwaliteit i.c. fijne pijpen geeft eveneens stof tot conclusies in die richting, aangezien de prijzen van groffe en fijne pijpen niet wezenlijk veel verschilden. Het voorkomen van slechts 3 porseleine exemplaren geeft richting aan het denken dat de kasteelheren en hun voornaamste raadgevers en bedienden niet gerookt hebben of dat zij zich ook bediend hebben van de mindere i.c. fijne kwaliteit. In andere opgravingen bij kasteelcomplexen is het percentage porseleine pijpen beduid.end hoger. Resumerend kunnen de volgende conclusies ten aanzien van de gevonden kleipijpen getrokken worden: Voor de periode 1600-1700: • De biconische/trechterpijp (KST11 O) vertoont duidelijk sporen van verbranding/sintels, die de gelige kleur kan hebben veroorzaakt; • Opvallend is hier het grote aantal verschillende florale steelversieringen, die ook in Maastrichtse productie voorkomen (KST01 O); • Eveneens rijkelijk aanwezig zijn de fleur de lis versieringen, gevat in ruiten en de banddecoratie in de vorm van tandjes of zig-zag, die zo kenmerkend zijn voor 17de eeuw en eveneens voor Maastricht; • Ook de 17de eeuwse geknepen steel treffen wij hier aan; • De twee figuurpijpen met Jonas/Walter Raleigh (KST019) kunnen ook aan Maastricht toegeschreven worden; • Een 17de eeuwse pijp met zijreliëf (KST090), gevat in een grote sintel1 onderschrijft de these van een brand op het kasteelcomplex. • De zijmerkpijpen (305-307) zijn afkomstig uit Maastricht en tonen Cupido (den Inge! vaan Mestreech?) en de eekhoorn. Voor de periode 1700-1800: • De trechter AP monogram (KST209) gekroond toont dwars op de steel het opschrift IN GOUDA en is een fragment van een pijp van circa 37 cm; 1611
1a. KST305 KST209 KST090 KST200 1b. Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein 2a. Trechter Trechter Trechter Ovoïde 2b. Cupido/Cupido -/- 4-bladige roos / -/- 4 bladige roos 2c. -/- -/- 2d. AP (monogram) DORN (ketelmerk) 2e. Ongeglaasd Geglaasd Geglaasd 2f. Gebotterd Gebotterd Gebotterd 2g. Radering voorzijde Gehele radering Gehele radering rondom ketelopening rondom ketelopening ketelopening 2h. Misbaksel, ongerookt In sintel vervat Misbaksel, spoor gerookt misbaksel 3a. "GOUDA" 3b. Geglaasd 3c. 4. 1670-1700 1710-1740 1670-1700 1740-1760 5. Maastricht Gouda Westerwald 6. Pieter Andriesz. Dom 7. (1, p.38) 1612
1a. KST218 KST312 KST313 KST314 1b. Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein Kasteelterrein Stein 2a. Ovoide Rondbodem Rondbodem, Doetel Rond bodem, Mosterd lepel 2b. -!- Mandje -!- -/- 2c. Gouds wapenschild +S/ -!- -!- -!- Gouds wapenschild +S 2d. Wijnton gekroond IWI 2e. Geglaasd Ongeglaasd Geglaasd Geglaasd 2f. Gebotterd Gebotterd Gebotterd Gebotterd 2g. Gehele radering Geen radering Geen radering Geen radering rondom ketelopening rondom ketelopening rondom ketelopening rondom ketelopening 2h. 3a. "GOEDEW AA GEN"/ 3b. "GOUDA" 3c. 4. 1770-1810 1850-1900 1880-1920 1880-1920 5. Gouda Gouda 6. Thomas Verhage Goedewaagen 7. 1613
Opvallend zijn de merkimitaties van de gekroonde 46. Dit soort Goudse pijpen werden o.a. gefabriceerd in Venlo, Roermond en het Duitse Westerwald; • Bijzonder mooi van kwaliteit is de sporenpijp uit het Westerwald (KST200) met hielmerk DORN; • De ook in Maastricht veel voorkomende gekroonde wijnton komt hier voor als trechter en als ovordemodel (KST218); Voor de periode 1800-1920: • Losse stelen illustreren de opkomst van Goedewaagen uit Gouda als pijpenfabrikant; • Grote eivormige- en doetelkoppèn (KST313 en KST314) vertegenwoordigen het einde van de kleipijpenindustrie tegen 1920. Goedewaagen heeft echter nog "Gouwenaars" gemaakt tot circa 1970; • Mandje (KST312) toont het verval van deze industrie al aan. De kwaliteit verschuift naar schiettentpijpen ! Literatuur [1] Engelen, J., 2003. Onderzoek naar de kleipijpenindustrie in Maastricht. Pijpelogische Kring Nederland. Websites Jan van Oostveen Zoekend op internet heb ik de laatste tijd enkele sites met hierop informatie over kleipijpen gevonden. Meest opvallend is de website van Aad Kleijweg: http://www.zonnet.nl/kleiwegi . Hierop kunnen fraaie foto's van bodemvondsten uit zijn verzameling worden bekeken. Naast geheel versierde exemplaren uit met name Gouda staan er ook zijmerkpijpen uit Gouda, Gorinchem en Schoonhoven en een paar 17de eeuwse Delftse kleipijpen op deze site. Op http://apva.org/resource/jjrc/vol2/jctoc.html is een artikel te downloaden van J. Cameron Monroe, Seth Mallios en Quinn Emmet met als titel "A dating formula tor Colono Tobacco pipes in the Chesapeake". Dit artikel is gepubliceerd in The Journal of the Jamestown Rediscovery Center, volume 2, januari 2004. Als laatste http://perso.wanadoo.fr/philippe.gosse/Chioggia/intro.pdf. Naast een 17de eeuwse Amsterdamse kleipijp worden hoofdzakelijk Ottomaanse kleipijpen beschreven. Nieuwe websites kunnen worden doorgegeven aan Jan van Oostveen. Voor adres zie binnenzijde kaft. Gezocht Wij, dat zijn Jan Kwint, Maurice Bergmans en Fred Tijmstra, willen ons bezig houden met het moderniseren van de website. Wij zouden onder onze leden graag enkele handige freaks erbij willen hebben om ons te ondersteunen. Wie de kennis bezit en mee wil doen kan zich opgeven bij Fred Tijmstra. Voor adres zie binnenzijde kaft. 1614
