The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.

PKN 1988 t/m 1993, jaargangen 11 t/m 15, searchable

Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Stichting PKN, 2019-03-25 18:15:13

PKN Jrg 11 t/m 15

PKN 1988 t/m 1993, jaargangen 11 t/m 15, searchable

FINLAND Luistorimaën KäsetyÖläi- Tabacologische voorwerpen
Turku :nuseo

!TALIE Ramazzotti Uitgebreide privé-verzameling
Milaan
NEDERLAND De Moriaan Pijpenkamers, uitgebreid
Gouda Niemeyer Tabac. Museum Pijpenkamer/tabak, uitgebreid
Groningen Ambachtsmuseum Verborg Pijpen maken
Haastrecht Museum Joh. Hesselhuis Tabakswinkel/vitrines (summier)
Joure Pijpenkabinet Pijpenkamer/tabacologie, uitg.
Leiden Douwe Egberts Pijpenwinkel/kamer
Utrecht Tiendschuur Pijpenkamer/oven Trumm-Bergmans
Weert Ceramisch Museum Kleipijp (summier)
Willemstad De Moriaan Tabakswinkel
Zierikzee
Schloss Fuschl Uitgebr. privé-verzameling Vogel
OOSTENRIJK Museum Carolino Augusteum Uitgebr. privé- verzameling
Oost . Tabaksmuseum Pijpen, tabacologie, uitgebreid
Salzburg Tabakspottenverzameling

Wenen Ethnogr. pijpenverzameling
Kremsmünster
U.S. Tobaccos Museum Tabacologie, uitgebreid
POLEN
Metropolitan Museum of Art Tabakspottenverzameling
Chelm
Pfeifen und Tabakmuseum Uitgebr. privé- verzameling Schmied
VER. STATEN

Greenwich
New York
ZWITSERLAND
Lausanne

SPECIALE AANBIEDING!!!

Het Niemeyer Tabaksmuseum biedt de leden van de PKN

een korting van !2,50 aan op het boekje VAN DEN TOEBAK,

geschreven door de conservator van het museum de heer
T. Helperi Kimm.
Dit rijk geïllustreerde drukwerkje bevat 52 pagina's en
is te verkrijgen door ! 12,50 over te maken op
g1ronr. 939256 t.n.v. Noordelijk Scheepvaartmuseum,

met vermelding Van den Toebak, PKJV.

100

12e JAARGANG NR. 45 JUNI, 1989

INHOUD 101

INTERNATIONALE VERZAMELAARSBEURS TE UTRECHT 101

ADVERTENTIE 101
DELFTSE PIJPENMAKERS EN HUN PRODUKTEN 102

NIEUWE LITERATUUR 1 15

EEN PORTRET VAN PIJPENMAKER CORNELIS VAN LEEUWEN l 16

OPROEP INVENTARISATIE MERKEN 118

BEZOEK VAN EEN DUITSE GEEEERDE IN 1762 AAN EEN GOUDSE PIJPEN-

FABRIEK EN IETS OVER HET GLAZUREN VAN PIJPEN 120

OPSCHRIFTEN OP TABAKSDOZEN 124

INTERNATIONALE VERZAMELAARSBEURS TE UTRECHT

Hoewel de zomer nog niet eens begonnen is, denken we
alweer aan de herfst. Althans aan een van de hoogte-
punten in dat jaargetijde voor ons, verzamelaars.
Hoewel november dus nog vijf maanden voor ons ligt, kan
het geen kwaad alvast deze happening in uw aandacht aan
te bevelen, en wel speciaal in de aandacht van hen die
van plan zijn een of meer tafels of een kraam te huren.
Nu al verzoeken wij iedereen die dit in gedachten heeft

de PIJPELOGISCHE KRING NEDERLAND als vereniging op te
geven. De PKN ontvangt dan per tafel flO,- voor de ver-

enigingskas.

Over de juiste data van deze verzamelaarsbeurs zult u
in het volgende nummer van ons blad nog nader geïnfor-
meerd worden.

