The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.
Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by joris.coppenholle, 2015-10-27 10:06:58

Aardrijkskunde Vakstudie 2_20142015

Figuur 124: Aandeel van de Vlaamse bevolking dat beroep doet op een tegemoetkoming van de VZ, in %

 Woonbeleid

Begin 2004 telde het Vlaamse Gewest iets minder dan 2,5 miljoen private huishoudens.
Ten opzichte van 1990 steeg het aantal private huishoudens fors (+13%), hoewel het
aantal personen in private huishoudens duidelijk minder sterk toenam (+4,6%). Dat leidde
tot een gezinsverdunning: van gemiddeld 2,61 leden per huishouden op 1 januari 1990
naar 2,43 leden op 1 januari 2004. 12% van de Vlaamse bevolking anno 2004 is
‘alleenwonende’ of ‘alleenstaande’, d.w.z. is geregistreerd als referentiepersoon van een
éénpersoonshuishouden. Dit is lager dan in Wallonië (14%) of in het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest (25%). Houden we de vastgestelde percentages per geslacht, per
leeftijdsgroep en per regio constant dan kan, uitgaande van de NIS-
bevolkingsvooruitzichten, berekend worden hoe het aandeel van alleenstaanden in de
totale bevolking verder zal evolueren. Bij deze berekeningen werd de weerslag van
mogelijke evoluties met betrekking tot huwelijk en echtscheiding, of meer algemeen
relatievorming en relatieontbinding, niet in de beschouwingen opgenomen. Meer
alleenstaanden in de bevolking betekent uiteraard een grotere nood aan aangepaste
woongelegenheden zoals kleinere appartementen, woonblokken of zogenaamde
kangoeroewoonsten. Vlaanderen moet tegen 2020 klaar staan met ongeveer 80.000 extra
woongelegenheden die aangepast zijn voor alleenstaanden. De bijkomende nood in
Wallonië wordt tegen dan geschat op 50.000 eenheden; in Brussel op 10.000 eenheden.
Op langere termijn, tegen 2050, kan deze nood geschat worden op 170.000 eenheden
voor Vlaanderen, op 137.000 eenheden voor Wallonië en op 42.000 voor Brussel.

1 AA VS 2 201 © 2014 Arteveldehogeschool

8.4 Demografische ontwikkelingen in Europa32

8.4.1 Algemene demografische ontwikkelingen in Europa

Europa maakt zich op voor bevolkingskrimp. En vrijwel overal in de wereld treedt
vergrijzing op, Europa voorop. Bevolkingstrends doen zich meestal met grote vertraging
voor: daarom zal de wereldbevolking nog geruime tijd doorgroeien. Europa staat
demografisch gezien de komende decennia voor structurele vergrijzing en
bevolkingsdaling. Binnen Europa bestaan echter aanzienlijke verschillen: veroudering
doet zich overal voor maar sommige delen van Europa zijn al veel sterker vergrijsd dan
andere. Bevolkingsdaling op nationale schaal speelt zich vooral af in Oost-Europa, in
mindere mate krijgen Zuid- en West-Europa ermee te maken, Noord-Europa
waarschijnlijk nauwelijks. Ook de buren, Noord-Afrika en West-Azië verouderen, zij het
dat de daling van het kindertal en dus het proces van vergrijzing veel later begonnen dan
in Europa. Pas tegen 2050 zullen ‘onze buren’ het stadium van vergrijzing kennen dat
Europa als geheel nu al heeft. Bevolkingsdaling op nationale schaal volgt pas later.

In de tabel aan het einde van dit hoofdstuk zijn voor ieder van de zojuist genoemde regio’s
enkele kerncijfers over de periode 1950-2050 gegeven. Het kindertal en de
bevolkingsgroei dalen, de levensverwachting, het percentage 65-plussers en de mediane
leeftijd stijgen. Iedere regio kent daarin zijn eigen patroon en tempo van verandering. De
niet-Europese buren zullen nog een behoorlijke groeispurt doormaken, maar ook daarvan
neemt het tempo af. Later deze eeuw zou ook daar rustiger demografisch vaarwater
kunnen optreden.

8.4.2 Bevolkingsgroei

Uit het cijfermateriaal en de onderstaande kaart blijken dat de EU-15 in
bevolkingsomvang nog iets zal groeien, althans zolang de tanende natuurlijke groei
gecompenseerd wordt door netto immigratie. Pas rond 2040 gaat de bevolkingsomvang
van de EU-15 teruglopen. In de landen die in 2004 en 2007 tot de EU toetraden (NLS-12)
is krimp daarentegen al sinds de jaren 1990 een feit.

Tot het begin van de jaren 1990 was natuurlijke groei de belangrijkste component van de
Europese bevolkingsgroei. De betekenis van de natuurlijke groei in het totaal van de
bevolkingsgroei is echter aanzienlijk gedaald terwijl het migratieoverschot een steeds
belangrijker groeifactor is geworden. Er worden nu jaarlijks in Europa als geheel 7,4
miljoen kinderen geboren maar er overlijden 8,4 miljoen mensen. Dat betekent dat een
migratieoverschot van 1,0 miljoen personen nodig is om bevolkingskrimp te voorkomen,
en dat lukt nog net. In de EU-27 is de natuurlijke groei nog positief. Volgens schattingen
kwamen daar in 2005 2,2 miljoen immigranten bij en vertrokken 1,1 miljoen emigranten.

32 (Beets, 2009) 202 © 2014 Arteveldehogeschool
1 AA VS 2

Figuur 125: Bevolkingsgroei per 1000 inwoners (2001-2006)

In de EU-27 hadden, in 2007, 14 lidstaten een bevolkingsgroei die meer werd bepaald
door netto immigratie dan door natuurlijke groei. De krimp in de NLS- 12 wordt overigens
niet alleen gevoed door meer overledenen dan geborenen maar ook nog eens door het
feit dat netto migratie thans nauwelijks betekenisvol is. Drie EU-lidstaten (Bulgarije,
Letland en Litouwen) kenden in 2007 zowel negatieve natuurlijk groei als netto emigratie;
vier lidstaten (Duitsland, Estland, Hongarije en Roemenië) hadden een negatieve
natuurlijke groei die niet werd gecompenseerd door netto immigratie; en Polen had een
positieve natuurlijke groei, maar ook een zo groot vertrekoverschot dat toch krimp
optrad, althans in 2007. In 2007 hadden Ierland en Cyprus, relatief gezien, de grootste
bevolkingsgroei; beide landen kenden een flinke natuurlijke groei, en tezamen met Spanje
en Luxemburg hadden deze landen bovendien een aanzienlijke netto immigratie. Ook
Nederland heeft nog steeds een positieve natuurlijke groei, had de laatste jaren te maken
met netto emigratie maar dat laatste is inmiddels weer omgeslagen in netto immigratie.

1 AA VS 2 203 © 2014 Arteveldehogeschool

8.4.3 Bevolkingskrimp

Terwijl de bevolking van een land als geheel nog kan groeien, zijn er vaak al regio’s binnen
een land waar sprake is van krimp. Binnen de EU-27 zijn er 18 lidstaten die in de
afgelopen jaren al in ten minste één regio te maken hadden met krimp. In 1990-99 had
driekwart van de regio’s bevolkingsgroei, in 2000-06 tweederde. Vooral het oosten en
noordoosten van de EU heeft nu met bevolkingskrimp te maken: de Baltische staten,
Bulgarije, Duitsland, Hongarije, Polen, Roemenië, Slowakije en Tsjechië maar ook delen
van Griekenland en Zweden. Bescheidener van aard is de krimp in Finland, Frankrijk,
Griekenland, Italië, Nederland, Slovenië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.

Figuur 126: Natuurlijke aangroei per 1000 inwoners (2001-2006)

De voorgaande kaart toont de onderliggende component natuurlijke groei in diezelfde
periode. Meer sterfte dan geboorte blijkt inmiddels wijdverbreid: in 1990/99 was dat
karakteristiek voor 40 procent van de NUTS-2 regio’s, in 2000-06 voor 51 procent ervan:
de drie Baltische staten, Bulgarije, Duitsland, Griekenland, Hongarije, Italië, Roemenië,

1 AA VS 2 204 © 2014 Arteveldehogeschool

Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. De Benelux,
Frankrijk en Ierland hebben er nog nauwelijks mee te maken.

De volgende kaart gaat over de andere component, namelijk netto migratie. Netto
emigratie kwam begin deze eeuw voor in ruim een kwart van de regio’s, en dat is
nauwelijks anders ten opzichte van het decennium daarvoor. Een vertrekoverschot is
vooral zichtbaar in het noorden van Frankrijk, Finland en Zweden, in het zuiden van Italië,
in het oosten van Duitsland, en in Bulgarije, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen,
Roemenië, Slowakije en Tsjechië.

Figuur 127: Netto-migratie per 1000 inwoners (2001-2006)

Tezamen kan nu worden nagegaan in welke regio’s de sterftecijfers hoger zijn dan de
geboortecijfers maar waarbij migratie zorgt voor bevolkingsgroei: bijvoorbeeld in het
westen van Duitsland, het oosten van Oostenrijk, en in delen van Griekenland, Spanje en
het Verenigd Koninkrijk. Het tegenovergestelde beeld is veel zeldzamer (meer geborenen
dan overledenen maar een enorme netto emigratie, zodat toch krimp resulteert; dit type
komt in slechts vier procent van de regio’s voor) en zichtbaar in het noorden van Polen.

1 AA VS 2 205 © 2014 Arteveldehogeschool

Krimp als een resultante van zowel meer overledenen dan geborenen als van netto
emigratie komt nu in 1 op de 8 regio’s voor, voornamelijk in delen van Oost-Europa.

Figuur 128: Verwachte bevolkingsgroei/daling in EU regio’s (2005-2030)

In totaal kende 72 procent van de regio’s in de jaren 1990 een vestigingsoverschot en dat
is begin deze eeuw niet anders. Het percentage regio’s dat te maken heeft met positieve
natuurlijke groei is wel veranderd, namelijk teruggelopen van 59 naar 47 procent. Dat wil
dus zeggen dat inmiddels meer dan de helft van alle regio’s te maken heeft met meer
overledenen dan geborenen. Vergrijzing is daarvan de voornaamste oorzaak. In 43
procent van de NUTS-2 regio’s lag het gemiddeld kindertal per vrouw in 2005 op of onder
1,5; in acht procent van de regio’s lag het op 2,0 of daarboven (vooral in Scandinavië,
Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk). In 21 procent van de regio’s lag de
gemiddelde levensverwachting op 80 jaar of hoger; in 17 procent op 76 jaar of lager
(vooral in Oost-Europa).

1 AA VS 2 206 © 2014 Arteveldehogeschool

Ten behoeve van het Europees Parlement verscheen in 2008 bij het EU-directoraat-
generaal voor intern beleid een studie over bevolkingskrimp in de nabije toekomst. De
vorige kaart geeft daaruit de tot 2030 te verwachten bevolkingsontwikkeling. Van de 271
onderscheiden regio’s wordt in 32 zeer zeker een dalend inwonertal verwacht, in 75
regio’s zeer waarschijnlijk; in totaal gaat het in de EU-27 dus om 40 procent van de regio’s.
Wat opvalt is dat bevolkingsdaling veeleer een verschijnsel is van de periferie dan van de
grote economische centra. Van deze laatste centra hebben alleen het Ruhrgebied en
Berlijn direct te maken met bevolkingsdaling.

8.4.4 Vergrijzing

Zodra het kindertal in een bevolking gaat dalen, treedt veroudering op. De jongste
leeftijdsgroepen onder in de leeftijdspiramide verliezen kwantitatief aan belang, de
ouderen boven in de piramide worden juist belangrijker. Daardoor schuift het
zwaartepunt van de bevolking qua leeftijd omhoog. Zolang het kindertal boven het
vervangingsniveau blijft, gaat veroudering normaliter samen met bevolkingsgroei; komt
het eronder dan volgt, met enige vertraging, krimp, tenzij migratie als compenserende
factor optreedt. De verschuivingen in de leeftijdsopbouw zijn op termijn van dien aard dat
de oudere leeftijdsgroepen ten opzichte van de jongere zodanig toenemen dat er meer
mensen overlijden dan er kinderen worden geboren. Dat kan zelfs gebeuren bij een
toenemende levensverwachting, want door uitstel van sterfte overlijden er minder
mensen. Dat vertaalt zich overigens ook in ‘extra vergrijzing’ en ‘uitstel van krimp’. Op
de weg naar krimp kan ook migratie uitstel opleveren.

In veel delen van Europa bereiken volgens de huidige veronderstellingen medio deze
eeuw de mediane leeftijd van de bevolking alsmede de percentages 65-plussers (en iets
later ook die van de 80-plussers) een maximum, want daarna lijkt enige daling daarvan
op te treden. Dat heeft vooral te maken met het uitsterven van de naoorlogse
geboortegolf. De bevolking van straks is wel aanzienlijk ouder dan die nu is. Maar zover is
het nog niet. Eerst stijgt de mediane leeftijd in Europa nog van 40 naar bijna 47 jaar.
Binnen Europa zijn daarin aanzienlijk verschillen: in Zuid-Europa tot 49 jaar, terwijl Noord-
Europa niet veel verder zal komen dan 43 jaar. Binnen de EU-27 bevinden vooral Italië,
Duitsland, Bulgarije, Slovenië, Oostenrijk en Tsjechië zich in de voorhoede van de
vergrijzing. Ook in Noord-Afrika en West-Azië is het proces van vergrijzing onderweg,
maar het loopt daar circa een halve eeuw achter op Europa.

Niet alleen de totale bevolking maar ook de arbeidsmarktbevolking vergrijst. De
gemiddelde werknemer van straks is ouder dan die van nu. En terwijl de potentiële
beroepsbevolking qua omvang slinkt, groeit het aantal 65-plussers. De tabel aan het einde
van dit hoofdstuk geeft ook een overzicht van de demografische druk, te weten de ‘totale
druk’ (=het aantal personen van 0-14 plus van 65 jaar of ouder per 100 personen van 15-
64 jaar) en de ‘grijze druk’ (=het aantal personen van 65 jaar of ouder per 100 personen
van 15-64 jaar). Beide indicatoren zijn nu relatief hoog in Noord- en West- maar straks
juist in Zuid-Europa (Italië en Spanje). Ook hier geldt weer dat Noord-Afrika en West-Azië
de ontwikkelingen in Europa met een verschil van enkele decennia volgen. De volgende
kaart laat per NUTS-2 gebied zien waar in de EU de ‘grijze druk’ momenteel hoog of juist
laag is: hoog in delen van Zweden, Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië en Griekenland, en

1 AA VS 2 207 © 2014 Arteveldehogeschool

juist laag in Ierland, Polen en Roemenië. In een kwart van de NUTS-2 regio’s neemt de
absolute omvang van de potentiële arbeidsmarktbevolking af, in een derde groeit deze
nauwelijks meer.

