The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.
Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by joris.coppenholle, 2015-10-27 10:06:58

Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015

INHOUD

1 Inleiding 7

1.1 Opzet 7
1.2 Inhoud 8
1.3 Studiewijzer 8

2 Landschapsgeografie 9

2.1 Inleiding 9
2.2 Het begrip landschap 10
2.3 Vlaamse landschapsgenese 11

2.3.1 Stempel op het landschap vanaf het neolithicum 11
2.3.2 Toenemende greep op het landschap 11
2.3.3 Wortels van de hedendaagse landschappen 12
2.3.4 Ingrijpende schoksgewijze veranderingen vanaf de 18e eeuw 12

2.4 Leesregels voor het landschap 13
2.5 Perspectieven op het landschap 15
2.6 Traditionele landschappen als streekindeling 16

2.6.1 Inleiding 16
2.6.2 Vlaanderen 16
2.6.3 Wallonië 17
2.6.4 Brussel 18
2.6.5 België 18

2.7 Modellen voor landschapsanalyse 19

2.7.1 Deelaspecten van een landschap analyseren 19
2.7.2 Lagen van een landschap analyseren 20

3 Landbouwgeografie 23

3.1 Het landbouwlandschap in Vlaanderen en België 23
3.1.1 Analyse vanuit geografisch perspectief 23
3.1.2 Analyse vanuit economisch perspectief 26
3.1.3 Analyse vanuit ecologisch perspectief 30
32
3.2 Het landbouwlandschap in Europa 32
3.2.1 Inleiding 33
3.2.2 Landbouw in West- en Midden-Europa 33
3.2.3 Landbouw in Noord-Europa en het Europese hoogland 34
3.2.4 Landbouw in Zuid-Europa 35
3.2.5 Landbouw in Oost-Europa 36
36
3.3 Toekomst van de Vlaamse, Belgische en Europese landbouw 37
3.3.1 Recente tendensen in de Vlaamse en Belgische landbouw 37
3.3.2 Europese toekomstperspectieven 37

3.4 Analyse van het landbouwlandschap
3.4.1 Analyse vanuit een landschapsfoto

1 AA VS 2 1 © 2014 Arteveldehogeschool

3.4.2 Analyse vanuit kaartmateriaal 40
3.4.3 Analyse vanuit het functionele landbouwlandschap 41

4 Industriegeografie 45

4.1 Industriële bronnen uit de aardkorst 45
45
4.1.1 Inleiding 45
4.1.2 Wereldwijde vindplaatsen van kolen en ertsen 47
4.1.3 Processen die kolen en ertsen genereren 51
4.1.4 Vindplaatsen van kolen en ertsen in Europa en België 52
4.1.5 Conclusie: ertsen en plantentektoniek 52
52
4.2 Het industrielandschap in België 53
53
4.2.1 Inleiding 55
4.2.2 Een gediversifieerde industriële structuur 62
4.2.3 Grote regionale verschillen 62
4.2.4 Geografische verschuivingen doorheen de tijd 69
70
4.3 Het industrielandschap in Europa 70
70
4.3.1 Het Ruhrgebied als voorbeeld 72
4.3.2 Andere landschappen met basisindustrie 75
4.3.3 Landschappen met verwerkende industrie
4.3.4 Havenlandschappen 75
4.3.5 Conclusie: de industriekaart van Europa 75
76
4.4 Analyse van industrielandschappen
4.5 Havenlandschappen

4.5.1 De zeehaven, vindplaats van grondstoffen en afgewerkte
producten
4.5.2 Zeehavens in België
4.5.3 Groei van West-Europese zeehavens

5 Toeristische geografie 83

5.1 Toeristische geografie van België en Europa 83

5.1.1 Het toeristische landschap in België 83
5.1.2 Het toeristische landschap in Europa 86

5.2 Typologie van toeristische centra 88

5.2.1 Een overzicht 88

5.2.2 Toeristische centra langs kusten en meren 89

5.2.3 Toeristische centra in en rond gebergten 90

5.2.4 Vertaling S.O.: Op zoek naar een geschikte plaats voor een toeristisch

centrum 91

5.3 Ontwikkeling van toeristische regio’s 93
5.3.1 Het groeicyclusmodel van toeristische regio’s 93
5.3.2 Toepassingen 96
98
5.4 Synthese

6 Nederzettingsgeografie 101

6.1 Site en situatie van landelijke nederzettingen 101
101
6.1.1 Inleiding 102
6.1.2 Site van landelijke nederzettingen 107
6.1.3 Situatie van landelijke nederzettingen

1 AA VS 2 2 © 2014 Arteveldehogeschool

6.2 Typologie en toponymie van landelijke nederzettingen 108
6.2.1 Typologie van sites van landelijke nederzettingen 108
6.2.2 Toponymie van sites van landelijke nederzettingen 109
111
6.3 Typologie en morfologie van landelijke nederzettingspatronen 111
6.3.1 Typologie van landelijke nederzettingspatronen 113
6.3.2 Morfologie van landelijke nederzettingspatronen 117
6.3.3 Typologie en morfologie van percelering 119
119
6.4 Dynamiek van het landelijke landschap in Vlaanderen 120
6.4.1 Erfenis van het fysisch landschap 122
6.4.2 Opbouw van het cultuurlandschap
6.4.3 Evolutie van de landelijke bebouwing

7 Stadsgeografie 129

7.1 Stad, geen eenduidig begrip 129

7.1.1 Het interesseveld van meerdere wetenschappen 129

7.1.2 Geografische benadering van het begrip stad 130

7.2 Ontwikkeling van een stad 130

7.2.1 Wordingsgeschiedenis van de stad 130

7.2.2 Lokalisatie van een stad 131

7.2.3 Stadsplannen 134

7.3 Evolutie van de West-Europese stad 135

7.3.1 Inleiding 135

7.3.2 Pre-industriële fase 137

7.3.3 Industriële fase 137

7.3.4 Post-industriële fase 139

7.3.5 Nieuwe stedelijke tendensen en terminologie in de 21e eeuw 141

7.4 Bebouwing volgens het leerplan VVKSO 1e graad 155

7.4.1 Bebouwing en open ruimte 155

7.4.2 Bebouwing in het landschap 156

7.4.3 Bebouwde kernen 158

7.4.4 Bevolkingsdichtheid 159

7.4.5 Structuur van een bebouwde kern 161

7.4.6 Het centrum van een bebouwde kern 161

7.4.7 Soorten bebouwde kernen 163

7.4.8 Structurering van de stedelijke bebouwde kern 167

7.4.9 Een grote Europese stad 172

7.4.10 Structuur van een Europese wereldstad 174

7.4.11 Problemen en veelzijdigheid van bebouwde en open ruimte 175

7.4.12 Multiculturele aspecten 176

8 Bevolkingsgeografie 181

8.1 Inleiding 181

8.2 Bevolkingsgegevens 182

8.2.1 Kengetallen omtrent bevolkingsgegevens 182

8.2.2 Bronnen van bevolkingsgegevens 183

8.2.3 Cartografische voorstelling van bevolkingsgegevens 186

8.2.4 Invloed klassengrenzen op voorstelling van bevolkingsgegevens 188

8.3 Demografische ontwikkelingen in België en de gewesten 191

1 AA VS 2 3 © 2014 Arteveldehogeschool

8.3.1 Recente ontwikkelingen (2000-2008) 191

8.3.2 Demografische extrapolatie op lange termijn (2007-2060) 194

8.3.3 Weerslag van de Vlaamse demografische ontwikkelingen 200

8.4 Demografische ontwikkelingen in Europa 202

8.4.1 Algemene demografische ontwikkelingen in Europa 202

8.4.2 Bevolkingsgroei 202

8.4.3 Bevolkingskrimp 204

8.4.4 Vergrijzing 207

8.4.5 Geboorten 208

8.4.6 Sterftes 209

8.4.7 Migraties 210

8.4.8 Tot slot 215

8.5 Demografische ontwikkelingen in de wereld 215

8.5.1 Algemene demografische ontwikkelingen in de wereld 215

8.5.2 Demografische ontwikkelingen in de minder ontwikkelde landen 217

8.5.3 Demografische ontwikkelingen in de meer ontwikkelde landen 217

8.5.4 Demografische ontwikkelingen in specifieke werelddelen 218

8.5.5 Migratie-ontwikkelingen 220

8.6 Migratiegeschiedenis van België 223

8.6.1 Inleiding 223

8.6.2 Emigraties uit België 223

8.6.3 Immigraties in België 226

8.6.4 Van gastarbeid naar allochtonen in België 230

9 Culturele geografie 235

9.1 Geografie van de Europese cultuur 235
9.1.1 Inleiding 235
9.1.2 Hoofdkenmerken van de Europese cultuur 239
9.1.3 Secundaire kenmerken van de Europese cultuur 244
9.1.4 Culturele zonering in Europa 244
9.1.5 Multicultureel Europa 246
9.1.6 Op zoek naar Europa’s identiteit 247
9.1.7 Waarden in Europa 247
249
9.2 Regionale ongelijkheden in de Europese Unie 249
9.2.1 Inleiding: verschillen ondanks de eenheid 249
9.2.2 Waarnemen en analyseren van de ongelijkheden 252
9.2.3 Verklaren van de ongelijkheden 254
254
9.3 Beeldvorming over andere culturen 255
9.3.1 Stereotype beeldvorming 259
9.3.2 Bepalende invloeden op onze beeldvorming 275
9.3.3 Beeldvorming in schoolhandboeken aardrijkskunde
9.3.4 Op naar een realistische en positieve beeldvorming

10 Milieugeografie 279

10.1 Inleiding 279
10.2 Natuurtypes in Vlaanderen 279
279
10.2.1 Inleiding 280
10.2.2 Naar een eenduidige natuurtypologie voor Vlaanderen

1 AA VS 2 4 © 2014 Arteveldehogeschool

10.3 Analyse van ecolandschappen 286
10.4 Het (Vlaamse) natuurbeleid en -behoud 289
289
10.4.1 Inleiding 289
10.4.2 Natuurbehoudsrecht in België 291
10.4.3 Internationaal en Europees natuurbehoudsrecht
293
11 Verklarende woordenlijst
310
12 Bibliografie

1 AA VS 2 5 © 2014 Arteveldehogeschool

1 AA VS 2 6 © 2014 Arteveldehogeschool

1 INLEIDING

1.1 Opzet
Het curriculum aardrijkskunde is spiraalvormig opgebouwd. Dit wil zeggen dat de
vakinhouden van het eerste opleidingsjaar ook nog terugkomt op een hoger en ander
niveau in het tweede en derde opleidingsjaar.
In het eerste opleidingsjaar worden alle thema’s uit de leerplannen van het S.O. ‘basic’
behandeld, in de opleidingsonderdelen 1AAVS1 en 1AAVS2. De vakstudie van 1AAVS1 is
technisch, met name cartografisch, en fysisch-geografisch georiënteerd. In 1AAVS2
worden socio-economische thema’s behandeld. Combinatie van beide
opleidingsonderdelen levert dus een volledig overzicht van de leerinhouden van het S.O.
aan het einde van het tweede semester.