ADVERTENTIE

Te koop gevraagd :

oude pijpen en pijpekoppen, eventueel een gehele verza-

meling .

Tel.: 01714- 5182

101

DELFTSE PIJPENMAKERS EN HUN PRODUKTEN

door J. van der Meulen

Inleiding

Door de opstand van de Ver enigde Nederlanden tegen Spanje aan
het einde van de 16e eeuw verliezen de alom vermaarde Delftse
bierbrouwerijen belangrijke afzetgebieden zoals Vlaanderen en
Schouwen en Duiveland. Bovendien ondervindt de nijverheid een
geduchte concurrentie van andere steden, waardoor ze ernstig
in verval raakt. Omstreeks 1600 zijn 82 brouwer i jen werkzaam,
in 1645 is het aantal teruggelopen tot 25 en in 1667 resteren
15 bedrijven . ( 1)
De l eegstaande bierbrouwerijen blijken ges chikte werkruimten
te zijn v.oor de in opkomst zijnde plateelbakkerijen . De groei-
ende populariteit van het Chinese en Japanse porselein zijn
mede debet aan de groei van deze bedrijfstak. Overal onderne-
men plateelbakkers verwoede pogingen om het import- aardewerk
te imiteren; velen mislukken maar in Delft is men wel succes-
vol .
Omstreeks 1600 bevinden zich 2 plateelbakkerijen in de stad .
In de loop van de 17e eeuw zal het aantal bedrijven groe i en
van 8 in 1620, 12 in 1650 tot 45 tegen het einde van deze
ee uw. Op dat moment wer ken meer dan 10.000 mensen in de aarde-
werknijverhe id. De volgende eeuw is evenwel r ampza lig voor de
nijverheid, want naast de concurrentie vanuit Engeland (Wedg-
wood), Frankrijk en Saksen neemt de vraag drastisch af.In 1808
is het aantal plateelbakkerijen teruggelopen tot 8, in 1850
zijn slechts 2 bedrijven overgebleven. (1 , 2)
De aanwezigheid van een aaTidewer knijverheid, met haar ovens en
de goede bereikbaarheid via waterwegen , maakt het aantrekke-
lijk voor pijpenmakers om zich te vestigen. Uit de literatuur
i s bekend, dat er - zij het op geringe schaal - inderdaad een
kleipijpennijverheid heeft bestaan . (3) Het doel van deze s tu-
die is om te zien, of de lokale pijpenmakers herkenbare pro-
dukten hebben gemaakt en persoonlijke merktekens op pijpen ge-
zet hebben . Tevens is door uitgebreid archiefonderzoek gepoogd
een beter inzicht te krijgen van de omvang van de nijverheid
en het milieu van de pijpenmaker .;

Het ontstaan van de nijver hei d

Tabak is reeds in het begin van de 17e eeuw een gewild arti-
kel . De grote vraag naar en de populariteit van het kr uid oe-
fenen een grote aantrekkingskracht uit op personen die aan de
zelfkant van de maatschappij leven.

102

In de gerechtsboeken komt een opvallend aantal processen voor
tegen personen die tabak helen of stelen. Zo is er een Engels-
man Josias Brissick, die bekent dat hij van twee landslieden
een partijtj e tabak heeft gekocht, waarvan hij wis t dat het
gestolen was. Na zijn schuldbek enteni s en s pijtb e tuiging komt
hij er genadig van af en hoeft slechts de proce s- en gevange-
niskosten te betalen. (6) Minder goed verloopt het voor de En-
gelsman Dirk Banfort, die in Delfshaven twee rollen tabak
heeft gestolen. Hij wordt veroordeeld tot verbanning uit
Delftland voor een periode van tien jaar. (7),De zwaarste straf-
fen krijgen Magdaleen Aelbrechts van Vlissingen (8) en Harman