Een bijzondere pijpenkop uit Arkel Peter von Hout Tijdens het schrijven van een artikel over "Pijpenkoppen" voor het blad van de Historische Vereniging Arkel en Rietveld werd ik geconfronteerd met een bijzondere kleipijp. Deze kleipijp was ooit door een klein meisje op de volkstuin van haar grootvader gevonden. Het overgebleven kopfragment heeft een hoogte van 38 mm. Wegens het ontbreken van een hiel hebben we geen aanwijzing over de mogelijke pijpenmaker. Ook zijn er geen vergelijkbare exemplaren bekend. Op de linkerzijde van de kleipijp staat een drinkende en rokende man afgewisseld met (tabaks)bladen. Op de rechterzijde van de kleipijp staat een vrouw met in haar hand een bloem en een kleipijp. Ook op deze zijde staan (tabaks)bladen. Gelet op de vorm van de kop moet deze pijp in het derde kwart van de 17de eeuw gedateerd worden. De versiering van de kleipijp is matig tot slecht. Gezien de vondstlocatie en de matige afwerking van de versiering, wordt aangenomen dat de kleipijp in Gorinchem is vervaardigd. In deze stad werden immers op grote schaal "grofte" kleipijpen gemaakt. Met dank aan Martin van Veen (fotografie) en Marjolein van linstee voor het in bruikleen geven van de pijpenkop. 1a. 1 b. Arkel 2a. Langgerekt dubbelconisch 2b. Drinkende en rokende man / 2c. 2d. vrouw met bloem en kleipijp 2e. Ongegtaasd 2f. Gebotterd 2g. Radering voorzijde ketelopening 2h. 3a. 3b. 3c. 4. 1650-1675 5. Gorinchem 6. 7. Foto achterzijde ketelopening 1615
Literatuur [1] Meulen, J. van der e.a., 1992. Tabakspijpnijverheid in Gorinchem; een inventaris van de pijpenmakers en hun produkten gedurende een periode van 200 jaar. Leiden. [2] Duco, D.H., 1987. De Nederlandse kleipijp; handboek voor dateren en determineren. Leiden. ·1616
"Koninklijke" kleipijpen Jan van Oostveen 1 In 1685 besluit Koning-Stadhouder Willem 111 een jachtslot te laten bouwen. De gekozen locatie op de Veluwe herbergt voldoende wild om grote jachtpartijen te houden en zo de gasten te kunnen vermaken. Daarnaast leent de locatie zich uitstekend om een tuin te laten aanleggen met diverse fonteinen en cascades. Met de ligging van paleis Het Loo aan de voet van de Veluwe is men bovendien verzekerd van een grote hoeveelheid water met een groot verval waardoor het water genoeg kracht heeft om diverse fonteinen te laten spuiten. Na vijftien jaar ontwerpen, bouwen en aanleggen zijn het paleis en de tuin grotendeels gereed. Sinds die tijd kent de tuin nogal wat aanpassingen. De grootste aanpassing bestaat uit het aanleggen van een Engelse landschapstuin over de Franse geometrische tuin heen. Dit gebeurt onder Lodewijk Napoleon begin 1 gde eeuw. In de jaren tachtig van de vorige eeuw wordt besloten stapsgewijs de oorspronkelijke Franse tuin te herstellen. Begin deze eeuw heeft voortbordurend op dit herstel de van oorsprong aanwezige zichtas weer gestalte gekregen door een laan van bomen te planten vanaf het hek dat de paleistuin scheidt van het park in noordelijke richting. In het voorjaar van 2003 werd besloten om in het verlengde hiervan ook de beukenhaag tussen de colonnades en het hek door te zetten tot aan de vijver en daar een houten steiger te realiseren. Bij graafwerkzaamheden stuitte men op een fundament. In opdracht van Rijksgebouwendienst heeft de gemeente Apeldoorn in samenwerking met amateur-archeologen van het Archeologische Werkgemeenschap Apeldoorn (AWA) en het Nationaal Museum paleis Het Loo in augustus en september van 2003 een opgraving uitgevoerd om duidelijkheid te verschaffen omtrent dit fundament. Het resultaat overtreft alle verwachtingen. Niet alleen is het formele einde van de oorspronkelijke paleistuin aangetroffen, maar is ook een waterwerk met fonteinen blootgelegd dat binnen Nederland zijn weerga niet kent. Naast de vele bouwhistorische constructies die werden aangetroffen, zijn er ook een minimaal aantal (M.A.E) van 21 kleipijpen gevonden. Daarbij konden de kleipijpen in een drietal perioden onderverdeeld worden: 1710-1740, 1740-1770 en 1770-1810. Het merendeel (6 exemplaren) van de kleipijpen die in periode 1 (1710-1740) gedateerd moeten worden, zijn kortstelige kleipijpen