Figuur 1: Concept van de opleiding tot leerkracht aardrijkskunde

1 AA VS 2 7 © 2014 Arteveldehogeschool

1.2 Inhoud

De inhoud van de syllabus ‘Vakstudie aardrijkskunde 2’ is opgedeeld in hoofdstukken die
overeenkomen met de thema's uit de leerplannen van het S.O. Deze hoofdstukken en
thema’s zijn:

- Landschapsgeografie versus landschappelijke verkenning van Europa
- Landbouwgeografie versus landbouwlandschap
- Industriegeografie versus industrielandschap
- Toeristische geografie versus toeristisch landschap
- Nederzettings- en stadsgeografie versus thema bebouwing
- Bevolkings - en welvaartsgeografie versus thema bevolking
- Culturele geografie versus thema bevolking/culturele diversiteit
- Milieugeografie versus milieucomponent in bovenstaande thema's

1.3 Studiewijzer

De aanpak van het opleidingsonderdeel Vakstudie aardrijkskunde 2 is drieledig. Tijdens
de contacturen worden de vakinhouden via theorie en opdrachten in een PPT
aangeboden. Na een korte inleiding die het opzet en de doelstellingen van de les moet
duidelijk maken, wordt de theorie via een reeks opdrachten, met een waaier aan
werkvormen, taakgericht uiteengezet. Deze opdrachten werden samengebracht in deze
syllabus. De verwerking van de inhoud gebeurt best als volgt:

- Het downloaden en inhoudelijk verwerken van de ter beschikking gestelde
PowerPoint-voorstellingen van de digitale leeromgeving (Chamilo).

- Het (her)maken van de aangereikte opdrachten en het kunnen toepassen van het
aangeleerde in andere concrete situaties.

- Het aanwenden van de syllabus als verdieping en achtergrond.

Bepaalde delen van de vakinhouden kunnen via aparte, kortere opdrachten aangereikt
worden. Tijdens de eerste week van het tweede semester verschijnt op Chamilo een
inhoudelijke planning. Wanneer men Chamilo op minstens tweemaal per week raadpleegt
is men op de hoogte van belangrijke mededelingen omtrent onverwachte wijzigingen in
de planning, actualisatie van leerinhouden, e.d. In de loop van de maand april is er een
alternatief proefexamen voorzien. Als bewijs van hun inzicht in de aanpas van het
opleidingsonderdeel dienen de studenten via de digitale dropbox op Chamilo voor een op
voorhand vastgesteld thema enkele volgens henzelf mogelijke examenvragen in. De
volgens de docent relevante vragen worden gebundeld in een proefexamen. Op het einde
van het tweede semester beschikken de studenten op Chamilo over een
voorbeeldexamen van vorige jaren. Een vraaggestuurde leercoaching over de
leerinhouden is mogelijk.

1 AA VS 2 8 © 2014 Arteveldehogeschool

2 LANDSCHAPSGEOGRAFIE

De te bereiken competenties en leerdoelen voor dit hoofdstuk zijn:

- In een landschap genetische elementen herkennen en plaatsen in natuurlijke en
historische landschapsopbouwende processen.

- Landschappen ordenen in de tijd en het verleden lezen in het huidige landschap.
- Landschappen indelen en benoemen naar diverse criteria.
- Landschappen die voorgesteld zijn in vogelperspectief analyseren door te

regionaliseren.
- De verantwoording van de regionalisering van België in geografische streken

toepassen op kaart.
- De landschappen uit België en Europa analyseren en beschrijven, en de relaties tussen

de verschillende lagen duiden.
- Europese landschappen herkennen en geografisch situeren.
- Europese landschappen analyseren door te regionaliseren en de relatie te leggen

tussen diverse fysische factoren.
- Op excursie de diverse functionele landschappen waarnemen en analyseren volgens

diverse invalshoeken en die gegevens in een aanschouwelijk opgemaakt verslag
integreren.
- In de diverse functionele landschappen op foto in klas en op terrein tijdens een
excursie socio-economische kenmerken herkennen en in relatie brengen met verticale
en horizontale componenten om aldus relevante keuzes met betrekking tot foto’s en
excursiepunten te maken.
- De vakinhoud koppelen aan leerinhouden van het S.O. door bij keuze van
landschappen rekening te houden met het aangeleerde.

2.1 Inleiding1

Landschappen fascineren en intrigeren vele mensen wel eens. Vooral op momenten dat
we niet van de ene plaats naar de andere moeten hollen, trekt het landschap onze
aandacht. Wat dat precies veroorzaakt, is niet altijd even duidelijk. Het kan het samenspel
zijn met de wolkenlucht, het spel van het zonnelicht, het weidse zicht of een blikvanger,
kortom, een mooi beeld.

Het spectaculaire karakter van het landschap valt zelden op tijdens ons dagelijks bezig
zijn. Het is eerder op reis, vakantie, fietstocht of wandeling dat we bewuster naar het
landschap kijken. Heel wat klassieke reisroutes brengen ons precies naar typische,

1 (Antrop, Perspectieven op het landschap. Achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen, 2007)

1 AA VS 2 9 © 2014 Arteveldehogeschool

pittoreske of spectaculaire landschappen. Dan kunnen vragen komen zoals ‘wat is dit?’,
‘hoe is dit hier gekomen?’ en ‘waarom hier?’, en ‘is er een verhaal over te vertellen?’. We
weten dat vele aspecten van het landschap ver in de tijd terug gaan, maar hoever? We
kunnen het onderscheid maken tussen ‘ons’ landschap en de landschappen elders, van
‘anderen’. Landschappen zijn gebonden aan de bewoners, het volk dat ze gemaakt heeft.
Hoe en waarom deden ze dat zo? Waarom zijn er zoveel verschillen van streek tot streek?
Men ziet landschappen dikwijls ook als iets van ons gemeenschappelijke, culturele
erfgoed.

De steeds toenemende snelheid en schaal van de veranderingen in onze maatschappij
maken echter dat landschappen hun stabiel karakter van weleer verloren hebben. Hun
streekeigen karakter verdwijnt geleidelijk en heel wat elementen met een erfgoedwaarde
dreigen verloren te gaan. Terecht is een vernieuwde aandacht voor het landschap aan
de orde.

2.2 Het begrip landschap2

Landschap heeft te maken met het inrichten en beheren van het land, van een gebied.
Etymologisch wijst het begrip landschap daar nog steeds naar. Historisch werden streken
met een eigen inrichting immers aangeduid als een landschap (of water- en polderschap).
Het landschap is dan ook de drager van zowel landschapsecologische, historische als
culturele kennis uit het verleden die nog steeds betekenisvol is en een belangrijke
erfgoedwaarde bezit. In tegenstelling tot het begrip land, dat verwijst naar een stuk grond
dat als onroerend goed in bezit is van iemand, verwijst het begrip landschap dus naar een
collectief erfgoed. Dit Nederlandse woord landschap werd een internationale term
wanneer de Hollandse schilderijtjes, de ‘landschapjes’ vooral in Engeland furore maakten
en daarmee een betekenisverschuiving veroorzaakten van georganiseerd stuk land naar
een esthetisch waardevol zicht of beeld, naar een artistiek gemaakt stuk land. Dit
resulteerde in de Engelse landschapstuinen en leidde tot de landschapsarchitectuur en
een nieuw werkwoord ‘landscaping’. Hierdoor kreeg ‘landschap’ ook de betekenis van
‘uitzicht’, dat in vele gevallen ook spectaculair of pittoresk is, maar steeds gekenmerkt
wordt door een zekere door de mens geschapen orde en geassocieerd wordt met
schoonheid.

De complexe betekenissen van het begrip landschap vinden we terug in de verschillende
regelgevingen met betrekking tot de bescherming van landschappen. In het Vlaamse
landschapsdecreet van 16 april 1996 worden vier criteria voorzien om een landschap te
beschermen: de natuurwetenschappelijke waarde, de historische, socio-culturele en de
esthetische waarde. De regelgeving in Vlaanderen is echter complex. Een zo breed
omvattend fenomeen als het landschap bestrijkt immers ook domeinen van
natuurbehoud, bosbeheer en landbouw. Het is dan ook in de ruimtelijke planning dat alle
afwegingen dienen gemaakt te worden. Landschappen kunnen zoals monumenten
worden beschermd of krijgen een bijzonder beheer door regels van de ruimtelijke
ordening. De vele betekenissen van landbouw hebben er ook toe geleid dat verschillende

2 (Antrop, Van nature een monument, 2004) 10 © 2014 Arteveldehogeschool
1 AA VS 2

disciplines het landschap tot het voorwerp van hun studie hebben, zoals de
landschapskunde, de landschapsecologie, de landschapsarchitectuur, de historische en
regionale geografie, de geo-archeologie.

Het begrip landschap is dus niet eenduidig en de betekenis verschuift met de waarnemer,
de onderzoeker, de doelgroep. Dit blijkt uit de talrijke adjectieven en samenstellingen
waarin het begrip in zeer verschillende contexten wordt gebruikt: het regionaal
landschap, natuurlijk landschap, het cultuurlandschap, het stedelijk landschap, het
landelijke landschap, e.d.

2.3 Vlaamse landschapsgenese3

2.3.1 Stempel op het landschap vanaf het neolithicum

Het is pas enkele duizenden jaren geleden dat de mens definitief zijn stempel begon te
drukken op het landschap. Dit gebeurde wanneer hij zich op vaste plaatsen begon te
vestigen en aan landbouw en veeteelt begon te doen in het neolithicum. Sporen van
voordien zijn er ook, als artefacten die bewijzen dat de mens er was, maar geen ervan
wijzen op een ingrijpen die de omgeving definitief deed veranderen. Levenswijze, sociale
organisatie en technologisch kunnen zijn de basisfactoren waarmee groepen mensen hun
omgeving ruimtelijk beginnen te organiseren en vorm te geven. Met de sedentaire
levenswijze ontstond het landschap als een cultuurfenomeen, als cultuurlandschap.
Gebieden waar de menselijke ingrepen verwaarloosbaar of onbestaande zijn, werden dan
ook vaak aangeduid als natuurlandschappen, woeste gebieden of wildernis.

2.3.2 Toenemende greep op het landschap

De greep van de mens op zijn omgeving nam toe naarmate de bevolking en haar
mobiliteit groeide. Nagenoeg de hele ruimte werd uiteindelijk ontgonnen en een grote
verscheidenheid aan landschappen kwam tot stand. Dit proces gebeurde traag en
geleidelijk, maar er kwamen ook korte momenten voor van revolutionaire verandering
waarbij het bestaande landschap nagenoeg volledig werd uitgewist en na verloop van tijd
werd vervangen door een volledig nieuw. Dit is duidelijk bij grote natuurrampen, maar op
nog grotere schaal gebeurde dit door veranderingen in de menselijke beschaving zelf. In
onze streken is het verdwijnen van de Romeinse landinrichting hiervan een typisch
voorbeeld. Oorlogen, migraties en technologische revoluties waren telkens relatief korte
momenten van grote veranderingen die belangrijke breuken met het verleden
veroorzaakten. Elementen en structuren van vroegere landinrichting werden soms
gedeeltelijk overgenomen en ingepast in het heringerichte landschap. In vele gevallen
bleven slechts relicten van de oude landschappen bewaard.