Harmansz. van Groningen opgelegd (9); zij blijken echter ·meer-

dere ·delicten op hun kerfstok te hebben. Het vonnis luidt, dat
Harman op het schavot gegeseld en gebrandmerkt wordt en gedu-
rende twaalf jaar moet roeien op de landelijke gal eien. Magda-
leen wordt veroordeeld om de bestraffing van Harman aan te
zien, waarna ZlJ achter gesloten deuren gegeseld zal worden.
Tevens wordt zij voor twaalf jaar uit Holland en West-Fries-
land verbannen.
Zoals reeds eerder is geconstateerd blijken ook in Delft En-
gelse immigranten de aanzet hebben gegeven tot het ontstaan
van de tabakspijpennijverhe i d . De eerste vermelding over het
bestaan van een p i jpenmaker in Delft komen we in 1625 tegen

als Maerten Engelsman, t oubackpijpmaker, een kind te grave
dr aagt. (4). Het is niet duidelijk of Engelsman een ~igen naam

i s of verwi jst naar zijn herkomst . Ook kunnen beide mogelijk-
heden van toepassing zi jn.
In 1627 treedt de pijpenmaker Jan Grooff (Gr oeff) in het huwe-
lijk . Hij blijkt reeds weduwnaar te z i j_n en woont op de Oude
Delft. (5)
In de der t i ger en veertiger jaren valt een grote toeloop van

pijpenmakers te constater en . (tabel 1)

Achtereenvolgens vestigen zich Stoffel Stoffelsz. (10) en
Maerten Jacobsz. Maerten Jacobsz . , afkomstig uit Gouda, trouwt
in 1634 . (12) Als h i j in 1639 in het pesthuis overlijdt, komt
zijn kind Grie tgen onder bescherming van de weesmeesteren ( 13)

die Wouter Dircxs, met se&aer~ en Harman Aryensz., asraeper, als

voogden over het kind aanstellen. Bij die gelegenheid wordt
ook een inventaris van de boedel opgemaa kt. De nagelaten goe-

deren zijn: "... een out beddeke met een pelue (peluw)., drie
matte s toelen" een tae f felken" een tang en vispan" drie kleyne
bor dekens" een kleyn spiegelken" 1n:er t 1.:nne lepels" een luyer
mande" een lepelhuys ke" drie ouwe vr ouwehemden" een spinwiel"
dr ie ouwe kinder hemden" seks oude muts se" twee oude kroegen "

(kroesen). (14) Uit de boedelbeschrijving blijkt, dat Maerten

103

1620 3 0 40 50 60 7 0 BO 175 0

tabel 1 jaarta l

alleen wat schamele bezittingen heeft nagelaten voor het dage-

lijks leven en geen goederen die met zijn beroep als toeback-
pipmaecker te maken hebben. Zeer waarschijnlijk oefende hij

zijn protessie niet zelfstandig uit.
Afgaande op het opgegraven pijpenmateriaal heeft Tomas Bael
(Bale) (11) wel een eigen bedrijf gehad . Als merk gebruikt hij

zijn i nitialen, zowel zonder als met kroon. (afb.1~2) De ste-

len van deze pijpen zijn meestal voorzien van een bandversie-
ring, hoewel ook lelies, opgesloten in een r uit , voorkomen.Te-

vens zijn pijpen bekend waarbij de letters Ten Baan weer s~

zijden van een wereldkloot (rijksappel) zijn gezet . (afb. 3) Op

de stelen van deze pijpen zijn 4 lelies ingestempeld . Een ex-

emplaar heeft bovendien een geknepen steel. Zo'n geknepen
steel wordt bewust vervaardigd door tijdens het pijpmaken, in
de leerdroge klei, kneepjes te maken die haaks op elkaar staan.