van de goedkoopste, groffe, kwaliteit. De overige 2 exemplaren betreffen kleipijpen van de duurdere, fijne of porseleine kwaliteit en zijn zeer waarschijnlijk in Gouda geproduceerd. Mogelijk zijn deze kleipijpen afkomstig van personeel dat de tuin moest onderhouden. Alhoewel er geen directe bewijzen voor aanwezig zijn, is het aantrekkelijk om de kleipijpen die worden toegewezen aan periode 2: 1740 - 1770, in verband te brengen 1 De inleidende tekst met historische gegevens is met instemming van de stadsarcheoloog van Apeldoorn, M.H. Wispelwey, ontleend aan de brochure " Graven in de tuin van paleis Het Loo" zoals uitgegeven door de Dienst Ruimtelijke Ordening en Wonen afdeling Bouwtoezicht en Monumenten Team Beleid, Archeologie en Monumenten van de gemeente Apeldoorn. 1617
@ 1a. Gemeente Apeldoorn Gemeente Apeldoorn Gemeente Apeldoorn Gemeente Apeldoorn 1b. Apeldoorn, Het Loo Apeldoorn, Het Loo Apeldoorn, Het Loo Apeldoorn, Het Loo 2a. Ovoïde Rond bodem Ovoïde 2b. -/- -/- -/- 2c. -/- -/- -/- 2d. Lelie ? gekroond 2e. Ongeglaasd Geglaasd Geglaasd 2f. Gebotterd Gebotterd Gebotterd 2g. Geen radering rondom Gehele radering Gehele radering 2h. ketelopening Naad met kam rondom ketelopening rondom ketelopening 3a. afgewerkt "GAUDA" ? Opengesperde bek met een vis 3b. 3c. Ongeglaasd Ongeglaasd Ongeglaasd Ongeglaasd 4. 1740-1770 1740-1770 1750-1770 1740-1770 5. Zwolle? Westerwald Westerwald Westerwald 6. 7. 1618
met de grondige opknapwerkzaamheden die in 1765 werden uitgevoerd. Dit vermoeden wordt bevestigd door het feit dat alleen kortstelige kleipijpen zijn aangetroffen. Deze kortstelige, kleipijpen met een steellengte van rond de 25 cm, kunnen aan het perspneel dat de tuin opknapte, hebben toebehoord. De kleipijpen zijn afkomstig uit productiecentra als Zwolle en het Duitse Westerwald (zie catalogus). Toonaangevende Goudse pijpenkoppen ontbreken. De steelfragmenten kunnen gerelateerd worden aan Goudse en Westerwaldse productiecentra. Vooralsnog uniek is het steelfragment met van een vis met opengesperde bek die een klein visje opeet (catalogusnummer 6). Soortgelijke producten zonder het kleine visje dat wordt opgegeten, zijn met name bekend uit het Westerwald. Op de stelen komen we de naam tegen van de Goudse fabrikant Gerrit Verschut. Daarnaast is een steel aangetroffen met de naam "DE VELDE". Deze naam De Velde is geen naam van een Goudse pijpenmaker. Het is een naamsverwijzing naar de gezaghebbende VOC-kooplieden Frans en Jacob van der Velde. Hef is opvallend dat juist stelen met de naam van deze kooplieden verhoudingsgewijs veel in plaatsen in de nabijheid van de IJssel worden aangetroffen. Mogelijk een aanwijzing dat kleipijpen via Amsterdam naar deze streek werden verhandeld. ui 1 ~ 0 . 1710-1740 1740-1770 1770-1810 i . J Figuur 1: Minimaal aantal exemplaren (M.A.E.) als functie van de tijd. De kleipijpen die in periode 3: 1770-1810 worden gedateerd zijn alle kleipijpen met een minimale steellengte van rond de 45 cm en een maximale steellengte van 1 meter. Het meest aannemelijk is dat deze kleipijpen hier terecht zijn gekomen toen de tuinen in verval raakten. Opvallend is dat er geen goedkope "grofte" kwaliteit kleipijpen zijn aangetroffen. Ook de voor die tijd voor deze regio bekende kleipijpen uit het Duitse Westerwald ontbreken. Met uitzondering van 1 exemplaar 1 waarvan de herkomst niet duidelijk is, komen alle kleipijpen uit Gouda. 1 Het betreft een ovoïde kleipijp met hel merk de gekroonde 46. Dit merk is op vele plaatsen in Nederland, België, Frankrijk en Duitsland gezet. De aangetroffen kleipijp is mogelijk een imitatie Gouds product. 1619
Kleipijpen uit een Zaltbommelse beerput Jan van Oostveen Een telefoontje van een ambtenaar van de gemeente Zaltbommel was voor de AWN afdeling 15 aanleiding om in april 2003 de bouwactiviteiten aan de Lange Strikstaat 14- 18 te begeleiden. Naast de nodige grondsporen werden er ook twee beerputten aangetroffen. Een beerput met hoofdzakelijk vulling uit de 16de/17deeuw is voor ons als kleipijponderzoekers interessant. Naast het aardewerk (roodbakkend, steengoed) werd ook glas, een houten kam, textiel, muntjes, metalen knoopjes, een houten schildje met hierop een laars, en natuurlijk kleipijpen aangetroffen. Met name dit laatste punt ts interessant omdat we vanuit overlevering geen gegevens van Zaltbommelse pijpenmakers hebben. Mogelijk zou deze beerputvondst hier een nieuw licht op kunnen werpen. Tussen al deze vondsten werd een minimum aantal (M.A.E.) van 46 kleipijpen aangetroffen. Het merendeel van de exemplaren (39 van de 46) kan in de periode 1640-1660 gedateerd worden. Het is daarom voor de hand liggend dat juist in deze periode de beerput