Landschappen zijn aldus opgebouwd uit verschillende tijdslagen, waarvan sommige meer
sporen hebben nagelaten dan andere. Ze worden dan ook wel eens vergeleken met een
palimpsest; het perkament waarop teksten afgekrabd werden om opnieuw beschreven
te kunnen worden, maar toch nog resten van de oude tekst laten doorschemeren.

3 (Antrop, Perspectieven op het landschap. Achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen, 2007)

1 AA VS 2 11 © 2014 Arteveldehogeschool

2.3.3 Wortels van de hedendaagse landschappen
2.3.4
De hedendaagse landschappen en de meeste nederzettingen vinden hun wortels in de
nieuwe landontginning die begon na de val van het Romeinse rijk. De ontwikkeling was
vooral geleidelijk maar met toch enkele momenten van grote verandering. De sterke groei
van de Europese bevolking van de 10e tot 12e eeuw noodzaakte tot de ontginning van de
laatste bossen, de nog woest liggende gronden op minder goede gronden en het in cultuur
brengen van de gemene graasgronden. Grote systematische ontginningen met
inrichtingen voor waterbeheersing en bodemverbetering waren kenmerkend. De
moerasgebieden werden ingepolderd en er ontstonden volledig nieuwe landschappen
met een eigen karakter. Vanaf de 16e eeuw werden op in de landbouw, veeteelt en
bosbouw nieuwe technieken en teelten geïntroduceerd om de bodemvruchtbaarheid op
peil te houden en de productiviteit te verbeteren. Deze vernieuwingen voltooiden zich
over verschillende generaties. Grootouders en kleinkinderen leefden in een zelfde
landschap en de tradities werden getrouw doorgegeven. Het rurale landschap werd zo
symbool van traditie, stabiliteit en ook wel van conservatisme; dit in tegenstelling tot de
steden die de motoren waren van innovatie en vooruitgang.

Ingrijpende schoksgewijze veranderingen vanaf de 18e eeuw

Vanaf de 18e eeuw veranderde er plots heel veel. De Franse revolutie maakte een
politieke en sociale breuk met het verleden. De bevolking en de steden groeiden
exponentieel en het eeuwenoude onderscheid tussen stad en platteland werd verbroken.
De industriële revolutie leverde de technologie om grote ingrepen te doen. Reeksen
opeenvolgende oorlogen van steeds dramatischer omvang veranderden definitief de
maatschappij. Schoksgewijs veranderden de landschappen op een diepgaande wijze, een
proces dat zich nog, met een steeds sneller tempo, vandaag verder zet. De traditionele
landschappen van weleer, eeuwenlang gegroeid en gesteund op een subtiel ecologisch
evenwicht tussen een lokale menselijke gemeenschap en natuurlijke omgeving, werden
op een steeds grootschalige manier uitgewist en vervangen door nieuwe, moderne
landschappen. Een eerste belangrijke drijvende kracht hierbij was het ontsluiten van het
platteland, eerst door kanalen, de spoorwegen en buurtspoorwegen in de 19e en begin
20e eeuw, en dan na de Tweede Wereldoorlog door de auto. Dit bracht processen van
landvlucht en verstedelijking op gang die nog steeds voortduren, maar in meer complexe
vormen. De derde kracht die er nu nog steeds sterker wordt, is de globalisering van de
westerse cultuur. Hierdoor vervaagt de traditionele streekeigen verscheidenheid en
wordt het landschap op een uniforme manier gehomogeniseerd, sommigen spreken
eerder van gebanaliseerd.

Noteer in de volgende tabel de menselijke impact van de in de PowerPoint-voorstelling
getoonde landschappen en wijs deze menselijke invloed ook toe aan een bepaalde
periode in de geschiedenis.

1 AA VS 2 12 © 2014 Arteveldehogeschool

Menselijke impact Periode
1
2
3
4
5

2.4 Leesregels voor het landschap4

Er zijn vier belangrijke leesregels voor het landschap:

 Een natuurlijk fysisch systeem als substraat van het land

Er is een fysisch natuurlijk substraat dat de mens bepaalde mogelijkheden bood voor de
inrichting van zijn leefruimte, maar ook bepaalde beperkingen oplegde. Onze voorouders
hadden een fijnere neus dan wij wanneer het aankwam op het kiezen van een plaats om
zich te vestigen of om de meest gepaste vorm van bodemgebruik te kiezen. De plaatselijke
natuurlijke hulpbronnen waren hierbij initieel bepalend. Er zijn voorbeelden in overvloed,
maar meestal erg subtiel: de nabijheid van een permanente watervoorziening, maar geen
gevaar voor wateroverlast, het kiezen van een strategische plaats van waar men zijn
kostbare gronden goed kon overzien, een site waarbij met optimaal van het zonlicht weet
te profiteren en toch beschut is tegen de overheersen winden en regen, een plaats die in
de nabije omgeving een grote diversiteit aan natuurlijke hulpbronnen biedt, enz.

 Een cultureel systeem met plaatsen en territoria en landgebruik

Er is een ruimte van een gemeenschap, een territorium waarin de afstand en de
toegankelijkheid van het terrein bepalend is hoe het georganiseerd wordt. Die organisatie
gebeurde in vele gevallen gecontroleerd vanuit een centrale plaats, een nederzetting, of
een grote hoeve. De territoriale ruimte bindt en maakt dat de afzonderlijke elementen
niet op zich staan, maar een samenhang vertonen. De vruchtbare gronden situeren zich
dikwijls rond de nederzetting en de meer marginale aan de rand van het territorium; hier
kwamen de gemeenschappelijke graasgronden voor en ook het bos. De ruimte is
gezoneerd en opeenvolgende ontginningsfazen en uitbreidingen zijn te herkennen aan
verschillen in dorpsvorm en percelering. Maar ieder territorium bevindt zich ook in een
grotere context. Iedere plaats, ieder gebied heeft in meer of mindere mate relaties met
de omliggende gebieden en zeker met steden, of zelfs met veraf gelegen gebieden. De
geografische relatie van een plaats bepaalt in belangrijke mate welke invloeden er
werkzaam kunnen zijn.

4 (Antrop, Perspectieven op het landschap. Achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen, 2007)

1 AA VS 2 13 © 2014 Arteveldehogeschool

 Een verleden dat in verschillende, onvolledige lagen overblijft

Er is een verleden, dat veranderd werd en waarop voortgebouwd wordt om de
leefomgeving aan te passen aan de steeds veranderende noden van de maatschappij.
Deze veranderingen gebeuren door een tijdsgebonden cultuur met eigen waarden en
technologisch kunnen, die de keuze van de ingrepen bepaalden. Opeenvolgende culturen
en technologieën hebben elk hun sporen nagelaten, die in wisselende mate bewaard zijn
gebleven. Ook verandering uit economische noodzaak brachten innovaties voort en
nieuwe landschappen. De gesloten landschappen met knotbomen kwamen er wanneer
er een groeiend houttekort ontstond, en om dezelfde redenen werden gemene
graasgronden verkaveld en herbebost. Anderzijds wiste de Franse Revolutie heel wat
sporen uit van de machtige abdijen die een vooraanstaande rol speelden in de ontginning
van het land. De inpassing van nieuwe elementen en structuren kan op wisselende wijze
rekening houden met de bestaande toestand en vooral met de betekenisdragers in het
landschap. Hiervan getuigen talloze monumenten in het landschap, groot en klein, van
gedenkstenen, omwallingen, mottes tot oude alleenstaande bomen, maar ook
plaatsnamen, bronnen en waterputten, schandpalen en molens. Ieder element bezit een
geschiedenis, passend in een groter geheel.

 Een waarneming/waarnemer die een beleving geeft/heeft

Er is de waarnemer die het landschap beleeft, met zijn kennis en ingesteldheid, en voor
de meerderheid van ons gebeurt dit met een stedelijke mentaliteit. De meerderheid
onder ons leeft niet meer van het land, maar woont en werkt in de stad. Het denken en
plannen van de toekomst van het platteland gebeurt in de steden. De rurale en natuurlijke
landschappen buiten de stad krijgen een steeds groeiende betekenis als een ‘uitlaat’ voor
de stedeling die tijdelijk op zoek is naar rust, ruimte, groen en stabiliteit. De arcadische
betekenis van het landschap komt ook tot uiting in de vele (kasteel)parken en
natuurgebieden die beschermd werden en krijgt bovendien steeds meer een belangrijke
economische waarde door recreatie en toerisme.

‘Lees’ (beschrijf of verklaar) in de tabel de in de PowerPoint-voorstelling getoonde
landschappen vanuit de leesregels voor het landschap.

1

2

3

1 AA VS 2 14 © 2014 Arteveldehogeschool

2.5 Perspectieven op het landschap5
Naargelang de standplaats van de waarnemer in het landschap kunnen vier perspectieven
worden onderscheiden, die de analyse en de interpretatie van een landschap bepalen:

 Verticaal perspectief

Het landschap wordt bekeken in vogelperspectief; de waarnemer ‘zweeft’ boven het
landschap. Denk hierbij aan luchtfoto’s en satellietbeelden. Het verticale perspectief biedt
goede mogelijkheden om te zoeken naar patronen in het landschap en processen die deze
patronen vormen en verklaren.

 Horizontaal perspectief

Bij het horizontale perspectief staat de waarnemer in het landschap en ligt de nadruk op
de ervaring van het ordinaire en spectaculaire landschap van op de grond.

 Innerlijke, mentale perspectief

Hoe men landschappen in de eigen geest en gedachten voorstelt, noemt men het
innerlijke of het mentale perspectief. ‘We zien wat we kennen’ is hierbij van groot belang,
evenals de genius loci, het vaderland- of thuisgevoel, landmerken en bakens, erfgoed,
mental mapping en emotionele of mythische landschappen.

Noteer in de tabel de in de PowerPoint-voorstelling getoonde principes die van belang
zijn bij het innerlijke of mentale perspectief.

1

2

3

4

5

 Holistische, transcendente perspectief

Het holistische of transcendente perspectief maakt gebruikt van de Gestalt-theorie, die
zegt dat het geheel is meer dan de som van de samenstellende delen. Vanuit deze idee
wordt het landschap beschouwd als een holistische metarealiteit.

5 (Antrop, Perspectieven op het landschap. Achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen, 2007)

1 AA VS 2 15 © 2014 Arteveldehogeschool

2.6 Traditionele landschappen als streekindeling6

2.6.1 Inleiding

Wat men traditioneel landschap verstaat, is sterk regio- en cultuurgebonden. Het gaat
veelal om een geïdealiseerde voorstelling van landschappen die eeuwenlang gevormd
werden in een agrarische samenleving. Deze landschappen ontwikkelden zich en
veranderden door culturele veranderingen, zoals migraties, politieke omwentelingen
(revoluties, oorlogen) en technologische innovaties (landbouwhervormingen, industriële
revoluties). Deze grepen niet overal tezelfdertijd plaats en kenden niet overal dezelfde
impact omwille van lokale omstandigheden, zoals de natuurlijke gesteldheid.