8.4.5 Figuur 129: Grijze druk (aantal 65-plussers per 15-64 jarigen) (2006)

Geboorten

Sinds het begin van deze eeuw is het gemiddeld kindertal per vrouw weer iets aan het
oplopen. Rond 1995 bereikte het in de EU-15 een laagste punt (1,48). In de nieuwe
lidstaten kwam het laagste punt (met 1,27) in 2003. Tot de jaren 1960 bevond het
kindertal zich overal in Europa nog boven het vervangingsniveau (van 2,1 kind per vrouw).
In die tijd waren de verschillen binnen de EU enorm: Ierland (met 3,9) en Hongarije (1,9)
vormden de uitersten. Tussen 1960 en 1990 kenden Centraal en Oost-Europa globaal
gesproken weinig schommelingen in het kindertal, Noord- en West-Europa kregen rond
1970 juist met een aanzienlijk daling te maken, Zuid-Europa enige jaren later. In 2007 was
het verschil tussen de uitersten veel kleiner: Frankrijk (1,98) en Slowakije (1,25). Het
kindertal van Nederland bereikte zijn laagste punt (1,47) in 1983 en ligt nu al een aantal

1 AA VS 2 208 © 2014 Arteveldehogeschool

jaren boven 1,70, dat wil zeggen ruim boven zowel de gemiddelden van de EU-27 en de
EU-15.

De daling van de vruchtbaarheid wordt in verband gebracht met wat de Tweede
Demografische Transitie hebben genoemd. Normen en waarden ten aanzien van relatie-
en gezinsvorming zijn sinds de jaren 1960 aanzienlijk veranderd en dat werd ook zichtbaar
in het gedrag: vaker ongehuwd samenwonen, minder snel trouwen, meer
echtscheidingen, minder en later kinderen krijgen, enzovoort. Deze veranderingen in
gedrag hangen ook samen met individualisering, urbanisatie en secularisering, en met de
hogere opleidingsniveaus die inmiddels worden bereikt. Dat heeft er mede toe geleid dat
veel meer mensen, vooral ook vrouwen, participeren op de arbeidsmarkt en, als ze
kinderen krijgen, vaak baan en gezin willen combineren.

Dat vrijwel geheel Centraal- en Oost-Europa op dit moment lage geboortecijfers kent,
heeft ook te maken met de socio-economische transitie na de val van de Berlijnse muur.
Alleen krijgt men het eerste kind nu veel later dan voorheen en velen houden het bij een
gezin met twee kinderen. In Centraal- en Oost-Europa kreeg men voorheen relatief vroeg
kinderen. De nieuwste generaties stellen het krijgen van kinderen uit en dat leidt een tijd
lang tot lagere geboortecijfers. Een laag kindertal op enig moment zegt daarom niet
zoveel over het uiteindelijk kindertal dat men in zijn/haar leven realiseert. In de EU-15
begon het uitstellen eind jaren 1960, elders pas in de jaren 1980 of 1990. Inmiddels neemt
in de EU-15 de leeftijd van de moeder bij de geboorte van haar eerste kind niet meer zo
sterk toe, en dat zorgt voor een stijging van de geboortecijfers en het kindertal. Het ziet
ernaar uit dat dit in de komende decennia ook in Zuid- en daarna in Oost-Europa gaat
gebeuren.

8.4.6 Sterftes

De afgelopen decennia zijn in Europa evenals vrijwel overal elders in de wereld de
sterftecijfers gedaald. De gemiddelde levensverwachting steeg: in de EU-15 sinds 1960
voor mannen met ruim tien levensjaren, maar in de NLS-12 waren dat er slechts vijf. Voor
vrouwen ging het om winst van tien versus acht jaar. Per saldo bleef in de EU-15 het
verschil tussen de levensverwachting voor mannen en vrouwen dus nagenoeg gelijk (5,5
jaar) terwijl het verschil in de NLS-12 van circa vijf naar ruim acht jaar steeg. Mannen in
de EU-15 leven circa zeven jaar langer dan mannen in de NLS-12, voor vrouwen is dat ruim
vier jaar.

Veel landen zagen hun levensverwachting sterker stijgen dan de zojuist genoemde
gemiddelden. Letland en Litouwen kenden voor mannen in 2006 echter een lagere
levensverwachting dan in 1960. Vrouwen boekten daar slechts lichte winst. Rond 1960
was de levensverwachting voor mannen in Zweden 72 jaar, in Portugal maar 62 jaar; in
2006 was er zelfs 14 jaar verschil (Zweden met 79 jaar versus Letland en Litouwen met 65
jaar). Voor vrouwen geldt iets dergelijks. De levensverwachting van Nederland zat enkele
decennia lang boven in de wereldtop. De afgelopen jaren zakt Nederland heel langzaam
weg uit de voorhoede in de richting van het EU-27 gemiddelde, voor vrouwen gaat dat
zelfs iets sneller dan voor mannen.

1 AA VS 2 209 © 2014 Arteveldehogeschool

Veel demografen verwachten dat de levensverwachting verder blijft stijgen. Wel is er een
discussie over het verloop van de toekomstige curve: sommigen denken aan een vrijwel
continu verder stijgende trend, anderen voorzien een vertraging van de toekomstige
trend omdat zij vraagtekens zetten bij de mate waarin we de sterfte op hogere leeftijden
zullen kunnen blijven reduceren vergelijkbaar met wat we in het verleden voor elkaar
kregen op jongere leeftijden.

8.4.7 Migraties

Demografisch gezien verloopt migratie vaak onstuimig. Het kent vele determinanten en
de consequenties zijn zeer divers. Helaas is het proces nog steeds niet goed te volgen
omdat definities van wat een migrant is verschillen en omdat goed vergelijkbare
statistische gegevens schaars zijn. Uit tabel 2.2 is op te maken dat de netto migratie
binnen Europa verschilt: EU-15 kenmerkt zich vooral door een immigratieoverschot, NLS-
12 veeleer door emigratie. Noord-Afrika ziet velen vertrekken, West-Azië was tot voor
kort juist een bestemming voor nogal wat mensen. Dat laatste hangt mogelijk vooral
samen met de enorme werkgelegenheid in de olierijke staten van het Midden-Oosten.

In 2007 groeide de EU-27 nog met 3,9 per 1.000 inwoners, en dat was zelfs 4,6 per 1.000
in de EU-15 tegenover –1,0 per 1.000 in de NLS-12. Men schat dat de EU-27 in 2005 te
maken had met 2,2 miljoen immigranten en dat er 1,1 miljoen emigranten vertrokken.
Ongeveer twee op de drie immigranten kwamen van buiten de EU-27, de rest migreerde
binnen de EU. De meesten vestigden zich in de EU-15. Bijna de helft van de emigranten
vertrok naar een bestemming buiten de Unie. Naar schatting ontvingen vooral
Luxemburg, Cyprus, Ierland en Spanje relatief veel immigranten in 2005, Roemenië,
Finland, Polen en Bulgarije juist erg weinig. Emigranten vertrokken vooral uit Cyprus,
Luxemburg en Litouwen, en nauwelijks uit Italië en Finland.

Er kwamen in 2007 weer wat meer asielzoekers naar Europa dan het jaar ervoor maar het
aantal bedroeg maar ongeveer de helft van dat rond de eeuwwisseling. Zweden en
Griekenland stegen opvallend in populariteit, zo ook de NLS-12. Vooral economische push
en pull factoren spelen een rol bij migratie, maar ook gezinshereniging en asiel blijven
belangrijk. Terwijl voorheen de hechte band met buurlanden en voormalige koloniën vaak
tot migratie leidde, speelt nu ook migratie uit landen rond de Middellandse Zee alsmede
uit Derde Wereldlanden een voorname rol. De socio-economische en politieke transitie
van Centraal- en Oost-Europa, die daar de laatste decennia de nodige economische
instabiliteit bracht, voegt daar een aantal migratiestromen aan toe. Tezamen zorgen deze
ontwikkelingen er voor dat de bevolkingen van de afzonderlijke Europese landen etnisch
sterker gevarieerd raken.

De OECD rapporteert dat Australië, Canada, Nieuw-Zeeland en Zwitserland de meeste
langetermijn migranten ontvangen, terwijl dat in Finland en Japan nauwelijks het geval is.
Italië en Portugal kenmerken zich door een grote mate van “irregular migrants”; de
Verenigde Staten van Amerika ontvangen juist veel illegale migranten. Alle OECD-landen
kennen speciaal beleid rond tijdelijke arbeidsmigratie. De voortgaande vergrijzing maakt
dit tot een steeds belangrijker punt op de politieke agenda. Maar het wordt ook steeds

1 AA VS 2 210 © 2014 Arteveldehogeschool

lastiger laveren tussen het met open armen ontvangen van migranten en het vinden van
de juiste mix van migranten ten behoeve van de lokale arbeidsmarkt.

Tabel 18: Enkele demografische kerncijfers voor Europa (1950-2050) (begin)

1 AA VS 2 211 © 2014 Arteveldehogeschool

Tabel 19: Enkele demografische kerncijfers voor Europa (1950-2050) (vervolg 1)

1 AA VS 2 212 © 2014 Arteveldehogeschool

Tabel 20: Enkele demografische kerncijfers voor Europa (1950-2050) (vervolg 2)

1 AA VS 2 213 © 2014 Arteveldehogeschool

Tabel 21: Enkele demografische kerncijfers voor Europa (1950-2050) (einde)

1 AA VS 2 214 © 2014 Arteveldehogeschool

8.4.8 Tot slot

Het groeitempo van de wereldbevolking neemt steeds verder af. Qua vergrijzing en
bevolkingskrimp loopt Europa in de wereld voorop. Zodra het kindertal per vrouw gaat
dalen, treedt vergrijzing op, en indien het kindertal onder het vervangingsniveau komt en
blijft, volgt op termijn ook krimp als wordt afgezien van migratie. Europa staat aan de
vooravond van krimp. Voor de Europese Unie als geheel wordt bevolkingsdaling verwacht
tegen het jaar 2040. Binnen de EU komt krimp op dit moment vooral voor in de nieuwe
lidstaten. In grote delen van de EU neemt de potentiële beroepsbevolking al af. Bovendien
is deze beroepsbevolking ook aan het vergrijzen.

Ieder werelddeel bewandelt een eigen vergrijzingtraject: Europa voorop, Afrika
achteraan. De Europese Unie is zelfs nog iets sterker vergrijsd dan Europa als geheel. Er
komt een aanzienlijk versnelling van het vergrijzingproces aan maar medio deze eeuw zal
Europa als eerste de fase betreden waarin het proces gaat stagneren. Volgens de huidige
prognoses zal de bevolking dan gemiddeld veel ouder zijn dan de huidige en loopt de
bevolkingsomvang langzaam terug. Op korte termijn wacht Europa een aantal
uitdagingen die in het teken staan van vooral aanpassen aan de demografische
omstandigheden. Nu al hebben 18 van de 27 EU-landen ten minste 1 regio die te maken
heeft met krimp. Iedere regio maakt ook een eigen vergrijzingproces door. Het bestuurlijk
begeleiden van krimp is één van die uitdagingen: er zorg voor dragen dat juist ook
krimpregio’s een aantrekkelijke woon- en werkomgeving blijven.

8.5 Demografische ontwikkelingen in de wereld33
8.5.1
Algemene demografische ontwikkelingen in de wereld

Vandaag de dag heeft de wereld 7 miljard inwoners. De grens van zes miljard werd begin
1999 gepasseerd, die van zeven miljard werd eind 2011 bereikt. Dat is een net iets korter
interval dan de overgang van vijf (in 1987) naar zes miljard (in 1999). Ondanks het feit dat
er meer inwoners zijn, verloopt de bevolkingsgroei dus iets trager. De passage naar acht
miljard komt er tegen 2025, die naar negen miljard rond 2045. Later deze eeuw wordt een
stabilisatie verwacht rond negen à tien miljard mensen. Dat zijn althans de uitkomsten
van de middenvariant van de meest recente bevolkingsprognoses van de VN, en die
variant is uiteraard met onzekerheid omgeven. De VN verwachten dat de gemiddelde
levensverwachting nog zal toenemen. Een steeds langzamer verlopende groei van de
wereldbevolking kan dan alleen worden toegeschreven aan een verdere daling van het
gemiddeld kindertal. Wereldwijd is dat al spectaculair gedaald, van 5,0 kinderen per
vrouw rond 1950 naar circa 2,5 nu, dat wil zeggen een halvering. Was dat niet gebeurd
dan had de teller nu reeds op 10 miljard gestaan, en rond 2050 op misschien wel 35
miljard. Daarom zal het een enorme opgave zijn om later deze eeuw stabilisatie van de
wereldbevolking te bereiken op een niveau van tegen de tien miljard mensen. Dat houdt
verband met:

- De huidige, jonge leeftijdsopbouw van de wereldbevolking. Zelfs al zouden
degenen die nu nog geen kinderen hebben gemiddeld maar twee kinderen per

33 (Beets, 2009)

1 AA VS 2 215 © 2014 Arteveldehogeschool

vrouw krijgen dan nog worden er de komende decennia veel meer kinderen
geboren dan er mensen overlijden.
- De aantallen ongewenste zwangerschappen die dagelijks ontstaan. Er bestaat nog
steeds een enorme ‘unmet need for family planning’: velen zijn niet goed genoeg
geïnformeerd rond family planning en maken daardoor geen adequaat gebruik
van effectieve middelen van geboorteregeling. Men schatte ooit dat circa een
derde van de nieuwgeborenen in deze categorie zullen vallen.

Ongewenste zwangerschappen zijn relatief gemakkelijk te voorkomen en dat zou ook
aanzienlijke financiële besparingen opleveren. Investeren in onderwijs, het creëren van
banen en een effectieve infrastructuur rond reproductieve gezondheidszorg zijn
basisvoorwaarden voor een daling van de bevolkingsgroei en stabilisering van de
bevolkingsomvang. Hoe eerder en sneller dat gebeurt, hoe groter de kans dat het
inwonertal de grens van tien miljard niet passeert. Vooral de minst ontwikkelde landen
worden nog gekenmerkt door hoge kindertallen. Volgens de VN behoren momenteel 49
landen tot deze groep de meeste daarvan liggen in Afrika. In de volgende figuren en
tabellen is te zien dat de bevolkingsomvang van deze groep nog gaat verdubbelen. Rond
2050 woont één op de vijf personen in een van deze landen, tegen één op de acht nu. De
mediane leeftijd van de bevolking ligt er momenteel nog onder de 20 jaar, het percentage
65-plussers op drie, het gemiddeld kindertal ligt boven de vier per vrouw en de
gemiddelde levensverwachting op 58 jaar.

