The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.

PKN 1988 t/m 1993, jaargangen 11 t/m 15, searchable

Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Stichting PKN, 2019-03-25 18:15:13

PKN Jrg 11 t/m 15

PKN 1988 t/m 1993, jaargangen 11 t/m 15, searchable

van geoogste tabak, enz . Buiten het gebouw vóór de ingang is
een demonstratie-akkertje met tabaksplanten aangelegd, omringd
door een haag van pronkbonen als windkering, helemaal zoals 't
hoort . Een en ander wordt de gehele zomer vakkundig verzorgd
door oud-tabaksplanters. Dit a kkertje levert ook de bladeren,
die in de bedrijfsruimte te drogen hangen.
Ten slotte zijn aan de balie verschillende publikaties over de
tabaksteelt, tabakszaad en gedroogde bladeren, ansichtkaarten
enz. te koop.
Het Amerongs Historisch Museum is niet groot, maar in zijn
soort toch belangrijk, omdat het als enige in Nederland een
zeer duidelijk beeld geeft van een thans geheel verdwenen Ne-
derlands bedrijf.

Het museum is gevestigd aan de Burg. Jhr. v.d. Boschstraat 46.
De openingstijden zijn van 1 april tot 1 mei 's middags van
13- 17 uur. Van 1 mei tot 1 november dagelijks, behalve op
maandag, geopend van 10-17 uur, 's zaterdags en 's zondags van
13- 17 uur. 's Winters is het museum gesloten.

VRAAGBAAK

Al enige tijd heb ik een tweetal pijpfragmenten met het hiel-

merk de gekr. GN (zie afbeelding hieronder). De ketels zijn i-

dentiek, waarschijnlijk zelfs uit dezelfde mal afkomstig, met
geraderde bovenrand. Beide hebben een dubbelconische vorm en
de volgende afmetingen: 33,0 x 18,5 x 10,5 nnn, wat volgens de
Friederich-methode als datering 1620 aangeeft. Een van beide
heeft een steellengte van 143 nnn, met als steelversiering zes
Franse lelies in ruitvorm. De vondst is gedaan in een Delftse
beerput.
Over deze pijpen heb ik de volgende vragen: a . Is dit hielmerk
bekend, en zo ja van wie ziJn de initialen? b. Heeft de gra-
veur per abuis de letter N in spiegel-
beeld gezet, of heeft hij dit met opzet
gedaan?

Reacties gaarne sturen naar:

P. de Bruin

200

13 e JAARGANG NR. 49 JUNI, 1990

INHOUD 201

VONDSTMELDING 201

KWESTIES OVER DE TABAKSPIJPMERKEN VAN GEURT JACOB SCHILDT 202

DRIE HEDENDAAGSE PIJPENMAKERS UIT FRANKRIJK 210

ADVERTENTIE 21 1

DE PIJPENPOTTEN VAN GOUDA 212

ANTI-ROOKPALEN 217

PIJPEKOPPEN UIT AFVALLAGEN VAN WITTENBURG 218

PIJPENFABRICAGE IN ZEMMER 221

VONDSTMELDING

Tijdens reconstructiewerkzaamheden bij de Flevoweg in Enkhui-
zen in 1989 werden in een 17e eeuwse ~tortlaag o,a. drie on-
regelmatige brokken klei gevonden waarin afgebroken pijpeste-
len vastgebakken zaten, alsmede resten van groen glazuur.
Een tastbaar bewijs, dat in de 17e eeuw in Enkhuizen pijpen-
makers hier daadwerkelijk hun beroep uitoefenden en hun pijpen
soms van glazuur voorzagen.De pijpen werden met de steeluit-
einden rechtop, naast elkaar in de brokken klei gestoken,met

glazuur overgoten en
vervolgens gebakken.

J.den Das,Enkhuizen

Uit: Mededelingenblad
van de A.W.N. afdeling
Noord Holland Noord,
Se jaargang no.]

201

KWESTIES OVER DE TABAKSPIJPMERKEN VAN GEURT JACOB SCHILDT

door J. van der Meulen

Inleiding

Regelmatig verschijnen er berichten over gerechtelijke vervol-
gingen van bedrijven die zich schuldig maken aan het imiteren
van handelsmerken of misbruik willen maken van naambekendheid.
Ook in het verleden moest men zich tegen falsificatie bescher-
men. Het oprichten van een gilde maakte het mogelijk de zaken
plaatselijk te reg~len, maar op landelijk niveau bestond nau-
welijks wetgeving. Veel van de vervaardigde produkten werden
echter regionaal afgezet en de naambekendheid strekte zich
meestal niet buiten de invloedssfeer van het gilde uit.
Als een bedrijf exporteerde konden er wel problemen ontstaan.
Het handelsmerk genoot dan geen bescherming meer err kon onge-
straft nagemaakt worden met alle gevolgen van dien. De omzet
van de rechtmatige eigenaar liep terug en als de kwaliteit van
de imitatie erg slecht was, kon de gehele markt verloren gaan.
Pijpenmakers maakten zich ook regelmatig schuldig aan het na-
maken van merken. Vooral het voormalige Aarlanderveen (nu sa-
mengevoegd met Alphen) had hierdoor een bedenkelijke reputatie
verworven. Al vanaf het begin van het pijpenmaken in Alphen
werden Goudse merken gebruikt. De grootste imitator was Philip
Hoogenboom, die omstreeks 1735 moedwillig en grootschalig de
Goudse kwaliteitspijp nabootste (1). Het Goudse tabakspijpma-
kersgilde protesteerde fel tegen deze praktijken maar was
machteloos. In 1739 en 1740 kwam de overheid het gilde enigs-
zins tegemoet door de plaatselijke pijpenmakers het alleen~
recht te verlenen om het Goudse wapen op hun pijpen te plaat-
sen. Hierdoor was het mogelijk de herkomst van de pijp vast te
stellen. Het octrooi werd in 1791 met enige bepalingen uitge-
breid om te voorkomen, dat slimme pijpenmakers fantasiewapens
op hun produkten zetten die nauwelijks van het Goudse te on-
derscheiden zijn.
In de Franse tijd (1795-1813), met zijn liberale wetgeving,
afschaffing van gilden en standen, was het ondenkbaar om enige
vorm van bevoordeling voor een bepaalde groep op te eisen,

vooral als we hierbij de leuze vrijheid, gelijkheid, broeder-

schap betrekken.

Als de Fransen vertrokken zijn, verordonneerde de landelijke
overheid nieuwe regels voor de pijpenfabrieken en pijpenhan-
del. In het Staatsblad (no. 47) van 25 december 1818 (2) werd
het besluit gepubliceerd, dat alle merken geregistreerd moes-
ten worden. Tevens moest de pijpenmaker toestemming vragen aan

202

net plaatselijk bestuur, voordat hij een nieuw merk mocht gaan
gebruiken, en moest op de pijpen en het verpakkingsmateriaal
het wapen staan van de gemeente waar het bedrijf gevestigd
was. Ondanks deze voorzorgen ontstonden er nog meningsver-
schillen over het gebruik van merken (3), zoals blijkt uit on-
derstaande kwesties.

Geurt Jacob Schildt

In januari 1804 verhuist Geurt Jacob Schildt, die in 1801 te
Kampen was geboren, samen met zijn ouders Johannes Hendrik
Paulus Christiaan Schildt en Jannetje Dekker naar Alphen. Als
Geurt Jacob in 1828 huwt met Margje van Heusden, oefent hij al
twee jaar het ambacht van pijpenmaker uit. Hij woont dan op de
Lage zijde nr. 320 in het gedeelte, dat ressorteerde onder
Aarlanderveen. In 1831 treedt hij na het overlijden van zijn
eerste vrouw in het huwelijk met Ermpje Karnbouwer (I).
Geurt Jacob vervaardigt aanvankelijk drie pijptypen, waarop

hij verschillende merken zette (Afb. 1), respectievelijk halve
lange pijpen met het merk de gekroonde AS~ 'casjotten' met de
gekroonde 16 en kleine of 'spitshieltjes kriel' met de gekr.
twee klaverbladen (4a).

Afb. 1 Hielmerken die 3childt eerst gebruikte

Uit de stukken blijkt hij een hardwerkende, minvermogende am-
bachtsman te zijn van onbesproken gedrag. Hij werd evenwel ruw
uit zijn rustige burgermansbestaan gerukt door een onverkwik-
kelijke affaire.

Begeer versus Schildt

Op zekere dag in 1835 bestelt Willem Begeer, pijpenfabrikant

te Gouda, 2 gros pijpen met het merk de gekroonde B bij Geurt

Jacob Schildt. Aangezien hij dit merk niet in zijn assortiment
heeft, worden pijpen met een ander merk opgezonden. De partij
wordt teruggestuurd met de mededeling, dat de pijpen beslist

voorzien moeten zijn van het merk de gekroonde B. Als hij aan

dit verzoek kan voldoen, zal dit 'grote gevolgen' voor hem
hebben. Geurt denkt hieruit te mogen opmaken, dat hij in de
nabije toekomst meerdere orders kan verwachten. Van klei wordt

een stempel met het merk de gekroonde B gemaakt en gebakken.
Dit hielmerk (Afb. 2) is wonder boven wonder toevallig terug-

203

gevonden in de polder Kerk en

Zanen, ten zuiden van Alphen (5).

Begeer stuurt bericht, dat de '
pijpen en het merk goed ziJn en
verzoekt nog een mandje te zen-

den (4b).

Enige tijd later dient Willem

Begeer een klacht in bij de

rechtbank van Leiden wegens het

gebruik van merken zonder de

wettelijk vereiste goedkeuring ~
van het plaatselijk bestuur, zo- ~
als is voorgeschreven in het
Staatsblad van 1818 (2). Afb. 2 Hielmerksterrrpel van
De rechter van instructie komt klei (4,2 cm)

tot de conclusie, dat Schildt

inderdaad ten onrechte het merk heeft gebruikt en het ver-

plichte gemeentewapen niet op zijn pijpen heeft gezet.

Ondanks deze overtredingen is het vonnis betrekkelijk mild:

hij krijgt een boete van 10 francs (ca. !4,60) (4b). Dat het

niet op een gevangenisstraf is uitgelopen, heeft te maken met

de vermeende onwetendheid van Schildt betreffende het Konink-

lijk Besluit van 1818 en de wijze waarop Begeer hem in de val

heeft gelokt. Ook de bemoeienis van burgemeester A. Jongkindt

Coninck van Aarlanderveen zal ongetwijfeld meegewerkt hebben

aan deze gunstige afloop.

Door deze ervaring wijzer geworden vraagt Geurt Jacob Schildt

op 13 oktober 1835 goedkeuring aan voor zijn

merken (6). Hij blijkt dan buiten de eerder ge-

noemde pijptypen ook 'breedhieltjes kriel' met

als merken de gekroonde Ben de gekroonde twee

klaverbladen, 'hamers' en 'koetsiertjes' met

het merk het scheepje te produceren (Afb. 3)

Willem Begeer, die zelf ook het merk B gebruikt, is ontevreden

met de afloop van de zaak. Hij laat ongeveer een jaar later de
knecht van ·een Goudse schipper voor 10 centen pijpen kopen bij

Schildt met het merk de gekroonde B. Als deze worden afgele-

verd, spant Begeer op 29 juli 1836 opnieuw een geding aan. De
rechter meent evenwel, dat er geen gronden aanwezig zijn om
Schildt te veroordelen, omdat deze inmiddels goedkeuring heeft
verkregen voor zijn merken en het wapen van Aarlanderveen op

de zijkant van de hiel plaatst (Afb. 4) (7).