2.6.2 Vlaanderen

In Vlaanderen gaat het bij traditionele landschappen om agrarische landschappen die het
resultaat zijn van het natuurlijke draagvlak (geologie, reliëf, bodem) en de
landontginning door de mens (bewoningsvormen, landgebruik, percelering) doorheen de
geschiedenis, vóór de moderne veranderingen van de Revolutietijd (eind 18e eeuw tot
vandaag). Met de grote veranderingen sinds de 18e en 19e eeuw werden de agrarische
landschappen immers grondig verstoord of zelfs volledig uitgewist. De indeling van de
traditionele landschappen van Vlaanderen dateert van 1985 en was een eerste poging om
de regionale verscheidenheid van de historisch gegroeide cultuurlandschappen op kaart
voor te stellen in hun situatie van voor de grote veranderingen. Uit de indeling blijkt dat
het Vlaamse Gewest over een bijzonder grote landschappelijke diversiteit beschikt, die
echter in een steeds sneller tempo teloor gaat.

Figuur 2: Traditionele landschappen in Vlaanderen

6 (Antrop, Perspectieven op het landschap. Achtergronden om landschappen te lezen en te begrijpen, 2007) (Van Hecke,
Antrop, Schmitz, Sevenant, & Van Eetvelde, 2010)

1 AA VS 2 16 © 2014 Arteveldehogeschool

Een uitgebreide beschrijving van alle traditionele landschappen in Vlaanderen vind je op:
http://geoweb.ugent.be/docs/landschapskunde/projecten/traditionele-landschappen-
vlaanderen/tradla.pdf.

Ga voor je eigen woonplaats na tot welk traditioneel landschap het behoort en zoek op
de bovenvermelde website de beschrijving op van dit landschap. Noteer dit hieronder.

Woonplaats

Traditioneel landschap

Beschrijving

2.6.3 Wallonië

In Wallonië werd in 2000 gestart met het inventariseren en het in kaart brengen van de
territoires paysagers. De indeling van deze landschapseenheden steunt op de
morfologische en visueel-ruimtelijke kenmerken van het landschap. De topografische
morfologie, hoogteligging, karakter van het reliëf, bodemgebruik en nederzettingstype
werden gebruikt om de landschappen te typeren, terwijl er gestreefd werd om de grenzen
tussen de territoires paysagers te laten samenvallen met een visuele horizon.
Verstedelijkte en industriële gebieden werden afgebakend via het bodemgebruik. Het
cultuurlandschappelijke komt dus slechts aan bod via het bodemgebruik en bewoning.

1 AA VS 2 Figuur 3: Traditionele landschappen in Wallonië

17 © 2014 Arteveldehogeschool

Een uitgebreide beschrijving van alle traditionele landschappen in Wallonië vind je op:
http://cpdt.wallonie.be/old/Data/publications/atlas-paysages/1/tout.pdf.

2.6.4 Brussel
Er bestaat geen landschapsindeling voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

2.6.5 België

Voor een synthese van de traditionele landschappen in België kan men teruggrijpen naar
de geografische strekenkaart. Deze kaart geeft de consensus weer tussen experts die zich
medio 20ste eeuw elk in een van de regio’s verdiept hadden. Voor de afbakening van de
streken werd vooral gesteund op de natuurlijke gesteldheid en de historische
ontwikkeling van de streek. Een inhoudelijke beschrijving van de streken werd echter niet
gegeven. Hun identiteit wordt nog het best aangetoond door hun eigennaam: Droog-
Haspengouw, Vochtig-Haspengouw, Polders, …

Benoem op de onderstaande kaart met behulp van pijlen de geografische streken van
België. Maak indien nodig gebruik van je atlas.

Figuur 4: Geografische streken van België7

Wijs de landschapsfoto’s in de PowerPoint-voorstelling toe aan de juiste geografische
streek in Vlaanderen of Wallonië in de tabel hieronder.

7 (Plantyn, sd) 18 © 2014 Arteveldehogeschool
1 AA VS 2

1
2
3
4
5
6
7
8

In 2005 werd een nieuwe landschapsclassificatie opgemaakt, van de actuele
landschappen in België. Het karakter van de huidige Belgische landschappen wordt in
essentie bepaald door een aantal contrasten: bebouwd/niet-bebouwd, industrie/geen
industrie, stedelijk/ruraal, open ruimte/massa’s en volumes, vlak/reliëfrijk, homogeen en
grootschalig/heterogeen en kleinschalig, water/land, open/gesloten.

Een kaartoverzicht en een beschrijving van deze landschapskarakterisatie vind je op:
http://www.geoweb.ugent.be/landschapskunde/projecten/landschapskarakterisatie-
belgie

2.7 Modellen voor landschapsanalyse

2.7.1 Deelaspecten van een landschap analyseren

Het lezen van een landschap gebeurt door de verschillende samenstellende
verschijnselen ervan te analyseren. Het landschap is opgebouwd uit veelsoortige
verschijnselen met zeer verschillende ruimtelijke eigenschappen. Deze verschijnselen
onderscheidt men als elementen, componenten en structuren:

- Elementen worden gedefinieerd als discrete verschijnselen, als objecten die
materiaal begrensd zijn. Een huis, een boom, een brug en een perceel zijn
voorbeelden van elementen. Het gaat dus zowel om biotische als abiotische,
natuurlijke als antropogene verschijnselen.

- Componenten zijn landschappelijke verschijnselen die continu variëren in de
ruimte en niet altijd duidelijke overgangen of grenzen bezitten. Het topografisch
oppervlak met continu variërende hellingen en hoogten is hiervan een duidelijk
voorbeeld, evenals de bodemgesteldheid en de grondwatertafel.

- Structuren worden gevormd door relaties tussen landschapselementen. Deze
relaties kunnen van ruimtelijke aard zijn, of functioneel. Perceelstructuren,
bewoningspatronen en wegennetwerken zijn voorbeelden ervan.

1 AA VS 2 19 © 2014 Arteveldehogeschool

2.7.2 Lagen van een landschap analyseren
De analyse van een landschap kan ook laag per laag gebeuren. Deze lagen zijn:

- Reliëf: Je verdeelt het landschap volgens de verschillende grote reliëfvormen. Het
criterium kan ook de hoogteligging zijn.

- Klimaat: Het klimaat dient meestal geïnterpreteerd te worden als microklimaat.
Ook hier kan de hoogteligging klimaatgrenzen dicteren.

- Hydrografie: Bestudeer hierbij ondermeer de ligging van de waterlopen en de
stroomgebieden.

- Ondergrond: Hierbij komt het verband met het reliëf en agrarisch-industrieel of
zelfs toeristisch bodemgebruik aan bod.

- Vegetatie: Zoek de oorspronkelijke vegetatie op en ga na wat er nog van
overblijft. Indien aanwezig kan je ook hier grenzen tekenen

- Landschap als geheel: Daar waar de verschillende grenzen in de matrix min of
meer samenvallen krijg je de sterkste landschappelijke grenzen. Dit is dat de
afbakening van de landschappen als geheel.

Analyseer de Europese landschappen in de PowerPoint-voorstelling volgens de lagen-
systematiek en leg verbanden tussen de verschillende lagen. Benoem de landschappen
met relevante plaatsnamen.

Plaats de onderstaande beelden in chronologische volgorde (van oud naar jong) volgens
de vormingsgeschiedenis van het Vlaamse landschap.

1 AA VS 2 20 © 2014 Arteveldehogeschool

Analyseer het onderstaande Europese landschap volgens de aangeleerde methodiek en
leg verbanden tussen de verschillende lagen. Maak deze analyse op door het
beantwoorden van de vragen. Gebruik je atlas!

1 AA VS 2 21 © 2014 Arteveldehogeschool

1 AA VS 2 22 © 2014 Arteveldehogeschool

3 LANDBOUWGEOGRAFIE

De te bereiken competenties en leerdoelen voor dit hoofdstuk zijn:

- Een geactualiseerd geografisch en economisch overzicht opstellen van de landbouw in
Vlaanderen, België en Europa.

- De landschappen van de landbouwstreken in België en Europa op foto, kaart en op
landschapstransect herkennen.

- De gevolgen van economische keuzes van het Vlaamse, Belgische en Europese
landbouwbeleid en hun geografische impact op terrein herkennen om in een
excursieverslag eerder gestelde hypothesen op hun waarheidsgehalte te toetsen.

- Op systematische wijze een landbouwlandschap analyseren interpreteren, waarbij de
vakinhouden gekoppeld wordt aan de leerinhouden van het S.O.

- Landschapselementen uit een landbouwlandschap linken aan fysische
landschappelijke elementen, zoals ondergrond, bodem en geomorfologie.

- Op excursie het landbouwlandschap waarnemen en analyseren volgens diverse
invalshoeken en die gegevens in een aanschouwelijk opgemaakt verslag integreren.

- In het landbouwlandschap op foto in klas en op terrein tijdens een excursie socio-
economische kenmerken herkennen en in relatie brengen met verticale en horizontale
componenten om aldus relevante keuzes betrekking tot foto’s en excursiepunten te
maken.

3.1 Het landbouwlandschap in Vlaanderen en België

3.1.1 Analyse vanuit geografisch perspectief

De Belgische landbouw situeert zich geografisch in het landbouwsysteem van moderne
commerciële landbouw met intensieve teelten (akkerbouw en veeteelt). Op de helft van
de Belgische grondoppervlakte is dit landbouwsysteem van toepassing. Toch valt België
uiteen in verschillende landbouwstreken, die elk hun typische kenmerken hebben. Dit
wijst er op dat de productieomstandigheden toch niet overal gelijk zijn!

 Invloed van het fysisch milieu

De productieomstandigheden worden in eerste instantie bepaald door het fysisch milieu.
Hierbij spelen de temperatuur, de neerslaghoeveelheid, het aantal vorstdagen, het reliëf
en de bodem een belangrijke rol.

Verduidelijk in de volgende tabel de invloed op de bovenvermelde fysische factoren op
de landbouwmogelijkheden in België aan de hand van de in de PowerPoint-voorstelling
getoonde kaarten.

1 AA VS 2 23 © 2014 Arteveldehogeschool

Klei

Bodem Leem
Zand

Stenige grond

Reliëf (weer Hellingen
en klimaat) Hoogteligging

 Invloed van socio-economische factoren

In tweede instantie worden de productieomstandigheden ook bepaald door de bedrijfs-
en productiestructuur, die op hun beurt bepaald worden door de socio-economische
factoren bevolkingsdichtheid, het landbouwinkomen, de scholing van de landbouwers
en de tewerkstelling.

Verduidelijk in de volgende tabel de invloed op de bovenvermelde socio-economische
factoren op de landbouwmogelijkheden in België aan de hand van de in de PowerPoint-
voorstelling getoonde kaarten en grafieken.

Bevolkingsdichtheid

Inkomen

Scholing
Tewerkstelling

1 AA VS 2 24 © 2014 Arteveldehogeschool

 De resulterende landbouwstreken

Typeer aan de hand van de bovenstaande beschrijvingen en kaarten de landbouwstreken
in België. Noteer hiervoor de typerende gewassen en de verklarende fysische en socio-
economische factoren in de tweede en derde kolom van de onderstaande tabel.

Figuur 5: De landbouwstreken in België8

Gewassen Verklarende factoren

Duinen

Polders

Zandstreek

Kempen 25 © 2014 Arteveldehogeschool
Zandleem-
streek

8 (Uitgeverij De Boeck nv, sd)
1 AA VS 2

Leemstreek

Condroz

Weidestreek

Ardennen

Jurastreek
Hoge
Ardennen
Maak tot slot een memoschets op van de landbouw in België. Kies een logisch
kleurgebruik voor de legende.