het meest intensief is gebruikt. De gebruiker van de beerput had een duidelijke voorkeur voor kleipijpen van de Gorinchemse fabrikant Marcus Claasz. Een kleine 50 % van de aangetroffen kleipijpen die kunnen worden gedateerd in de periode 1640-1660 kan aan deze pijpenmaker worden toegewezen. Deze pijpenmaker blijkt twee verschillende modellen op de markt te hebben gebracht. • Een minder afgewerkt product waarvan de kop en de steel ongeglaasd zijn. Alleen een radering aan de voorzijde van de ketelopening is aangebracht (catalogusnummer 6); • Een uitermate fraai afgewerkt product waarvan de kop en steel geglaasd zijn. Rondom de ketelopening is een gehele radering aangebracht. De steel is voorzien van een lelie in ruit in vierpas versiering waarbij de vierpas in één keer is gestempeld (catalogusnummer 7); Naast de producten van Marcus Claasz werden er ook kleipijpen van de Gorinchemse pijpenmaker Abraham Sanders Broeder aangetroffen. Een fragmentarisch aangetroffen exemplaar heeft een roos als steelversiering (catalogusnummer 1 ). Een ander geglaasd exemplaar heeft als steelversiering een lelie in· ruit (catalogusnummer 4 ). Tot op heden onbekende merken staan onder nummer 2 en 5 afgebeeld. Catalogusnummer 2 heeft als hielmerk een liggende leeuw boven de initialen IS. De kleipijp heeft een karakteristieke vorm die vooralsnog niet aan een productiecentrum valt toe te wijzen. Gezien het feit dat veel Gorinchemse kleipijpen in de beerput zijn aangetroffen, is gezocht naar een Gorinchemse pijpenmaker met de initialen IS die in 1620
de periode 1640-1660 heeft geproduceerd. Hiervoor zou de Gorinchemse pijpenmaker Jan Schenk in aanmerking komen. De kleipijp met catalogusnummer 5 heeft als hielmerk een "springende hond" boven de initialen AK. Het ontwerp van dit merk vertoont analogieên met dat van Willem Teeck die onder een "springend hert" zijn initialen WT plaatste. De klei pijpen die door de gebruiker van de beerput zijn gerookt, zijn voor·zover dat nog kon worden nagegaan, in Gorinchem geproduceerd. Enige aanwijzingen omtrent kleipijpen die in Zaltbommel zouden zijn geproduceerd, heeft deze beerputinhoud niet opgeleverd. De kwaliteit van de aangetroffen kleipijpen stemt overeen met een gemiddeld huishouden rondom de jaren 1640-16601 . De gebruiker van deze beerput had geen uitgesproken voorkeur voor extreem dure of goedkope kleipijpen. Literatuur [1] Laan, H. van der, 2003. Onderzoek aan de Lange Strikstraat. In: Graven tussen de rivieren, 3de jaargang, nummer 5, p. 4-6. [2] Laan, H. van der, 2004. Onderzoek aan de Lange Strikstaat (Vervolg). In: Graven tussen de rivieren, 4de jaargang, nummer 5, p. 6-9. [3] Meulen, J. van der e.a., 1992. Tabakspijpnijverheid in Gorinchem; een inventaris van de pijpenmakers en hun produkten gedurende een periode van 200 jaar. Leiden. [4] Oostveen, J. van en A. van Oostveen-Bonnema, 2001. Kleipijpen; een statistische analyse. In: Westerheem, 5ost0 jaargang, nummer 1, p. 13-27. 1a. AWN afdeling 15/1 1 b. Zaltbommel, Lange Strikstraat 14-18, beerput 2a. Dubbelconisch 2b. -/- 2c. -/- 2d. Gekroonde roos met initialen AS 2e. Ongeglaasd 2f. 2g. 2h. 3a. Roos 3b. Ongegláasd 3c. 4. 1640-1660 5. Gorinchem 6. Abraham Sanders Broeder 7. (3, p.85] 1 Deze conclusie is gebaseerd op de informatie zoals beschreven in [4]. Aangenomen wordt dat deze gegevens ook voor Zaltbommel van toepassing zijn. 1621
• ~ ' ~ . 1a. AWN afdeling 15/2 AWN afdeling 15/3 AWN afdeling 15/4 AWN afdeling 15/5 1 b. Zaltbommel, Lange Zaltbommel, Lange Zaltbommel, Lange Zaltbommel, Lange Strikstraat 14-18, Strikstraat 14-18, Strikstraat 14-18, Strikstraat 14-18, beerput beerput beerput beerput 2a. Dubbel conisch Dubbelconisch Dubbel conisch Dubbelconisch 2b. -!- -/- -/- -/- 2c. -!- -/- -/- -/- 2d. Leeuw boven de Vijfbladige roos Gekroonde roos met Springende hond initialen IS initialen AS boven initialen AK 2e. Geglaasd Geglaasd Geglaasd Geglaasd 2f. Gebotterd Gebotterd Gebotterd Gebotterd 2g. Gehele radering Gehele radering Gehele radering Gehele radering rondom ketelopening rondom ketelopening rondom ketelopening rondom ketelopening 2h. 3a. Twee keer een lelie in Lelie in ruit ruit in vierpas; vierpas in één keer gestempeld 3b. Geglaasd 3c. 4. 1640-1660 1620-1640 1640-1660 1640-1660 5. Gorinchem? Gorinchem 6. Jan Schenk? Abraham Sanders 7. Broeder [3) • 1622