Nu deze weg is doodgelopen, wendt Begeer zich tot de Commissa-

rissen van de Pijpenhandel en Pijpenfabrieken te Gouda.

204

Zij attenderen de gouverneur van Zuid-Holland op

het oneigenlijk gebruik van het merk de gekroon-

de B (8). De briefwisseling resulteert in een

publikatie in het Provinciaal Blad (no. 49) op

6 juni 1837, waarin de bepalingen van het Ko-

ninklijk Besluit van 25 december 1818 herhaald

worden.

De burgemeester van Aarlanderveen wordt er door

Afb. 4 de gouverneur op gewezen, dat hij ten onrechte

het gebruik van het merk de gekroonde Baan G.J.

Schildt heeft toegestaan, en vraagt hem zijn toestemming in te

trekken. (9a).

Lange tijd blijft het rustig, totdat Geurt Jacob Schildt op 12

juli 1847 van de gemeentelijke autoriteiten toestemming krijgt

(4c) om het merk de ster (het wapen van Alphen) en de bekende

Goudse merken de gekroonde WS~ de melk.meid en de gekroonde L

te gebruiken (Afb. 5/.

Afb. 5

Commissarissen van de Pijpenhandel en Pijpenfabrieken
versus Schildt

De reactie op het verlenen van vergunning tot het zetten van
bovengenoemde merken laat niet lang op zich wachten. Jan en
Gerrit Prince en P. van der Want Gz., pijpenmakers te Gouda
die de merken in eigendom hebben, dienen bij de officier van
Justitie te Leiden een klacht in. Deze meent, dat er geen ter-
men voor vervolging bestaan, omdat Schildt zich aan de regels
heeft gehouden (9b).
De eisers zijn teleurgesteld in de beslissing van de officier
en zoeken hun heil vervolgens bij de gouverneur van Zuid-Hol-
land. Deze schrijft een brief aan het gemeentebestuur met het
verzoek om opheldering over het verlenen van een vergunning
voor merken die reeds in gebruik zijn (9c). De burgemeester
antwoordt, dat men volgens de letter der wet alleen binnen de-
zelfde plaats de merken van elkaar moet laten verschillen en
dat het gemeentewapen op de pijpen moet staan (4d). In eerste
instantie lijkt de gouverneur in de situatie te berusten, maar
de Conn:nissarissen van de Pijpenhandel en de Pijpenfabrieken
drijven de zaak op de spits. Vervolgens wordt een proces aan-
gespannen voor het Provinciaal Gerechtshof te Rotterdam tegen

205

Afb . 6 WEeinllegmedIeIelte van het Gouds e ver zoekschrift aan kon~·ng

206

Willem Frederik van Es sen , koopman in piJpen en pijpaarde, die

pijpen met het merk de melkmeid van Geurt Jacob Schildt had

afgenomen en deze in kisten had verpakt met een wapen, dat
'zweemde' naar het Goudse . De Connnissarissen lijken een over-
winning te behalen, maar in hoger beroep wordt Van Essen vrij -
gesproken (lOa).Hierna worden stappen ondernomen bij de gou-
verneur van Zuid- Holland en de minister van Binnenlandse Zaken
om het merkenrecht voor Gouda veilig te stellen.
Als alle pogingen zonder gevolg blijven, richten de Connnissa-
rissen zich in wanhoop tot koning Willem II (lOb). Uit dit
schrijven blijkt duidelijk, dat hun geduld op is en worden be-

dreigingen geuit: " .•. de Requestranten.•. tot hun diep leedwe-
zengedrongen zi j n te ver klaren dat, bij niet handhaving hunner
eigendomsregten, na verloop van veert ien dagen hunne Fabrijken
zullen moeten gesloten wor den en alsdan duizende wer klieden
binnen de ze stad van arbeid en brood zullen verstoken zijn, en
de onder geteekenden zelven voor alt oos i n hunne middelen van
bestaan zul l en gekr enkt zijn ." (Afb. 6)

Deze brief, ondertekend door 61 pijpenmakersbazen uit Gouda,
miste zijn uitwerking niet. De. gouverneur wordt verzocht de
kwestie aan Gedeputeerde Staten voor te leggen. Deze besluiten
dat het niet verboden i s , dat fabrikanten uit verschillende
gemeenten hetzelfde merk op hun pijpen zetten. Men is wel ver-
plicht het wapen van de plaats of stad waar de fabriek geves-
tigd is op de merkpapieren, kisten, vaten en manden aan te

brengen ( 1Oc) .
Deze uitspraak is in overeens tennning met het verweer van bur-
gemeester A. Jongkindt Coninck ter rechtvaardiging van het
verlenen van een vergunning aan Schildt.
Van deze officiële uitspraak wil de Goudse pijpenmaker eu han-
delaar F.S. Sparnaaij misbruik maken door in diver s e randge-
meenten, bijv. Aarlanderveen, Waddinxveen en Broek, concessies
aan te vragen voor bekende merken (lla). De aanhoudende ver-
zoeken uit Gouda om bescherming, en de po gingen van anderen om
gebruik makend van de mazen der wet oneigenlijk voordeel te
behalen, vormen de aanleiding voor de gouverneur om aan de mi-
nister een algemene maatregel van bestuur te vragen ( l lb).
Ter voorbereiding van de wetgeving wordt een rondschrijven ge-
zonden aan de gouverneurs van de provinciën met het verzoek
opgave te doen over de kleipijpenfabricage en de gebruikte

merken (9d).
Uit de gegevens over Aarlanderveen blijkt, dat in de pijpenma-
kerij van Schildt 2 mannen werken . (dit waren Geurt Jacob en
waarschijnl i jk Dirk Blok), 1 v r ouw (de vrouw van Geurt) en 1
kind, mogelijk Paulus Schildt die later het bedrijfje van ziJn

207

vader overneemt (12).
In het Staatsblad en het Provinciaal Blad van Zuid-Holland
(no. 27 d.d. 4 maart 1850) worden vervolgens de bepalingen op
'het stuk der merken' gepubliceerd.
Om problemen in de toekomst te voorkomen is aan het Koninklijk
Besluit van 1818 de bepaling toegevoegd, dat een gemeente,
voordat zij toestermning geeft tot het gebruik van een merk,
deze eerst moet laten toetsen aan de 'algemene legger' (lande-
lijk merkenregister). Nadat gebleken is dat het aangevraagde
merk nog niet gezet wordt, mag vergunning worden verleend.
Met deze troef in handen dwingt de gouverneur de burgemeester
van Aarlanderveen de verleende toestemming aan Schildt in te
trekken (9e).
Geurt Jacob wordt van de beslissing op de hoogte gebracht en
moet binnen acht dagen zijn merken op de secretarie inleveren.
Mocht hij een van de merken willen blijven gebruiken, dan moet
hiertoe een verzoek bij de gouverneur worden ingediend (4e).
Het is niet bekend of Schildt opnieuw een aanvraag heeft inge-
zonden. Mogelijk was hij reeds ziek, want op 13 augustus 1850
sterft hij op 48-jarige leeftijd.

(De schrijver is veel dank verschuldigd aan de heer J. van
Zwieten~ die door zijn speurwerk in het gemeentearchief van
Alphen aan de basis van dit artikel heeft gestaan)

BRONNEN

1 J. van der Meulen, De 'Gouwenaars' van Alphen aan den Rijn.
Een onderzoek naar tabakspijperunakers en hun produkten.
Repro-Holland bv, Alphen aan den Rijn, 1986

2 J. van der Meulen, Pijpenmakers en hun merken in de eerste
helft van de 19e eeuw. PKN VIII,30, p. 34- 47, 1985

3 F.F. Kompier, Pijpenfabricage in Venlo. PKN IV,16, p. 92,
1982

4a-e Gemeente archief (G.A.) Alphen. Correspondentieregister
van Aarlanderveen. a Il september 1835, b 26 augustus 1837,
c 18 augustus 1847, d 2 februari 1848, e 2 april 1850

5 J. van der Meulen, Recente vondsten uit Alphen aan den Rijn
PKN IX,36, p. 93-94, 1987

6 Algemeen Rijks Archief (A.R.A.) Den haag. Ingekomen stukken
voor de Gouverneur. arch. 3.02.20 inv.nr. 2226, nr. 227,
26 augustus 1837 met bijlage 13 oktober 1835

7 G. A. Leiden. Rechtbank voor Ie aanleg nr. 15, 29 juli 1836
8 A.R.A. Den Haag. Ingekomen stukken voor de Gouverneur.

arch. 3.02.20 inv.nr. 2220, 16 maart 1837
9a-e G. A. Alphen. Ingekomen stukken Aarlanderveen. a 12 sep7

208

tember 1837, b 16 augustus 1847, c 24 januari 1848, d 22
oktober 1849, e 30 maart 1850
lOa-c A.R.A. Den Haag. Binnenlandse Zaken 1817-1877 connn. Nij-
verheid inv. 20423, nr.729, a 4 april 1848, b 7 april 1848,
c 6 juli 1848
lla-b A.R.A. Den Haag. Binnenlandse Zaken 1817-1877 connn. Nij-
verheid inv. 20423, nr.742, a 6 juli 1849, b 25 juli 1849
12 A.R.A. Den Haag. Binnenlandse Zaken 1817-1877 comm. Nijver-
heid inv.20423, nr.747, 26 januari 1850

NIEUWE LITERATUUR

Davey, P., Clay pipes frorn recent excavations in Buenos Aires.
Verschenen in: Arqueologîa Urbana Publicación no.5, 1989. Deze
publikatie is te verkrijgen via: Daniel Schavelzon,Facultad de
Arquitectura y Urbanismo, Universidad de Buenos Aires, 1428
Buenos Aires, Argentinië.

Atkin, S., Bibliography of clay pipe studies. I: Topographic-
al: British Isles. 1989 Het eerste deel van een beknopte bi-
bliografie over onderzoek betreffende de kleipijp. Dit (63p.,
A4) deel kost E4.50 + E0.78. Te bestellen bij: Susanne Atkin,
57 Oak Way, Huntley, Gloucester GL19 3SD, Engeland.

Schroeter, W., Der heilige Rauch - Pfeifen und Pfeifenkulte
der Nordamerikanischen Indianer. 1989 Dit boek bevat 180 p. ,·,o-
ver pijpen, ceremonies, calumet, catlinite en rookgewoonten
van de indianen, geïllustreerd met 54 afb. Prijs DM 54, incl.
porto. Te bestellen bij: D. KÜgler, Postfach 1332, Rebbelstieg
37, D-2270 Wyk auf FÖhr, Duitsland.

Armero, C., Antique pipes (A journey around the world). 1989
Dit geheel geïllustreerde boek heeft een geografische opzet
van pijpen uit Amerika, Azië, Afrika en Europa uit de collec-
tie van de auteur. Tevens is hierin een lijst opgenomen met
periodieken, pijpenmusea, clubs en antiekhandelaren.
Prijs $47.50 Te bestellen bij: B. Rapaport, 11505 Turnbridge
Lane, Reston, Virginia 22094, USA.