Het rookkanaal wordt ter plekke enigszins ruitvormig.
Herhaaldelijk komt het voor, dat een pijpenmaker ook andere
bronnen van inkomsten heeft. Vooral de combinatie pijpenmaker-
soldaat komt regelmatig voor. Dit is het geval bij de pijpen-

104

1 23

4 5 67

-- ®
10
89

11 12 13

105

maker Jean Tillaer, die tevens soldaat is in de compagnie van
'Collonel Veer'. (15)
Een van de belangrijkste pijpenmakerijen is eigendom geweest
van Huybrecht Leendertsz. Lievelaer. (16) Hij bezit in 1636
samen met Ariensz. van Ouwen (17) enige huizen bij de Leeuwe-
poort. (18) De vorige eigenaren van de panden waren plateel-
bakkers, dus is het zeer waarschijnlijk dat zij beschikken o-
ver een oven.
Van Huybrecht Lievelaer zijn diverse produkten bekend, die hij
merkte met de letters HL. Dit merk komen we zowel als monogram

(afb . 5) of met losse letters (afb . 4~6~7) tegen. Uit de vond-

sten blijkt, dat hij in het bezit was van meerdere mallen;
slechts de uiterste vormverschillen staan hier afgebeeld. Op-
vallend zijn de pijpen met de slanke ketel, met een steelleng-
te van 26,5 cm, die onder een hoek van ca. 120° t.o.v. de

steel staat. (afb . 4). In het algemeen is de hoek ca.130- 135°.

Steelversieringen komen voor maar ziJn minder frequent als bij
Tomas Bael.
Het is niet zeker of de compagnon van Huybrecht, Ariensz. van
Ouwen, zich ook met de pijpenmakerij heeft beziggehouden. Door
het huwelijk van Huybrecht Lievelaer in 1645 met de weduwe van
de plateelbakker Jacob Pietersz. van Lauberch, (Ver)Burchgen
Henricx (19), breidt het aantal huizen zich verder uit en la-
ten zij huwelijkse voorwaarden opstellen. (20) Nadat Huybrecht
in 1650 is overleden (21) trouwt zijn vrouw Burchgen Henricx
met Joseph van Ouwen. (22) Niet duidelijk is of Joseph familie
is van de eerder genoemde Ariensz . van Ouwen en of het bedrijf
onder zijn leiding is voortgezet.

In 1643 vindt er een drama plaats. De toubackpypmaeker Willem

Pouwel, afkomstig uit London, heeft zijn vrouw vermoord en
wordt veroordeeld om op het schavot onthoofd te worden. Willem
blijkt een onbeheerst persoon te zijn. Reeds tweemaal heeft .
hij gevangen gezeten vanwege het toebrengen van dodelijke
kwetsuren aan derden en de kwalijke bejegening van zijn vrouw.
In de criminele boeken staat de toedracht van de moord uitge-

breid beschreven: ".. . dat hij nu buyten pijne ende bande van
ijsere bekent~ dat hij weder woorden met sijn vrouwe gehadt
hebbende ende sij coomende nae binnen tot in ' t werckhuys~haer
in toornichheid eerst een slach off twee met sijn rechterhant
in 't aensicht gegeven heeft~ hebbende doen zijn mesch in des
lynckerhant~ daer nae het mesch hebbende gecregen in de rech-
terhant~ hij voelde dattet gehecht off gesteuyt heeft in haer
lijff~ dat sij terstont daer van doot bleeff ende sulcx bekent
oorsaeck te wesen van haer doot ende de doot waerdich te we-
sen. .. " (23)

106

De goederen van Willem Pouwel worden op een boeldag geveild,
maar brengen zo weinig op, dat de onkosten van het proces en
de gevangenis bij lange na niet betaald kunnen worden. Uit bo-
venstaand citaat valt op te maken, dat Willem een zelfstandige

pijpenmaker is. Immers er is sprake van een werckhuys. Boven-

dien woont Claes Pietersz., die later vermeld wordt als pij -
penmaker, bij Willem Pauwel in (24) en is hij als knecht werk-
zaam in de pijpenmakerij. Het mes waarmee Willem zijn misdaad
heeft begaan, zou een rondslingerend trirnmes kunnen zijn ge-
weest.