3.1.2 Figuur 6: Memoschets van de landbouw in België

Analyse vanuit economisch perspectief
 Plaats van de landbouw binnen de economische sectoren

Landbouw behoort samen met de bosbouw, jacht, visserij en delfstoffenwinning tot de
primaire sector. De onderverdeling van de economie in sectoren levert nog de secundaire
sector, met alle bedrijven en activiteiten die de grondstoffen van de primaire sector

1 AA VS 2 26 © 2014 Arteveldehogeschool

verwerken, zoals de verwerkende nijverheid en de bouw, en de tertiaire sector, met de
commerciële dienstverlening. Hiertoe behoren zowel verhandelbare diensten, zoals
winkels, horeca, vervoersdiensten en communicatie, banken en verzekeringswezen, als
niet-verhandelbare diensten, zoals onderwijs, politie, brandweer en administratie.
Sommigen herkennen ook een quartaire sector waartoe de niet-commerciële
dienstverleningsbedrijven behoren, zoals ziekenhuizen, sociaal werk, Greenpeace en
kinderdagverblijven.

De landbouw is zelf nog te onderscheiden in verschillende sectoren, zoals de akkerbouw,
veeteelt, tuinbouw e.d.

Plaats de volgende landbouwsectoren op de juiste plaats in het onderstaande
structuurschema: akkerbouw, hokdieren, groenteteelt, bloemkwekerijen, grond-
gebonden dieren, potplanten, snijbloemen, fruitteelt, voedingsgewassen, veeteelt,
tuinbouw, nijverheids- of industriegewassen, landbouw, sierteelt, voedergewassen en
‘overige’.

Figuur 7: Structuur van de landbouw

 Economische functies van de landbouw

Vanuit economisch oogpunt is de landbouw in België omwille van vier redenen belangrijk.
De voornaamste rol van de landbouw is uiteraard weggelegd voor deze van

1 AA VS 2 27 © 2014 Arteveldehogeschool

voedselleverancier. België is immers in heel wat voedselproducten zelfvoorzienend. Een
tweede belangrijke rol van de landbouw is weggelegd voor de landbouw als handelswaar.
Landbouwproducten hebben immers een niet te verwaarlozen aandeel in de totale
Belgische uitvoerwaarde. Als werkgever heeft de landbouw vandaag de dag slechts een
kleine betekenis; slechts 1% van de actieve Belgische bevolking werkt in de landbouw.
Daarenboven kampen vele Belgische landbouwers met een opvolgingsproblematiek. Tot
slot vervult de landbouw ook een rol als behoeder van de open ruimte. De
landbouwsector ontplooit immers zijn activiteiten op ongeveer de helft van de
oppervlakte van het land, waardoor zijn impact op de evolutie van het landelijke
landschap in België aanzienlijk is.

Concretiseer in de onderstaande tabel de (economische) functies van de landbouw door
voorbeelden of cijfergegevens op te noemen, met behulp van grafieken en statistieken
uit de PowerPoint-voorstelling.

Landbouwproducten waarin
België zelfvoorzienend is

Landbouwproducten die uit
België worden uitgevoerd

Balans van de Belgische
agrarische handel

Evolutie van de tewerkstelling
in de landbouw in België

Evolutie van het agrarisch
landgebruik in België

 Het Vlaamse en federale landbouwbeleid

Het belang van de landbouw voor België wordt beklemtoond door de inmenging van de
Vlaamse en federale overheid. Er is zowel een federale minister van landbouw als een
Vlaams minister van landbouw, die elk overheidsingrepen uitvoeren op de landbouw.

Som de namen van de huidige Vlaamse en federale ministers van landbouw op en geef
ook aan tot welke politieke strekking ze behoren. Som ook de belangrijke ingrepen op die
zij recent uitgevoerd hebben.

Vlaamse

Federaal

1 AA VS 2 28 © 2014 Arteveldehogeschool

 Invloed van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Ook Europa legt zijn landen voorwaarden en maatregelen op met betrekking tot de
landbouw. Er is namelijk een Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), dat
een kader uitzet waarbinnen de landbouw in Europa, dus ook binnen Vlaanderen en
België, zit moet afspelen. Zo wordt de voedselvoorziening, de voedselprijzen, de
levensstandaard van de landbouwers, de voedselveiligheid, het dierenwelzijn, de
duurzaamheid, e.d. gegarandeerd.

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid werd in 1962 in het leven geroepen, met als
doelstellingen om de levenstandaard van de landbouwers te verhogen en de
voedselvoorziening voor de consumenten te verzekeren. Na de door het GLB behaalde
successen in de jaren ‘70, die tot uiting kwamen in de sterke toename van de
landbouwproductiviteit en de regelmatige inkomensstijging voor de landbouwers, was
het zaak werk te maken van het beheer van productieoverschotten in de jaren ‘80. De
bijsturende hervormingen die volgden, leidden tot de invoering van beperkende
kwantitatieve maatregelen in een aantal sectoren, met name door de instelling van de
melkquotaregeling in 1984.

In 1992 onderging het GLB de meest radicale wijziging in zijn geschiedenis. Deze behelsde
de inkrimping van de marktsteun die gedeeltelijk werd gecompenseerd door
rechtstreekse steun in de vorm van hectare- en dierpremies, zodat het evenwicht op de
markten in het algemeen werd hersteld en een bijdrage werd geleverd aan de stabilisatie
van het landbouwinkomen.

In 1999 werd een nieuwe hervorming goedgekeurd. Als economische sector moet de
Europese landbouw multifunctioneel, duurzaam en concurrentieel zijn en over het gehele
grondgebied werkzaam zijn. De Europese landbouw wordt geacht het landschap en de
natuur in stand te houden en een wezenlijke bijdrage te leveren aan de leefbaarheid van
het platteland. Ook is het zo dat de Europese landbouw moet voldoen aan de wensen en
de eisen van de consument op het gebied van de kwaliteit en de veiligheid van
voedselproducten, de bescherming van het milieu en het welzijn van dieren.

De meest recente hervormingen die in 2003 werden ingezet, hebben ook ten doel het
concurrentievermogen van de landbouw te versterken en de productie af te stemmen op
de behoeften van de markt, maar ook de plattelandsontwikkeling te versterken. Na de in
2003 doorgevoerde GLB-hervormingen, onderging het GLB in 2008 nog een aantal
wijzigingen. Deze behelzen een betere afstemming van de productie op de behoeften van
de markt en maatregelen in het kader van de plattelandsontwikkeling om de nieuwe
uitdagingen voor de landbouwsector aan te gaan (klimaatverandering, hernieuwbare
energie, biodiversiteit, waterbeheer, innovatie, e.d.).

Momenteel is de voorbereiding aan de gang van een nieuwe grote hervorming van het
GLB voor de periode na 2013. De Europese Landbouwcommissie soms drie doelstellingen
op die de kern van het toekomstige GLB zullen vormen: rendabele voedselproductie, een
duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen dat gepaard gaat met acties die de
klimaatverandering tegengaan en een evenwichtige territoriale ontwikkeling.

1 AA VS 2 29 © 2014 Arteveldehogeschool

Synthetiseer de bovenstaande tekst over het Europees Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid in een mindmap. Zorg hierbij dat de opeenvolgende maatregelen
duidelijk gekaderd worden alsook de betekenis van het GLB vandaag de dag.

3.1.3 Analyse vanuit ecologisch perspectief

 Ecologische kringloop in de intensieve commerciële gemengde landbouw

In de gemengde landbouw, met akkerbouw en veeteelt, wordt een ecologische cyclus
doorlopen waarin de elementen dier, plant, mest en bodem in evenwicht zijn. Wanneer
er echter sprake is van intensieve, commerciële landbouw met veel bemesting, dan kan
deze kringloop verstoord worden.

Noteer de componenten van de ecologische kringloop in de gemengde landbouw op de
onderstaande figuur. Noteer ook de plaats van de mens in deze kringloop en de externe
factoren die van belang zijn in de intensieve, commerciële gemengde landbouw.

Figuur 8: Ecologische relaties in de gemengde landbouw

 Relatie tussen landbouw en milieu: source, sink en service

Het milieu is zowel een source (of input) voor de landbouw, door het leveren
grondstoffen, als een sink (of output). De landbouw voert namelijk ook veel producten af
naar het milieu. De correcte relatie tussen beide is service, waarbij landbouw en milieu in
dienst staan van elkaar; ze leveren elkaar een service. In de intensieve commerciële
gemengde landbouw is er sprake van een verstoring van deze service door het toevoegen
van kunstmest, veevoeder, etc.

Noteer in de volgende figuur op de passende plaats de volgende begrippen: bodem, fijn
stof, verzuring, broeikasgassen, water, vermesting, gewasbeschermingsmiddelen.

1 AA VS 2 30 © 2014 Arteveldehogeschool

Directe gevolgen Figuur 9: Relaties tussen landbouw en milieu

Ruimere gevolgen Directe en ruimere gevolgen van de landbouw op het milieu

Zoals hierboven wel al duidelijk werd, heeft de landbouw vele gevolgen op het milieu.

Benoem in de onderstaande tabel deze milieugevolgen met de correcte term. Kies uit:
gezondheid, voedselveiligheid, eutrofiëring (oppervlaktewaterverontreiniging),
energieverspilling, bodemverontreiniging, broeikasgassen, dierenwelzijn, overbemesting
en drinkwaterverontreiniging.

Bij de meeste akkerbouwgewassen heeft een overmaat aan N een
negatief effect; dit geldt minder voor K en P. Smaakafwijkingen bij
bladrijke groenten zoals salades kunnen hiervan het resultaat zijn.
In het varkensvoeder worden belangrijke hoeveelheden Cu
toegevoegd. Dit komt grotendeels als mest in de bodem terecht. Dit
geeft o.a. opbrengstvermindering bij vlinderbloemigen.
De verrijking van het oppervlaktewater met stoffen stimuleert de
groei van algen en bacteriën. Deze doen het zuurstofgehalte van
het water dalen, wat leidt tot vissterfte.
In Vlaanderen wordt een deel van het drinkwater gehaald uit het
oppervlaktewater. Verontreiniging van het oppervlaktewater
betekent dus ook verontreiniging van het drinkwater.
Bij herkauwers komt bij de vertering methaan vrij. Lachgas ontstaat
bij een hoge bemesting en daardoor snelle afbraakprocessen in de
bodem. Ook serres en landbouwmachines produceren schadelijke
gassen.
Hoge nitraatgehalten worden verantwoordelijk geacht voor het
optreden van de bluebabyziekte. Bepaalde soorten kankers zouden
opmerkelijk meer voorkomen in gebieden met zeer nitraatrijk
water.
Door de toegenomen welvaart verbruiken mensen veel meer
voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong. Bij de omzetting van
plantaardige naar dierlijke voeding treedt er een energetisch
rendementsverlies op.
In de intensieve veehouderij worden de leefvoorwaarden voor het
dier bepaald door economische motieven. Bij batterijsystemen
kunnen afwijkingen voorkomen in het gedrag en de gezondheid van
dieren.
De grote concentratie van dieren doet het risico van ziekte en
sterfte vergroten. Men moet dus zorgen toe te dienen door het
gebruik van vaccins, antibiotica en geslachtshormonen wat zijn
weerslag heeft op de voedselveiligheid.