Clergeot., Charles Harnisch. Artisan pipier 1845-1895. 1985
Het Musée du Tabac in Bergerac, Frankrijk, heeft deze 50 pag.
dikke monografie van deze meerschuim- en bruyere-pijpenmaker
uitgegeven.
Prijs $7.50 Te bestellen bij: B. Rapaport, 11505 Turnbridge
Lane, Reston, Virginia 22094, USA.

209

DRIE HEDENDAAGSE PIJPENMAKERS UIT FRANKRIJK

door Ruud Stam

In het zuiden van Frankrijk, in een door Nederlanders geliefde
vakantieomgeving (Vaucluse, Provence), werken thans drie pij-
penmakers. In deze streek zijn al eeuwen pijpen gemaakt. We
hoeven alleen maar te denken aan Saint-Quentin-La-Poterie,waar
hele pijpenmakersgeslachten geleefd hebben, met misschien als
bekendste pijpenmaker Job Clerc. In dit deel van Frankrijk
heeft altijd veel aardewerkfabricage plaatsgevonden. Het is
dan ook niet verwonderlijk, dat juist daar als een extra loot
aan de boom de pijpenindustrie floreerde en thans, al is het
dan ook op een geheel andere wijze, weer plaatsvindt.
Van de pijpenmakers die daar nu werken, heb ik er in mijn va-
kantie in 1988 twee ontdekt. Uit dontact met de heer Baauw van
Zuylen bleek mij, dat er nog een pijpenmaker actief is in Sau-
ve.
Het plaatsje Moustiers-Ste-Marie in de Provence is een bekend
oord, waar winkel aan winkel (vaak heel erg mooi) faience ver-
kocht wordt, dat ter plaatse gemaakt is. Voor de decoratie
wordt teruggegrepen op oude stijl-motieven. Een van deze be-

drijfjes, L'Ateiier des Fontaines> maakt naast een diversiteit

aan aardewerk ook faience pijpen. Het gaat daarbij om gietpij-
pen die geglazuurd worden. Onder het glazuur is een tekening
aangebracht in kleur (veelal groen met bruin of geheel in
blauw). Het glazuur is een loodglazuur dat opaque gemaakt is
met tinoxide. De scherf is licht getint en het glazuur is
meestal dekkend.

Dicht bij Moustiers, in Puimoisson, werkt sIDnds 1974 Jean-Mi-
chel Coquet. Zijn produkten zijn analoog aan de hiervoor be-

sproken pijpen, alleen is hi~r de kwaliteit duidelijk beter.
Grappig in dit verband is, dat toen ik in mijn onschuld in
Moustiers informeerde of daar ook pijpen uit Puimoisson ver-
kocht werden, men mij te verstaan gaf, dat van zulke knoeiers
uit een achteraf dorp niets verkocht werd. Toen ik later in
Puimoisson kwam, bleek het tegendeel het geval te zijn. Co·quet
legt zich voornamelijk t~e op allerlei attributen voor rokers,
zoals pijpenstandaards, tabakspotten en asbakken. Er worden
enkel- en dubbelwandige gietpijpen gemaakt. Sonnnige pijpen
vertonen een reliëf (bijv. een haan). Ter plaatse is daar het
glazuur wat dunner aangebracht, zodat de voorstelling niet al-
leen door het reliëf maar ook door het doorschijnen door het
glazuur van de zachtrose klei tevoorschijn komt.
Coquet gebruikt soms als merk op de steel een kop van een
pijprokende man in zilver. In Puimoisson worden de pijpen in

210

gipsen mallen gegoten, terwijl ca. 70 km daarvandaan in Verne-
ques de beschildering wordt aangebracht.

In Sauve worden door Gérard Prugnoud witte pijpen van bisquit

gemaakt in een zeer eigentijdse vormgeving. De kwaliteit is
zeer hoog. Vormgeving en het matwitte gladde oppervlak geven
het produkt een chic karakter.

Op de foto hierboven zijn witte pijpen van Prugnoud (bok,k'lauw

en g'lad) en faience pijpen van Coquette zien. In het echt

zijn deze pijpen te bewonderen en te koop bij de heer Baauw

van Zuy'len~ Korte Dijk ?1~ V'laardingen~ die ook de foto ter

beschikking heeft geste'ld. Waarvoor mijn dank.
l zie ~C'>kAJ \ 'l, T~ 1 p. B\1)
ADVERTENTIE

Te koop of te ruil aangeboden:

grote collectie reservistenpijpen en -koppen.
Alles in één koop of per stuk.
Prijzen variëren van !225,- tot 1975,-.
Voor telefonische inlichtingen 035-233897

Ron de Haan

211

DE PIJPENPOTTEN VAN GOUDA

door J. van der Meulen

Inleiding

Het eerste bericht over pijpenpotten komt in het Goudse ar-
chief voor op 1 september 1637, als Melsert Maertensz. het al-

leenrecht verwerft om voor de tijd van zeven jaar "tabackpij-
penpotten" te vervaardigen (1,2). Melsert vermeldt in zijn

aanvraag, dat op vier plaatsen buiten Gouda ook potten gemaakt
worden. Waarschijnlijk wordt hier verwezen naar de plaatsen
Amsterdam, Leiden, Rotterdam, Gorinchem of Delft. In deze s te-
den waren toen reeds meerdere pijpenmakers gevestigd.
Om eventuele concurrentie in de kiem te smoren verzoekt hij de
stedelijke overheid om een boete van zes gulden te stellen
voor ieder die onrechtmatig pijpenpotten produceert (3). Tot
12 juli 1650 behoudt Melsert Maertensz. het monopolie. Dan
blijkt hij te zijn overleden en zijn weduwe vraagt, of ·het ·oc-
trooi voor het maken van pijpenpotten dan op hun zoon Baerent
Melsertsz. mag overgaan (1,4).
In 1676 beklagen de pijpenmakers zich bij het vroedschap we-
gens de grote onderlinge variatie van de potten (16). Dit le-
vert problemen op bf.j het afdekken van de potten door het ont-

breken van passende kappen (deksels). Zij doen het voorstel om

voortaan de potten, waarvan de maten vastgesteld zijn, door
een viertal pottenbakkers :te laten maken (5). Het verzoek
wordt gehonoreerd en gedurende twaalf jaar mogen Jan Scharen-
burg, Claes Claesz. Smient, Pieter Calff en Geertgen Dircx, de
vrouw van Jan Block, pijpenpotten leveren. Zij zijn wel ver-
plicht om aan de volgende bepalingen te voldoen:

- De potten moeten van "goede witte aerde" gemaakt worden en

even groot zi jn als het exemplaar, dat in het stadhuis be-
waard wordt. (Helaas is het niet gelukt de afmetingen van
deze standaardpot te achterhalen.)
- Als men twee of meerdere potten heeft besteld, moet men ac-
cepteren, dat de ene wat groter en de andere wat kleiner kan
zijn dan de standaardpot.
- De potten moeten eerder wat groter dan kleiner zijn.
- Van de verkoop van iedere pijpenpot moet zes gulden worden
afgedragen voor de armen. De pottenbakker ontvangt als loon

8 stuivers. Over de prijs van "vrakke" (beschadigd, met ge-

breken) potten moeten beide partijen overeensterrnning zien te
bereiken.

Niet geautoriseerde po.ttenbakkers die pijpenpotten maken, wor-
den zwaar gestraft; de eerste overtreding wordt beboet met 25

212

gulden, de tweede keer kost dit 50 gulden. De helft van het
geld is bestemd voor de armen en de andere helft voor de tip-
gever. Als men voor de derde keer betrapt wordt, mag men een
half jaar zijn beroep niet meer uitoefenen.
Een jaar later krijgen Jan en Jacob Maerschalck (vader en
zoon) op request van het gilde ook toesterrrrning om ''witte pot-

ten" te maken (17). Door sterfte van een van de eerder ge-

noemde pottenbakkers of als uitbreiding wordt in 1685 aan Pie-
ter Schaap toegestaan om pijpenpotten te maken (18).
Na afloop van het 12-jarig privilege in 1688 wordt het maken
van pijpenpotten vrijgegeven. De bovenstaande bepalingen blij-
ven evenwel gelden. Als toevoeging is opgenomen, dat de pij-
penpot maximaal een duim (26 mm) mag afwijken van de stan-

daard (6). In 1694 wordt de marge verruimd tot I! duim. Uit-

drukkelijk wordt vermeld, dat de pot slechts een fractie klei-
ner mag zijn (7). Ondanks de verruiming van de standaardmaat
ontduiken enkele pottenbakkers de bepalingen en moeten door de
knaap van het pottenbakkersgilde gewezen worden op de wette-
lijk voorgeschreven afmetingen (7).
Om concurrentie buiten Gouda zoveel mogelijk tegen te gaan
wordt in 1750 een verbod uitgevaardigd tegen het uitvoeren van

pijpenmakersgereedschap, zoals vormen, "Zeedige pijppotten",

stolpen of kappen en trompetten (centrale haspel). Zelfs de

vulling tussen de pijpen, de schroóbeles of "gruijs" valt on-

der deze bepaling (13). Alleen Gorinchem en Schoonhoven worden
enige tijd later ontheven van het uitvoerverbod (14). De reden
moet gezocht worden in het feit, dat in beide steden hoofdza-
kelijk grove pijpen gemaakt worden, waardoor zij geen mededin-
gers zijn ten opzichte van het Goudse kwaliteitsprodukt.
De Maatschappij der pijpenmakers, opgericht in 1760, nemen
twee voormalige pottenbakkers in dienst om potten en kappen te
maken en de ovens te stoken. Dit is echter geen succes, want
zij vonden het belangrijker om de stand van het bier in hun
glas in de gaten te houden dan zich te bekonnneren om de gang
van zaken bij de oven. Al snel worden zij wegens hun slechte
gedrag ontslagen.
De pijpenmakers verzoeken in 1764 (12) om zelf potten en kap~
pen te mogen maken. Immers deze voorwerpen behoren tot de
meest noodzakelijke geree-dschappen en zij willen niet van der-

den afhankelijk zijn. Bovendien bestaat er onvrede over de

prijzen en leverantie van de kappen. Zij beweren, dat de wer-
kelijke kosten voor de kappen slechts 6 duiten (8 duiten= 1
stuiver) (11) bedragen. Zij moeten echter voor de grote kappen
2½ stuiver en voor de kleine kappen 2 stuivers betalen. De
pijpenmakers stellen voor de prijs van de kleine kappen vast

213

te stellen op 1 stuiver en 4 duiten (12, 15) De pijpenmakers
dreigen de pottenbakkers met harde maatregelen, als de voorge-
stelde prijs niet geaccepteerd wordt. De pottenbakkers weige-
ren om nog kappen te leveren, zolang de prijs niet vaststaat.
Bovendien vragen wij zich af, waarom de Maatschappij geen
nieuwe pottenbakker aanstelt die kappen gaat maken, als het
prijsverschil zo groot is als de pijpenmakers beweren. De be-
schuldiging dat zij reeds langere tijd niet zouden leveren,
wordt weerlegd met de opmerking, dat zij recent nog 78 kappen
hebben afgeleverd en dat er nog een aantal klaar ligt om opge-
haald te worden. Het verzoek van de pijpenmakers om zelf pot-
ten en kappen te maken wordt door de stedelijke overheid afge-
wezen. Uit de akte blijkt tevens, dat de potten en kappen op
een draaischijf gemaakt worden. Met .de hand gevormde kappen
uit de 18e eeuw zijn tot nu toe nooit opgegraven in Gouda(l5j,.,
De afmetingen van de kappen hebben zeer waarschijnlijk geen
betrekking op de diameter maar op de hoogte van de kap, want
uit afspraken tussen het pottenbakkers- en het pijpenmakers-
gilde, in 1764 en verlengd in 1787, blijkt het bakloon alleen
afhankelijk te zijn van de prijs van _de getande turf. Is de
prijs van de turf 2 tot 2! stuiver per ton, dan is het bakloon
6 stuivers; bij een kostprijs van 2½ tot 3 stuivers bedraagt
het bakloon 6! stuiver, enz. Over de grootte van de potten
wordt in deze akte niet gesproken, waardoor we mogen aannemen,
dat deze uniform is.