Figuur 130: Evolutie van het aantal inwoners (in miljoen) in de wereld en werelddelen

1 AA VS 2 216 © 2014 Arteveldehogeschool

8.5.2 Figuur 131: Mediane leeftijd in de wereld en werelddelen
8.5.3
Demografische ontwikkelingen in de minder ontwikkelde landen

De minst ontwikkelde landen maken deel uit van de groep minder ontwikkelde landen.
De demografische situatie in deze laatste groep van landen is al verder op weg naar
stabilisatie: de mediane leeftijd is er hoger (bijna 27 jaar), het gemiddeld kindertal al
onder de drie, de gemiddelde levensverwachting tegen de 67 jaar. In deze groep landen
woont nu 82 procent van de wereldbevolking, rond 2050 is dat 86 procent. Er vertrekken
meer mensen dan er zich vestigen. En net als buitenlandse migratie is ook het effect van
bijvoorbeeld de aids-epidemie op de totale bevolking er beperkt. Naar het zich laat
aanzien zal tot 2050 zelfs in de meest geïnfecteerde landen in zuidelijk Afrika de bevolking
niet teruglopen vanwege de aids-epidemie. Weliswaar vallen er relatief veel aids-doden
te betreuren in de productieve leeftijdsgroepen, maar het aantal kinderen dat in die
landen wordt geboren blijft veel hoger dan het aantal overledenen. De overlevingskansen
van kinderen die hiv-positief geboren worden stijgen bovendien met de dag.
Daarenboven lijkt de epidemie over zijn hoogtepunt heen: de kans om de infectie op te
lopen daalt.

Demografische ontwikkelingen in de meer ontwikkelde landen

In schril contrast met de voortgaande mondiale bevolkingsgroei staan de demografische
trends in de meer ontwikkelde wereld: daar groeit de bevolkingsomvang nauwelijks meer,
de mediane leeftijd stijgt van vrijwel 40 nu naar ruim 45 jaar rond 2050, het kindertal ligt
al enkele decennia beneden het vervangingsniveau van 2,1 kinderen per vrouw. Dit is het
aantal dat nodig is om de ene generatie te vervangen door de volgende. De
levensverwachting tendeert naar 82 jaar. Het beeld is dat van ‘demografische
volwassenheid’: na een paar eeuwen van verstoorde demografische verhoudingen ziet
het er nu naar uit dat dit deel van de wereldbevolking medio deze eeuw in veel rustiger
demografisch vaarwater terecht kan komen. Weliswaar betekent dit een sterke
vergrijzing en op termijn bevolkingsdaling. Incidenteel is bevolkingsdaling al opgetreden.

1 AA VS 2 217 © 2014 Arteveldehogeschool

8.5.4 Demografische ontwikkelingen in specifieke werelddelen

Europa is het meest vergrijsd en bevolkingsdaling staat op het punt van beginnen, maar
de andere werelddelen bevinden zich ook in dit proces: ze verouderen allemaal. Noord-
Amerika volgt Europa het dichtst, dan volgen Oceanië, Azië, Latijns-Amerika en ten slotte
Afrika. Als de middenvariant van de VN prognoses van 2008 uiteindelijk juist is, heeft
Afrika rond 2050 een vergrijzingsituatie die lijkt op die van Europa rond 1950. Van de
werelddelen bijt Europa het spits af met krimp van de bevolking. Later deze eeuw zal dat
naar verwachting ook het geval kunnen zijn in Azië en Latijns-Amerika. In China wordt
krimp al voor 2050 verwacht. Het kindertal per vrouw is er na de introductie van het één-
kind-beleid weliswaar nooit lager uitgekomen dan 1,7 maar dat is wel aanzienlijk lager
dan het voor die tijd was. De VN gaan ervan uit dat het Chinese kindertal de komende
decennia onder het vervangingsniveau zal blijven, terwijl de levensverwachting rond 2050
op circa 78 jaar zou kunnen staan. Dat zijn voorboden voor een sterke vergrijzing en
uiteindelijk krimp van de bevolking. De bevolkingsomvang van China wordt thans geschat
op 1,35 miljard mensen, rond 2030 wordt een top van 1,46 miljard verwacht, en in 2050
zou een aantal van 1,41 miljard worden bereikt. De mediane leeftijd loopt op van 34 nu
naar 45 rond 2050, het percentage 65-plussers van 8 nu naar 23. In absolute zin praten
we over circa 100 miljoen Chinezen van 65+ nu, tegen 330 miljoen rond 2050. Tegen 2050
zal India 1,61 miljard inwoners tellen en qua inwoners het grootste land zijn. De VN
verwachten dat dan ook daar de groei van de (vergrijzende) Indiase bevolking vrijwel tot
stilstand is gekomen. De toekomst zal het leren. Na India en China is in 2050 de EU-27 met
dan rond 516 miljoen inwoners het grootste ‘land’. Bevolkingskrimp op nationale schaal
komt nu al voor in de Russische Federatie en Japan. Japan is nu het meest vergrijsde land.

Figuur 132: Evolutie van het aantal inwoners (in miljoen) in enkele specifieke werelddelen

1 AA VS 2 218 © 2014 Arteveldehogeschool

Figuur 133: Mediane leeftijd in enkele specifieke werelddelen

Bevolkingsdaling is geen nieuw verschijnsel34

Naast epidemieën (pest in de 15e eeuw) en hongersnood (aardappelziekte in Ierland 19e
eeuw) kunnen ook andere calamiteiten, zoals oorlog of economische malaise, tot
(meestal tijdelijke) bevolkingsdaling leiden. De curve van het inwonertal wordt plotseling
naar beneden omgebogen maar herneemt na enige tijd zijn oorspronkelijke tendens. Zo
werden meer recent bij voorbeeld Cambodja (1975-1979), Koeweit (1991-1995), Oost-
Timor (1975-1980) en Rwanda (1991-1995) geconfronteerd met excessieve oversterfte en
emigratie. Suriname (1971-1980) kreeg te maken met economische malaise rond de
onafhankelijkheid waardoor een enorme emigratiestroom ontstond. In de genoemde
perioden daalde in die landen de bevolkingsomvang.

Structureler van aard is bevolkingsdaling als gevolg van aanhoudende lage vruchtbaarheid
waarbij, mede ten gevolge van de vergrijzing, de negatieve natuurlijke groei groter
wordt/is dan netto immigratie, of waarbij de natuurlijke groei nog net positief is maar
krimp mede een gevolg is van netto emigratie. Voorbeelden zijn te vinden in Ierland
(daling van 1951-61), Malta (1955-71), Portugal (1964-70), Duitsland (1975-84),
Oostenrijk (1976-82) en opnieuw Portugal (1986-91). Het verschijnsel van structurele
bevolkingsdaling is dus niet geheel nieuw, maar kan tijdelijk weer worden opgeschort. In
de jaren 1980 begonnen Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland en bijvoorbeeld ook
Guyana structureel te dalen (in het laatste land overigens vooral door excessieve
emigratie). In de jaren 1990 volgden meer landen in Oost-Europa: Armenië, Georgië,
Litouwen, Moldavië, Montenegro, Oekraïne, Polen, Roemenië, de Russische Federatie,
Tsjechië en Wit-Rusland. Sinds de eeuwwisseling worden ook Bosnië-Herzegovina,
Duitsland, Japan en Kroatië getypeerd door structurele bevolkingsdaling.

34 (Verenigde Naties, 2007) (Verenigde Naties, 2009)

1 AA VS 2 219 © 2014 Arteveldehogeschool

Naar verwachting krijgen voor 2030 ook Barbados, Cuba, Grenada, Noord- en Zuid-Korea,
Macedonië, Martinique, de Nederlandse Antillen, Servië, Slovenië, Slowakije alsmede
Trinidad en Tobago met bevolkingsdaling te maken. Tussen 2030 en 2050 zullen,
waarschijnlijk, ook Albanië, Aruba, Azerbeidzjan, Brazilië, China, Fiji, Finland, Griekenland,
Guadeloupe, Italië, Jamaica, Kazakstan, Kirgizië, Malta, Mauritius, Mexico, Myanmar,
Nederland, Oostenrijk, Portugal, Puerto Rico, Singapore, Spanje, Sri Lanka, Thailand en
Uruguay volgen.

Dat betekent dat anno nu 20 (van de 192) landen structurele bevolkingsdaling kennen,
tegen 58 rond 2050. Wat dat betreft staat Nederland dus zeker niet alleen. Tegen 2050
zullen 40 landen ouder tot aanzienlijk ouder zijn dan Nederland, waaronder bijvoorbeeld
Canada, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Japan, Oostenrijk,
Polen, Portugal, Roemenië, Spanje, Tsjechië en Zwitserland. Nederland is op dat moment
ongeveer even sterk verouderd als China en Zweden.

8.5.5 Migratie-ontwikkelingen

Men denkt dat er in het jaar 2000 wereldwijd 137 miljoen internationale migranten
waren. Tweederde daarvan migreerde binnen hetzelfde continent. Alleen tussen Latijns-
en Noord-Amerika was er een aanzienlijke intercontinentale stroom, vooral tussen
Mexico en de Verenigde Staten. Internationale migratie wordt vooral gestuurd door
economische push- en pullfactoren alsmede door sociale netwerken van al eerder
verhuisde personen die als een soort pioniers vanuit het land van vestiging
vervolgstromen in gang kunnen zetten. Daarnaast zijn humanitaire redenen vaak
aanleiding tot internationale migratiestromen. De tijd zal leren of de huidige kredietcrisis
tot meer of juist tot minder migratiebewegingen zal leiden. Men giste onlangs dat
internationale migratie zal toenemen omdat welvaartsverschillen tussen landen groot
blijven terwijl transport- en communicatiekosten laag zijn. Of migratie gunstig is voor
zowel het land van vertrek als voor het land van aankomst, blijft de vraag.

1 AA VS 2 220 © 2014 Arteveldehogeschool

Tabel 22: Enkele demografische kerncijfers voor de wereld en de werelddelen, 1950-2050 (begin)

1 AA VS 2 221 © 2014 Arteveldehogeschool

Tabel 23: Enkele demografische kerncijfers voor de wereld en de werelddelen, 1950-2050 (vervolg)

1 AA VS 2 222 © 2014 Arteveldehogeschool

Tabel 24: Enkele demografische kerncijfers voor de wereld en de werelddelen, 1950-2050 (einde)

8.6 Migratiegeschiedenis van België35

8.6.1 Inleiding

België heeft sinds zijn ontstaan in 1830 zowel immigratie- als emigratiegolven gekend.
De belangstelling van het wetenschappelijk onderzoek voor de Belgische emigratie is
echter gering. Gedurende de twee eeuwen die aan het ontstaan van België vooraf gingen,
werd er uit de Zuidelijke Nederlanden minder geëmigreerd dan uit andere West-Europese
landen. De laatste massale uittocht uit onze provincies dateert uit de jaren 1567-1592,
tijdens de politiek-religieuze crisis van de Reformatie en de Opstand van de Nederlanden.
In de negentiende eeuw ontstond er een massa-emigratie uit Duitsland, Centraal-Europa
en Italië. Deze emigratie passeerde vaak via de Belgische spoorwegen en de Antwerpse
haven. De emigratiecijfers van met België vergelijkbare landen zoals Nederland,
Zwitserland of Scandinavië lagen veel hoger.

8.6.2 Emigraties uit België

Een schets van de situatie van Belgische emigranten eind vorige en begin deze eeuw kan
verhelderend werken naar de immigratie toe. Belgische emigranten migreren immers
vaak vanuit dezelfde achtergrondsituatie als migranten uit andere landen. Het zijn niet

35 Naar: Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding

1 AA VS 2 223 © 2014 Arteveldehogeschool

enkel individuele motieven die tot emigratie aanzetten, ook de politieke, sociale en
economische context zijn van doorslaggevend belang om het fenomeen te begrijpen.
Hoewel er weinig nauwkeurige statistische cijfers voorhanden zijn en de Belgen in het
buitenland vaak werden verward met Nederlanders, Fransen of Duitsers mogen we
stellen dat de voornaamste emigraties uit België gericht waren naar Frankrijk, Noord-
Amerika, Latijns-Amerika en Congo. Als typisch Belgisch verschijnsel ging dit eveneens
gepaard met een interne migratie vanuit Vlaanderen naar Wallonië.

 Frankrijk, de grote uitwijking

Vooreerst was er de grote uitwijking naar Frankrijk. Al in 1840 werden spoorwegarbeiders
door Engelse ondernemers aangetrokken om de spoorlijn Parijs-Rouen aan te leggen.
Samen met de Italianen behoorden de Belgen tot de eerste gastarbeiders. Ook de Noord-
Franse textielsector kon de Belgische arbeidskrachten gebruiken. De periodes van zwarte
armoede, de landbouwcrisissen van 1846 en 1885, zetten heel wat Belgen, vooral Walen,
ertoe aan om hun heil in het naburige Frankrijk, in Europa of zelfs overzee te gaan zoeken.
De vijfjaarlijkse Franse volkstellingen geven de situatie vrij duidelijk weer.

Aantal Belgen die in Frankrijk gevestigd waren:
- 1851: 128.000
- 1886: 482.000 – Agrarische crisis
- 1891: 465.000
- 1911: 287.000 – Eerste Wereldoorlog
- 1921: 350.000
- 1926: 326.000

Bij deze cijfers dient opgemerkt te worden dat sinds 1890 steeds meer Belgen de Franse
nationaliteit verkregen en niet meer tot de vreemdelingen werden gerekend. De Franse
tellingen brachten bovendien niet alle seizoenarbeiders en zeker niet de grensarbeiders
in rekening die vooral vanaf 1890 talrijk waren toen de spoorwegverbindingen
gemakkelijker en goedkoper werden. Het totaal aantal Belgen dat naar Frankrijk uitweek
mag omwille van deze statistische variabelen boven het half miljoen geraamd worden.

 Andere buurlanden, een meer marginaal fenomeen

Circa 1889-1891 verbleven er slechts zo’n 13.000 Belgen in Nederland, 7.000 in Duitsland,
4.000 in Groot- Brittannië en 3.000 in Luxemburg. Gedurende de Eerste Wereldoorlog
neemt de trek naar Nederland en Groot-Brittannië toe, hoewel de meerderheid nadien is
teruggekeerd.

 Vlamingen naar Wallonië, interne verschuivingen

Opvallend was dat veel gespecialiseerde arbeiders en technici die naar Frankrijk
emigreerden uit Wallonië afkomstig waren, het vroegst geïndustrialiseerde deel van
België. Het vertrek van vele Walen, die gemotiveerd waren door betere
inkomensvooruitzichten, maakte meer plaats vrij voor Vlamingen die naar het Waalse
industriebekken trokken. Een eerste innerlijke verschuiving situeerde zich in de jaren
1850-1860 en een tweede in de periode 1880-1914. Deze twee periodes vielen samen

1 AA VS 2 224 © 2014 Arteveldehogeschool

met de agrarische crisissen van 1846 en 1885. Pas van latere datum is de trek van Vlaamse
boeren naar Waalse landbouwgebieden. De migratie naar Wallonië was een belangrijk
nevenverschijnsel van de Belgische emigratie.