1a. AWN afdeling 15/6 1b. Zaltbommel, Lange 2a. Strikstraat 14-18, beerput Dubbelconisch 2b. -/- 2c. -/- 2d. MC gekroond 2e. Ongeglaasd 2f. Gebotterd 2g. Radering voorzijde 2h. ketelopening 3a. Geen 3b. Ongeglaasd 3c. 4. 5. Gorinchem 1640-1660 ~ , . 6. Marcus Claasz. 7. 13] 1a. AWN afdeling 15/7 1b. Zaltbommel, Lange 2a. Strikslraat 14-18, beerput Dubbel conisch 2b. -/- 2c. -/- 2d. MC gekroond 2e. Geglaasd 2f. Gebotterd 2g. Gehele radering rondom 2h. ketelopening 3a. Twee keer een lelie in ruit in vierpas; vierpas in één keer gestempeld 3b. Geglaasd @ 3c. 4. 1640-1660 5. Gorinchem 6. Marcus Claasz. 7. [3] 1a. AWN afdeling 15/8 1b. 2allbommel, Lange Strikstraat 14-18, beerput 2a. Dubbelconisch 2b. Vijfbladige roos / 2c. Vijfbladige roos -/- 2d. - 2e. Ongeglaasd oO 2f. Gebotterd 0 0 c::? 2g. Radering voorzijde 000 ketelopenlng 2h. 3a. 3b. Ongeglaasd 3c. 4. 1630-1650 5. Gorinchem? 6. 7. 1623
Placaat van de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden van 1769 Redding van drenkelingen door het blaasen van tabaksrook in den aarsdarm door middel van een tabakspijp Ruud Stam Lang is geloofd dat tabak en tabaksrook heilzaam waren bij tal van klachten. De tabaksrookklisteer is al eerder in een artikel van Fred Tymstra uitvoerig beschreven [1]. Een van de toepassingen, die tot 191~ gebruikt is, is het tot leven brengen van drenkelingen. In september 1769 publiceren de Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden een PLACAAT over ieders verplichting tot het reanimeren van drenkelingen. Dit placaat werd overal in het 'District van de Generaliteit' gepubliceerd en opgehangen. S00 IS'T, dat Wy niets meer ter herten neemende / dan voor het nut en welzyn van alle Onse lngezeetenen te zorgen / tot wegneeming van allen twyffel / hoe men in sulke gevallen behoord te handelen / en om / onder Gods Zeegen / zoo veel dier Ongelukkigen te redden / als mogelyk is / na deliberatie / hebben goedgevonden en verstaan aan elk en een iegelijk / die binnen het District van de Generaliteit een Mensch / het zy oud of jong / uit het Water sa! hebben getrokken of gevonden / niet alleen te permitteeren / maar zelfs wel ernstelyk te beveelen / zodanigen Persoon / schoon uiterlyk sonder eenige beweeging of teekenen van leeven mogte bevonden worden f aanstonds en met allen mogelyken spoed te huis te besorgen / dragende of doende hem dragen met het Aangesigt na beneeden gekeerd / en het Hoofd een weinig lager / dan het geheele Lighaam / of wel / in gevalle van onbekendheid of verafgeleegentheid van desselfs Wooninge / in een der naast by geleegen daartoe aangebooden wordende Huizen / het zy van Particulieren of van Herbergiers en Tappers/ welke Herbergiers en Tappers zig niet zullen vermogen te onttrekken / hunne Huizen daartoe te laaten gebruiken / en zodanigen Persoon in te neemen en niet te beletten / dat aldaar aan deselve alles in het werk word gestelt / wat nodig gevonden word / tot conservatie van deselve op de verbeurte van eene boete van vyf en twintig guldens. Voorts was men verplicht om de methode zoals voorgeschreven door de 'Maatschappye ter behoudenis van Drenkelingen' toe te passen, liefst met assistentie van een doctor of chirurgijn. Ook moest men 'ter se/ver tyd / en sonder na den uitslag der aantewendene Middelen te wagten / aan den Crimineelen Officier der Plaatse onder welker jurisdictie sodanige een persoon gevonden mogte worden / behoorlyke kennisse zal moet gegeeven worden.' In geval het een onbemiddeld persoon betrof, konden de kosten in redelijkheid worden vergoed door de gemeente, al of niet na 'tauxatie van het geregt'. 1624
PLACAAT. Stàatcn c;c•ner,11\ dc:r \'IT9C• ~fi;~ ~~~tr~,r~;~~~,j bit bu3r11 ;uUm 3lm of 1100m1 Ict• 301 I fälur : ~!ltll tr lllmcn : 'l!lroo !tip in D'Dt<ll>trging Otlluomtn. fJtl1l1rn / Dat (u btt '91frcicr u,,11 ~< <Srntrnlirm ,l'\lrn1r~m nt· l.in• bmu bic ~tt 0ngrlul1 o<tJ~b h<llbrn i11 11,1 lt)atrr tt nallrn/ 111 cnnr uit oc, taart WoJtimtlc/ ocrn uprrr!pilr trrhrn,11 Ui111 'Jlubcn accucu I tioo?g:aa.n,: l;}oaJ ';!;loab ocfioubrn/ en 111.o' ;obonio b'!J.rn• btlr \llD)bm/ fonbtt bot lllln itl.G !Dl ttbbing 'aan b<t rcttltc 11U'Dm IUn• Wr:nb / bï)a.t' nautan.J be onbtr'binbiua /11 ua-fê!i<i~ amolltu otlcnt b«ft/ ba1 fi1lkt !ill'tfDDnlll/ ;rlf.f Uil 3m l)ttuimtn !Jlb 011bn: Ware: si,nbc JJ<lllt<fl / baai licc fpocbiO aonwcnbrn nou ocpafl< ~ulp, iufbbtltn blhwil.<r b~ !Jtr 11u1Jrn &um1m IJJD/brn bt~aubtn. ~00 lS'T, bot tl!\11 nirr.a nmr trr ltrrrrn nrunrnb~ /' l),,n UDIJ~ fJtt nut tn lllrl3p11 ~•11 all, 011fr '.l:nll<.\tctenm r, ;•JOfll/ rot l,M3nrn111110 Ulll ll!rn tlllpf· fel I bar mm tn fulhc gc'oilllm bcb001b re banb<lm / 111 -0111 / onbtr Gabn 2tt• O<n/ ;oo lltd b1tt <Sna<luTiliil!rn r, nb• im / olJI mog<lplt 111/ na brlibmltit/ ~tb.