Uit een geschil tussen de pot-
tenbakker en pijpenmakers in
Schoonhoven blijkt, dat men daar
7 stuivers per pot betaalde, 4

duiten meer dan de "zetting" 1.n

Gouda. Dit wordt veroorzaakt
door de langere aanvoerroute van
de turf. De pijpenmakers beweren
ook, dat in Gorinchem het bak-
loon slechts 6 stuivers bedraagt
waarbij zij volgens de potten-
bakker opzettelijk niet vermel-
den, dat de pijpenpot een gros
pijpen minder bevatte, wat pre-
cies het prijsverschil van 4
duiten verklaart (23).
Ondanks a lle afspraken die in
Gouda gemaakt zijn, proberen zo-
wel de pottenbakker als de pij-
penmaker de onkosten zoveel mo-

214

tal jaren de inhoud

De pottenbakkers beweren, dat het effect van het beter vullen
met schrobbeles, de aangeöoete opzetrand en het grotere aantal
pijpen is, dat in 1683 twee pijpenpotten minder wegen dan één
huidige pot, waardoor deze minder hanteerbaar wordt.
Het toenemende gewicht
van de potten is reeds in
1760 aanleiding voor Huy-
bert Maarschalk om het
bakken van twee potten
van de pijpenmaker Dirk
Steenbergh te weigeren,
omdat deze potten 120
pond wegen (19). De pot-
tenbakker was echter
verplicht alle aangeboden
potten te bakken, maar
Huybert blijft weigeren.
Dit komt hem te staan op

215

een boete van 2 dukaten (ca. 7 gulden en 16 stuivers). Als re-
actie op dit voorval werd in Gouda besloten een connnissie in
het leven te roepen, bestaande uit de twee pottenbakkers Mag-
nus Pluym en Francois Gibbon en de twee pijpenmakers Jacob
Claris en Frans Verzijl, die moeten toezien op het gewicht van
de potten (10).
De levensduur van de potten is gering. Waarschijnlijk ging een
pot ten hoogste tien baksels mee en moest hij tussendoor al
een aantal keren gerepareerd worden. De kappen konden waar-
schijnlijk langer in gebruik blijven. Aangezien relatief wei-
nig restanten van dit gebruiksaardewerk bij opgravingen te
voorschijn komen, is het mogelijk, dat restanten vermal en wer-
den en hergebruikt. Ook bij de verkopen van gereedschappen
door het pijpenpand (21) komen geen potten of kappen voor, wel
trompetten, glaasstenen en soms ook draagstokken (voor de pij-
penpotten).
Op 1 augustua 1831 wordt afhankelijk van het pijptype een gro-
tere diversiteit aangebracht in de afmetingen van de piJpen-
potten (22):
- voor piJpen met een lengte van 29 duim (ca. 75 cm) of daar-

boven moet de pot een hoogte hebben van 8 palmen, 3 duim en
twee strepen(= 32 Rijnlandse duim) hetgeen overeenkomt met
83,2 cm en een inwendige diameter van 36,4 cm. De pijpen mo-
gen tot 36,4 cm ,boven de rand uit steken. Voor deze potten
moet boven het gewone bakloon 20 cent extra betaald worden.
- voor cabaal-, maat- en kortere pijpen mogen de potten, met
de poten meegerekend, niet hoger zijn dan 75,4 cm. De inwen-
dige diameter is 31,2 cm. Hij mag gevuld worden tot 28,6 cm
boven de rand.
- voor halve lange of korte pijpen worden halve potten gemaakt
met een hoogte van 52 cm en een diameter van 26 cm. Deze mo-
gen echter niet boven de rand gevuld worden.
Overtreding van de vastgestelde maten komt te staan op een
boete van 10 gulden en het verbeuren van de pot.

Verantwoording iZZustraties: I. van der Want. Goudsche pijpen.
De Natuur~ 1906

BRONNEN

G.J. de Lange van Wijngaerden. Geschiedenis en beschrijving

der Stad van der Goude. 2e deel, 1817
2 A.G.= Streek Archiefdienst Hollands Midden te Gouda. Kamer-

boek inv.nr.98, 1637, fol. 71 vs
3 A.G. Kamerboek inv.nr.98, 1639, fol. 74 vs
4 A.G. Kamerboek inv.nr.100, 1650, fol. 94

216

5 A.G. Kamerboek inv.nr.106, 9 sept. 1676, fol .. 29 e.v.

6 A.G. Kamerboek inv.nr.108,12 aug. 1688, fol. 30

7 A.G. Kamerboek inv.nr.109,23 nov. 1694, fol. 51

8 A. Bruijn en P. van Hout. Een pijpenpot uit Gorinchem.

Westerheem 31e jrg., nr.3 en 5, p. 104-112 en 212-217, 1982

9 J. van der Meulen. Recente vondsten uit Alphen aan den Rijn

PKN IX, 36, p. 90-95, 1987

10 A.G. Requestboek R, inv.nr.211, 17 mei 1760, fol. 135 vs

11 Dr. H.E. van Gelder. De Nederlandse munten. Spectrum, 1972

12 A.G. Requestboek S, inv.nr.212,i7 juli 1764, fol. 167 e.v.

13 A.G. Publicatieboek inv.nr.318, 7 nov. 1750, fol. 190

14 A.G. Missivenboek inv.nr. 190, 8 juni 1751, fol. 81

A.G. Kamerboek inv.nr. 131,29 juni 1782, fol. 28

15 R. Stam, Op een pijpepot past een deksel. PKN XII, 46,

p. 126-143

16 A.G. Vroedschapsboek inv.nr.55,28 juli 1676, fol. 197 vs

17 A.G. Vroedschapsboek inv.nr.55,22 mrt. 1677, fol. 229

18 A.G. Kamerboek inv.nr . .108, 18 dec. 1685, fol. 39 vs

19 A.G. Kamerboek inv.nr.125,10 juni 1760, fol. 91

20 A.G. Requestboek inv.nr.218,18 mrt. 1786, fol. 147 e.v.

21 A.G. Pijpenmakersarchief (P.A.) "Memorieboek van alle piJ-

pengereedschappen welke in het pand gebracht worden ten

verkoop" inv.nr. 56, 1783-1809

22 A.G. P.A. Ingekomen stukken en minuten van uitgaande stuk-

ken. inv.nr. 32, 1825-1911

23 Gemeente Archief Schoonhoven Oud Archief inv.nr.134, 1777

ANTI-ROOKPALEN

Ingezonden door Joh.de Haan

Hoe moest het met de vreemdelingen, die onwetend met hun ro-

kertje het dorp binnenwandelden, Ook daar was wat op gevonden.
De palen om het roken te beletten staan langs de Gouwe, aan
het dorp en langs de Noordeindsche weg. Een gewaarschuwd man
telt voor twee. Ze zouden hun bekeuring niet ontlopen. Enige
voorzichtigheid kon er echter nog wel af. "Vreemdelingen die
toch roken betalen slechts 12 stuyvers". Dat bedrag verbeurde
ook de inboorling, die hun vuur gegeven had en niet gewaar-
schuwd. Wie zich afvroeg of hij dan nergens een pijpje in dit
dorp kon opsteken kreeg als antwoord: Thuis mag het altijd.

(uit: De kerkspuit van Waddinxveen door C.Neven)
Wie weet iets over deze anti-rookpalen? Reacties naar Joh.de
Haan,Dorpstraat 64,1452 PH Ilpendam.

217

PIJPEKOPPEN UIT AFVALLAGEN VAN WITTENBURG

door Jan van Oostveen

In aflevering PKN 12,47 schreef de heer Smiesing over ziJn
vondsten van Wittenburg. Deze vondsten betroffen echter een
vrij kort tijdsbestek, nl. 1725-1735. Hier wil ik graag een
breder tijdsbestek behandelen.

Locatie

Het terrein van miJn opgravingen (afb. 1) is gelegen tussen de

Kattenburgervaart (zie 4), de Grote Wittenburgerstraat (5), de
de Derde Wittenburgerdwarsstraat (6) en de Tweede Wittenbur-

gerdwarsstraat (7). Op dit terrein heb ik op drie plaatsen (1,

2,3) in oude afvallagen gegraven.

l?e-eeuws materiaai uit Zocatie 1

Uit deze afvallaag langs de Kattenburgervaart werden ca. 1000
pijpekoppen geborgen. Het grootste gedeelte · hiervan was onge-

merkt of droeg de stippenroos (77 ex.)

Tot de meest gevonden gemerkte pijpen behoorden de Amsterdamse

merken SM~ TW (monogram)~ RW (monogram) en WS.
Tot de geheel versierde pijpen behoorden 1 barokpijp en 1 Jo-

naspiJp.
Een ietwat bijzonder exemplaar is de overigens slecht afge~

werkte pijp (afb. 2) met behalve een kopradering ook een rade-

ring op de steel .

. . . . . . - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -.

\

_ _J[ ::J \
N

l

\\ \

\ \ \\ \ \ \ \\\ \

1

218

2
4

5

®

219

18e- eeuws materiaal uit locatie 2

Deze pl ek leverde behalve een kwispedoor en een zalfpotj e ook
180 pijpekoppen op, die gedateerd moeten worden tussen 1750 en
1780. Opmerkelijk is dat 153 van de 161 ovoïde pijpekoppen een

hielmerk dragen. De meest voorkomende merken zijn de gekr. 83
(4 1 ex. ), de gekr. ?5 ( 16 ex.) en de gekr. E (5 ex.)

Een niet alledaagse vondst vormt de pijpekop met een koperen

vonkenvanger (afb. 3). Aan het eind van het kettinkje z i t een

oog, dàt over de steel werd geschoven.

Een Engels aandoende pijp is die met als ket elmerk de gekr. 59
waarvan ik er twee heb gevonden (afb. 4).

Van de hier gevonden pijpekoppen hadden er 19 een zijmerk of

versiering. De vissebek met als merk de gekr. 41 is hiervan
wel de aardigste (afb. 5). Het waarschijnlijk Goudse wapen is

niet meer als zodanig te herkennen. Precies dezelfde vissebek
is afgebeeld in PKN 1,4 pag. 12, afb. 3 waarbij de steel op
dezelfde plaats is afgebr oken.