 Noord- en Latijns-Amerika, de overzeese lokroep

Veel kandidaat-emigranten lieten zich verleiden door ronselaars die gratis reizen en vage
beloften over goedkope grond en hoge lonen voorhielden. Anderen werden door
kennissen of vrienden overtuigd. Via literatuur, volksliederen en media werd in België een
sfeer van exotisme en avontuur geschapen. In 1910 registreerden de interne
bevolkingstellingen van de Verenigde Staten niet minder dat 49.400 inwoners van
Belgische herkomst. Ook Canada was een begeerd uitwijkingsland. Rekening houdend
met alle gegevens en alle onnauwkeurigheden is voor de periode 1830-1940 een schatting
aanvaardbaar van een emigratie van 200.000 Belgische migranten naar Noord-Amerika
en 50.000 naar Latijns-Amerika.

 Belgisch Congo, de expatriation

Als buitenbeentje dient sinds 1880 de trek naar Congo vermeld te worden. In het laatste
decennium van vorige eeuw verbleven er 5.800 Belgen voor gemiddeld twee jaar in
Congo-Vrijstaat. Bij de aanhechting door België in 1908 verbleven er 1.700 Belgen en in
1958 kort vóór de onafhankelijkheid verbleven er 86.700 Belgen in Belgisch Congo. In
strikte zin gaat het hier niet om emigratie maar om wat men expatriation naar de kolonie
noemde. Het vertrek uit het vaderland om het land te dienen was in vele gevallen echter
een verbloeming voor wat wel degelijk een vertrek ‘om den brode’ was. Ook hier
emigreerden overwegend Franstaligen, met uitzondering van de duizenden overwegend
Vlaamse missionarissen. Ook Vlaanderen zond zijn zonen uit.

 Moderne emigratie

Uit OESO-cijfers blijkt dat er in de 21e eeuw jaarlijks nog steeds ruim 20.000 Belgen elders
hun heil zoeken. De meeste beslissingen om te vertrekken hebben een economische
grondslag. Het openen van de EU-grenzen en de globalisering van de economie trekken
veel jonge mensen weg van hier. Daarnaast trekt ook een pak ouderen weg, meestal naar
oorden die zonniger of fiscaal zonniger zijn. Toch blijft de Belg veel meer dan vele andere
nationaliteiten honkvast, zo blijkt. Het totale aantal Belgen dat in de 21e eeuw in het
buitenland woont, zou minder dan 300.000 bedragen. De meeste geregistreerden zoeken
het niet erg ver en alleszins binnen Europa: 81.000 in Frankrijk, 23.500 in Nederland,
21.000 in Duitsland, 20.000 in Spanje, 16.000 in Luxemburg, 13.500 in Zwitserland, 12.000
in Groot-Brittannië, 6.000 in Italië, 2.200 in Griekenland, 2.000 in Portugal, 1.300 in
Oostenrijk. Geen van de noordelijker landen raakt aan de 1.000. In de Verenigde Staten
zouden 18.000 landgenoten hun heil hebben gezocht, in Canada 11.000, in Argentinië,
Uruguay en Paraguay samen 5.000, in Brazilië 3.600, in Chili 1.500. In Australië en Nieuw-
Zeeland zouden 4.500 Belgen wonen, in China 1.800, in heel zuidelijk Afrika 6.200 en in
Congo 2.700.

 Besluit

1 AA VS 2 225 © 2014 Arteveldehogeschool

Het totaal aantal Belgen dat over meer dan een eeuw op de een of andere wijze
meegesleept werd in de emigratiestroom kan het miljoen wel overtroffen hebben. Dit
cijfer blijft vrij bescheiden in vergelijking met de 50 miljoen Europeanen die tussen 1800
en 1940 overzee trokken. Niettemin is de emigratie ook voor de Belg een essentieel
sociaal gegeven waarmee haast alle families, van hoog tot laag, door tenminste één van
hun leden geconfronteerd werden. De oom in Amerika, de zus in Canada, ‘nonkel pater in
Afrika’, begrippen die in veel Belgische gezinnen gangbaar waren.

8.6.3 Immigraties in België

België kende doorheen zijn geschiedenis eveneens een beduidende immigratie. Het is niet
enkel een verschijnsel uit de twintigste eeuw. Vóór de Eerste Wereldoorlog oefende ons
land een zekere aantrekkingskracht uit: het was immers centraal gelegen en gemakkelijk
bereikbaar. België was voor vele emigranten uit Centraal- en Oost-Europa een eerste
rustplaats op hun trek naar de “Nieuwe Wereld”. Het land kende bovendien een
onafgebroken vredestoestand en dank zij de liberale grondwet konden politieke en
religieuze vluchtelingen er een veilig onderdak vinden. Door zijn neutraal statuut trok
België ook heel wat internationale organisaties aan die er hun zetel kwamen vestigen en
congressen en tentoonstellingen organiseerden. Overigens was ons land gekend om zijn
leraren en bood het een degelijk middelbaar en hoger onderwijs dat relatief goedkoop
was.

 Overwegend buurlanden voor 1920

In 1846 telde België 95.000 vreemdelingen, wat neerkwam op ongeveer 2 % van de
bevolking. Bij de eeuwwisseling groeide dit aantal tot ongeveer 212.500 niet-Belgen en in
1910 waren 254.000 inwoners of 3,5 % van de bevolking niet-Belgen. Karakteristiek voor
deze periode is dat meer dan 80 % van deze immigranten uit buurlanden afkomstig waren:
in 1910 waren er 28 % Nederlanders, 32 % Fransen en 22 % Duitsers. Hun
beroepsactiviteiten waren erg gevarieerd: van huishoudelijke kracht en fabrieksarbeiders
tot ambachtelijke, commerciële of intellectuele zelfstandigen. Van de ons niet
omringende landen vormden de Italianen de omvangrijkste groep. In 1910 verbleven er
4.490 Italianen in België, amper 2 % van het vreemdelingenbestand. Ook zij oefenden
diverse activiteiten uit, met een overwicht van leurders, ijsventers, orgeldraaiers en
stukadoors. Voor de gewone man die weinig of niet met vreemde cultuurdragers
geconfronteerd werd, belichaamde de Italiaan volop de “vreemdeling” en kreeg zelfs de
spotnaam ‘tsoek-tsoek’ mee. Enkel onder de studentenbevolking bevonden er zich vooral
Russen, Zuid-Amerikanen en Japanners. Kort vóór de Eerste Wereldoorlog bestond
bijvoorbeeld de helft van de studenten aan de Luikse Ingenieursschool uit Russen. Rond
1900 telde België ook heel wat politieke vluchtelingen van diverse herkomst: Italiaanse
en Poolse nationalisten, Duitse liberalen, Russische opposanten en Armeense
vluchtelingen. De vreemdelingenpolitie zag toe op hun activiteiten opdat mogelijke
schendingen van het neutrale statuut van België zouden vermeden worden. De Eerste
Wereldoorlog heeft vervolgens het aantal vreemdelingen doen dalen van 250.000 in 1910
tot ca. 150.000 in 1920, of 2,9 % van de bevolking.

 Van spontane naar georganiseerde immigratie tijdens het interbellum

1 AA VS 2 226 © 2014 Arteveldehogeschool

Vanaf 1920 begon men in het kader van de naoorlogse wederopbouw systematisch
buitenlandse arbeidskrachten aan te werven. De daling van 1920 werd al spoedig
ingehaald en 10 jaar later, in 1930, waren er al 319.000 vreemdelingen of 3,9 % van de
bevolking. Opmerkelijk voor deze jaren is de verschuiving in de samenstelling van de
migrantenbevolking: steeds meer migranten komen van buiten de ons omringende
buurlanden (37 % in 1930). Men rekruteerde uit verder gelegen Zuid- en Oost-Europese
landen. Naast zo’n 30.000 Italianen en 50.000 Polen waren er ook enkele duizenden
Tsjechen, Joegoslaven, Hongaren en Roemenen. Onder deze migranten bevonden zich
ook heel wat politieke vluchtelingen waaronder vooral Russische emigranten, Hongaarse
en Spaanse vluchtelingen, Italiaanse antifascisten, Duitse antinazi’s en in toenemende
mate Duitse, Poolse, Hongaarse en Roemeense Joden. Door de economische terugval in
1929 kwamen er een stagnatie in de immigratie, doch in 1936 kende de Belgische
economie een opflakkering. In Limburg werden nieuwe steenkoolmijnen geopend.
Opnieuw werden vreemde arbeidskrachten, voornamelijk uit Italië, aangetrokken. Deze
vreemdelingen waren plattelandsbewoners met weinig ervaring op het gebied van sociale
strijdvaardigheid. Ze vormden een welgekomen alternatief. In Wallonië waren de
Belgische arbeiders immers beter georganiseerd en zagen ze ertegen op om naar de
Limburgse mijnen te verhuizen. Ze zagen hun kinderen liever in beter betaalde en
aangenamere sectoren tewerkgesteld. In 1937 werd het ondergrondse mijnwerk al voor
meer dan een vijfde door vreemdelingen uitgevoerd. Ook de diamantnijverheid, de
confectie en de lederbewerking verschaften arbeid via kleinere bedrijven.

 Het Italiaans decennium van 1946 tot 1956

Na de Tweede Wereldoorlog werd gestart met de wederopbouw van het land. Steenkool
was op dat ogenblik de voornaamste energiebron. Het patronaat en de Belgische overheid
wilden de steenkoolproductie doen stijgen. De steenkoolslag moet gewonnen worden!
Probleem hierbij was echter dat de steenkoolmijnen niet voldoende bemand geraakten.
Dus werden de Duitse krijgsgevangenen (vrijlating in mei 1947) en de incivieken in de
mijnen tewerkgesteld. Op 20 juni 1946 werd te Rome een Belgisch-Italiaans protocol
ondertekend dat voorzag in de overkomst van circa 50.000 Italiaanse arbeiders voor de
Belgische steenkoolmijnen. Het immigratiebeleid werd goed georganiseerd en
gecontroleerd: de arbeiders werden gerekruteerd voor één sector van het economische
leven: de mijnen. In de periode 1946-1949 werden aldus 77.000 Zuid-Italianen en 20.000
Polen naar België gehaald. Ze werden eerst in eigen land medisch onderzocht alvorens
door de Fedechar gerekruteerd te worden. De kolenslag werd dank zij de vreemdelingen
gewonnen. De ontginning van steenkool was immers erg arbeidsintensief en de
vreemdelingen waren goedkope arbeidskrachten. In 1947 telde België 367.600
vreemdelingen of 4,3 % van de bevolking. In 1948 sloeg de economische recessie toe.
Tussen 1950 en 1954 werd 10 % van de actieve bevolking werkloos. De
immigratiereglementering werd strenger. Nochtans bleek duidelijk dat de Belgische
werklozen de open plaatsen in de steenkoolmijnen niet wilden innemen. Aan looneisen
werd immers niet tegemoetgekomen en de eisen over arbeidsomstandigheden en
veiligheidsmaatregelen bleven dode letter. De Italianen bleken onmisbaar voor de mijnen.
Het harde, ongezonde, en vooral gevaarlijke werk eiste regelmatig slachtoffers. Op 8
augustus 1956 vond de tragedie van de Charbonnage du Bois du Cazier te Marcinelle

1 AA VS 2 227 © 2014 Arteveldehogeschool

plaats. De ramp eiste 262 dodelijke slachtoffers, waaronder 136 Italianen. De Italiaanse
emigratiedienst eiste strengere veiligheidsmaatregelen en weigerde nog nieuwe
contingenten Italianen naar België te sturen. De Belgische overheid en het patronaat
gingen niet op hun eisen in.

 Op zoek naar nieuwe wervingslanden tijdens the Golden Sixties

Augustus 1956 was een keerpunt in de immigratie uit het Zuiden van Italië. In deze
periode van hoogconjunctuur ontstond er onevenwicht op de arbeidsmarkt. In
verschillende sectoren groeide een dringend gebrek aan ongeschoolde arbeidskrachten.
De activiteiten verplaatsten zich meer naar de basisindustrie, naar de grote steden waar
vooral de bouwsector volop actief was, naar de havengebieden, de textiel, de
persoonsverzorging, e.d. Hiervoor werden nieuwe wervingslanden gecontacteerd: eerst
Spanje en Griekenland, nadien Marokko en tenslotte Turkije. Tussen de landen van
herkomst en het gastland werden bilaterale overeenkomsten gesloten: afspraken over de
rechten van de inwijkelingen in verband met de arbeidskaart, het verblijf en de sociale
zekerheid. In de jaren 1960 werd een intense rekrutering gevoerd van ongeschoolden uit
Noord-Afrika en Turkije. In opdracht van het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling gaf
het Belgisch Instituut voor Informatie en Documentatie in 1964 een brochure uit : “Vivre
et travailler en Belgique”.

De inleiding van deze brochure luidde als volgt:

“Arbeiders, welkom in België! U denkt eraan in België te komen werken? Wellicht
heeft U reeds de ‘grote beslissing’ genomen ? Wij, Belgen, zijn verheugd dat U aan ons
land de bijdrage van uw arbeidskracht en uw intelligentie komt leveren. (…) Uitwijken
naar een land dat onvermijdelijk met het uwe verschilt, brengt enkele
aanpassingsproblemen met zich mee. Deze aanvankelijke moeilijkheden zullen veel
vlotter overwonnen worden indien U een normaal leven, dit wil zeggen een familiaal
leven leidt. België is een land waar de arbeid goed beloond wordt, waar het comfort
op een hoog niveau ligt, vooral voor hen die in gezinsverband leven. (…) In elk geval
willen wij U nogmaals verzekeren: de arbeiders uit streken van de Middellandse Zee
zijn welkom onder ons in België.”