Hij zette op zijn produkten het WP~monogram (afb. 8~10), soms
voorzien van een kroon (afb. 9).Uit de metingen van een tien-

tal pijpen uit zijn 'winkel' blijkt, dat er slechts een gerin-
ge onderlinge variatie is. De breedte van de ketel is steeds
ca. 19 mm. De hoogte vertoont een grotere spreiding. De stelen
zijn regelmatig voorzien van lelies; een bandstempeling werd
niet aangetroffen.
In 1661 beschuldigt de zoon van Willem, Jan Pauwel, zijn vroe-
gere buurvrouw Aryaentge Larnrners van der Plonche, dat zij na
de onthoofding van zijn vader goederen zou hebben ontvreemd en

met de laserus klap (klepper van een melaatse) langs de deuren

is gegaan. Andere buren van wijlen Willem Pouwel komen hierte-
gen heftig in verzet en stappen naar de notaris, waar zij ver-
klaren, dat Aryaentge een eerlijke en deugdzame vrouw is, die
de beide kinderen van Willem, Jan en Lijsbeth, gedurende een
jaar heeft verzorgd. (24) Onder de getuigen treffen we ook de
pijpenmaker Claes Pietersz. aan met zijn vrouw. (25)
Omstreeks 1645 komen Hendri(c)k de Jong en Gerrit Jansz. de
Jong(h) (27) in de gemeentelijke archieven voor; van een fami-
lierelatie tussen deze pijpenmakers is niets gebleken.
Mogelijk heeft Gerrit Jans z. de Jong zijn pijpen gemerkt met

Gi, omsloten door een cirkel. (afb. 11)

De als pijpenmaker en tevens als soldaat te boek staande En-
gelsman Willem Ketel, afkomstig uit Norwich, woont reeds ge-
ruime tijd in Delft. (28) Als zijn derde vrouw in 1643 komt te
overlijden, heeft hij drie kinderen, namelijk Dirk 22 jaar,
Maria 9 jaar en Jan 7. jaar oud. De bezittingen zijn zo gering,
dat hieruit geen erfdeel voor de kinderen verkregen kan wor-
den. Kort na de begrafenis trouwt Willem opnieuw en woont op

het Suyteinde . (29) Op 27 mei 1646 laat hij zich inschrijven

als poorter. (30)
Vermoedelijk zijn de in Delft veel opgegraven pijpen met het
WK-monogram uit zijn werkplaats afkomstig. In de modellen be-
staat een grote variatie. Het slanke type pijp, waarvan de

steel door de pijpenmaker is gerepareerd (afb.14), heeft een

107

14
15
16
17
18

108

bandv ersiering. Ook een 'bonkig,zwaar' model(afb . 13) en t u s-
senliggende vormen zijn bekend (afb. 12 ). De lengte van een

complete pijp, waarvan de steel is opgesierd met 5 lelies, be-
draagt 34 cm.
Verder komen de namen van de volgende pijpenmakers in de ar-
chieven voor: Cornelis Leendertsz. (1644) (31), Frans Corne-
lisz. Braem (1653) (32), Jan Cornelis Fransz. (1679) (35) en
Joseph Heijndricksz. (1657) (33). Mogelijk heeft Joseph ge-

bruik gemaakt van de letters IH (afb. 15~16)~die voorkomen op
pijpen met uitgesproken Delftse kenmerken en waarvan de stelen

rijkelijk versierd zijn met lelies.
Christiaen Zegertsz. de Goije (1674), die uit Gouda afkomstig
is en zich mogelijk in Delft vestigde (34) zou de maker kunnen
zijn van de pijp, waarvan de steelversiering in de mal is ge-

graveerd . (afb. 17) De versiering is vlak en duidt op veelvul-

dig gebruik . Ter hoogte van de decoratie is de steel niet 'ge-
schonken'. Het hielmerk is een lelie met aan weerszijden de
letters C en G.
Ondanks intensief speurwerk werden geen pijpenmakers aange-
troffen in de periode 1680- 1750. Dit hiaat in de gègevens is
merkwaardig, omdat in november 1711 een aant al pijpenmakers,
touwslagers en ver~opers een verzoek indienen bij de stedelij-
ke overheid . (37) Zij beklagen zi ch, dat hun concurrentie
wordt aangedaan -door verkopers van buiten Delft, die allerhan-
de waren langs de deur uitventten. Aan het r equest wor dt ge-
volg gegeven en op 30 december wordt er een keur uitgevaardigd