Zeer ·opmerkelijk was, dat het zijmerk de stoel maar liefst 6
keer werd gevonden (afb . 6) .
Naast 3 lobbenpijpen kwamen nog voor: de gekr . 24 (2 ex.), de
gekr. 47 (2 ex.), de gekr. 81 , de gekr. 91, het fortuyn, de
gekr. VR en de snoek met drie golfjes en HLR.

l ?e-eew.us materiaal uit locatie 3

In deze laag onder de laag onder de oude Grote Wittenburger-
straat werden 138 pijpekoppen opgegraven. Hoofdzakelijk 17e-
eeuws materiaal.
Van deze 138 koppen bleek 70% ongemerkt te zijn.

Tot de pijpen die wel een hielmerk hadden, behoorden o.a. de
posthoorn, IM en IWB.
Ook de puntroos werd in deze laag veel gevonden (15 ex.)

Conclusie

De 17e-eeuwse pijpen van Wittenburg waren over het algemeen
van het goedkopere soort . Dit stemt overeen met de vondsten
van de heer Smiesing.
De pijpekoppen uit locatie 2 daarentegen waren goed afgewerkt
en bezaten over het algemeen een hielmerk.
Aan de hand van deze vondstresultaten zien we, dat de bewoner s
van Wi ttenburg begonnen met goedkope, slecht afgewerkte pijpen
en in de loop van de 18e eeuw overgegaan zijn op de betere,
Goudse produkten.

220

PIJPENFABRICAGE IN ZEMMER

door L. van Duuren

In de 18e eeuw begint in een aantal Europese landen de over-
heid met het opzetten van statistieken zoals volkstellingen,
bedrijfstellingen en handelsstatistieken, die inzicht moeten
geven in de toest~nd van het land. Met name in de 19e eeuw
worden deze statistieken belangrijke bronnen voor het onder-
zoek naar de pijpennijverheid. Door een sterke afname van het
aantal bedrijven en daarin werkzame personen verdwijnt deze
tak van industrie in de 20e eeuw geleidelijk u~t de statistie-
ken.
In de Oostenrijkse Nederlanden (België) vond reeds in 1764,
georganiseerd door de Raad van Financiën, een gedetailleerde
inventarisatie plaats van alle fabrieken en daarmee ook van
een aantal pijpenfabrieken (1). Door Fraikin zijn veel gege-
vens over deze pijpenfabrieken opnieuw gepubliceerd (2,3). Het
zijn per provincie gerangschikt de volgende plaatsen:

in Brabant: Brussel en Schaffen
in Antwerpen: Antwerpen, Lier (=Lierre), Balen en Olmen
in Henegouwen: Doornik (=Tournai)
en in Namen: Andenelle.
De fabriek in Zemmer werd echter niet door Fraikin genoemd.
Zennner (ook wel Zinnner of Zinnneren) was destijds gelegen in
het departement Luxemburg, één van de "provincies" van de Oos-
tenrijkse Nederlanden, maar ligt nu door latere grenswijzigin-
gen in Duitsland. Zennner is gelegen in de Zuidwest-Eifel niet
ver van Trier, tussen de Kyll en de Salm, twee zijrivieren van
de Moezel . Het gedeelte tussen de gebroken lijnen op het hier-
naast afgebeelde kaartje geeft het gebied aan van het Bureau
Zennner, een onderdeel van het departement Luxemburg.
Zennner is als plaats van pijpenfabricage niet onbekend, maar
de hier gepresenteerde gegevens geven zoveel nieuwe details,
dat een volledige publikatie in de PKN zinvol lijkt. In het

boek Tonpfeifen (4) wordt vermeld: "Reeds in 1764 zouden in

Zennner 3 of 4 pijpenbakkers gewerkt hebben. Helemaal zeker is
dit pas vanaf 1789 met de komst van de pijpenbakker Heinrich
Menningen uit HÖhr. Na diens dood in 1810 verdwijnt dit am-
bacht uit Zemmer. In de plaatsen Speicher, Bruch en Orenhofen
werd omstreeks 1800 met de productie begonnen die nooit van
groot belang is geworden." Alle drie plaatsen liggen in het
gebied van Bureau Zennner.

In de publikatie van Moureaux staan de volgende vragen en ant-
woorden m.b.t. de fabrieken van aarden piJpen.

221

DEPARTEMENT LUXEMBURG~ Bureau Zemmer
ZEMMER: Pijpenfabrieken
1 Naam van de fabriek

Er zijn drie of vier fabrikanten van aarden piJpen (1)

2 Naam van de eigenaars

3 Datum waarop het bedrijf opgericht is

Het betreft bedrijven die al heel lang, van vader op zoon
bestaan.

4 Vermelding van de octrooien die eventueel aan de fabriek
verleend zijn

Geen vermelding.

5 Aantal arbeiders

Er wordt niet vermeld of deze drie of vier fabrikanten aan
andere personen dan zichzelf werk verschaffen.

~--

Ligging van Zemner
en het
Bureau Zemmer

222

6 Hoeveelheid en aard van de produkten van het bedrijf

Zij produceren samen jaarlijks ongeveer 4000 gros (4)

? Afzetgebieden van de fabriek

De provincie, het vorstendom Trier en Frankrijk. De export
vindt plaats per boot over de Moezel per honderd gros per
keer, tezamen met aardewerk.

8 Gebruikte grondstoffen, met eventueel de vermelding van de
heffingen (uitvoerrechten) van de vreemde mogendheden die
deze grondstoffen uitvoeren

De grondstoffen komen uit de streek zelf.

9 Invoerrechten geheven door de buitenlandse mogendheden, wan-
neer de koopwaar van het bedrijf op hun grondgebied wordt
binnengelaten

Naar het buitenland bescheiden heffingen (5).

10 Opmerkingen over fraude, waartoe de industrie aanleiding
kan geven

Voor frauduleuse vermenging hoeft niet te worden gevreesd,
omdat elk van de fabrikanten angstvallig waakt over zijn
produkt.

NOTEN

In 1766 heeft men vermeld: te Zimmeren en te Speicher is er
een fabriek van aarden pijpen, werk verschaffend aan twee
meesters.
2 In 1766 heeft men vermeld, dat deze fabrieken al 13 jaar be-
staan. Men heeft in de kantlijn toegevoegd: N.B. de contro-
leur was in 1764 slecht geïnformeerd over de oprichting.
3 In 1766 heeft men verduidelijkt: deze twee meesters ver-
schaffen werk aan drie arbeiders, wat een totaal geeft van
5 personen.
4 In 1763 heeft men vermeld: er kunnen per jaar 4000 gros ge-
maakt worden; er zijn slechts 3 personen. In 1766: zij ver-
vaardigen jaarlijks 4400 gros, geschat op een bedrag van
1550 florijnen.
5 In 1766 heeft men verduidelijkt, dat men geen enkele belas-
ting betaalde bij binnenkomst in Frankrijk en dat men een
belasting van 5 stuivers per karrevracht betaalde bij bin-
nenkomst in het vorstendom Trier.

Uit de beschreven antwoorden komt voor ZeIIlIIler globaal het vol-
gende beeld naar voren: de pijpenfabrieken in Zemmer en omlig-

223

gende plaatsen ziJn nooit van grote betekenis geweest. In 1766
waren er slechts twee meesters met drie arbeiders. In 1753
ligt de start van deze pijpennijverheid, die aan het begin van
de 19e eeuw weer zal verdwijnen. Ondanks haar geringe omvang
is deze nijverheid van meer dan lokaal belang geweest, omdat
een deel van de produktie naar Trier en Fr ankrijk werd uitge-
voerd.
Hoewel Zemmer niet aan een waterweg is gelegen, vindt het ver-
voer van de pijpen per schip plaats. De produkten worden teza-
men met aardewerk vervoerd, hetgeen nie t zo verwonderlijk is,
omdat in Zemrner, Speicher, Niersbach, Bruch en Erbuche totaal
14 pottenbakkerijen aanwezig waren. Men is voor grondstoffen
niet afhankelijk van invoer, omdat de pijpaarde in de streek
zelf werd gewonnen. De opmerking over fraude maakt het waar-
schijnlijk, dat de pijpen door middel van hielmerken, namen op
stelen of anderszins gemerkt waren. Mogelijk worden nog eens
produkten gevonden, die met deze streek in verband gebracht
kunnen wor den.
LITERATUUR
1 Ph. Moureaux (1974 & 1981; La statistique industrielle dans

les Pays-Bas autrichiens à l'époque de Marie-Thérèse. Twee
delen. Brussel, Koninklijke Commissie voor de Geschiedenis
2 J. Fraikin (1981) Pipiers de Belgique. Liège
3 J. Fraikin (1981) Pipe Makers in Wallonia. B.A.R. V,Europe 2
4 M. KÜgler (1987) Tonpfeifen. HÖhr-Grenzhausen

(Met dank aan Jenny Janssen voor haar correctie en redactie)

224

13e JAARGANG NR. 50 SEPTEMBER, 1990

INHOUD 225
PIJPENDAG 225
EEN STORT VAN ADRIANUS VAN DUIJN 226
ZES MERKEN OP EEN PIJPESTEEL 233
AANVULLING OP ENIGE BEDEVAARTSPIJPEN 234
PRUISISCHE PIJPENFABRIE~N IN POLEN 1 237
VERZAMELAARSJAARBEURS - NIEUWE LITERATUUR 248

PIJPENDAG OP 27 OKTOBER 1990

Op zaterdag 27 oktober a.s. wordt de pijpendag gehouden in
het RIJKSMUSEUM VAN OUDHEDEN, Rapenburg 28, te Leiden.

11.00 uur - Pijpenmarkt, waar iedereen zijn overtollig ma-
teriaal kan slijten. Tevens de plaats om ken-
nis te mqken, vondsten te tonen en om af te
spreken. De markt wordt gehouden in de Centra-

le Ontvangsthal (TAFFEHZAAL). De toegang is

hier vrij. Aangezien het museum dicht bij het
centrum ligt, kan iedereen op eigen gelegen-
heid gemakkelijk lunchen.

13.00 uur - Het officiële gedeelte vangt aan in de film-

zaal. Om deze te bereiken moet u wel een toe-

gangskaartje voor het museum kopen.

Het middagprogramma bestaat uit een viertal

korte lezingen van ongeveer een half uur. Na

de eerste twee lezingen is een theepauze.

U kunt kijken en luisteren naar:

Piet Smiesing: Nieuwe bodemvondsten uit Polen

Ruud Stam: Pijpen uit het assortiment van

Theodor Lamp uit Höhr

Jos Engelen: Weertse sprokkelingen aangaande

vormen, kleisoorten en agenturen

Ron de Haan: Reservistenpijpen

15.30 uur - Gelegenheid tot museumbezoek (fraaie Egypti-
sche collectie; Nehelennia-devotiestenen; afd.
Ned. Archeologica w.o. tabakspijpen).
Introducés zijn van harte welkom!

225

EEN STORT VAN ADRIANUS VAN DUIJN

door Ruud Stam en Freek Mayenburg

In 1989 is bij de aanleg van de Goudse Hout, in een verbin~
dingsdam tussen graslandpercelen, langs een sl ootrand een aar-
dige stort van pijpen en ander aardewerk gevonden met het merk
de gekroonde 65. Helaas kwamen er ook andere hiel merken in de
stort voor, die niet aan Adrianus van Duijn toe te schrijven
zijn. Dit bemoeilijkt de determinatie van ongemerkte figurale
piJpen.
De stort is slechts voor een deel door ons uitgegraven. Daarom
hebben we geprobeerd om meer materiaal te achterhalen en te
fotograferen. Uit de collecties van twee middelbare scholieren
Mark van der Berg en 0nno van Leeuwen is een aantal pijpen ge-
fotografeerd. Mede dankzij hun medewerking en oplettendheid is
dit stukje geschiedenis niet verloren gegaan.