De brochure gaf ondermeer informatie over het systeem van arbeidsvergunningen, over
de streken en sectoren waar er vraag naar arbeid was en regelingen met betrekking tot
de kinderbijslag en de sociale zekerheid. Tevens werd de migrant ingelicht over het
gezinsleven in België en over de vrijheid van godsdienst. Opvallend was het aandringen
op de gezinsimmigratie. Dit kaderde in de opvattingen van het rapport Sauvy dat twee
jaar eerder gepubliceerd werd. Daarin toonde Sauvy, een Franse demograaf met
internationale reputatie, aan dat er ook om demografische redenen vreemdelingen
aangetrokken moesten worden, vooral naar het verouderde en kinderarme Wallonië.
Veel gastarbeiders kwamen als toeristen België binnen en gingen vervolgens op zoek naar
werk. Men noemt dit verschijnsel ook de toeristenten-werkstelling. Ze werden vaak
illegaal in dienst genomen en via medische goedkeuring werd hun aanwezigheid
geregulariseerd door het Ministerie van Arbeid en Tewerkstelling. In februari 1967 ging
de overheid, onder druk van de vakbonden, de verblijfswetgeving opnieuw strenger

1 AA VS 2 228 © 2014 Arteveldehogeschool

toepassen. Het systeem was echter niet sluitend en de immigratie bleef, zij het in kleiner
getal, aanhouden. Er ontstond een nieuwe economische crisis. Ze ging gepaard met de
beruchte olieboycot of petroleumcrisis. In 1969 schonk België als diplomatiek gebaar aan
de olieproducerende Arabische Wereld het gebouw van het huidige Islamitische en
Cultureel Centrum te Brussel in erfpacht aan de Saoedische koning. Daardoor beschikte
de Arabische Wereld over een punt van culturele uitstraling in Europa. De islamitische
eredienst werd door België erkend.

 Economische crisis, regularisatie en immigratiestop tijdens de jaren ‘70

De economische crisis sleepte aan. België besloot om, net zoals andere West-Europese
landen, in 1974 over te gaan tot een totale immigratiestop, die trouwens vandaag nog
steeds van kracht is. Bij het uitvaardigen van deze maatregel werden ongeveer 10.000
mensen geregulariseerd. De vreemdelingen die reeds in België verbleven, kregen
arbeidskaarten en verblijfsvergunningen. Nieuwkomers kwamen hiervoor niet meer in
aanmerking. Arbeidsvergunningen werden enkel nog gegeven aan hooggeschoolde
migranten, zoals Japanners, Noord-Amerikanen en Zweden, maar niet meer aan
immigrerende gastarbeiders. De migranten voor wie de immigratiestop niet van
toepassing is, zijn personen die onderdaan zijn van een EU-lidstaat, zij genieten vrij
verkeer binnen de Europese Unie, personen die zich kunnen beroepen op de
gezinshereniging en de asielzoekers en vluchtelingen. Voor studenten bestaat een
speciaal statuut dat een beperkt verblijf mogelijk maakt.

Door de afkondiging van de immigratiestop had men gehoopt dat het hele
migratieprobleem van het begin van de jaren zeventig zichzelf wel zou oplossen. Men had
in het begin van de jaren zestig bij de rekrutering van de vele migranten onvoldoende
rekening gehouden met de sociale netwerken en verwantschapsstructuren van de Noord-
Afrikaanse en Turkse migranten. Bij de korte bezoeken aan hun land van oorsprong
brachten deze migranten allerlei Westerse tekenen van welstand mee. Dit kon niet anders
dan aantrekkingskracht uitoefenen op de achtergeblevenen. Het gevolg van de
immigratiestop van 1974 is dat de gemeenschappen van gastarbeiders-migranten
evolueren tot zich inburgerende etnische minderheden.

 Inburgering in de maatschappij tijdens de jaren ‘80

Er zijn heel wat tekens die wijzen op een toenemende inburgering in onze samenleving
van etnische minderheden, ex-immigranten uit de jaren 1960 en 1970 en vroeger.

Enkele van die tekens zijn de toenemende eigendomsverwerving vooral bij Italianen en
Spanjaarden maar ook bij Marokkanen en Turken, wat wijst op het permanent karakter
van het verblijf, het toenemend aantal gemengde huwelijken, vooral bij Spaanse en
Italiaanse migranten, de toename van het demografisch belang van de tweede- en zelfs
derde generatie, voor wie de cultuur van herkomst vooral een zaak van binnenfamiliale
aard wordt. In 1981 is reeds 36,5 % van de vreemdelingen in België geboren en het
toenemend aantal naturalisaties, die volwaardige participatie aan de samenleving
mogelijk maken.

1 AA VS 2 229 © 2014 Arteveldehogeschool

 Asieldecennium tijdens de jaren ‘90

Daar waar het aantal asielaanvragen in de jaren ‘80 gemiddeld rond 5.200 aanvragen per
jaar schommelde, komt de asielprocedure in de jaren negentig in toenemende mate
onder druk om tot een gemiddelde van 18.000 aanvragen per jaar te komen. Het asiel
wordt niet meer gekenmerkt door aanvragen uit Azië en Afrika, doch verschuift, na het
wegvallen van het IJzeren Gordijn, in toenemende mate naar het Europese vasteland. Het
jaar 1999 scoort het hoogst met 35.778 aanvragen, waarvan 70 % voor rekening van Oost-
Europeanen. Er ontstaan open en gesloten centra voor asielzoekers, voor
uitgeprocedeerden en illegalen. Om de opgestapelde disfuncties van de asielprocedure te
verhelpen, beslist de regering eind 1999 om tot een verblijfsregularisatie over te gaan. Er
werden voor de procedure ongeveer 35.000 dossiers ingediend.

 Oost-Europeanen in de 21e eeuw

Vanaf 2000 daalt het aantal asielaanvragen in België, om vervolgens opnieuw fors te
stijgen vanaf 2003 tot op vandaag de dag. Vooral Polen en Bulgaren zijn de nieuwe
migratiespelers op de Belgische markt, en in mindere mate ook Slovaken en Roemenen.
Dit heeft wellicht te maken met de uitbreiding van de Europese Unie naar het oosten toe
in 2004 en 2007. Vooral in het Brusselse Gewest worden vele Oost-Europeanen
geregistreerd. Naast de Oost-Europese immigratie zijn het vooral Fransen en
Nederlanders die naar België versassen en er zich nog meer dan vroeger vestigen.
Marokko blijft echter nog altijd het hoogste aantal migranten leveren, omwille van
gezinshereniging; dit terwijl de Turkse immigratie sterk daalt. Uit Azië is de Indiase en
Chinese immigratie dan weer in opwaartse zin en ook immigratie uit Thailand, de
Filippijnen en sommige Oost-Europese ex-Sovjetlanden is in opmars, waarbij vooral
vrouwen immigreren om in België in het huwelijk te treden.

8.6.4 Figuur 134: Herkomst meerderjarige nieuwkomers in Vlaanderen (2010) (%)36

Van gastarbeid naar allochtonen in België
 Problematiek

36 (Peeters, 2011) 230 © 2014 Arteveldehogeschool
1 AA VS 2

In de eerste fase waren immigranten een redelijk verwelkomde groep omdat zij in het
economische proces de gaten opvulden waar de autochtone bevolking de neus voor
optrok. Maar sinds de jaren ’70 worden migranten dikwijls tot zondebok gebombardeerd.
Het gros van de immigranten in België werd geronseld in hun land van herkomst. Dit gold
bijvoorbeeld voor de Italianen, die in de jaren vijftig massaal overkwamen om in de mijnen
van Wallonië te werken. Na de mijnramp van Marcinelle weigerde de Italiaanse regering
nog verder Italianen naar de mijnen te laten vertrekken. De meeste van deze eerste groep
migranten zijn echter wel in België gebleven.

De Italiaanse kolonie werd uitgebreid door steeds nieuwe golven van arbeiders. Tot deze
groep van immigranten behoren in een meer recent verleden ook de Marokkanen,
waarvan de eerste groep op aanvraag van de industriëlen aankwamen. Grote groepen
Turken volgden eveneens, in eerste instantie naar de mijnen van Limburg. In deze
provincie werd in de loop van de jaren zestig een provinciale dienst voor immigranten
opgericht. De aandacht ging hier vooral naar het bicultureel onderwijs van kinderen en
volwassenen. In andere delen van ons land werd op een spontane integratie van
migranten gerekend. Die integratie verliep evenwel niet naar wens omdat zelfs de zgn.
derde generatie nog steeds beroep doet op de gezinshereniging. Turkse en Marokkaanse
jongens zoeken of krijgen onder druk van hun familie een bruid in het land van herkomst
waardoor meteen de aldaar conservatieve cultuur wordt geïmporteerd. Dit komt tot
uiting in het opvoeden van de kinderen in de taal van het herkomstland en het
nederlandsonkundig zijn van de moeder. Dit leidt tot achterstand en afhaken in het
onderwijs en een slechte positie op de arbeidsmarkt. De laatste jaren werd het
migrantenprobleem sterk gepolitiseerd. De spanningen blijken het grootst in de wijken
waar er een grote geografische concurrentie is voor woningen en werk. Uiteindelijk
werden quasi volledige stadswijken ingepalmd door mensen van allochtone afkomst. Die
wijken zijn gelokaliseerd in de oude arbeiderswijken, zoals het noorden van Gent, de
Brusselse Kanaalzone en Borgerhout. De trend bij Marokkaanse en Turkse jongeren om
hun huwelijkspartner steeds meer uit het moederland te halen met alle taal- en
integratieproblemen van dien maakt de situatie er zeker niet gemakkelijker op.

 Voordelen voor het aankomstland

Demografische voordelen kan men zien in het feit dat de autochtone bevolking van de
aankomstlanden wordt aangevuld. Er is een duidelijke weerslag op het geboorte- en
sterftecijfer. Sociale voordelen kan men zien in de opvulling van minder gunstige
arbeidsplaatsen, zodat de eigen arbeiders een trapje hoger kunnen klimmen op de sociale
ladder. Economische voordelen zijn talrijk. Er is een mindere druk op de arbeidsmarkt,
wat inflatieremmend werkt. De immigranten uit de ontwikkelingslanden zijn goedkoper
zelfs bij gelijk loon voor gelijk werk, omdat de sociale verzekering niet altijd verplicht is.
Men kan ook de arbeiders ter gepaste tijd terugsturen. De arbeiders zijn door selectie ook
minder ziek. Er is minder absenteïsme, men wil zoveel mogelijk werken. Eventueel geeft
men minder gezinstoelagen en ze vertonen een grotere mobiliteit. Alles bij elkaar maakt
dit dat migranten een goedkoper menselijk kapitaal zijn. De hoge spaarquote van de
immigranten werkt inflatieremmend. Af en toe vloeit er ook kapitaal naar het buitenland,

1 AA VS 2 231 © 2014 Arteveldehogeschool

maar dit komt deels terug onder de vraag van duurzame goederen. Dit laatste verhoogt
de afzet en kan dus opnieuw inflatieverwekkend werken.

 Nadelen voor de aankomstlanden

Bij de demografische nadelen speelt het feit dat de migranten zich doorgaans vestigen in
de reeds volkrijke gebieden een belangrijke rol. Voor een deel wordt de eigen bevolking
verdrongen in de wijken waar meer en meer migranten komen wonen. Op sociaal vlak
merkt men het ontstaan van een nieuw subproletariaat bij de kernen van de grote steden.
Er doen zich adaptatieproblemen voor samen met spanningen in het onderwijs, etnische
spanningen en criminaliteit. Dit kan leiden naar het zogenaamde Uberfremdungs-
verschijnsel. Dit is een gevoel van overheersing bij de inheemse bevolking, optredend
vanaf 12 % vreemdelingen. Op economisch vlak onderscheidt men kosten voor
beroepsopleiding, rekruteringskosten, repatriëringkosten van lonen, hogere
vestigingskosten door gezinsimmigratie, sociale zekerheid, onderwijs, infrastructuur. De
hogere gemeenschapskosten, geraamd op ca. 20.000 € per immigrant werken inflatie
bevorderend. Op economisch vlak dient een onderscheid gemaakt te worden tussen
investeringen in de breedte (productie verhogen zonder dat de productiviteit toeneemt
of m.a.w. de tewerkstelling neemt in dezelfde mate toe als de productie) en in de diepte
(verhoogde productiviteit dankzij betere machines, waardoor arbeidskrachten
uitgespaard worden).

 Voordelen voor de vertreklanden

Demografisch is er de verminderende bevolkingsdruk. Een sociaal voordeel is dat de
migrant zijn inkomen kan vergroten en zijn beroepskwaliteit kan verbeteren. De
ervaringen in het buitenland opgedaan zouden ten goede kunnen komen aan het
herkomstland na hun terugkeer. De immigrant komt in voeling met de moderne
leefpatronen. De emancipatie van de vrouw vordert sneller, ook wanneer ze achter blijft
in het vertrekland, omdat ze o.a. alleen moet instaan voor de opvoeding van de kinderen.
Bij de economische voordelen moet de massale geldstromen naar de zendende landen
vermeld worden. Bovendien vermindert de werkloosheid in de herkomstlanden. Het geld
dat door geëmigreerde onderdanen naar hun verwanten wordt toegestuurd, vormt voor
een aantal landen een belangrijke bron van inkomsten. De ‘Belgische allochtonen’ zouden
dagelijks zo’n 500.000 euro naar hun vaderland sturen.

 Nadelen voor de vertreklanden

Demografisch gezien is een volksveroudering belangrijk. Omdat alleen jonge, dynamische
mensen vertrekken krijgt men in de exportlanden een overwicht van oudere mensen. De
activiteitsgraad daalt soms tot 25%. Sociaal moet de gezinsdesintegratie, bijvoorbeeld
gezinsscheiding, moeilijke aanpassing in het vreemde land of slechte huisvesting, vermeld
worden. Economisch geeft de divergente welvaartsontwikkeling tussen
geïndustrialiseerde gebieden en achtergebleven regio’s problemen. De ontwikkeling in de
dun bevolkte agrarische gebieden zal nog verder vertragen. Bij een economische recessie
in de industrielanden worden de gastarbeiders ook het eerst getroffen en worden ze

1 AA VS 2 232 © 2014 Arteveldehogeschool

gemakkelijk teruggezonden wat de economische instabiliteit van de zendende landen nog
doet toenemen.

 Oplossingen

De voordelen overwegen op korte termijn, zowel voor de zendende landen als voor de
ontvangende landen. De nadelen overwegen op lange termijn. Emigratie kan inderdaad
geen blijvende oplossing zijn. Het is echter niet gemakkelijk om het immigratieprobleem
met verstandhouding op te lossen. Immers het geboortecijfer is de jongste jaren in de
geïndustrialiseerde landen sterk gedaald, wat de rangen van de economische actieven in
de geïndustrialiseerde landen sterk gaat verdunnen over 15 à 20 jaar. Misschien moet
men naar investeringen in de diepte. Wie zal bovendien het vuile werk doen in de
geïndustrialiseerde landen wanneer er geen gastarbeiders meer zijn? En gaan de
zendende landen zelf nog in grotere moeilijkheden geraken? Willen de gastarbeiders nog
terug Wil de tweede generatie nog sociaal onaangepaste jobs aanvaarden?