waarin het verboden is: "...allen en een ygelijken van buyten
komende met eenighe tabackspijpen~ gaaren~ touw off andere
waaren langs en aan de huysen om te loopen en die onder parti-
culiere burgerie te coop te presenteren off te venten~ op pei-
ne (straffe) van dertig stuivers voor de eerste mael tot laste
van diegene dewelcke met sodanige tabackspijpen~ gaaren en
touw~ contrarie deses werden bevonden om te loopen. En voor de
tweede mael op gelijcke peine boven de verbeurte van tabacks-
pijpen~ gaaren en touw met dewelcke sij omgeloopen hebben.•. "

(38)

In 1750 doet Pieter de Kol verwoede pog i ngen om z1Jn kost te

verdienen met het pijpenmaken, doch uit de impostboeken blijkt
dat hij 'leeft van de armen. 1 (36)
I n de 18e eeuw komt regelmatig het beroep van pijpenbrander
(- brandster) voor. (39) Ook in Delft voorziet een enkeling
zich in het levensonderhoud met het schoonbranden van verstóp-
te pijpen. In 1750 komen we Jannetje van der Aarde tegen die

brant pij pe uyt en Lambert Veneka die als timmermansknecht ook

tabakspijpen uitbrandt. (40) Bij de volkstelling van 1839

109

/4

blijken eveneens twee inwoners dit beroep uit te oefenen. (41)
Andere beroepen die met het 'tabaksgenot' te maken hebben,
zijn:verkopers van tabak en/of snuif, 'swavelstokmaek(st)ers'
en een handelaar in pijpen. (40) Vaak worden deze beroepen ge-
combineerd met andere bezigheden zoals plateelschilder, koop-
man in vellen en sterke drank, vletter, klapwaker, kamergast
en dooddrager. In 1839 vallen vooral de tabakswerkers,-kervers
en -strippers op naast de tabakverkopers. (41)

Delftse p-iJpen

Globaal zijn de Delftse piJpen nauwelijks te onderscheiden van
Goudse produkten uit dezelfde periode. Hierop zijn echter twee
uitzonderingen, namelijk een pijp met een hoge, slanke ketel
(afb. 1" 2" 14) en het lagere 'bonkige' type. (afb~ 5~ 13" 18) De-
ze vormen lijken evenwel niet bij alle lokale pijpenmakers in
produktie te zijn geweest. Overgangen tussen beide typen zijn
qua vorm moeilijk als Delfts te determineren. De inwendige
diameter van de ketel varieert tussen 9,5 en Il rmn. Hierop
zijn slechts enkele uitzonderingen. Waarschijnlijk is het
slanke model ouder dan het bonkige type, hoewel beide typen
ook naast elkaar gebruikt zullen zijn, gezien de vele modellen
die enkele pijpenmakers in produktie hebben.
Opvallend is echter dat Goudse pijpen in het algemeen aanmer-
kelijk meer glanzen, wat een gevolg kan zijn van een betere
kleisamenstelling of een betere afwerking, hoewel de Delftse
pijpen ook geglaasd zijn. Het bakproces is goed verlopen, want
de pijpen hebben nauwelijks te lijden van de langdurige inwer-
king van de grond, zoals dat wel het geval is met veel Leidse
pijpen.
Merken komen vaak voor in de vorm van eeh monogram, hoewel ook
losse letters worden gebruikt, al dan niet voorzien van een
kroon. Afgezien van de lelie komen weinig figuratieve voor-
stellingen als hielmerk voor.
Frappant is het veelvuldig gebruik van ingestempelde lelies op
de steel. Van de 49 onderzochte langstelige Delftse pijpen is
61% voorzien van lelies, 23% heeft een bandversiering en 16%
is niet versierd. Hierbij dient opgemerkt te worden, dat de
helft van de niet- gedecoreerde strè~en voorkwam bij pijpen met
het merk HL.
De toewijzing van de eerder in dit artikel genoemde merken be-
rust voor een belangrijk deel op de overeenkomst van de initi-
alen met de in het archief gevonden namen. Helaas. ontbreken
acten, waarin een van deze merken in relatie tot een pijpenma-
ker wordt genoemd. Om enige indicatie van datering te krijgen,