Adrianus van Duijn leefde van 1813 tot 1882. Hij werd 69 jaar
oud. Van 1841 tot aan zijn dood was hij als pijpenmaker werk-
zaam. Daarna neemt tot 1885 zijn vrouw het bedrijf waar, waar-
na zijn zoon Mar tinus Nicolaas van Duijn de pijpenmakerij o-
verneemt .
Een uitvoerige beschrijving van het geslacht Van Duijn is in
Pijpelijntjes door Duco gepubliceerd (1).

Het vondstmateriaai

Het verzamelde gladde materiaal bestond uit:

H ' B 0 Hielmerk Bijmerk Kleur

0voide psii.Jg.parettepijpje 32 16 12 65 gekr. w- z
0voide 49 25 19 65 gekr.
65 gekr. r. :WvG z
0voide piJp 53 27 21 65 gekr. r. :WvG w
65 gekr. 1. :WvG w
0voide pijp 61 30 23 w

Kromkop 55 30 23

De kromkop die van een hoog, weinig algemeen model is, lS vol-
gens Duco (2) tussen 1860 en 1880 te dateren.

In de figurale pijpen moet een tweedeling worden gemaakt: de
pijpen die met zekerheid aan A. van Duijn toe te schrijven
zijn (afb. 1 t/m 8, 10,11, 13,14, 16 t/m 19) en de overige fi-
gurale pijpen. De aan Van Duijn toegeschreven pijpen zijn (be-
halve het fragment van 16,17) met de gekr. 65 gemerkt. Van de
overige pijpen zijn alleen de meest spectaculaire afgebeeld
(afb. 9 en 12). Immers deze kunnen door Van Duijn gemaakt zijn
en ZlJn in ieder geval zeldzaam. Daarnaast zij voor de volle-

226

digheid vermeld, dat in de stort de volgende ongemerkte figu-
rale pijpen voorkwamen:

- pijp in de vorm van een vrouwenbeen met kousenband
- de Rembrandt-pijp (3)
- geribbeld hoog en slank sigarettepijpje met liggende herder

op de steel, zwart
- pijpje met liggende soldaat op de steel (4)

Romein in rood, zwart en wit
- fragment van een pijp met bloemetjes op de ketel en de hiel

als eikel uitgewerkt
- 5,7 cm hoge potentaat (5)
- pijp met afbeelding van een man aan de ene zijde en een

vrouw met parasol aan de andere zijde (6)

Aan overig materiaal zijn in de stort nog twee grospenningen

met de gekr. 65 aangetroffen (afb . 15) en een krom steelfrag-

ment met aan de ene kant A:VAN DUIN en op de andere kant IN:
GOUDA.

Nadere datering

De pijp ter herdenking van de verovering van Den Briel zal
vermoedelijk in het herdenkingsjaar 1872 (1 april 1572) zijn

gemaakt. De pijp van afb 16 en 1? stamt uit 1874 en stelt de

inhuldiging van koning Willem III voor (2). Hiermee wordt de
globale datering op basis van het gladde materiaal bevestigd.

Ook de pijp van afb. 10 en 11: de herdenking van Waterloo (2)

(7) valt binnen een datering die van een produktie tussen
1860 en 1880 uitgaat. Wel moet worden aangetekend, dat de bo-
vengrens van 1880 minder nauwkeurig is en dat bovendien de
datum waarop gestort is, onbekend is, alsmede hoe lang de pij -
pen in depot gelegen hebben. De veronderstelling dat de pijpen
na het opruimen van oude niet meer courante voorraden gestort
zijn, lijkt niet onlogisch. (Na de dood v an Van Duijn?)

De pijp voor de scheepvaart en handel (afb . 1 t/m 3) draagt

het jaartal 1835. Dit ligt nog voor de datum waarop Adrianus
van Duijn als pijpenmaker begon. De vondst van een aantal van
deze pijpen in deze stort illustreert de lange periode die kan
bestaan tussen de datering van het eerste exemplaar en het
jaar waarop sormnige exemplaren in een stort terechtkomen (8) .

Tot slot

In het artikel in Pijpelijntjes merkt Duco op, dat helaa s over

de produktie van A. van Duijn weinig bekend is:"Hij zal een
marktaandeel geha,d hebben in lange pijpen, maar fabriceerde
wellicht ook korte figurale pijpen. 11 Door deze vondst is thans.

227

afb. l afb

afb. 4 afb.

b . 2 afb.3

00
N
N

.5 afb. (i

in ieder geval een deel van de door Adrianus van Duijn ge-
maakte pijpen bekend en kan een aantal aan hem worden toege-
schreven. Opvallend is dat onder deze pijpen zeer originele
exemplaren aanwezig zijn, welke we niet uit andere produkties
kennen. Als we dit gegeven combineren met het feit, dat het
kleine bedrijf van Van Duijn - zoals blijkt uit de toegekende
patentklassen (1) - groeide in een periode waarin de gildere-
gels definitief werden afgeschaft (1855) waardoor de grote
fabrieken werden bevoordeeld, dan mag verondersteld worden,
dat de produktie-innovatie van Van Duijn het bedrijf geen
windeieren heeft gelegd.

Afbeeldingen

1 t/m 3 Rechts in medaillon Neptunus in strijdwagen, getrokken

door twee paarden, en links in medaillon een driemaster. Naar
de roker toegekeerd het gekroonde wapen van Gouda. Tekst op de
kop: BLOEIENDE SCHEEPVAART/ LEVE KOOPHANDEL EN ZEEVAART/

1835. Merk de gekr. 65. Hoog 50 mm. In zwart, wit en rood.

4 en 5 Links: Geuzen trekken Den Briel binnen, rechts: geuzen-

vloot. Op steel: BRIELLE 1 APRIL 1572 / ...• 3E EEUWFEEST.

Merk de gekr. 65. Hoog 55 mm. In zwart, wit en rood. In zwart

en wit ook nog een kleiner model van 51 nnn hoog.

6 Ribbelpijp. Merk de gekr. 65. Hoog 51 mm. In wit, zwart en

rood.

? en 8 Stippelpijp met twee medaillons. Links: soldaat met
tent, rechts: marketentster. Merk de gekr. 65. Hoog 51 mm.

9 Mannenkop met tulband. Ongemerkt. Hoog 51 mm.

10 en 11 Fragment met aan een zijde A.VAN DUIJN met daarboven
. . . VADERLAND .. . , andere zijde gekr. 65.

Helbers beschrijft deze pijp. Aan de ene zijde de tekst: VOOR
KONING EN VADERLAND, met daarboven een ovaal omgeven door flo-
rale versieringen met daarin koning Willem II (als prins van
Oranje). Aan de andere zijde een driemaster met als opschrift:
NEERLANDS WELVAREN (7). Deze pijp is in 1863 ter ere van de
herdenking van Waterloo gemaakt (2).

12 Soldaat met snor en pet. Ongemerkt. Hoog 38 mm.

13 en 14 Kleine Mercurius/Neptunus-pijp. Merk gekr. 65. Hoog

39 mm. In wit en zwart.

15 Twee grospenningen met gekr. 65.

16 en 17 Lange pijp van uit zonderlijke vorm, met links: koets

229

afb . 7 afb . 8

afP. 1C afb. 1

8 afb. 9

0
C"l
N

11 afb.1,2

.!.lfb. l 3 a

N a

L.)

afb.t6

fb. l 4 afb . 15

afo . l 7 afb. U'i

getrokken door zes paarden; rechts: optocht van acht ruiters.
Vormnaden als bladranken afgewerkt. Ongemerkt. Hoog 94 nnn.
Deze pijp is vermoedelijk gemaakt door Van Duijn ter ere van
de inhuldiging van koning Willem III 1n 1874 (2).

18 Huzaar met gekr. 65 op muts. Hoog 68 rmn.
19 Sigarettepijpje. Merk gekr. 65 . Lang 74 nnn. Zwart.

Afb. 19
NOTEN

D. Duco: Het Goudse Kleinbedrijf 1n de 19e eeuw.
Pijpelijntjes X (2), 1984
2 D. Duco: Mondelinge mededelingen
3 W. Kronnnenhoek en A. Vrij : Kleipijpen, drie eeuwen Neder-
landse kleipijpen in foto's, A'veen,1986 . Zie nrs 883, 883a
4 N. Augustin: Het Europese Pijpen-prentenboek, deel 1
Prinsenbeek, 1980. Zie nr. 57a: middelste.
5 Idem: zie nr. 53. De pijp van Van Duijn is echter groter.
6 W. Kronnnenhoek en A. Vrij: zie nrs 952 en 952a

7 G.C. Helbers: Ons Vorstenhuis en de Goudse Pijpmakers. In:

Nederlandsche Leeuw, maart 1947, nr. 3
8 A. Carmiggelt: Het belang van gesloten vondstcomplexen voor

de datering van kleipijpen. PKN XI, 42, 1988
Aan Don Duco wil ik dankzeggen voor de mondelinge mededelin-
gen en met name voor de gegevens over de pijpen van de afbeel -
dingen 10,11,16 en 17.
Foto's : Freek Mayenburg

232

ZES MERKEN OP EEN PIJPESTEEL

door Lodewijk van Duuren

Al mogen de figuurtjes op deze pijpesteel (afb. 1) misschien
niet als merken beschouwd worden, merkwaardig en vrij uitzon-
derlijk is de versiering wel.
Op het steelfragment (lengte 5 cm met een diameter van 8- 9 mm)
s t aat een versiering die met een bandstempel is aangebracht:
twee banden tussen raderingen; op beide banden zijn drie figu-
ren te zien, gescheiden door drie sterren. Bovenaan een bloem,
een klaverblad en een hand, onderaan een kroon, een Bourgondi-
sche lelie en een herhaldisch wapen. Het wapen zou van Bergen
op Zoom kunnen zijn. In ieder geval vullen de drie zogenoemde
sint- andrieskruisen niet het gehele schildvlak en is onderaan
iets te zien, wat de drie bergen uit het wapen van Bergen op

Zoom zou kunnen aanduiden (afb. 2). De overige figuren zijn

bekende pijpmakersmerken.
Gedeeltelijk over de bandstempel heen zijn een aantal ruitvor-
mige versieringen ingestempeld. Onderaan het bandstempel één
en bovenaan waarschijnlijk vier. Dit onbekende motief in ruit-
vorm heeft iets weg van een gestileerd leliekruis.
De steel is gevonden op het Noordbolwerk in Middelburg. Van
welke vindplaatsen zijn vergelijkbare vondsten bekend? Mis-
schien geven vindplaatsen en mogelijk ook de kop die bij deze
steel hoort meer opheldering over de herkomst en de maker van
deze pijp.