In elk geval zal een geleide migratie nodig zijn. Duidelijke afspraken inzake duur van de
tewerkstelling, scholing, beloning zijn nodig. Het ware wenselijk dat de
geïndustrialiseerde landen bij voorkeur investeerden in gebieden waarvan de arbeiders
komen om de gastarbeiders die met hun beroepservaring terugkeren op te vangen. Op
die wijze immers zullen zich de positieve aspecten van de welvaart- en
welzijnsontwikkeling ook in die regio’s gaan aftekenen. Of echter de industrielanden
bereid zullen zijn tot dergelijke massale investeringen valt te betwijfelen vooral zo men
bedenkt hoe moeilijk het in de EU is om een fonds van de grond te krijgen om zwakke
gebieden als het zuiden van Italië, Hoog-Schotland, extra te helpen, zonder dat als
tegenprestatie gebieden in Duitsland en België even sterk moeten geholpen worden.

Bewijs dat je inzicht hebt verworven in de bevolkingsgeografie van België, Europa en de
wereld, door voor onderstaande stellingen aan te geven of ze juist of fout zijn. Verbeter
de foutieve stellingen

- Stelling 1: De bevolkingsgroei in België was in 2001-2010 het sterkst in het Brussels
Gewest.

- Stelling 2: Vergrijzing zal harder toeslaan in Vlaanderen, dan in Wallonië en Brussel.

- Stelling 3: Tegen 2060 kent België minder en oudere Belgen dan vandaag de dag.

- Stelling 4: Oost-Europeanen vormen tegenwoordig de grootste groep nieuwkomers
in Vlaanderen.

- Stelling 5: Werkgelegenheid nog steeds belangrijkste reden om naar België te komen.

1 AA VS 2 233 © 2014 Arteveldehogeschool

1 AA VS 2 234 © 2014 Arteveldehogeschool

9 CULTURELE GEOGRAFIE

De te bereiken competenties en leerdoelen voor dit hoofdstuk zijn:

- Vanuit culturele geografie de actualiteit kritisch benaderen en in lessen stereotypen
vermijden en kansen voor waardenopvoeding i.v.m. culturele diversiteit aangrijpen.

- Op basis van wat auteurs publiceren over culturele diversiteit een eigen mening
vormen over of een Europese culturele identiteit al dan niet bestaat en of de eventuele
typische culturele kenmerken ervan kunnen gebruikt worden om volkeren op hun
Europees zijn te beoordelen.

- De regionale verschillen in welvaart in de Europese Unie vaststellen vanuit statistieken
en grafieken om de huidige Europese integratie te karakteriseren.

- Grafieken en statistieken analyseren om de regionale economische verschillen binnen
landen van de Europese Unie enerzijds en tussen delen van EU-landen anderzijds te
onderzoeken en te verklaren om mogelijke oplossingen voor deze regionale
ongelijkheden voor te stellen.

- In de lespraktijk een waardenkwadrant als methode gebruiken om leerlingen een
genuanceerd standpunt te laten innemen voor opiniërende thema’s.

- In de lespraktijk stereotypen over volkeren en samenlevingen vermijden, er
alternatieven voor formuleren en waardenopvoeding dienaangaande integreren.

9.1 Geografie van de Europese cultuur

9.1.1 Inleiding

In het perspectief van de toetredingsonderhandelingen tussen Turkije en de Europese
Unie, is de discussie ontstaan of Turkije wel een Europees land is.

Plaats de uitspraken van de Vlaamse politieke partijen en enkele prominente Europese
figuren omtrent de mogelijke toetreding van Turkije tot de EU op de opinie-as, met pro-
toetreding en anti-toetreding, en een argumentenkwadrant, met geografische en
maatschappelijke argumenten. Formuleer ook je eigen mening op de as.

1 AA VS 2 235 © 2014 Arteveldehogeschool

“Ons Europa is een open Europa, gestoeld op de eigen Europese publieke cultuur, die voortvloeit
uit onze gemeenschappelijke waarden en normen. Die eenheid in verscheidenheid is Europa’s
belangrijkste kenmerk en grootste troef. Een volwaardig en op gemeenschappelijke kenmerken
gestoeld en diepgaand politiek project is het Europa waar Vlaanderen als lidstaat in kan en moet
participeren. De consequentie van een dergelijk project is dat er grenzen aan zijn: Europa kan en
hoeft niet de hele wereld – en dus Turkije – te omvatten. We pleiten voor een verdieping in plaats
van een van de EU. Met de penibele situatie van de Koerdische kwestie daar bovenop lijkt een
louter economisch partnerschap tussen de Unie en Turkije een ideale oplossing.”

Nieuw-Vlaamse Alliantie (NVA), in een persmededeling, 2004

“CD&V is van oordeel dat de Europese Raad op dit ogenblik nog geen datum kan vaststellen voor
het opstarten van onderhandelingen met Turkije, ondanks de opvallende inspanningen van Turkije
om te evolueren in de richting van de maatschappelijke en politieke waarden die eigen zijn aan de
Europese Unie. Een datum kan voor ons pas wanneer Turkije op overtuigende wijze voldaan heeft
aan de politieke criteria van Kopenhagen. Uit het verslag van de Europese Commissie blijkt dat
deze voorwaarde nog onvoldoende is vervuld.”

Jo Van Deurzen & Marianne Thyssen (CD&V), in een persmededeling, 2004

“Ook Spirit, die net als de N-VA afstamde van de oude VU, legde de nadruk op de ongunstige
toestand van de Koerden in de Turkse maatschappij. Voor Spirit kwam de toetreding van Turkije te
vroeg omdat de sleutel voor hen in het vervullen van de criteria van Kopenhagen lag. Deze criteria
waren in 2004 nog niet vervuld. Daarom kon er volgens Spirit niet gesproken worden over echte
democratie en respect voor minderheden aangezien vele Koerdische organisaties verboden waren
en de Koerdische taal niet werd geduld.”

Jill Van Craen in haar thesis ‘Turkije op weg naar de Eu?’
over het standpunt van Spirit anno 2004

“Het openen van de toetredingsgesprekken met Turkije is een goede zaak voor Turkije zelf, maar
ook voor de ganse EU. Turkije is een voorbeeld van een democratie met een consequente scheiding
tussen kerk en staat. Het perspectief van een mogelijke toetreding zal de ontwikkeling van deze
democratie en de welvaart alleen maar ten goede komen; het kan een motor betekenen voor een
hervormingsproces naar een moderne democratische staat. SP.a. meent daarenboven ook dat
wanneer de Turken volwaardige Europeanen worden, dit gaat helpen in de verzoening van
verschillende bevolkingsgroepen binnen onze eigen landen.”

Mia De Vits (SP.a), in een persmededeling, 2004

“Groen! blijft grote voorstander van een Turkse toetreding tot de EU. Dit is immers de beste
waarborg voor de eerbiediging van mensenrechten. Als Turkije en de Unie het menen met hun
plannen voor een toetreding, zullen ze er namelijk alles aan doen om ook de miniemste schending
van de mensenrechten uit te roeien. Het is nu wel de zaak dat Turkije doorzet en vaart maakt met
ontwikkeling. Dit zou niet alleen goed zijn voor Turkije zelf maar ook voor de EU. Turkije vormt
immers onze brug naar het Midden-Oosten is, waar dat de spanningen nog altijd groot zijn. Een
deel van onze energievoorziening is ook afhankelijk van Turkije en het is een belangrijke
afzetmarkt.”

Bart Staes (Groen!), in zijn boek ‘Voor een ander Europa’, 2009

1 AA VS 2 236 © 2014 Arteveldehogeschool

“LDD vindt een toetreding van Turkije bij de EU een brug te ver. Enerzijds om sociaal-economische
redenen, want het is onmogelijk nog eens 80 miljoen mensen te gaan absorberen in de EU.
Bovendien is Turkije grotendeels een rurale landbouwsamenleving en kan Europa niet nog extra
landbouwsubsidies financieel bekostigen. Turkije is een relatief arm land en zo zou er binnen
Europa nog een grotere welvaartskloof ontstaan. Anderzijds moet erkend worden dat de Turkse
staat opnieuw evolueert naar een islamitische republiek.”

Jean Marie Dedecker (LDD), in een televisiedebat, 2004

“Ik hoop op een positief eindresultaat van de EU-onderhandelingen met Turkije. Turkije biedt
immers een grote afzetmarkt die kan ontsloten worden, en de ervaring van Belgische bedrijven die
hier reeds actief zijn, leert dat dit ook banen in België kan opleveren. Toetreding van Turkije tot de
EU zal ook een winst betekenen voor de verhoudingen in de wereld. Dat een land met een zo grote
islamitische gemeenschap toetreedt tot de EU kan een teken geven aan andere Noord-Afrikaanse
of Arabische landen om niet de weg op te gaan van het fundamentalisme. We vragen Turkije wel
om verdere inspanningen te leveren om hun democratie uit te bouwen.”

Guy Verhofstadt (VLD), in de Standaard, 2004

“Er zijn redenen zat om de toetreding van Turkije tot de EU als complete waanzin van de hand te
wijzen. Turkije kan nauwelijks een democratie genoemd worden. Het is een ontwikkelingsland en
de toetreding zou Europa handenvol geld kosten. Bovendien zou het land met 80 miljoen inwoners
meteen ook een dominante stem in Europa krijgen. En dan hebben we het nog niet eens over de
onvermijdelijke vloedgolf van honderdduizenden Turkse migranten die hier hun geluk zullen
komen zoeken. Alsof de integratieproblemen nog niet groot genoeg zijn! Maar de belangrijkste
reden is natuurlijk dat Turkije niet eens in Europa ligt! Tot slot is er nog de factor islam. Wij moeten
daar niet hypocriet over doen. Voor ons is de groeiende invloed van de islam en de AKP van premier
Erdogan wel degelijk een sterk argument tegen de Turkse toetreding. Wie het islamitische Turkije
binnenloodst in Europa, blaast in feite de Europese Unie op.”

Vlaams Belang, op hun website, 2008

“Zoals de naam doet vermoeden, was het actiecomité ‘Neen Tegen Turkije in de EU!’ een duidelijke
tegenstander van een Turkse toetreding. Het comité groepeerde zes Vlaamse en drie Nederlandse
extreemrechtse organisaties en haalde als voornaamste argument aan dat Turkije vanwege zijn
islamitische karakter niet paste binnen het overwegend joods-christelijke Europa. Daarnaast
vreesde men na de toetreding van Turkije een toevloed van Turkse immigranten naar de Europese
landen.”

Jill Van Craen in haar thesis ‘Turkije op weg naar de Eu?’
over het actiecomité ‘Neen Tegen Turkije in de EU’

“De Turkse cultuur verschilt compleet van de Europese. Er bestaat geen gemeenschappelijke basis
in de geschiedenis en ze hebben een totaal andere visie op het verloop ervan. We zullen dus de
politieke en militaire tegenstellingen zelf in huis halen. Het is alsof we onszelf de rust niet meer
gunnen en de problemen op ons eigen grondgebied per se moeten binnenhalen. Turkije
binnenhalen, betekent burgeroorlog binnenhalen. We halen dan de problemen van de gebieden
tussen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee binnen met uitzicht op de steppen van Centraal-Azië.
Dat terwijl we op een demografisch deficit afstormen. Verweer is noodzakelijk.”

Urbain Vermeulen, professor islamkunde,
in zijn lezing ‘Turkije in de Europese Unie: het paard van Troje’, 2004

1 AA VS 2 237 © 2014 Arteveldehogeschool

“Het Turks lidmaatschap van de EU zou een historische fout zijn. Door de ligging in Azië kan het
land immers geen lid worden; het is een Aziatisch en geen Europees land. Als we het niet-Europese
land Turkije dan tot de EU zouden toelaten, weke argumenten hebben we dan nog om andere niet-
Europese landen een lidmaatschap van de EU te ontzeggen als zij in de toekomst ook de ambitie
krijgen lid te worden van de EU, zoals bijv. Marokko? Bovendien is de dominantie van de islam niet
te combineren met de waarden van de Europese Unie. Turkije mag nooit lid worden van de EU.”

Geert Wilders (PVV NL), in een persmededeling, 2004

“Een land in Klein-Azië dat de grenzen van Europa verlegt naar de Kaukasus en het Midden-Oosten.
Een land waar een onbesliste strijd gaande is tussen een autoritair-seculier staatsapparaat en
politiek-islamitische krachten over de scheiding van kerk en staat. Een land met een lager
ontwikkelingsniveau dan Mexico, waar een kwart van de economie in handen zou zijn van de
georganiseerde misdaad. Een land dat in 2015 het bevolkingrijkste van Europa is en dus het
grootste stemmengewicht binnen de Europese instellingen toekomt. Een land met een traditie van
militaire coups en een beroerde reputatie op het punt van de mensenrechten. Dat land, Turkije,
krijgt, als het aan de leidende politieke elites van Europa ligt, de leidende rol binnen de EU.”

René Couperus (PvdA NL),
in NRC-Handelsblad, 2004

“Het Turkse lidmaatschap van de EU zal in het voordeel van beide partijen werken. Door het
lidmaatschap van Turkije zal de EU meer multicultureel worden. Ook de Turkse democratie zal er
goed bij varen. Het Turkse lidmaatschap zal aantonen dat er geen sprake is van een conflict tussen
culturen, maar van harmonie’’.

Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk, in De Standaard, 2006

“De leiders van de Europese grootmachten, Frankrijk en Duitsland, steunen de toetreding van
Turkije tot de EU alvast niet. Angela Merkel stelde al van bij de start van de gesprekken dat Europa
niet de mogelijkheid heeft om een land met 70 miljoen inwoners te integreren. Nicolas Sarkozy
deelt haar mening en vertelde in Le Figaro dat Turkije geen plaats heeft in Europa: “Als Angela
Merkel zegt dat Europa grenzen moet hebben, heeft zij het bij het rechte einde, omdat een Europa
zonder grenzen een Europa zonder wil, zonder identiteit, zonder waarden zou zijn”, aldus Sarkozy.”

Jill Van Craen in haar thesis ‘Turkije op weg naar de EU?’
over het standpunt van Merkel en Sarkozy anno 2009

“Een uitbreiding met Turkije is op geen enkele manier te vergelijken met vorige uitbreidingsgolven.
Turkije is Europa niet, en zal dit nooit zijn. Zeggen dat christelijk Europa tegen deze uitbreiding is,
is de waarheid geweld aandoen. Hetzelfde kan immers gezegd worden van andere families en
politieke groepen in andere landen. Feit is echter wel dat de universele waarden die gelden in
Europa, en die ook in de christelijke leer fundamenteel zijn, zullen verwateren door de toetreding
van een groot islamitisch land als Turkije.”