· ben oorbgt1Jo110111 rn ucrfl;11111 aau clh rn ttn irgdph/ bie blnnm firt <O•fttlct ll>n bt '1\tntrilllt<II rrn ,Wlmf<b/ b<t ;p oub of i•nü/ nft ()cc ll)atrt fat· b<bbm or«onhrn of oc'oonocn 1 111cc oU<m tt pm11i1ttrtcn I moor ;tlfJI Ml rcnftcl!1!1 te bcllrtlrn/ ;oboniorn Jl)rcfoo11/ fc~••n ui. 1rrlpl1 fonorr <tuioe brllmalnn of trt· lttmn !Jan ltt\Jrn uuiatt bc~1111be11 bJoj• ben/ aanjlonbf rn mrt allm n1nG,jplun fporb tt fi)uur tt b,roroml bµgcnbt of batnbe Jjrm o;a11<n uitt Ort 'lC.ll!Gtf•llt na bencrb<n gtf1ttcb/ m btt ltoofb l']l 1JJch.1fg "111ttl oan bct gd),rl, ~.iabaam/ of Ulcl Iin gru.lllc \Jan onbtlttn!lj)e!l) of 1Jcrt1fgtlltjJt11tncib ~011 btfl't!fJI Ili>oonfn, ge/ in rn1 brr noa(t b~ ocl<tgcn baar roe aanl!Cbotibm 1D01bcnbc [;lui3r11 / !let ;n D>ll• !il•itirulfmn/ of 'oGn ~brrgltt,9' ,i, ·~i!J?{'rt.d/ u,tlf,r l;)n:brraicriJ n, i(a;>• pen; 310 nlrt !Ullm \lcrm.cgtn tt Dllt• ttthkrn I fiunne [,)ui;m b,1ru: tot tt laa• rm ncb1uilirn1 m 311bauig111 {l)n:fcon in tt nmnm tn nftl tt !Jtlttttn/ bat lllb4ar, aan blfd\Jt an,11 In bet lll<dr 'IDOjb Qt• fhlt/.mat nllllfu ,iÓ!Ollbtl\ wo1b/ IOt COl\o (n'Datlt 'n•n btfd!lt ap be llffbnlrtt llan mu óottt ban 'nl'f-m l'mintis 111111,,n,; tn ~•OJI.II rrr br!).,,bmi/fc uau ben utt btl U)att< Q«rakfirn 13rtfoon /nin be mtnlle fpocb J en felf• 100 brt e1(rtfr, brn h;snJ mtt a{lifl:tntit u,,n trn -:Socta: of ~hir11r-0~n / tt bcp10,ucn m aan c, j1m11>cn ;pba11in, l)ulpmibbtlrn I al.&'tpant g11101gfoo111 bthmb .1111 / m 1JJa.1t 'nan b<I l!loo1fcf11ift bcroi· cm PIPJlll•aibig Oruoobfcfiap re :l!mtnrll.lm opgmgr / 111 ~mr1 11 uirota«btn/ tn \1J3Qt 'D~n unr ,i,p«1fimi1 1111tri: bufn1 '111CQllt tS ar• norgb: O)bonntn:rnD• 11ftt 1, 1111n/ bar ;oo coo min broonnm b•rfrl b<1 oun, 1J001(<~1"lle il/ in fJrf Ulirh lt (ttllrn/ In: frlllrr tj>b/ en fonb,r ua bm uit(lag bct onn1,u,rnb111e .JfliDbllrn 1, waarm/ aan Otn 4truninc,len ,l),ffititc bcr plaat• r, Ollblt U,rlhrc Suri.Obi<lir (obonig tel1 l>)ttfoau ruoote gClloubcn UlO/btn I be, b•oiJph htnuiffe ;al moeten a<a«urn ll!O)btn ~an ba !!tiial/ mrt '1llt br1Tt1f.9' 01111ta11bi,11btrbrn; en b,ll / n1 QtDailt bt uu btt roartr otttoftfmtt rrn cnbr.'untl of onllrrmogrnb ~<rfoon IIJDill Y.1n / bt Qtbaan, on&olttn/ en cangtlllrnbt n101p, lf. ~tt l~ bt ••nll'lllmbc l.)ulp111fbbdt11 IJ,111 grlUm(rlJt füm11 3~n gcu,rtll I of 11ir11 uan or111ee111mn w<car 111 mbe!J.•11• hclb: r11 na 0111f1anbio1Juotn llon l•••tn o,g i.00~.f op to1J;or1, lln11 htt <G•· «011 3ullcn Ultrbtn nm(timmc en bal• bailn. en op bat nirmanb bltt ~an rcnlge firnoranrir Plttmbm~ / la1ln1 en ~•!Ju· ïrn ~p/ bot bufe alonnnc In brt ~1.f· !riet !Jan bt 4lltoffil!itrit 3al 111111.brn IJC• pubhctm en Q<affigtcrt. baar. Uct be· DOO)D/ rn te ~tli]ltbm gdl1ulktlpli l.f, e,a1tbrn 1n bra ~ag, / nnocr bct 4Ucflrt !Jon ben f,taat/ be Ji)1c;aph:e bon ben tmn IP!"'liben:mbe ,~ ~n(è ·Brtaobtdnge I in br ~lgnatuct, 'oln rtn 'Don 11,)nfë O!lfTltr.fl /op Dtn 10 ,t,rpttmbrt ,769. 111lap Otpatqb<qt / d'Abhln-Gid1Cnburg. vr. t.)ntlfl' fl:onb/ ~, D/bonnanlfe 11m1 be baoggemrfbt ~urm .broarrn GmccaaJ. errtti,enr/ H Fa,,). Zi>nbc op b<t (pallnm ge, D:uht b•t E:•tb<t llan !Jaar ~ooa .Blob. • ol,I ~tn ro:Jbtn,®uUJcll o\'lrcbrht mu ren µop1trr 11uprr. NB. De bejlc middelen ,kor J, lifjiirrirrr d,r M~"'· f~happ,t ur 6rl»u,,1fiî ,w, 'Drtd.di•J,,trl ~ ,, ""' 16 7J!Umitr 17(,7 1/ftJUllt"II "'l'" EErC\clyk, h~t blufcn ia hec FnnJ1me-nt .( den A•rs.ddM) door middel van ttn Ttbaks-of aodere Pyp, of e,n Scheedc v,n een Mes, wur van ck punt Is i\fg,e. fnccdc:-o, of v1n een Hlanhillg frlvf'. ('n hnc fpO<"diger, fierktr en o.:i.nhoudcndcr dit bluf en gekhied, hoç bccu?r hel onk ,hoos 1yn f21ï indien mc11 een br:11\drrtde TabakSp}'p of t«=o foogcnuinrlc Ttb1ks:• • klH\ccrp)'P (b1 Monfic:ur St:eit1. in de Run-· lhut te .-.mn:rdam te bckomcrn) hc-cf, 1 en du men du,, in ph•u no. enkele lugt oi "'7ind", dtl\ 'l;'arlDen e11 "1:>r~kefendcn rool i<r bm1denci, T.t,ok, iJ1 het Liglmm 'IJl' kan blufro • •«clicnd fulo llccch· dcD ,,~~·itaren. C r in htt ,lgtmu;a' op de ecnc of an~c dtr g,rm~de lr) 1fr-o, bchooid nccdi he't ,Ucrt~rllc wrrrc. 1c 1-fh ~ en k,n ook ,11001 foná,r r1:nlg 1yd •••• fui-m ·onnî Vc-,ri~t wordrn, h("t 2y op een Se.buit, op het L~nJ -aan d.e k_anc vin h~t Wa1cr, in Stcedcn 1:n Dorpen., Ojl den fücncu Wal der Su,1rcn, of "tur ook c1" <lcr5 ctn DrtAlr:tling b~·t t·crll word nedcrgelegdl, terw)l men inrniddd~ in ~c: ti.ru- tle pluts, foo Ou mona:clrk tr:1gint man her door rn dnc1r nu, fl diiiwn, ntd~J,.. ko,;,d en vcrklcuml Lighaam ,otar11tlg[yk droc;g CQ wum te muken: tC""n "dkc-n einde \ncdt1nm vcdchci.Jc-r.r: Jtm.1Hcly" h rnidddcn mcd\ l)·ds 1e ,·andcn of lC bckoonur, 1yn1 foo -h hy voorbcc-ld hu wsrme Hi:m,t, ,en Jr Ondrrkt·c-dc-rcn v~n een Jcr Om(lund1..r~, ren of meer 1.1•olfe De-d,cns voor hC"I vuur ~ei.nrrnt. "''•!me Afch ur. U1kkcrr, H1ouwtrs1 'l,ou1- o( 'l.cerGtdeu nr nn lf'ldcre F .1bricqurn J wu" me lic-ctlc-vc-Ucn, vooul &:haapenvcllen,ja <"ioddyk de \l'":umtè" v.1q een m.a.11ig Yuu,, of de k.ot1fcrcnde n11uur!)t.e. ~-~rmte ,...,o twc-, gdond, 1otume Mtntchm 1 6g met lk-ri Drcokdlng te Bed bc-g-n=vendt. 