Afb. 1 Afb. 2

233

AANVULLING OP ENIGE BEDEVAARTSPIJPEN

door Jos Engelen

Zoals we al in PK.N 40 hebben gezien, verspreidde de verering
van de H. Quirinus zich vanuit Neuss over het gehele Rijnland.
Deze verering betrof de H. Quirinus als de Romeinse soldaat-
martelaar, en de gevonden pijpefragmenten (N. Augustin en F.
Tijmstra) schreven we, weliswaar als these, toe aan deze hei-

lige.
Recente ontdekkingen van nieuwe bedevaartplaatsen en nader on-
derzoek leverde een aantal verrassende ontdekkingen op: beide
pijpefragmenten, evenals de hieronder beschreven pijpen, die-
nen toegekend te worden aan een van de andere acht bekende
heiligen met de naam Quirinus. Het betreft hier de H. Quirinus
uit het Rijnland, priester en vicaris-generaal van Nicasius,
bisschop van het bisdom Rouen in N.W.-Frankrijk. Samen met de-
ze Nicasius was hij vanuit Rome naar Gallië gekomen om de be-
volking te kerstenen. Hij preekte vooral in de streek van Ve-
xin tussen Parijs en Le Havre en werd in Ecos gemarteld en ge-
dood rond het jaar 300. Zijn lichaam werd begraven in Gasny,
vlakbij Rouen. Daar ontstond zijn verering vooral door zieken,
die hem aanriepen om zijn moed en standvastigheid.
Tijdens de Franse revolutie in 1789 werd zijn lichaam, opdat
het niet onteerd zou worden, overgebracht naar Malmedy in Bel-
gië, waar het zich nu nog bevindt en waar de H. Quirinus voor-
al wordt aangeroepen tegen zenuwziekten en rheuma.
Tal van plaatsen namen de verering van deze heilige over . Zo
ook Rott, een klein plaatsje ca. 15 km ten zuiden van Aken.
Een van de ons bekende fragmenten vertoonde een afbeelding van
een heilige, vergezeld van enkele
letters.
Een eerste reconstructie leverde
de veronderstelling op, dat het
ging om de H. Judas Thaddeus met
als tekst AN HEISTERBACHERROTT,
hetgeen volstrekt foutief bleek
te zijn. Het betreft hier toch
de H. Quirinus met de martelaars-
palm en de tekst: ANDENKEN AN
ROTI.
Vanuit Rott kwam de verering aan
het begin van deze eeuw ook in
Wahlwiller in Zuid-Limburg te-
recht, waar in 1939 ook een reli-
kwie werd verworven.

234

Toen in mei 1989 de oven van de f i rma Trunnn- Bergmans in Weert
werd verplaatst naar zijn definitieve locatie, vonden we in de
onmiddellijke omgeving van de oven tal van ongerookte pijp-
fragmenten - waarover in de toekomst een aparte publicatie zal
verschijnen - en daarbij de hieronder afgebeelde bedevaartpijp
uit Wahlwill er, vervaardigd in een driedelige vorm.

Op het eerste gezicht lijkt dit niets · bijzonders, behalve het
feit dat wederom een nieuwe loot is toegevoegd aan de al rijk
gevulde bedevaartpijpenstam, maar een confrontatie van deze
pijp met de driedelige koperen vorm van Trunnn- Bergmans van
Pietersrade (zie PKN 41, p. 9) leverde het verrassende gegeven
op, dat het tussenstuk van deze vorm ook gebruikt is voor de
fabricage van de pijp uit Wahlwiller, zodat ook deze bodem-
vondst met zekerheid toegeschreven kan worden aan de firma
Trunnn- Bergmans uit Weert.

,~g1! ANDENKEM

·ii> ' AN

l~ )WAHLWILLER

t.-,

ondbodempijp met knophiel Tussenstuk driedelige vorm

Overigens blijkt Pietersrade waar we twee jaar naar gezocht
hebben een voorstadje te zijn van Kerkrade, een tegenwoordige
parochie in Chevremont, een deel van Kerkrade. Zou de afbeel-
ding aan de voet van Quirinus misschien de havik kunnen zijn,
die hoort bij de H. Quirinus (2e eeuw, martelaar te Rome)?
Deze havik weigerde de uitgerukte tong van de heilige op te
eten.

Dan moeten we nu nog even terugkomen op Scherpenheuvel/Montai-
gu. (Zie PKN X, 39) Het hierna getoonde fragment werd samen
met een groot aantal andere pijpfragmenten in 1990 gevonden in
de stadswal van Bree, waar ze als versteviging van de grond

235

Driedelige vorm J. Knoedgen~ Bree~ Belgisch Limburg

gediend hadden. Ze zijn alle afkomstig van de pijpenstort van
Jean Knoedgen uit Bree, die bij de Gerdingerpoort zijn oven
en stort had. Alle fragmenten zijn ongerookt, breuk en mis-
baksels. Hiertussen bevond zich deze tot dusverre onbekende
bedevaartspijp uit Scherpenheuvel/Montaigu, van sneeuwwitte
pijpaarde vervaardigd in een driedelige vorm.

Het hiernaast afgebeelde tussenstuk van Tussenstuk van een
een driedelige koperen vorm is afkoms- driedelige vorm
tig van de firma Trurnm-Bergmans te
Weert.Het betreft hier de heilige Geno-
veva, patrones van Parijs. Ze werd± 422
te Nanterre geboren en ontving op vijf-
tienjarige leeftijd de maagdenwijding.
Bij de aanval van Attila de Hun op Pa-
rijs in 451 zou zij de bevolking krach-
tig gesteund hebben in de nood. Zij
stierf in 512; feestdag 3 januari.
Zij wordt meestal afgebeeld met in haar
hand een boek en een brandende kaars.
(Als symbool: toen deze eens uitwaaide
op straat, ontvlamde ze vanzelf weer in
de handen van Genoveva.) Zij wordt in
Holset bij Vaals aangeroepen bij oog-
klachten. Tal van wonderbaarlijke gene-
zingen staan opgetekend in een kroniek
van het St.-Lambertuskerkje te Holset.
Wekelijkse bedevaarten vonden vooral
plaa ts uit d e omgeving van Aken.

236

PRUISISCHE PIJPENFABRIEKEN IN POLEN 1

door Pieter Smiesing en Edward Zimmermann

Inleiding

De laatste decennia is de belangstelling voor de voormalige
kleipijpenindustrieën en hun produkten sterk toegenomen. Er
verschenen verscheidene monografieën over pijpmakerscentra en
artikelen over kleipijpen in tijdschriften voor verzamelaars

zoals de Pijpelogische Kring Nederland~ The Society for Clay
Pipe Research en sinds kort in Knasterkopf.

In Hollandse publikaties wordt, vooral vanwege de geduchte
concurrentie die de vaderlandse pijpenfabrikanten in de 18e
eeuw van de opkomende Duitse pijpenindustrie ondervonden, mel-
ding gemaakt van Pruisische pijpenfabrieken. In de tweede
helft van de 18e eeuw verkregen de Pruisische pijpenfabrieken,
dankzij de koninklijke protectie van Frederik de Grote, een
belangrijk aandeel in de Europese pijpenhandel. Sinds 1945 be-
vinden zich de plaatsen Rostin en Zborowskie (Ostenwald), waar

pijpenfabrieken waren gesitueerd, op Pools grondgebied. (afb . 1)

Al enige jaren wordt in Polen aan deze vroegere pijpenfabrie-
ken veel aandacht besteed . In 1988 publiceerden leden van de

Clay Pipe Collectors Club Gdansk artikelen over Poolse vond-
sten van pijpen in hun blad Dawna Fajka Gliniana. De r ecessie

in Polen en de daaruit voortvloeiende inflatie noodzaakten de
Poolse verzamelaars de uitgave van hun blad te staken. De in-
teresse voor de antieke kleipijp is echter niet verflauwd. Met
veel enthousiasme wordt in Polen onderzoek gedaan naar de ge-
schiedenis van de 'Poolse ' pijpenfabrieken. De lezers van PK.N
hebben al globaal kennis kunnen nemen van deze activiteiten.
Moment eel verricht het Centraal Maritiem Museum in Gdansk, on-
der leiding van de archeologe Dorota Miklaszewicz, onderzoek
en doet opgravingen op de terr einen van de voormalige pijpen-
fabrieken i n Weissenspring, Rostin en Zborowskie . De resulta-
ten van dit wetenschappelijk onderzoek zullen t.z.t. worden
gepubliceerd.
Vondsten in deze streken van pijpekoppen en stelen met op-
schrift en vormden de aanzet tot deze wetenschappelijke aanpak.
In 1988 wist Zimmermann aan de hand van bodemvondsten de
plaatsen, waar de pijpenfabrieken eens gestaan hebben, te lo-
kaliseren. Over het verzamelde materiaal uit de plaatsen Ros-
tin en Zborowskie gaat dit artikel.

De kleipijpenfabriek in Rostin

Toen Edward Zimrnermann in Polen stukjes pijpesteel vond waarop

237

Afb. 1 Kaart van Polen uit 1938; 1 Rostin~ 2 Weiszenspring en
3 Zborowskie

de naam ROSTIN was ingedrukt, vermoedde hij nog niet, dat
hiermee de plaats Roscin werd bedoeld. Enige tijd later vond
hij echter steelfragmenten, die met het opschrift FABRIKE ROS-
TIN deze plaats als produktiecent rum aangaven. In de Poolse
archieven en bibliotheken zijn geen gegevens gevonden, die be-
trekking hebben op pijpenfabrieken. Waarschijnlijk zijn deze
documenten in Duitsland opgeborgen. In 1937 verscheen in 'Hei-
matsjahrbuch des Kreises Soldin' van de hand van Ernst LÜde-
ritz, die vr oeger leraar in Rostin was, een artikel over de
kleipijpenfabriek in Rostin. Hieri n vermeldt hij, dat uit ak-
ten gebleken is, dat een zekere kapitein von Bredow op zijn
landgoed een bijzondere kleisoort had ontdekt. Vermengd met
klei uit o.a. Magdeburg was deze klei uitermate geschikt om er

238

volgens Hollands procédé tabakspijpen van te maken. In 1754
werd aan koning Frederik de Grote de eerste pijp met de naam
ROSTIN overhandigd. De koning was zeer verheugd dat deze pij- ,
pen, die voorheen alleen uit Holland werden ingevoerd, nu ook
in eigen land vervaardigd werden. In 1754 ontving van Bredow
voor zijn onderneming, die vermoedelijk al in 1749 Of 1750
werd opgericht, een concessie. De invo_er van buitenlandse pij-
pen werd verboden. De fabriek in Rostin mocht haar produkten
in Neumark, Ponnneren, Pruisen en Silezië verkopen. Door deze
voordelen bloeide de jonge onderneming snel en van alle kanten
kwamen de bestellingen binnen.
In Soldin boden de volgende pijpenhandelaren de pijpen uit
Rostin te koop aan: Krappen, von Regentin, Morgen, Friese,
Kinter, Bressel en Borghard; in Berlinchen: Buntebard; in A-
damsdorf: von Waldow; in KÖnigsberg: Ehle; in Bärwalde: Giese
en in Neudamm: Kegler.