110

®

1I I

werden van 87 Delftse piJpen hoogte, breedte en de inwendige

van de ketel gemeten. Deze getallen met de bijbehorende merken

werden vervolgens gerangschikt naar oplopende breedte . De op-
vol ging van de merken blijkt chronologisch redelijk analoog te
lopen met de produktieperiode van de pijpenmaker aan wie de
pijpen zi jn toegeschreven.
Behalve de eerder genoemde merken zijn er ook pijpen, die door

hun hoeveelheid of door hun uiterlijk aan Delftse pijpenmakers
toe geschreven moeten worden. De merken van deze pijpen zijn de
gekroonde DP, met een steellengte van 38 cm (a f b . 21 ) en de DP
(a f b . 19) , het HY- monogram (a fb. 18) , de gekroonde AS(afb.22 ) ~
hiervan is zowel het slanke model als het bonkige type gevon-
den en veel variaties van de lelie (afb . 20 ). Diverse fraaie
pijpen met barokversiering zijn voorzien van een lelie-merk

(afb. 23 ). Twijfelachtig is de herkomst van de pijp met het

merk RA (a f b . 24 ), die in Delft in een beerput op het Oostein-
de is gevonden.

De l f tse pijpenmakers

Naam Periode Merk
CG
Ariensz. van Ouwen 1636-1667
HL
Christiaen Zegertsz. de Goije 1658-1 674
IH
Claes Pietersz. 1643-1661
Gi
Cornelis Leendertsz. 1644
TB
Hendrik de Jong 1643-16 79
WK
Huybrecht Leendertsz.Lievelaer 1636-1650 WP

Jan Cornelis Fransz. 1679

Jan Grooff 1627

Jean Tillaer 1635

Joseph Heijndr icksz. 1635-1657

Frans Cornelis Braem 1653

Gerrit Jansz. de Jong 1646-1650

Heyndrick Willemsz. 1668

Maerten Engelsman 1625

Maerten Jacobsz. 1634-1639

Pieter de Kol 1750

Stoffel Stoffelsz . 1630

Tomas Bael 1633

Willem Ke tel 1630-1 643

Willem Pauwels 1643

Dit artikel i s mede tot stand gekomen dankzij de spontane me-
dewerking en de collecties van L.P.C. van Geenen en L.F . J.R.
Bracco Gartner, waarvoor ik hen hartel i jk wil bedanken.