1 'erwyl men mei bet blufr-n en verwu" men ·van Jen Drenkeling onvermoeid en \tffcns YOOrCigtlg be-eiig i,. bn het ook v-an frn veel nut l.)'h, dit het Ligh.uim over.af, m:i:iir roornameo1lyk langî dm ge• hecle Ruggegra1t v.iin het Hoofd af lot aan he, Ondcrlyf IOC, Ucrk 1-C-Yrtenn )l'Otd met wum1 wolkn of andere DOC"kn in Brmdc-\\l"rn 01.l gc:mukt·,of TilC.l ·•~I W00S, 'Z.cbt bc:Ctrooid. -- Mea uu.g OQk ge• ruftelyi. etn Dotk met Bnnde".!Jh nat ge• mukt, o( ccnig fitrk -vlug 'Lout, gclfk ·als-de geen v~n Ammoniak 1..aur is, on• der den Neus houden, en de z.ydcn des Hoor<j.s ·dur meedt vryvcn; met de Veer \':in ren Pen ln de Kc-tl en Scu~ re prik.- kelen,isiMgt-h'ks fctr rutlf:11,11'h: dogWyn, Brandewyn,oî eenig-e :andere-flcrke D~ni., met wat 'L.our, of 1en ;inden d.1.c pritkc. lcn kan vermengd, In de Keel te gieten, behoord nouit c-c,der re gcfchicden. dm n-i dat men cc-nig lcektn van leevcn bt• fpeurc heer,, mur infon.dcrhcid .kan het ook '""'" fccr veel nut 1)'D dar c-cn der Omltnuderen fljncn Mond 1cc-gen dien des ong(']okkigcn l>tenkcling:. fcucnd-e, en met fijn ecnc h:and Je NC'\Uga~ce11 toehoud'c-n~ ti~kt::;~~~ hJ'c;1,Hrcdn~:1~::t\1~~~t0 ~!~ fel(s Longen onmlddcl)·k tugt op te bh-a- • fen, ja wy oordcclcn, full,;;s v.u, het eedl:c ogenblik ur un foo noodig te 1-yn, ah het bb2fcn i:'l den Aarsd•rm frJvc.._ Men behoord ook, foo het 0>00gelrk 1y • fondcr u11nt1 Jlle Orl:nl::dicgco lC' doen tderlutco, en belt iapt meD ahd-ao hel liloc-d uil C'CJ'\ groorc Ader op dtn· Arm• of uit de Scro11dcr felvc af. IN ·,GRAVENHAGE, Ilv lsA"C Scwr .. ,,Ti:s. ordln:i.risD,ukkcr nn de HM,t Mog. l·kcrcn Srarcn Gcnc.:rnl der vcrunigdt Nc-dcrbnden. Annn ,;69. J,Jt1 Trlv,lr~ü. 1625
Aan het PLACAA T was een beschrijving toegevoegd van de methode die het meest geschikt gevonden werd om drenkelingen weer tot bewustzijn te brengen. De tekst hiervan is onderstaand integraal opgenomen, omdat dit een goed beeld geeft van de stand van de wetenschap op dat moment. De beste middelen door de Bestierders der Maatschappye ter behoudenis van Drenkelingen, op den 16 December 1767 opgegeeven zyn: Eerstelyk, het blaasen in het Fondament (den Aarsdarm) door middel van een Tabaksof andere Pyp, of een scheede van een Mes, waar van de punt is afgesneeden of van een Blaasbalg selve, en hoe spoedigP.r, sterker en aanhoudender dit blaasen geschied, hoe beeter het ook altoos zyn sa/: indien men een brandende Tabakspyp of een soogenaamde Tabaksklisteerpyp (by Monsieur Steitz in de Runstraat te Amsterdam te bekomen) heeft, en dat men dus, in plaats van enkele lugt of wind, den warmen en prikkelenden rook der brandende Tabak, in het Lighaam op kan blaasen, verdiend sulks steeds den voorrang. Dit blaasen egter in het algemeen, op de eene of andere gemelde wysen, behoord steeds het allereerste werk te zyn, en kan ook altoos sonder eenig tyd versuim overal verrigt worden, het zy op een Schuit, op het Land aan de kant van het Water, in Steeden en Dorpen, op den steenen Wal der Straaten, of waar ook elders een Drenkeling het eerst word nedergelegd, terwyl men inmiddels in de tweede plaats, soo dra moogelyk tragten moet het door en door nat, ja dikwils reeds yskoud en verkleumt Lichaam voorsigtiglyk droog en warm te maaken; ten welken einde weederom verscheidene gemakkelijke middelen meest tyds te vinden of te bekoomen zyn; soo als by voorbeeld het warme Hemd, en de Onderkleederen van een der Omstaanders, een of meer wolle Deekens voor het vuur gewarmt, warme Asch van Backers, Brouwers, Zout- of Zeepsieders of van andere Fabricquen, warme Beestevellen, vooral Schaapenvellen, ja eindelyk de warmte van een maatig vuur, of de koesterende warmte van twee gesonde warme Menschen, sig met den Drenkeling in Bed begeevende. Terwyl men met het blaasen en verwarmen van den Drenkeling onvermoeid en teffens voorsigtig beesig is, kan het ook van seer veel nut zyn, dat het Lighaam overal, maar voomamentlyk langs den gehee/e Ruggegraat van het Hoofd af tot aan het Onderlyf toe, sterk gevreeven word met warme wollen of andere Doeken in Brandewyn nat gemaakt, of met veel droog Zout bestrooid. --- Men mag ook gerustelyk een Doek met Brandewyn nat gemaakt, of eenig sterk vlug Zout, gelijk als de geest van Ammoniak Zout is, onder den Neus houden, en de zyden des Hoofds daar meede vryven; met de Veer van een Pen in de Keel en Neus te prikkelen, is insgelyks seer raadsaam; dog Wyn, Brandewyn of eenige andere sterke Drank, met wat Zout, of iets anders dat prikkelen kan vermengd, in de Keel te gieten, behoord nooit eerder te geschieden, dan na dat men eenig teeken van leeven bespeurt heeft, maar insonderheid kan het ook seer veel van nut zyn dat een der Omstaanderen sijnen Mond teegen dien des ongelukkigen Drenkelings settende, en met sijn eene hand de 1626