1 AA VS 2 31 © 2014 Arteveldehogeschool

 Biologische landbouw

In de biologische landbouw probeert men de natuurlijke ecologische kringloop terug te
sluiten, om zo de schadelijke gevolgen van de landbouw op het milieu tegen te gaan of
alleszins te beperken. De biologische landbouw neemt in België in belang toe maar de
cijfers over het aantal ondernemingen en de oppervlakte cultuurgrond tonen dat dit
vooral een Waalse aangelegenheid is. In Vlaanderen kennen de biobedrijven wel een
bloei; in vijf jaar tijd was er een verdubbeling van het aantal bio-gecertificeerde runderen.
Uit de opsplitsing per bedrijfstype blijkt dat in Wallonië vooral de veetelers omgeschakeld
zijn, terwijl het in Vlaanderen vooral gaat om tuinbouwbedrijven. Een en ander heeft
natuurlijk te maken met de verschillende specialisaties in beide gewesten.

3.2 Het landbouwlandschap in Europa9

3.2.1 Inleiding

De landbouwtypes van de Belgische landbouw vinden we bijna overal in Europa terug; de
landbouwkaart van Europa is dan ook een mozaïek van verschillende landschappen.

Figuur 10: Landbouw in Europa10

9 (Neyt R. , et al., 2009) 32 © 2014 Arteveldehogeschool
10 (Uitgeverij De Boeck nv, sd)

1 AA VS 2

Omdat landbouwgewassen net als de natuurlijke plantengroei afhankelijk zijn van het
klimaat is er een opvallende gelijkenis tussen de grote landbouwzones en de natuurlijke
plantengroei in Europa. Zo vallen de niet-productieve gebieden samen met de eeuwige
sneeuw en de toendra, waar enkel rendierteelt mogelijk is. Bosbouw ligt dan weer in het
gebied waar van nature uit de taiga en het noordelijkste stuk van het gemengd woud
voorkomt. Akkerbouw en veeteelt treffen we vooral aan in de zone van het zomergroen
loofwoud, evenals in Oost-Europa, waar de grassteppe van nature voorkomt. Zuid-
Europa, waar er hardbladige plantengroei is, is het gebied van de mediterrane landbouw.

De landbouwlandschappen in Europa vertonen ook een grote correlatie met de grote
reliëfstreken. In het Europees laagland met vlakten en lage plateaus heersen ideale
omstandigheden voor de akkerbouw en het gemengde bedrijf. Het middelland is enkel in
de laagste en vlakke zones geschikt voor akkerbouw. Boven 400 m en op steile hellingen
wordt landbouw moeilijk of onmogelijk. Veeteelt, vooral de extensieve veeteelt, is het
landbouwtype van dit gebied.

3.2.2 Landbouw in West- en Midden-Europa

West- en Midden-Europa zijn de gebieden van goede en grote akkerbouwbedrijven. De
zomertemperaturen zijn er hoog genoeg om graan te laten rijpen en er valt het hele jaar
door voldoende neerslag. Van west naar oost, van London tot Oekraïne, liggen de
vruchtbaarste gronden ter wereld. In deze leemgordel domineert de akkerbouw. Om het
inkomen te verhogen, wordt die vaak gecombineerd met veeteelt. Ten noorden hiervan,
op de zandige gronden, is akkerbouw minder rendabel. Veeteelt krijgt hier de meeste
aandacht. Akkerbouw staat er dan ook volledig in het teken van de veeteelt. Dit is de
streek van de gemengde bedrijven en de grote productiegebieden van vlees en melk. De
intensieve landbouw in deze streken veroorzaakt echter een aantal belangrijke
milieuproblemen: mestoverschotten, gebruik van productieverhogende chemische
middelen, e.d. Ook de bodemerosie van leemgronden vraagt maatregelen. Ook de
bevolkingsspreiding drukt zijn stempel op de landbouw in West- en Midden-Europa.
Vooral in het dichtbevolkte centrum van West-Europa moet de landbouw vaak wijken
voor de toenemende verstedelijking en industrialisatie. In verstedelijkte gebieden kan
de landbouw blijven bestaan op kleine bedrijven, als die zich specialiseren in tuinbouw of
bio-industrie.

3.2.3 Landbouw in Noord-Europa en het Europese hoogland

Zuid-Scandinavië ligt op de grens van de landbouwmogelijkheden: het zuiden van
Noorwegen is net te koel om graan te laten rijpen, terwijl in het zuiden van Zweden en in
het laagland de zomers wel warm genoeg zijn. Toch is de landbouw er zeer beperkt. In
Scandinavië moet het overgrote deel van het voedsel dan ook aangevoerd worden uit het
buitenland, wat het leven er duurder maakt. Scandinavië heeft enorm uitgestrekte bossen
en brengt vooral hout voort.

Door de extreme klimatologische omstandigheden en het ongunstige reliëf is het
Scandinavisch Hoogland totaal ongeschikt voor landbouw. Ook in de Alpen, de
Pyreneeën, de Balkan en de Karpaten is de landbouw eerder een randverschijnsel. In het
hoogland is veeteelt enkel in de zomer mogelijk op de Alpenweiden. Een groot gamma

1 AA VS 2 33 © 2014 Arteveldehogeschool

kaassoorten vindt zijn oorsprong bij de schapen, geiten en runderen die op de weiden van
het middelgebergte voedsel vinden. De opbrengsten zijn er evenwel laag. De landbouw
wordt er ondersteund en aangemoedigd, omdat die een bondgenoot is van het toerisme.
De wijnbouw is een geval apart; hellingen die naar het zuiden gericht zijn, ontvangen veel
meer warmte per m² en zijn dus warm. In zulke omstandigheden kunnen druiven
gemakkelijk rijpen. Beroemde wijnstreken op warme hellingen zijn ondermeer de
Champagne, maar ook de Moezel- en Rijnwijnen zijn gerenommeerd.

3.2.4 Landbouw in Zuid-Europa
 Beperkte natuurlijke mogelijkheden door zomerdroogte

Het warmgematigde klimaat met natte winter is voor het toerisme in Zuid-Europa een
zegen, maar voor de landbouw is het niet ideaal. Het groeiseizoen valt dan wel vroeger in
het jaar dan in West-Europa, maar de warme, droge zomer vormt een probleem. Tijdens
de droge zomer stoppen de planten met groeien; alleen de planten die aangepast zijn aan
de hete, droge zomers kunnen het daar uithouden, tenzij met irrigeert. Traditioneel
produceert de akkerbouw hier ‘harde’ tarwe, die we kennen als grondstof voor
kwaliteitspasta, maar de opbrengsten per ha zijn veel lager dan in West-Europa. Klassieke
producten van de mediterrane landbouw zijn ook citrusvruchten, druiven, wijnen, olijven
en kurk. De olijfboom heeft een warme en droge periode nodig waarin de olijven rijpen.
Hij komt als wilde plant in de oorspronkelijke plantengroei voor. Het spreidingsgebied van
de olijfboom wordt afgebakend door de olijfgrens. Die grens valt samen met de grenzen
van het warmgematigd klimaat met natte winter. Ook de kurkeik is een plant die daar van
nature voorkomt. Die wordt aangeplant om kurk voort te brengen. De kurk wordt elke 8
à 10 jaar van de stam gepeld. Men gebruikt die voor de productie van ondermeer
isolatiemateriaal, schoenzolen, vloeren, wandbekleding, reddingsboeien en natuurlijk ook
voor kurken stoppen.

 Meer mogelijkheden dankzij moderne technieken

In een gebied met een lange, droge zomer, zoals Zuid-Europa, is water een kostbare
grondstof. In Zuid-Europa wordt het wateroverschot van de winter in veelal opgevangen
in stuwmeren. Met deze watervoorraad kunnen land- en tuinbouw het beperkte
groeiseizoen verlengen tot het hele jaar. Bevloeide sinaasappelplantages maar ook grote
complexen van serres met geïrrigeerde teelten van groenten en fruit nemen meer en
meer de plaats in van de traditionele landbouw.

De intensieve teelt van groenten en fruit gebruikt echter (te) veel water. Voor 1 kg
sinaasappelen, van oorsprong een teelt uit een warm en nat klimaat, is immers 1000 l
water nodig. Vooral in droge jaren rijst er een probleem. Water oppompen uit de
grondwaterlagen is een mogelijke oplossing, maar op grote schaal is dat geen duurzame
oplossing omdat meer water uit de ondergrond gehaald wordt dan er door de regen
bijkomt. Bovendien, als er te spaarzaam met irrigatiewater wordt omgesprongen, gaat de
grond verzilten en wordt die onbruikbaar. In deze vraag ook de toenemende bewoning en
het toerisme steeds meer water. Daar bovenop komen de gevolgen van de
klimaatwijziging. Voor Spanje dreigt dus een groeiende waterschaarste in de toekomst!

1 AA VS 2 34 © 2014 Arteveldehogeschool

Intensieve tuinbouw vraagt niet alleen veel water, maar ook veel arbeidskrachten en
trekt mensen aan die op zoek zijn naar werk en een beter bestaan. Tienduizenden
immigranten uit Marokko en Oost-Europa werken in de tuinbouw in moeilijke
omstandigheden (warmte, ongezonde atmosfeer, …), wonen vaak in mensonterende
omstandigheden en werken er tegen lage lonen. Dit systeem is dus ook sociaal niet
duurzaam.

3.2.5 Landbouw in Oost-Europa

Van west naar oost loopt door Midden-Europa een gordel van vurchtbare leemgrond. In
Oost-Europa is deze grond extra vruchtbaar; de tjernosem of zwarte aarde is zeer donkere
grond, rijk aan organische stof, die in leembodems en bij een natuurlijke plantengroei van
grassteppe gevormd wordt. Deze bodems zijn heel vruchtbaar en geschikt voor tarwe en
andere granen. Ook het klimaat is ideaal voor graanteelt: niet te veel neerslag en warme
zomers waarin het graan goed kan rijpen. Dit gebied is de traditionele graanschuur van
Europa. De bevolking en de levensstandaard van deze bevolking zijn er dan ook sterk
afhankelijk van de landbouw.

In vergelijking met West-Europa liggen de productiekosten in Oost-Europa ongeveer de
helft lager. Ideaal dus, maar vanuit de grote akkerbouwgebieden kunnen de
graanproducten maar moeilijk tot in de havens geraken om uitgevoerd te worden. De
afstanden zijn immers erg groot en het verkeersnet is er nog ontoereikend. Bovendien is
de kennis van moderne landbouwmethodes en moderne bedrijfsvoering nog niet
algemeen verspreid. Bijgevolg kan de productie nog flink toenemen. Nu graan en
suikerbieten niet alleen meer grondstoffen zijn voor voedsel en veevoeder, maar ook voor
energie, ligt daarin voor Oost-Europa misschien nog een extra economische troef. De EU
is dan ook bereid om fors te investeren in de landbouwontwikkeling in Oost-Europa.

Bijzondere Europese landbouwlandschappen

Bocage: Gesloten landschap gevormd door kleine vierhoekige weiland- of akkerpercelen,
omzoomd door houtkanten en houtwallen of een combinatie van stenen muurtjes met
houtwallen, vooral terug te vinden in het Verenigd Koninkrijk en Normandië.