Herman Van Rompuy, toenmalig volksvertegenwoordiger (CD&V), later EU-president,
in een toespraak in Kamer van Volksvertegenwoordigers, 2004

“De integratie van Turkije in Europa zou een krachtig alternatief bieden voor de radicale islam.
Turkije kan laten zien dat een seculiere, democratische republiek met een voornamelijk
islamitische bevolking, die goed is geïntegreerd in Europa, een krachtig alternatief biedt aan
fundamentalistische verleidingen wereldwijd. Maar Turkije moet, voor dat het kan toetreden tot

1 AA VS 2 238 © 2014 Arteveldehogeschool

de EU, democratischer worden en andere hervormingen doorvoeren. Het leger moet minder
invloed krijgen op de politiek en de vrijheid van meningsuiting moet worden uitgebreid.”

José Manuel Barroso, toenmalig voorzitter Europese Commissie,
in De Morgen, 2006

“Turkije ligt vlakbij Europa, niet in Europa. Zijn hoofdstad ligt niet in Europa en 95% van de
bevolking woont buiten Europa, het is gewoon geen Europees land. Als de Turken binnen mogen,
klopt de volgende dag Marokko aan de deur.”

Valéry Giscard d’ Estaing, toenmalig voorzitter Europese Conventie,
in Het Laatste Nieuws, 2002

9.1.2 Hoofdkenmerken van de Europese cultuur37

9.1.2.1 Taal
Als belangrijke hoofdgroepen onderscheiden we de Romaanse, de Germaanse en de
Slavische taalgroep. Grofweg worden die respectievelijk gelokaliseerd in zuidelijke
(mediterraan), noordelijk en oostelijk Europa. Belangrijk zijn ook de relicten van de
Keltische, Griekse, Baltische talen, evenals die van de niet Indo-Europese talen zoals het
Baskisch, het Fins en het Hongaars. De eerste groep getuigt dat culturen op Europese basis
verdreven werden naar de periferie en grotendeels verdwenen zijn. De tweede groep
wijst op het voorkomen van de pre-Europese en niet-Europese culturen binnen het
Europese vasteland.

Het belang van de taal als communicatiemiddel binnen een cultuur kan niet genoeg
benadrukt worden. Twee voorbeelden illustreren dit. Vooreerst werd de taal als politiek
instrument gebruikt. Het laat een klassendiscriminatie toe en kan als een administratie
instrument de centrale macht van een staat versterken. De onderdrukking van
taalminoriteiten doorheen de geschiedenis is algemeen, denk aan het Vlaams, het
Bretoens, Occitaans, Welsh, Catalaans en aan de russificatie. Het nationalisme van de 19e
eeuw is vooral gesteund op en dergelijk opgelegde taaleenheid. Het hoeft ons dan ook
niet te verwonderen dat bij de ontwikkeling van de Europese staten er naar natuurlijke
linguïstische grenzen gestreefd werd en dat de koloniale machten meteen ook de
verspreiding van de officiële taal in de onderworpen gebieden oplegde. En belangrijk
gevolg is ook dat binnen de staten de taal minoriteiten dikwijls de kernen werden van een
streven naar culturele en soms zelfs naar politiek autonomie.

Teken deze taalgrenzen op de onderstaande blinde kaart van Europa. Maak een passende
legende op.

37 (Antrop, Geografische aspecten van de Europese cultuur, 1992)

1 AA VS 2 239 © 2014 Arteveldehogeschool

Figuur 135: Talen in Europa

Als communicatiemiddel betekent taal ook informatieoverdracht, en kennis van
informatie is macht. Dit geldt zowel voor de taal van de upperclass t.o.v. de volkstaal, als
voor de administratieve taal t.o.v. de gewone omgangstaal en het wetenschappelijk
vakjargon. De verspreiding van de Europese talen buiten Europa illustreert dit eveneens.

Kleur of arceer op de onderstaande blinde wereldkaart de landen volgens hun
zogenaamde handelstalen. Maak een passende legende op.

Figuur 136: Handelstalen in de wereld

De informatietheorie laat nu bovendien toe de kwaliteit van de informatieoverdracht van
de talen wetenschappelijk te onderzoeken. Hieruit blijkt dat het Engels met het minst
aantal lettergrepen de meeste informatie overbrengt. Bovendien bezit het. Engels de
grootste redundantie, d.w.z. het grootst aantal overtollige tekens, waardoor met zelfs
sterke verstoring, zoals foutieve spelling en uitspraak, toch nog verstaanbare berichten
kunnen worden overgebracht. Ook dit zijn factoren die deels de sterke verspreiding

1 AA VS 2 240 © 2014 Arteveldehogeschool

verklaren van het Engels als wetenschappelijke en als handelstaal en ook als tweede taal
van heel wat volkeren. Nochtans is het Engels niet de meest gebruikte taal in Europa.

Een belangrijk gevolg van de grote variatie in talen op een relatief klein oppervlak, is de
potentiële meertaligheid van de bevolking. Zowel de kennis van meerdere talen als de
erkenning van verschillende officiële talen binnen één staat is kenmerkend voor Europa.
Nochtans moet deze meertaligheid binnen Europa niet overschat worden. Enkel 100% van
de Luxemburgers is meertalig en krijgen drie talen in het onderwijs te leren met 16 lesuren
per week. Dat is een uitzondering. Het merendeel van de EU-burgers spreekt enkel de
eigen moedertaal.

9.1.2.2 Religie
De enorme invloed van de verspreiding en de ontwikkeling van het christendom op de
ontwikkeling van Europa is onmiskenbaar. Vooral de rooms-katholieke kerk, als sterk
gecentraliseerde, zowel spirituele als wereldlijke organisatie, drukte een onuitwisbare
stempel op de identiteit van de Europese cultuur en maatschappijvorm. De rol van de kerk
bij de landontginning en bijgevolg het landschap, is algemeen erkend. Ook de
ontdekkingsreizen ware sterk doordrongen van dit katholieke streven naar macht, dat
meteen ook aan de basis ligt van het Europese superioriteitsgevoel en imperialisme.

Duid op de onderstaande blinde kaart van Europa met pijlen de verspreiding van het
Christendom aan tot 1400.

Figuur 137: Verspreiding van het Christendom tot 1400

Tot de protestantse reformatie was de kerk de enige bindende kracht tussen de grote
verscheidenheid van Europese volkeren. Het zijn ook de pausen van Rome geweest die
herhaaldelijk en expliciet de Europese cultuur met het christendom vereenzelvigd
hebben, zij het dan met het katholicisme. Paus Pius II beschreef immers, op de vooravond
van de reformatie en in een brief aan de sultan Mohammed II, de Grieks-Orthodoxe en
Armeense christenen als onware gelovigen. In 1982 omschreef paus Paulus 11 de

1 AA VS 2 241 © 2014 Arteveldehogeschool

Europese identiteit als “ondenkbaar zonder het christendom” en dat het geloof “de
beschaving van het continent gerijpt had, evenals de cultuur, zijn dynamisme, activiteit
en capaciteit tot constructieve expansie in andere continenten”.

De diffusie van het christendom naar het noordwesten ging gepaard met de opkomst van
de islam, het verdrijven van de christelijke gemeenschappen uit Klein-Azië en het
inplanten van de islamitische cultuur op het Iberisch schiereiland en in de Balkan. De
verspreiding van het christendom gebeurde uit twee centra: Rome voor de verspreiding
van het katholicisme in westelijke en noordelijk Europa, Constantinopel voor de
verspreiding van de orthodoxe kerken in Oost-Europa. Wanneer de katholieke kerk een
duidelijk centrale en internationale politiek macht uitbouwde, was dit niet het geval met
de orthodoxe kerken die veeleer op een regionale, nationale basis georganiseerd werden.
Op de bedreiging van de verspreiding van de islam werd dan ook vooral vanuit het
katholieke westen gereageerd (kruistochten, de Reconquista). Het was dan ook in West-
Europa dat de belangrijkste interne verdeeldheid op godsdienstige basis ontstond en tot
een eeuwenlange bloedige strijd leidde, met ondermeer e oprichting van de inquisitie, de
interne kruistochten tegen de Kataren, de Dertigjarige oorlog waarbij in grote delen van
huidig Duitsland de bevolkingsverliezen meer dan 50% bedroegen. Dergelijke conflicten
leidden dan ook tot tal van splitsingen in West-Europa: de pausen van Avignon, de
oprichting van de Anglicaanse kerk en de opkomst van het protestantisme. In grove lijnen
werd hierdoor de noordzuid-verdeling van Europa op basis van de taalfamilies ook op
godsdienstige basis versterkt. De gebieden, van de perifere “frontzones” van de kerkelijke
katholieke macht leden de grootste schade. Opvallend is dan ook dat deze religieuze
grensgebieden thans nog de grootste vitaliteit en politiek macht van de katholieke kerk
vertonen zoals ook de ontwikkelingen van begin van de jaren ’90 in Polen, Roemenië en
Litouwen aantonen.

Figuur 138: Verspreiding van de godsdiensten en geloofsvitaliteit in Europa

1 AA VS 2 242 © 2014 Arteveldehogeschool

9.1.2.3 Ras
Voor de wereldveroverende en kolonialiseren de Europeanen vond men het Europide-ras
uit, zoals dat in sommige atlassen nog beschreven wordt. Meer wordt echter van het
Kaukasische ras gesproken. Hoofdkenmerken is een blanke huidkleur, hetgeen nogal
mager is om een ras te identificeren. De reden is duidelijk: de andere kenmerken zoals
gestalte, kleur van haar en ogen, schedel en neus vorm, vertonen binnen Europa zelf een
variatie die soms groter is dan bij de zogenaamde niet-Europese rassen.

Algemeen kan men stellen dat de ruimtelijke spreiding van die kenmerken binnen Europa
geen enkel gemeenschappelijke zone bedekken. De clichématig voorstelling van de grote,
blonde en blauwogige Noord-Europeanen en de kleine, donkere Zuid-Europeanen zijn
moeilijk cartografisch weer te geven. Het zijn bovendien allemaal uiterlijke, fenotypische
kenmerken die sterk aan milieu-invloeden onderhevig zijn, zoals de pigmentatie aan de
bezonningsgraad en de grootte aan de voeding. De enige genetische gefundeerde
classificatie maakt gebruik van de bloedgroepen, De geografische verspreiding toont hier
wel een onderscheid tussen Russisch-Europa en de rest, maar globaal vallen de precies
gelokaliseerde uitzonderingen het eerst op.

Figuur 139: Dominante bloedgroepen in Europa

Intense culturele vermenging lijkt dus en traditie en een typisch Europees kenmerk te
zijn. Het is bijgevolg merkwaardig vast te stellen dat racisme en genocide eveneens
Europese uitvindingen schijnen te zijn. Inquisitie, antisemitisme en groeiende

1 AA VS 2 243 © 2014 Arteveldehogeschool

problematiek ten opzichte van niet-EU-vreemdelingen en -migranten tonen hier van de
continuïteit aan in ruimte en tijd. Steeds wordt hierbij de etnische superioriteit als
argument naar voren geschoven om economisch, godsdienstig en politieke belangen te
rechtvaardigen. De betekenis van een aantal secundaire economisch-politiek kenmerken
van de Europese cultuur kan dus niet onderschat worden, evenmin als het beeld dat men
vormt van mensen met andere culturele kenmerken en ze omschrijft als een etnische
groep, wat beter klinkt dan het taboegeladen woord ras.

9.1.3 Secundaire kenmerken van de Europese cultuur

Wanneer de drie hoofdkenmerken taal, religie en ras gebruikt worden om de Europese
cultuur te beschrijven en te lokaliseren, dan omvat dit reeds een bijzonder groot deel van
de oude wereld en zelfs de nieuwe wereld. De meerderheid van die bevolking spreekt
immers een Indo-Europese taal, heeft een christelijk erfgoed en behoort tot het
Kaukasische ras.

Een meer precieze omschrijving van de Europese cultuur maakt gebruik van een reeks
secundaire kenmerken. Deze bestaan vooral uit socio-artefacts. Samengevat zijn dit:

- Degelijk onderwijs: meer dan 95% van de bevolking is geletterd
- Een gezonde bevolking: de levensverwachting is tussen 65 en 80 jaar en de

kindersterkte is kleiner dan 1,5%
- Goed gevoed: de dagelijkse voedingsenergiebehoefte overschrijdt het vereiste

minimum van 10.000 kJoule per dag per persoon
- Een traag groeiende bevolking: het aantal geboorten en sterftegevallen is

beneden het wereldgemiddelde en de natuurlijke bevolkingsgroei is kleiner dan
5% per jaar
- Een hoog gemiddeld jaarinkomen: het jaarinkomen bedraagt ca. €7500 of meer
per hoofd
- Een sterke verstedelijkte bevolking: minimum 70 % van de bevolking leeft in
steden
- Een industriegerichte economie: niet meer dan 15 % van de beroepsbevolking
werkt in de landbouw en bosbouw
- Een uitstekend verkeersysteem: minstens 100km spoor- en autowegen per
100km² landoppervlakte
- Een intensieve marktgerichte landbouw: er is een bemesting van minstens 200kg
per ha per jaar
- Vrije verkiezingen in een parlementaire democratie

9.1.4 Culturele zonering in Europa

Op basis van hoger vermelde kenmerken kunnen we Europa verdelen in een centrum-
periferie zonering met een west-oost en noord-zuid component.

1 AA VS 2 244 © 2014 Arteveldehogeschool

Figuur 140: Culturele zonering in Europa

Kenmerken van de verschillende zones zijn:

- Centrum: industriële concentratie, dicht verkeersnet, hoge bevolkingsdichtheid,
trage natuurlijke bevolkingsgroei, intensieve landbouw (bemesting), sterke
milieuvervuiling (zure neerslag)

- Periferie: tegenovergestelde kenmerken als het centrum
- Noord: Germaanse, Keltische en Baltische talen, protestantisme, gebieden die

steeds buiten de Romeinse invloedssfeer bleven, zeer hoge graad van
alfabetisering, oude en stabiel democratieën, veelvuldig gebruik van hout in de
traditionele bouwstijlen
- Zuid: Romaanse, Griekse en Illyrische talen, katholicisme, gebied dat behoorde
tot het Romeinse rijk tot 100 AD, zomerdroogte in de mediterrane gebieden,
wijnbouw, samengestelde hoeven
- West: talen van de centrumgroep, vrije verkiezingen, economische unie, een
westelijk-christelijk erfgoed, grote welvaart die ondermeer blijkt uit het aantal
auto’s en het aantal literaire publicaties
- Oost: talen van de Slavische groep, recente jonge democratieën met erfenis van
totalitair systeem, orthodox-christelijk erfgoed, continentaal klimaat, minder
grote welvaart

Arceer op de onderstaande blinde kaart van Europa de verschillende culturele zones.
Maak een passende legende op.