Neusgaaten toehoudende, terwyl hy met de andere hand op de Linkerborst des Drenkelinhs steunt, desselfs Longen onmiddelyk tragt op te blaasen, ja wy oordeelen, sulks van het eerste ogenblik of aan soa noodig te zyn, als het blaasen in den Aarsdarm selve. Men behoord ook, soa het moogelyk zy, sonder uitstel alle Drenkelingen te doen aderfaaten, en best tapt men alsdan het Bloed uit een groote Ader op den Arm, of uit de Strotaderse!ve af Het is maar dat u weet hoe te handelen met drenkelingen! Of toch maar liever de hedendaagse methode? Literatuur (1] Tymstra, F., 1984. Klei pijpen gebruikt bij de tabaksrookklisteer. In: Pijpelogische Kring Nederland, 7cte jaargang, nr 25, blz. 12-14. Literatuursignalement Michiel Rutten Knasterkopf 2004 mag zich met recht een vaktijdschrift voor (klei)pijpen noemen. Nummer 17 (144 blz. ; ISSN 0937-0609; prijs€ 24,- excl. verzendkosten) biedt weer veel lezenswaardigs. • Rüdiger ARTICUS schrijft over "Es hat diesen artige Geschlecht mit dem Mannsvolck gleiches Recht"- Frauen und Tabak; conclusie onder meer dat al in de 17e eeuw door vrouwen pijp werd gerookt; • Over materialen voor de pijpenbakkerij in Marburg a/d Lahn een bijdrage van Karl BAEMERTH en Martin KÜGLER. Laatstgenoemde auteur leverde tevens bijdragen over cellulosepijpen (een onderwerp waar nauwelijks over is geschreven), over chocoladevormen van pijpen en over een geboortegeschenk uit 1815. Daarnaast schreef Kügler samen met André DEHAYBE over de kleiwinning in Andenne. • Van de hand van Michaela HERMANN een uitvoerige bijdrage met nieuws van de Augsburger "Bilderbäckern" (pijpaarden figuren); • Rainer IMMENSACK schrijft over Ulmer gevlamd houten pijpen; • Bijzonder van onderwerp is de bijdrage van André LECLAIRE, Kleinwerkzeuge zur Tonpfeifenherstellung in der Sammlung des Museums Georges Borias in Uzes; • "Die Herstellung van Tonpfeifen in einer Warschauer Topferwerkstatt vom Ende des 17. und der ersten Hälfte des 18. Jahrhunderts" van de hand van Katarzyna MEYZA; • "Die Versorgung Holländischer Auswanderer in Japan mit Tonpfeifen im 17. und 18. Jahrhundert" door Barnabas T. SUZUKI; 1627
• Gudrun NOLL over Erfurter kleipijpvondsten; • Bernard ST ANDKE over Grimaer vondsten; • Thomas WEITZEL en Martin KÜGLER over vondsten in Barenburg; • Natascha MEHLER over pijpen met schoenmodellen uit de 179 eeuw; samen met Rory DUNLOP leverde zij een bijdrage over kleipijpvondsten in Bergen (No); • Ralf KLUTTIG-AL TMANN trachtte een raadselachtig object uit de pijpenbakkerij te duiden; • Wolfgang CREMER leverde een bijdrage over Sumatraanse pijpen; • Voorts artikelen over o.m. de bijeenkomsten in 2003 van Knasterkopfleden, van de SCPR-dagen , van de PKN-dag; Over hoe men gebroken pijpen kan lijmen, nieuwe literatuur, enL. Een plezier om te lezen, deze nieuwe Knasterkopf. Voorts zal Knasterkopf voortaan jaarlijks een of meer aparte uitgaven op het terrein van de pijpenfabricage verzorgen. Het eerste deel is Bleiband 1/2003 "Rohstoff-Ton A.G. Tonbergbau 1898-2003" (92 pagina's; abonnees€ 22,- excl. porto). Van de hand van Maurice RAPHAEL verscheen onlangs "La pipe en terre à Marseille; 260 ans d'lndustrie Pipière » (ISBN 2-9520850-0-5 ; 206 blz. ; Rapaport $ 40,- ) , een rijk gemustreerde monografie over de pijpenmakers in Marseille, onder meer ook aandacht voor leveranties voor andere pijpenfabrikanten (bijvoorbeeld de leveringen van kleipijpen door Bonnaud aan Job Clerc); de moeite waard; Ben Rapaport schreef in Pipes and Tobacco summer 2004 over "The artistry of the allmetal Kiseru". Het eerste jaarboek (2004, 53 pagina's met softcover) van de Stichting Nederlandse Tabakshistorie is verschenen. Onder meer artikelen over: • de Kaveeweesigarenfabrieken door Raymond van Wely en Peter Lingg • de Bernardosigaar uit Hoorn door René Veerkamp • de Veenendaalse sigarenhistorie bewaard door Hennie Henzen • 100 Jaar Agio cigars door Louis Bracco Gartner, die elders vertelt over Louis Dobbelmann resp. de geschiedenis van De Esschentak en Het Scheepje in Delft • een oude tabaks/kapperszaak in Wormerveer • 85 jaar Pronk Import en Tabaksreklamekunst tussen 1890 en 1960 door Peter Lingg • Het sigarenbandje als verzamelobject door Bert Bohnen • Laurens sigarettenfabriek door Bert van Gageldonk • Tabak in de dichtkunst door Lodewijk van Duuren Het Jaarboek wordt alleen aan donateurs ter beschikking gesteld (inlichtingen: www.tabakshistorie.nl ). 1628