Coltura promiscua: Traditionele mediterrane polycultuur gekenmerkt door een
combinatie van citrusboomgaarden met wijngaarden en groenteteelt op kleine percelen,
ev. wijnstokken als afsluiting van percelen met aardappelen of groenten, fruit- of
olijfbomen als zoom rond wijngaarden.

Campo secano (dry farming): Braakgronden en droogteresistente & droogteontwijkende
gewassen (variëteiten van tarwe, gerst, maïs, sorghum en rogge die rijpen in late lente of
herfst), in gebieden met lage jaarlijkse regenval, met veel neerslag valt in lente en vroege
zomer, en waar irrigatie onpraktisch is, zoals bepaade delen van Spanje, Italië en Portugal.

Montado: Graanteelt onder sterk verspreide bomen (kurkeik, olijfboom, johannes-
broodboom), beweiding van de gronden na de oogst, vooral ook in zuiderse landen.

Openfields: Open bouwland (ruilverkaveling) met kleine agrarische kerndorpen, terug te
vinden in de vruchtbaarste streken van Europa.

1 AA VS 2 35 © 2014 Arteveldehogeschool

Maak aan de hand van de bovenstaande beschrijvingen een memoschets op van de
landbouw in Europa. Kies een logisch kleurgebruik voor de legende.

Figuur 11: Memoschets van de landbouw in Europa

3.3 Toekomst van de Vlaamse, Belgische en Europese landbouw

3.3.1 Recente tendensen in de Vlaamse en Belgische landbouw

Uit de evolutie van de Vlaamse landbouw, in uitbreiding de Belgische landbouw, blijkt
ondermeer een afnemend aantal landbouwbedrijven. De meeste daarvan zijn kleine
familieondernemingen, die maar weinig betaalde werknemers in dienst hebben. In veel
bedrijven is de opvolging niet langer verzekerd, wat een van de oorzaken is van hun snel
afnemend aantal. Een andere oorzaak is dat de Belgische landbouw, net als in de andere
landen van de Europese Unie, te kampen heeft met uiteenlopende moeilijkheden,
waaronder financiële problemen. Het gemiddelde inkomen van de landbouwer blijft
lager dan het gemiddelde in de andere sectoren van de economie. Mechanisering en
intensieve productie vereisen bovendien hoge investeringen. Bepaalde landbouwers
komen bijgevolg bij prijsdalingen al snel in de problemen. De hoge kapitaalsinbreng in de
Belgische landbouw duidt echter wel het moderne karakter van de landbouw in België.
Dit blijkt ook uit het hoge verbruik aan intermediaire goederen. De noodzaak van
specifieke investeringen en de vereiste kennis resulteren in een hoge en nog toenemende
graad van specialisatie in de Belgische landbouw.

Een meer diepgaande analyse van de landbouwenquête geeft ook veranderingen aan in
de Belgische landbouw met betrekking tot de productie (bv. aandeel van akkerbouw,
tuinbouw en veeteelt in de totale landbouwoppervlakte, teeltverschuivingen) en het
landbouwsysteem (bv. bedrijfsoppervlakte, aantal landbouwbouwers, leeftijdsstructuur,

1 AA VS 2 36 © 2014 Arteveldehogeschool

aantal landbouwbedrijven, bedrijfsvoering, rendement, productiviteit, inkomen,
arbeidsomstandigheden).

3.3.2 Europese toekomstperspectieven

De Europese markt neemt tegenwoordig verder toe naar het oosten en het zuiden, en
ondervindt steeds meer concurrentie van lagere loonlanden en gebieden met gunstiger
klimatologische omstandigheden (bv. concurrentie serreteelten). De resultaten van de
besprekingen in het kader van de zogenaamde WTO-akkoorden leggen nieuwe
beperkingen op aan de Europese landbouw in verband met de wereldhandel. De Europese
subsidieregeling neemt verder af, zoals de afschaffing van de subsidies voor tabak en de
gefaseerde opheffing van de exportsubsidies voor suikerbieten. Wijzigende teeltkeuzes
voor behoud van welvaart zijn hierdoor noodzakelijk. Anderzijds krijgt de Europese
landbouw door de afschaffing van exportsubsidies weer voeling met de wereldmarkt,
waar heden schaarste heerst door stijgende vleesconsumptie in opkomende economieën
zoals China en India. Door het toenemend areaal van energiegewassen, zoals koolzaad,
door sterke vraag naar bio-energie (‘food versus fuel-debat’) stijgen de grondstof- en
voedselprijzen, zoals de prijzen voor tarwe, gerst, plantaardige olie en melk.

In de toekomst zal de Europese landbouw ook meer rekening moeten houden met de
gevoeligheid van de consument. De consument stelt immers steeds meer eisen over de
voedselveiligheid (bv. BSE, dioxine), het dierenwelzijn (bv. legbatterijen, veemarkten,
dierentransport, varkenspest), het milieubewustzijn (bv. biologische producten), een
rechtvaardige wereldhandel, informatie in verband met de herkomst van producten (bv.
genetisch gemanipuleerd voedsel) en nanovoedsel.

3.4 Analyse van het landbouwlandschap

Een landbouwlandschap kan op meerdere wijzen worden geanalyseerd: vanuit foto’s,
vanuit kaarten en/of vanuit het functionele.

3.4.1 Analyse vanuit een landschapsfoto
 Studie van de inrichting van het landschap

Het bovenstaande wijnbouwlandschap kan vanuit de foto geanalyseerd worden door de
inrichting van het landschap te bestuderen. Dit houdt in dat men vooreerst verschillende
plannen in de foto gaat ontdekken en onderscheiden, om vervolgens de kleuren, vormen
en begroeiing te beschrijven.

- Plannen: Een landschap kan, net zoals een schilderij, bestaan uit plannen. Probeer
dus in het landschap de verschillende plannen te ontdekken en beschrijf wat er
te zien is, zoals een bos, een dorp, heuvels, enz. Een nuttige tip hierbij is om als
uitgangspunt een punt te nemen dat gemakkelijk te herkennen is, zoals een dorp
in het voorplan. Vermijd dus dat je de horizon als uitgangspunt neemt voor de
andere plannen. Men kan in het wijnbouwlandschap het perceel met wijnstokken
als het voorplan beschouwen. Aan het uiteinde van dit perceel is er een rij bomen,
waarvan er enkele in bloei staan. Deze strook bomen is het tweede plan of het

1 AA VS 2 37 © 2014 Arteveldehogeschool

middenplan van dit landschap. Dan volgt het dorp, dit wordt het derde plan of
het tweede middenplan. De beboste heuvels ten slotte zijn het achterplan.
- Kleuren: Kijk naar de kleuren en achterhaal welke kleur overheersen. Deze
kleuren veranderen echter ook volgens het moment van de dag: de kleuren zijn
bij zonsopgang anders dan tijdens de namiddag. Ze veranderen ook volgens de
seizoenen. De kleuren die in het wijnbouwlandschap overheersen zijn het groen
van de grond bedekt met gras, van het perceel wijnstokken en van de bossen op
het achterplan. We zien veel wit ter hoogte van de strook met bomen: het zijn
fruitbomen in bloei.
- Vormen: Beschrijf de vormen die in het landschap te ontdekken zijn, zoals de
krommingen van de heuvels, het bochtig of rechtlijnig uitzicht van de wegen, het
belang van het reliëf, enz. Let goed op de richting van sommige hellingen, in een
berglandschap kan er bijvoorbeeld gelet worden op de helling die in het zonlicht
baadt en de helling die in de schaduw blijft. Zo begrijpt men beter waarom
bepaalde gewassen op een bepaalde plaats worden geteeld en niet elders. Wat
de vormen betreft, zien we in het wijnbouwlandschap een zwakke helling in het
perceel met de wijnstokken op de voorgrond, rechts, meer naar achter toe zien
we een duidelijkere helling. Het reliëf wordt duidelijker aangegeven in de heuvels
op het achterplan. Het dorp lijkt op een heuvel gebouwd en de kerk staat apart.
- Begroeiing: Kijk naar de begroeiing en ga na welke belangrijke begroeiingen te
zien zijn. De begroeiing in het wijnbouwlandschap is hoofdzakelijk samengesteld
uit wijnstokken en bos, maar deze twee begroeiingen hebben een duidelijke
plaats: de wijnstokken vinden we onderaan de heuvels en het bos bovenop de
heuvels. De bossen zijn samengesteld uit kastanjebomen en acacia's: de
wijnbouwers gebruiken het hout van deze bomen voor het vervaardigen van
steunpalen voor de wijnstokken, omdat het erg stevig hout is. We zien drie grote
eenheden in dit landschap, drie grote homogene zones: de wijngaard, het bos en
het dorp omringd door de fruitbomen.

 Situering van het landschap in de tijd

Het landschap kan ook gesitueerd worden in de tijd, zowel in de loop van de geschiedenis
als in de loop van het jaar. Hiertoe dienen de begroeiing en sporen van de geschiedenis
bestudeerd te worden.

- Begroeiing: Tracht een antwoord te vinden op vragen zoals ‘Als er bossen,
wijngaarden of boomgaarden zijn, zijn dit dan oude of recente beplantingen?’ en
‘Ging men onlangs over tot een verandering van culturen, zoals het omvormen
van weideland of ontginning?’. In het wijnbouwlandschap heeft de wijnstok nog
geen bladeren en enkel wat fruitbomen staan in bloei. Deze gegevens zeggen ons
iets meer over het seizoen; het is lente. De wijnstok is een overblijvende plant, hij
gaat jarenlang mee en heeft dus zo goed als een vaste plek in het landschap.

- Sporen van de geschiedenis: Tracht een antwoord te vinden op vragen zoals: ‘Zijn
er zaken die getuigen van de geschiedenis, zoals ruines van kastelen, grachten,
heel oude bomen, overblijfselen, e.d.?’ en ‘Zijn de boerderijen oud of nieuw?’.
Probeer altijd informatie in te winnen over de plaatsnamen; ze hebben altijd een

1 AA VS 2 38 © 2014 Arteveldehogeschool

zeer oude origine en zeggen meestal veel over de geschiedenis van de streek.
Hiervoor kan je ook het kadaster raadplegen. Het dorp in het wijnbouwlandschap
bestaat uit oude huizen, zeker het gedeelte rond de kerk. Maar men kan ook een
recente uitbreiding van het dorp met nieuwere gebouwen zien, verspreid over de
rechterflank van de heuvel. Op een heuvel links is er een Middeleeuwse ruïne, dit
getuigt van het bestaan van een kasteel in de Middeleeuwen. Misschien dateert
het dorp ook uit die periode; dit dient verder onderzocht te worden.

 Studie van de economische activiteiten in het landschap

Tot slot kan men ook de economische activiteiten in het landschap trachten te
ontdekken. Dit kan men doen door de landbouwactiviteiten, andere economische
activiteiten en transportwegen te bestuderen.

- Landbouwactiviteiten: Tracht een antwoord te vinden op vragen zoals: ‘Wat voor
soort culturen of dieren zijn er?’, ‘Zijn de percelen van de culturen groot of klein?’
en ‘In welke richting zijn ze georiënteerd?’. In het wijnbouwlandschap zijn er bijna
enkel wijngaarden te zien. We bevinden ons dan ook in een wijnbouwstreek. De
oppervlakte van de wijnstokpercelen is niet erg groot. Het is niet vergelijkbaar
met de grote velden die te zien zijn in de streken van de grote culturen. De
percelen zijn georiënteerd in de richting van de helling. De helling is redelijk zwak
en zorgt dus niet voor bijzondere problemen voor het bewerken van de wijngaard
met machines.