1 AA VS 2 245 © 2014 Arteveldehogeschool

9.1.5 Figuur 141: Culturele zonering in Europa

Multicultureel Europa

De Europese cultuur valt op door de grote diversiteit op veel domeinen en over korte
afstand. Nergens ter wereld variëren zowel de natuurlijke kenmerken, de etnische
kenmerken en de culturele kenmerken zo sterk over een relatief klein gebied. Dit vormt
een wezenlijk verschil met de Europese cultuurstijl in bijvoorbeeld. Amerika en Australië.
Een Europeaan voelt zich thuis in verscheidenheid, in afwisseling en in het kleinschalige,
in een ruimte op mensenmaat in een ruimtelijk mozaïek van min of meer homogene
compartimenten, die tamelijk begrensd zijn. Dit laatste aspect geeft ook een tweede
typisch kenmerk: een co-existentie van meerdere cultuurgebieden die gedragen werden
door verschillende etnische groepen. De Europese samenleving kan men daarom terecht
als multicultureel bestempelen en deze eigenschap wordt meteen ook als een argument
gebruikt om te pleiten voor meer verdraagzaamheid tegenover de vreemdelingen met
een niet-Europese, christelijke cultuur. Ondanks het feit dat de Europese cultuur gegroeid
is uit een meer complexe mengeling van diverse bronnen, is die integratie in de loop van
de geschiedenis zelden op een erg vredelievende manier tot stand gekomen. In feite is de
kans op conflicten en wrijvingen overal op de wereld groter in de grens en
contactgebieden van verschillende culturen. De recente gebeurtenissen in ex-Joegoslavië
zijn daarvan een jammerlijk voorbeeld. Door het grote aantal dergelijk contactzones
binnen het Europese vasteland, is het dus niet uitzonderlijk dat ook de
onverdraagzaamheid, de discriminatie en de vervolging wezenlijke kenmerken zijn
geworden van de Europese cultuur. Het multiculturele is gebonden aan een bijzonder
uitgebreide en complexe multi-etnische samenstelling waardoor het ontstaan van een
nieuwe Westerse eenheidscultuur trager gaat dan bijvoorbeeld in de Noord- en Zuid-
Amerikaanse landen. De weerstand van regionale minderheden en zelfs van sommige
landen tegen een te snelle Europese eenmaking heeft hier zeker mee te maken. Een
uniformeren, van de regionale en culturele rijkdom omwille van economische en politieke
belangen zou eerder een ramp dan een zegen voor Europa zijn.

1 AA VS 2 246 © 2014 Arteveldehogeschool

Tenslotte is er de lange historische en geografische uniciteit van de Europese cultuur. De
sterke natuurlijke compartimentering van de ruimte bood een unieke kans voor de
ontwikkeling van talrijke en verschillende cultuuraspecten. Terzelfder tijd bood die
compartimentering ook talrijke, kleine communicatiekanalen voor uitwisseling en
interacties. Hier was een langdurige geschiedenis geduldig werkzaam om een
gemeenschappelijk erfgoed op te bouwen dat rekening hield met talloze regionale
identiteiten als pijlers. Alles overspoelende vernieuwingen, die Europa in één grote
uniforme en centrale macht probeerden te vereniging, zijn nooit succesvol gebleven.
Interactie van de verscheidenheid in vrijheid was duidelijk de belangrijkste Europese
troef, niet de opgelegde macht of ideologie.

9.1.6 Op zoek naar Europa’s identiteit

De geograaf Paasi heeft onderzoek gedaan naar regionale identiteit. Hij heeft onderzocht
wanneer mensen zich sterk met een regio verbonden voelen en zich dus met de regio
identificeren. Aan de hand van Paasi’s theorie kan men dus onderzoeken of bijvoorbeeld
de Europese Unie een sterke regionale identiteit heeft. Paasi herkent hiervoor vier
voorwaarden bij de ontwikkeling van regionale identiteit. Er is geen vaste volgorde. Als
ze allemaal voor een gebied voorkomen, heeft de regio een sterke identiteit. De vier fasen
zijn:

- Het gebied is duidelijk afgebakend.
- Er zijn regionale symbolen. De Bewoners kunnen zich met de naam van de regio

identificeren, door bijvoorbeeld een vlag en bouwwerken die symbool staan voor
de regio.
- Er zijn regionale instellingen en de regio bestaat in beleidsdocumenten.
- Het beeld dat mensen van het gebied in hun hoofd hebben, hun mental map, is
juist.

Ga met Paasi’s theorie na of er een EU-identiteit bestaat. Gebruik het uitgewerkte
voorbeeld op Chamilo over Randstad Nederland als leidraad.

9.1.7 Waarden in Europa38

Ieren zijn erg gelukkig, Turken voelen zich nauwelijks Europeaan, een grote meerderheid
in Europa gelooft nog altijd in God en Nederlanders behoren tot de modernste
wereldburgers. Dit is zomaar een greep uit de Atlas of European Values, die de
opvattingen en ideeën van Europeanen aanschouwelijk maakt in bijna tweehonderd
kaarten en grafieken.

Uit de atlas blijkt vooral dat Europeanen over het algemeen gelukkig zijn en nog steeds
gelovig. Driekwart noemt zich religieus. De familie is in alle landen nog steeds de
hoeksteen van de samenleving. Kinderen moeten vooral verantwoordelijkheid, goede
manieren en respect worden bijgebracht. Enige tegenstrijdigheid is er ook: hoewel de
meeste Europeanen vinden dat de vrouw dient bij te dragen aan het gezinsinkomen,
denkt een meerderheid dat kleine kinderen het beste thuis kunnen worden opgevoed.

38 (Halman, Krause, & Palings, 2006)

1 AA VS 2 247 © 2014 Arteveldehogeschool

Tegenstrijdigheid lijkt er ook te zijn op het gebied van landsbestuur: de democratie kan
weliswaar rekenen op een grote aanhang, maar tegelijkertijd vindt een meerderheid het
verstandig als het land bestuurd zou worden door experts.

Per hoofdstuk zijn dit de meest opvallende cijfers en conclusies:

- Europa: Europeanen voelen zich weinig Europees. Ze voelen zich nog eerder
wereldburger. Luxemburgers hebben het meest met Europa: een derde voelt zich
in eerste of tweede instantie Europeaan. N Rusland geldt dit voor nog geen 2,5%
van de bevolking.

- Familie: 90% van de Letten vindt dat kinderen noodzakelijk zijn voor een zinvol
leven, slechts 8% van de Nederlanders is het hier mee eens. Circa 70% van de
Europeanen verwacht onvoorwaardelijke loyaliteit van kinderen ten opzichte van
ouders. Een even groot percentage vindt dat ouders hun uiterste best moeten
doen voor hun kinderen, ook als dat ten koste gaat van hun eigen welzijn.

- Werk: Nederland scoort samen met Ijsland het laagst op arbeidsmoraal. Voor
Europeanen is een goed salaris het belangrijkste aspect van een baan. Denen
hechten het minste belang aan werk, maar zijn erg tevreden met hun baan.
Boeren in Oost-Europa en Turkije zijn de enigen die echt ontevreden zijn met hun
werk.

- Religie: Meer dan 60% van de Nederlanders noemt zichzelf religieus. Het belang
van God scoort een 3,6 in Tsjechië, een 4,9 in Nederland, maar een 9,2 op Malta.
Driekwart van de Kroatiërs gelooft in engelen; een derde van de Turken in
reïncarnatie. In Rusland en Zweden bezoekt minder dan 10% maandelijks een
kerkdienst

- Politiek: Spanje is het meest links georiënteerde land in Europa. Tsjechië is het
meest rechts. In Duitsland is de minste aanhang voor inkomensnivellering.
Jongeren in Zuid-Europa leggen de meeste nadruk op individuele vrijheid en
persoonlijke ontwikkeling. In Luxemburg ziet 45% een sterke leider die regeert
zonder parlement en verkiezingen wel zitten; in Nederland is dit percentage 27%.

- Maatschappij: Een one-night stand is alleen acceptabel voor jongeren in Noord-
Europa. Over homoseksualiteit wordt zeer verschillend gedacht in Europa. Maar
10% van de Portugezen denkt dat de meeste mensen te vertrouwen zijn. Als enige
land in Europa schrijft Nederland armoede vooral toe aan toevallige tegenspoed.
Drugsverslaafden zijn Europa-wijd de minst geliefde buren.

- Geluk: Een partner en geld brengen geluk, kinderen nauwelijks. De Ieren zijn het
gelukkigste volk in Europa: 47,7% is erg gelukkig. Protestanten zijn meer tevreden
dan katholieken, orthodox-christenen of islamieten.

1 AA VS 2 248 © 2014 Arteveldehogeschool

9.2 Regionale ongelijkheden in de Europese Unie
9.2.1
Inleiding: verschillen ondanks de eenheid39
Het lijdt geen twijfel dat de uitbreiding van de Europese Unie vanaf 2004 naar het Oosten
zowel een sociale als een culturele verrijking betekent. Door de uitbreiding worden echter
ook de ontwikkelingsverschillen en de regionale ongelijkheden versterkt.

Figuur 142: Regionale ongelijkheden in de Europese Unie

In Europa kunnen er drie types van ongelijkheden vastgesteld worden: de tegenstelling
Noord-Zuid, de tegenstelling Oost-West en de tegenstelling centrum-periferie. De
centrum-periferie tegenstelling overlapt hierbij vaak de Noord-Zuid en de Oost-West
tegenstelling. Dit uit zich ook binnen de Europese Unie: de noordelijke periferie (de
dunbevolkte gebieden van Scandinavië), de Atlantische periferie (Noord-Schotland,
Noord-Ierland en Ierland) de zuidelijke periferie (Portugal, Spanje, Zuid-Italië en
Griekenland) en de oostelijke periferie (de meest nieuwe lidstaten) omgeven immers
samen ‘Kern’-Europa.

De ongelijkheden, die op verschillende manieren tot uiting komen, zijn omwille van de
talrijke oorzaken moeilijk weg te werken. Volgens Europese verdragen moet de Europese
Unie zich echter bijzonder inspannen om ‘de verschillen in ontwikkeling van de regio’s en
de achterstand van de sterkst benadeelde gebieden, met inbegrip van de
plattelandsgebieden, te verkleinen’.

9.2.2 Waarnemen en analyseren van de ongelijkheden

Bij de waarneming en de analyse van de ongelijkheden in de Europese Unie zijn twee
vragen belangrijk: ‘Op welk ruimtelijk niveau vergelijkt men de regio’s?’ en ‘Met behulp
van welke indicatoren kunnen de mogelijke ruimtelijke ongelijkheden gemeten worden?’.

 Ruimtelijk vergelijkingsniveau

Als ruimtelijke referentie-eenheid om de regio’s te vergelijken wordt de NUTS-
systematiek gebruikt (Nomenclature des Unités Territoriales Statistiques). Deze
systematiek werd door de statistische dienst van de Europese Unie (Eurostat) opgesteld
om een uniform en samenhangend schema van de gebiedsindeling te scheppen. De NUTS-
systemaiek verdeelt de lidstaten in regio’s, rekening houdend met hun administratieve

39 (Katsaros & Schmengler, 2004)

1 AA VS 2 249 © 2014 Arteveldehogeschool

indeling. De systematiek deelt de EU-landen in gebieden in van het niveau NUTS 1 (bv. de
Belgische gewesten), gebieden van het niveau NUTS 2 (bv. de Belgische provincies) en
kleinere gebieden van het niveau NUTS 3 (bv. de Belgische arrondissementen). De tien
EU-lidstaten die in 2004 toetraden omvatten 41 statistische regio’s van het niveau NUTS
2, Roemenië en Bulgarije, die in 2007 toetraden, tellen er samen 14. Men neemt de
gebieden van NUTS 2 als basis voor de statistische verwerking. Het nadeel van de NUTS-
systematiek is dat de indeling in regio’s variaties vertoont in grootte, bevolkingsdichtheid
en sociale structuur, en daarom geen directe vergelijking toelaat.

 Bruto Binnenlands Product als indicator

De vaakst gebruikte indicator om de ontwikkelingsgraad te bepalen en de ongelijkheden
tot uiting te laten komen, is het Bruto Binnenlands Product (BBP), die de economische
productie van een regio meet.

De vraag stelt zich echter of het BBP volstaat om de ontwikkelingsgraad van een regio
juist weer te geven. Het inkomen per hoofd zegt nu eenmaal niet waarvoor de inkomens
gebruikt worden, bv. voor ziekenhuizenbouw, autosnelwegen of sigarettenmachines. Nog
een ander gebrek is dat de gemiddelde waarde van het BBP per hoofd helemaal geen
rekening houdt met hoe de inkomens binnen de maatschappij verdeeld zijn. Er is hierin
wel een vooruitgang, want Eurostat meet het BBP intussen in koopkrachtmaten, niet
alleen om rekening te houden met de verschillen in wisselkoers, maar ook met de
prijsniveaus van de landen. Maar de kritiek dat het BBP een louter monetaire maat is en
de sociale en ecologische aspecten buiten beschouwing laat, kan daardoor niet uit de
wereld geholpen worden.

Daarom moeten er ook andere indicatoren geraadpleegd worden, die geen vervanging
zijn voor de betekenis van het BBP maar er een noodzakelijke aanvulling voor zijn.
Hiervoor komen de dichtheid van artsen en de werkloosheidsgraad in aanmerking, maar
eventueel ook de internettoegang, om de informatiemogelijkheden en de kans op vrije
meningsuiting te meten, of de loonsverschillen tussen mannen en vrouwen, om de
werkelijke toepassing van de gelijkheid van kansen te onderzoeken. Verder kan het
aandeel van het gebruik van vernieuwbare energiebronnen informatie bieden over het
verbruik van natuurlijke rijkdommen in de toekomst en het ecologisch bewustzijn van de
samenleving. Tenslotte moeten indicatoren met betrekking tot de sociale samenhang het
solidair handelen, de sociale en de politieke participatie meten, want eigenlijk vormen zij
de basis voor het functioneringsvermogen van een samenleving.

Een reden voor het ruimere gebruik van andere indicatoren is de vraag naar
duurzaamheid in het politieke handelen, ook vanwege de Europese Unie. Toch blijft het
BBP op politiek EU-gebied nog steeds beslissend voor de ontwikkelingsgraad, want het
beoordeelt op basis daarvan of een regio recht heeft op steun. Het vormt het criterium
voor het vastleggen van de Doelstelling-1 regio’s van de EU-landen. Alle regio’s, waarvan
het BBP lager ligt dan 75% van het EU-gemiddelde en volgens deze indicator de grootste
ontwikkelingsachterstand vertonen, horen tot de Doelstelling-1 regio’s. Het criterium van
75%, dat beslist over de grootte van de financiële steun, treft veel tot nog toe gesteunde
regio’s, want de 75%-grens zakt door de zwakkere nieuwe lidstaten, zodat veel regio’s,

1 AA VS 2 250 © 2014 Arteveldehogeschool


Click to View FlipBook Version