De handelsondernemer Gottfried Spadzier in Berlijn schreef

toen, dat deze Pruisische 'fijne' pijpen beter van kwaliteit
waren dan de Hollandse pijpen. Handelsraad (1) Isaac Salingre
uit Stettin was .van mening dat de 'fijne' pijpen de Hollandse
in kwaliteit evenaarden en in blankheid zelfs overtroffen. Bo-
vendien vond hij de pijpen uit Rostin voordeliger in prijs dan
die uit Berlijn.
Jaarlijks werd er voor ongeveer 19.000 Taler aan pijpen ver-
handeld, waarvan voor 9.000 Taler naar het buitenland, vooral
naar Polen.
De verwerking van ruwe klomp klei tot tabakspijp was erg ar-
beidsintensief. Uit alle landstreken werden bekwame arbeiders
aangetrokken, die vermoedelijk goed werden betaald. In 1766
beklaagt de fabrikant zich bij de koning, dat een concurreren-
de onderneming door meer loon te betalen de vakmensen naar
zich toetrok.
De jonge onderneming geraakte weldra in grote problemen. Toen
in 1756 door het uitbreken van de Zevenjarige Oórlog de daar
gelegerde troepen vertrokken, liep de omzet belangrijk terug.
De Rus sen vielen het land binnen en plunderden, zoals von
Bredow de koning berichtte, ook Rostin. Nadeliger dan de oor-
logsberichten waren voor de onderneming echter de klachten o-
ver de kwaliteit van de pijpen.
Na de oorlog (1763) verkocht de eigenaar het landgoed en de
fabriek aan de Krijgsraad (2) LÜder. Deze verkocht in 1775 het
geheel weer aan de Handelsraad Isaac Salingre. De protestante
familie Salingre was vanuit Frankrijk naar Pruisen geëmi-
greerd. Isaac Salingre (Salinger) was een groot zakenman in
Stettin en een vertrouweling van koning Frederik de Grote.

239

Afb. 2
Edward Zimmermann
met twee manden pijpe-
koppen uit Zborowskie

Afb• .3

Pijpestelen uit Rostin
met de naam Salinger

Afb. 4
Ovofde pijpekoppen uit
Rostin

..:.,•:j _·····.,.·...,.. .

®

Afb• .3 Afb. 4
240

Hoewel de zorgen van het bedrijf aanhielden, schijnt onder Sa-
lingre de omzet te zijn toegenomen. De fabriek sloot, volgens
LÜderitz, omstreeks 1804 de poorten. In dat jaar nam Franz
Wilhelm Salingre het landgoed met de fabriek van zijn vader o-
ver. Van hem wordt verteld dat hij zich vrijwel niet om de fa-
briek bekommerde. Als belangrijkste aanleiding voor het staken
van de produktie wordt echter de verandering van de rookge-
woonten gezien, waarbij pijpen uit andere materialen bij de
roker de voorkeur kregen.
LÜderitz besluit zijn artikel met de constatering, dat Rostin
weer een rustig dorp is geworden. De herinnering aan de pij-
penfabriek wordt levend gehouden door de brokstukken van pij-
pen op de akkers en in de dorpsstraten. Volgens de auteur wer-
den de fabrieksgebouwen afgebroken of voor andere doeleinden
gebruikt. Het archeologisch onderzoek in Rostin heeft inmid-
dels uitgewezen, dat van de pijpenfabriek slechts de fundamen-
ten resten. Hier vinden nu de officiële opgravingen plaats.

Pijpen uit Rostin

Hoewel in 1937 nog veel afval van de tabakspijpenfabriek in
Rostin te vinden was, werden er in 1988 geen oppervlaktevond-
sten meer gedaan. Het hier besproken materiaal, dat binnen een
straal van 200 m van het kasteel Rostin werd verzameld, kwam
bij graafwerkzaamheden aan de oppervlakte. Het kasteel was ei-
gendom van de familie Salingre, die ook eigenaar van de fa-
briek was. De naam SALINGER kwam op enkele steelfragmenten
voor. (Afb. 3) Het dateren van de verzamelde pijpfragmenten
kan voorlopig slechts globaal gebeuren door de pijpekoppen met
soortgelijke pijpekoppen uit bijv. Gouda te vergelijken. Later
kan het materiaal, door het te vergelijken met de pijpen die
volgens de archeologische methoden op het fabrieksterrein zul-
len worden opgegraven, exact gedateerd worden.

De modellen

Het overgrote deel van de vondsten bestaat uit piJpen met ei-
vormige (ovoÏde) koppen. (Afb. 4) Hieruit blijkt dat met de

pijpen die door LÜderitz als 'Tobaokspfeifen auf Hol l andische
Art' worden aangeduid, de langgesteelde 'gouwenaar' met de ei-

vormige kop wordt bedoeld. De koppen hebben een kloek formaat
met wisselende hoogten van 51,5 tot 61 mm en maken met de
steel een hoek die varieert van 130 tot 1400. Ze zijn fraai
geglaasd en aan de koprand met een fijne raderrand afgezet. De
vorm van de kop verschilt echter met die van de pijpen uit
Gouda. Goudse pijpen, met dezelfde kopgrootte, hebben een bol-
lere kop dan de pijpen uit Rostin en werden omstreeks het mid~

241

@~ ~JID 0

~ ®@9

Afb. 5~ 6 en 7

den van de 19e eeuw gemaakt.(3) Hieruit blijkt, dat de fabriek
langer produktief is geweest dan door LÜderitz wordt veronder-
steld.
De 'gouwenaars' hebben ongekroonde hielmerken, die niet zoals
de Goudse merken door een parelrand zijn omgeven.(Afb. 5, 6,?)
De zes sterren in het Goudse wapen worden als vierkantige
stippen weergegeven. Aangezien nog geen complete pijp is ge-
vonden, kan over de lengte van de steel nog niets gezegd wor-
den.

242

89 .,.,,, .. .. •. \• ,. ,,
11 10

--_- :lMi.........

Afb. 8~9~10 en 11 Pijpekoppen uit Rostin

Naast 'gouwenaars' werden in de pijpenfabriek ook andere mo-
dellen vervaardigd. Een van de modellen heeft een langgerekte
bekervormige kop met een ronde bodem zonder hiel. (Afb. 8)
Het merk, een ongekroonde S, is op de voorzijde van de kop ge-
stempeld. Op de slanke steel is dwars het stempel FABRIQ/ROS-
TIN aangebracht. De kop heeft met de steel een hoek van 110°.
Het derde model heeft een eivormige kop, waarvan het oppervlak
vanaf de bodem voor 3/4 is bedekt met een stippenpatroon. De
hiel, een platte punt, heeft aan weerszijden een stip.(Afb. 9)

243

Het gedeelte boven de stippen is gegl aasd en de rand is weer
afgewerkt met een radering. Vergeleken met de eivormige koppen
zijn deze ongemerkte koppen vrij grof en breed. Bij het weg-
werken van de kopnaden met een mesje zijn schuine streepjes op
de kop achtergebleven .
Een vierde model heeft een kleine geglaasde kop, die geleide-

lijk onder een hoek van 120° in de steel over gaat . (Afb. 10)

Dit kopmodel vertoont grote overeenkomst met een in Engeland
veel gemaakt model. Deze gelijkenis wordt versterkt doordat de
koprand, zoals in Engeland gebruikelijk was, na het afsnijden
van de overtollige klei niet werd gebotterd! Op de voorzijde
van de kop zijn de ongekroonde letters WM gestempeld . Dit merk
komt ook voor op Engelse pijpen en op pijpen van de Goudse
pijpenmaker Frans Verzij l. (4) De Engelse pijpen met dit merk
werden rond 1800 vervaardigd.
Een vijfde model vertoont veel overeenkomst met de ovoÏde pij-
pekop. (Afb. 11) De hiel is echter puntvormig en draagt geen
merk. Het merk, een ongekroonde K, bevindt zich op de voorzij-
de van de kop. Op de zware steel is nog gedeeltelijk het op-
schrift ROS/BRIQ zichtbaar . Het steelopschrift werd niet op de
steel gestempeld, maar in de mal gegraveerd . De kop is ge-
glaasd en onder de gebotterde koprand is de bekende radering
aanwezig.
De pijpen met de bekende lobbenversiering (knorren) rond de
cylindervormige kop en overlangse ribbels op de steel die on-
der de kop in een fraaie krul samenkomen, werden ook in Rostin
geproduceerd. (Afb. 12) Pijpen met een ronde bodem en een cy-
lindervormige hiel werden in het midden van de 19e eeuw ook in

Gouda vervaardigd. (Afb. 13) De koppen zijn mooi afgewerkt met

glaassteen en radering. Het fragment met het Goudse wapen op
de hiel draagt het merk PVB.
Alle gevonden pijpekoppen hebben grijze vlekken, die waar-
schijnlijk door bodemvervuiling zijn ontstaan.

Versierde pijpen

In de fabrieken van Rostin en Zborowskie werden ook pijpen met
geheel vers ierde koppen vervaardigd. De versierde pijpekoppen
maken echter maar 0,1% van de totale vondsten uit.

De fraai versierde pijpekop op Afb. 14 , die eveneens op het

terrein in Rostin werd gevonden, bevindt zich nu in een Poolse
museumco ll ectie. De kop is versierd met het wapen van het ko-
ninkrijk Pruisen. Het wapenschild waarop een adelaar met
zwaard en rijksappel in de klauwen te zien is, is gedekt met
een koningskroon . Wildemannen met knots fungeren als schild-
houder . Het geheel is omgeven door een wapenmantel.

244

Afb. 12 Foto met links in het midden een pijp met 'knorren'
uit Rostin, rechts een gezichtspijp uit Zborowskie

Opschriften en versieringen op stelen

De stelen van de pijpen uit Rostin zijn vaak versierd en voor-
zien van een opschrift. (Afb. 15) De opschriften hebben alle
betrekking op de plaats van fabricatie, Rostin. In het alge-
meen luidt de tekst FABRIQ/ROSTIN. Als de tekst dwars op de
steel is aangebracht, bevindt het woord FABRIQ zich altijd bo-
venaan (het dichtst bij de kop) en de plaatsnaam onderaan. Ge-
ruite, getande of van een visgraatmotief voorziene banden,
vaak gecombineerd, vullen de ruimte tussen de opschriften. In
het algemeen behoren de op deze wijze gestempelde stelen aan
de ovoÏde koppen van de langgesteelde 'gouwenaars'. De afge-
beelde steel met het kopfragment laat zien, dat ook pijpen met
puntvormige hiel onder de kop zo'n steelstempel kregen.
Twee typen opschriften werden in de mal gegraveerd. Op een
vrij grove steel is binnen een versierde omlijsting links ROS-
TIN en rechts FABRIQ aangebracht. Op het tweede type zijn de
teksten in verkorte vorm dwars op de steel tussen parelsnoeren
aangebracht. Het kleine steelfragment van afb. 3 geeft de vol-
ledige informatie over de fabrikant, nl.: FABRIQ/SALINGER/ROS-

245

TIN. Een tweede steelfragment waarop de naam Salinger voor-
komt, geeft als plaats van herkomst Gouda weer! Deze mislei-
dende tekst en de Goudse wapentjes op de koppen leveren het
bewijs, dat in Rostin Goudse pijpen werden geïmiteerd. De
kleine verschillen in kopvorm en in de merken zullen de roker
toen niet opgevallen zijn.

0 1 2 34

Afb. 13 Rondbodemmodel met hiel uit Rostin

0 1 2 34

Afb. 14 Versierde pijpekop uit Rostin

246


Click to View FlipBook Version