- Andere economische activiteiten: Zoek hierbij naar fabrieken, mijnen, havens,
sporen van verval of iets dat verlaten werd en nieuwe activiteiten. In het
wijnbouwlandschap zijn de bossen op de eerste heuvels bossen met loofbomen:
ze verstrekken het hout voor de steunpalen voor de wijnstokken, maar ze zijn ook
een bron van stookhout. Veel inwoners van het dorp verwarmen hun huizen nog
steeds met hout. De bossen worden om de twintig tot dertig jaar gekapt. Het
goede beheer van het landschap draagt bij tot het aangename aspect van de
regio. Heel het jaar lang ontvangt deze streek dan ook veel toeristen. Het toerisme
is niet onbelangrijk voor de economie.

- Transportwegen: Tracht een antwoord te vinden op vragen zoals: ‘Hoe worden
de koopwaren vervoerd in deze streek?’, ‘Zijn er wegen, snelwegen, treinen of
kanalen?’, ‘Wat circuleert er over deze wegen?’ en ‘Wat is de bestemming?’. In
het wijnbouwlandschap zijn er geen wegen te zien, maar we kunnen er vanuit
gaan dat de wijnproductie bestemd is voor de regionale, nationale en eventueel
internationale markt.

Analyseer en typeer de in de PowerPoint-voorstelling getoonde landschappen volgende
de hierboven beschreven systematiek. Onderscheid dus de verschillende plannen in de
landschappen en beschrijf de kleuren, vormen en begroeiing. Dateer de landschappen in
de geschiedenis en ontdek de economische activiteiten (hiervoor dien je ook de soorten
landbouwbedrijven te kunnen herkennen). Benoem de landschappen ook zo precies
mogelijk naar Belgische landbouwstreek.

1 AA VS 2 39 © 2014 Arteveldehogeschool

3.4.2 Analyse vanuit kaartmateriaal

Landbouwlandschappen kunnen ook geanalyseerd worden met behulp van
kaartmateriaal, zoals topografische, geologische en geomorfologische kaarten. Kaarten
kunnen immers veel nuttige informatie leveren over het landbouwlandschap,
bijvoorbeeld over hoe het agrarisch bodemgebruik beïnvloed wordt door het reliëf.
Dergelijke relaties tussen de verschillende elementen in het landbouwlandschap kunnen
dan voorgesteld worden in een relatiematrix van punten, lijnen en vlakken. Hierin kunnen
dan de verbanden en conflicten opgenomen, die er zijn tussen de elementen van het
landbouwlandschap, zoals akkers, weilanden, hoeves, ploegvoren en perceelsgrenzen, en
het reliëf, de hydrografie, de bodem en ondergrond, e.d. Ook het opstellen van een
teeltdiagram kan met behulp van een topografische kaart gebeuren.

Onderzoek op de volgende kaart hoe het reliëf en de hydrografie het agrarische
bodemgebruik beïnvloeden. Noteer de relaties in de relatiematrix.

Reliëf, hydrografie en ondergrond

Zwalm- Punten Lijnen Vlakken
streek Heuveltop, bron Beek, hoogtelijn, Plateau, helling, klei,

grenslijnen zand, leem
ondergrond

Punten
Hoeve

Bodemgebruik
Lijnen

Perceelsgrenzen

Vlakken
Akkers, weilanden

1 AA VS 2 40 © 2014 Arteveldehogeschool

Figuur 12: Topografische kaart (met geologische achtergrond) van Velzeke-Ruddershove

Link in de volgende tabel aan elke van de in de PowerPoint-voorstelling getoonde
teeltdiagrammen een landbouwstreek en verklaar het agrarisch bodemgebruik.

1
2
3

3.4.3 Analyse vanuit het functionele landbouwlandschap

Een landbouwlandschap kan tot slot ook bekeken worden vanuit het functionele van de
landbouw, met andere woorden vanuit de productie van het landbouwbedrijf. Hiertoe
dienen de vragen ‘wat wordt er geproduceerd?’, ‘waar wordt er geproduceerd?’, ‘voor
wie wordt er geproduceerd?’ en ‘hoe (met welke middelen) wordt er geproduceerd?’. In
de onderstaande figuur wordt dit verduidelijkt.

1 AA VS 2 41 © 2014 Arteveldehogeschool

Figuur 13: Analyse vanuit het functionele landbouwlandschap

Analyseer de in de PowerPoint-voorstelling getoonde landbouwlandschappen volgens de
hierboven beschreven systematiek, m.b.v. het tekstmateriaal uit leerboeken. Beantwoord
dus de vragen ‘wat’, ‘waar en waarom daar’, ‘voor wie’ en ‘hoe wordt er geproduceerd?’.

Bewijs dat je inzicht hebt in de kenmerken van de landbouw in België door voor de drie
onderstaande stellingen aan te geven of ze al dan niet correct zijn. Verbeter de foutieve
stellingen en voorzie ook de correcte stellingen van een verklarende uitleg.

- Stelling 1: De stijgende voedselprijzen kunnen deels verklaard worden door de
stijgende olieprijzen.

- Stelling 2: In de Condroz teelt men vooral graangewassen in de dalen en liggen de
heuvelruggen onder bos.

- Stelling 3: Een teeltdiagram met 55% granen, 36% suikerbieten, 2% grasland en 7%
andere gewassen past thuis in de landbouwstreek Zandig-Vlaanderen.

1 AA VS 2 42 © 2014 Arteveldehogeschool

Benoem het onderstaande landbouwlandschap met terminologie uit de 1e graad S.O.
Formuleer voor dit landbouwlandschap de vier gekende onderzoeksvragen en
beantwoord vervolgens deze vragen zo goed mogelijk. De foto’s en teksten kunnen je
inspireren voor het beantwoorden van de vragen. Gebruik ook je atlas!

1 AA VS 2 43 © 2014 Arteveldehogeschool

1 AA VS 2 44 © 2014 Arteveldehogeschool

4 INDUSTRIEGEOGRAFIE

De te bereiken competenties en leerdoelen voor dit hoofdstuk zijn:

- Met voorbeelden illustreren dat geologische processen die verbonden zijn met de
platentektoniek en hydrologische systemen aan de basis liggen van de huidige
voorraad minerale bronnen die als grondstof dienen voor de huidige industrie en aldus
de lokalisatie van deze laatste kunnen beïnvloeden.

- De hierboven aangehaalde geologische processen uit de doeken doen en deze situeren
op de geologische tijdschaal.

- De structurele wijzigingen, de regionale verschuivingen en de verplaatsing van de
Belgische industriële activiteiten verwoorden en cartografisch voorstellen.

- De memoschetsen van de industrie in België en in Europa opmaken.
- Het ontstaan, de (recente) evolutie, het uitzicht en de industriële kenmerken van het

Ruhrgebied aan externen kenbaar maken en in een memoschets samenvatten.
- De functies, ruimtelijke knelpunten en conflicten in een havenlandschap opnoemen.
- Door een combinatie van foto- en kaartmateriaal de ruimtelijke ontwikkeling van de

Europese havens via de verschillende fasen van het anyportmodel analyseren en
vergelijken.
- In de diverse industrielandschappen op foto in de klas en op terrein tijdens een
excursie socio-economische kenmerken herkennen en in relatie brengen met verticale
en horizontale componenten om aldus relevante keuzes met betrekking tot foto’s en
excursiepunten te maken.
- Op excursie en in klas een industrielandschap analyseren volgens diverse
invalshoeken, waarbij je de vakinhoud koppelt aan de leerinhouden van het S.O., en
die gegevens in een aanschouwelijk opgemaakt verslag integreren

4.1 Industriële bronnen uit de aardkorst

4.1.1 Inleiding

De levende natuur, met water en hout, de landbouw, met ondermeer katoen en wol,
maar vooral de aardkorst, met ondermeer steenkool en ijzererts, leveren grondstoffen
voor de industrie. Maar niet overal op aarde is er een gelijke verdeling van deze kolen en
ertsen. Men moet zich dus de vraag stellen waar en waarom daar er (geen) ertsen en
kolen voorkomen op aarde.

4.1.2 Wereldwijde vindplaatsen van kolen en ertsen

De huidige voorraad van kolen en ertsen is het resultaat van een langzame concentratie
doorheen geologische processen in de aardkorst, die verbonden zijn met de
platentektoniek en hydrologische systemen.

1 AA VS 2 45 © 2014 Arteveldehogeschool

Vul op de onderstaande memoschetsen de voornaamste locaties aan waar de genoemde
ertsen en kolen gedolven worden. Noteer in de tabel onder te figuren telkens wat er
gemeenschappelijk is aan deze vindplaatsen.

Figuur 14: Wereldwijde ijzer- en koperertsvindplaatsen

Figuur 15: Wereldwijde steenkoolvindplaatsen

1 AA VS 2 46 © 2014 Arteveldehogeschool

Figuur 16: Wereldwijde aardolievindplaatsen

Figuur 17: Werelwijde vindplaatsen van enkele non-ferro ertsen

4.1.3 Processen die kolen en ertsen genereren

Met moet zich ook de vraag stellen welke fysische processen aan de grondslag liggen van
de verspreiding van de ertsen. Welk processen dit zijn, wordt weergegeven in de
onderstaande tabel.

1 AA VS 2 47 © 2014 Arteveldehogeschool

Tabel 1: Voornaamste processen die bronnen genereren voor de industrie

Proces Gevormde afzetting Bron van

Magmatische scheiding Cr, Ni, Cu, Co, Pl

Stollingsprocessen Pegmatieten Be, Li, Ta

Hydrothermale afzetting Cu, Pb, Sn, Mo, Au, Ag, Zn

Afzettingsprocessen Klastisch Rivier, gletsjer, duin Zand, grind, Au, diamant
Löss Bodem

Chemisch Evaporieten Zout, gips
Marine afzetting Fosfaten, kalk, ijzer

Koolwaterstoffen Aardolie, aardgas, steenkool
Organisch Kalk

Marien

Contactmetamorfisme Cu, Sn, Pb, Au, Ag, Zn
Metamorfe processen

Regionaal metamorfisme Au, Cu, talk, asbest

Restafzetting Kaolien
Verweringsprocessen Ni, Fe, Co, Al, Au

Verweringsresten

Grondwaterafzetting Travertijn, Ur, S

Grondwaterprocessen Geothermie Heet water

Water Drinkwater

Leg deze processen die kolen en ertsen genereren in eigen woorden uit met behulp van
de onderstaande figuren.

1 AA VS 2 Figuur 18: Stollingsprocessen

48 © 2014 Arteveldehogeschool

Figuur 19: Klastische metamorfe processen

Figuur 20: Chemische metamorfe processen

1 AA VS 2 Figuur 21: Organische metamorfe processen

49 © 2014 Arteveldehogeschool

Figuur 22: Verweringsprocessen

Figuur 23: Grondwaterprocessen (1)

1 AA VS 2 Figuur 24: Grondwaterprocessen (2) © 2014 Arteveldehogeschool

50


Click to View FlipBook Version