1 12

NOTEN

G.A . D. = Gemeentelijk Archief Delft
DTB = Doop-, Trouw- en Begraafregister s

Wijsenbeek- Olthuis, T. Achter de gevels van Delft, Amster-
damse Historische Reeks, deel 3, 1987
2 Duncker, J.C.W. Nederlandsche Fabr ieken, 6e jrg. no. 16,
20 augustus 1920
3 Duco, D.H . De Kleipijp in de Zeventiende Eeuwse Nederlan-
den, The Archaeology of the Clay Pipe, V. Eur ope 2,part ii,
BAR Internat i onal Series 106(ii), 1981
4 G.A.D., Ma€tten Engelsman, 14 januari 1625, DTB 37,blz. 263
5 G.A.D. , Jan Grooff (Groeff) trouwt 25 juli 1627 met Lijs-
beth Maes, weduwe van Heyndrick Alems. DTB 20/22v, 68/20v
6 G.A.D., 3e criminele boek 1619-1 653, inv. nr. 48i fo l . 67vs
7 G.A.D . , 3e criminele boek 1619-1653, inv. nr. 48, fol.1 12vs
8 G.A.D., 3e criminele boek 1619- 1653, i nv. nr. 48, fol. 134v
9 G.A.D., 3e criminele boek 1619-1653, inv. nr . 48 , fol. 135
10 G.A.D., Stoffel Stoffelsz. trouwt op 4 aug. 1630 met Sijt-
gen Harmans en vestigen zich op het Suytej.nde . DTB 68/105,
20/ 105
Il G.A.D., Tomas Bael (Bale), afkomstig uit Rijswijk en ge-
trouwd aldaar, gaat op 22 Jan . 1633 in ondertrouw met
St i jntge Tonis en vestigt zich in de Lange Br eetsteegh.
DTB 21,/8v, 69/7v
12 G.A.D. , Maerten Jacobsz . , trouwt 15 febr. 1634 met Maertgen
Aryens (Arrisdr). DTB 21/36, 96/35
13 G.A . D., Comparitie weeskamer inv.-nr. 80, fol. 125
14 G.A. D., Oud rechterlijk archief ORA inv . nr. 1877
15 G.A.D., Jean Tillaer, gaat op 13 jan. 1635 in ondertrouw
met Catalijntge Phil(i)ps. DTB 21/6 Iv, 69/60v
16 In het artikel van D.H. Duco (zie noten 3) staat hij ten
onrechte vermeld a l s Huijbrecht Riebelaer.
17 G.A.D., Ariensz. van Ouwen is op 25 febr. 1667 over leden,
DTB 41
18 '~G. A.D., Legger van de verpondingen, inv. nr. 1761 I, vanaf
1632, fol. 270 e.v. De panden d i e zij bezitten, waren ei-
gendom van Jacob PÎetersz. en Jacob Tonisz., die beiden
pl ateelbakker waren .
19 G.A.D., Huijbrecht Leendertsz. Lievelaer, gaat op 24 dec.
1644 als weduwnaar in ondertrouw met (Ver)Burchgen Hen-
ricx , weduwe van Jacob Pietersz. van Lauberch en vestigen
zich op de Buytenwatersloot, DTB 70/162
20 G.A . D. , Oud notarieel archief ORA inv. nr. 1722, 3 jan.1645
Huizenprotocol ORA inv. nr. 282 fiche 22/2

113

21 G.A.D . , Huybrecht Leendertsz. Lievelaer overlijdt op 19
dec. 1650, DTB 39

22 G.A.D., Burchgen Henricx trouwt op 12 aug. 1651 met Joseph
van Ouwen, DTB 127

23 G.A.D., Willem Pouwel, heeft in de Sint Annenstraat gewoond
en woonde ten tijde van zijn arrestatie in het Rietveld, 3e
criminele ooek inv. nr. 48, 11 april 1643, fol. 259 e.v.

24 G.A.D., Claes Pietersz., 29 juni 1661, Oud notarieel ar-
chief ORA inv. nr. 1903, fol. 13 e.v.

25 G.A.D., Claes Pietersz., weduwnaar, trouwt 30 april 1656
met Catharina Bartels, weduwe ·van Pieter Oliviers. DTB 127

26 G.A.D., Hendri(c)k de Jong is getrouwd (omstreeks 1631) met
Maijken Cornelisdr. Burchgraeff. Zijn vrouw is in 1643 o-
verleden, waarna hij volgens de wettelijke verordeningen
zijn dochter aanmeldt bij de weesmeesteren. Comparitie
weeskamer nr. 81, 5 juni 1643, fol. 377v~ Nadat Hendrick op
31 mei 1679 is overleden, wordt zijn lichaam naar 's-Gra-
venhage getransporteerd. DTB 43

27 G.A.D., Gerrit Jansz. de Jong(h) trouwt op 2 sept. 1646 met
Maritge Cornelis, zij vestigen zich in de Vlamingstraet.
DTB 71/16, 126/10. Gerrit Jansz. overlijdt op 15 juni 1650.
DTB 39

28 G. AD., Willem Ketel trouwde omstreeks 1621 met Lijsbet A-
gere en omstreeks 1634 met zijn derde vrouw Jannetge Waer-
de. Comparitie weeskamer nr. 81, 22 mei 1643, fol. 375v

29 G.A.D., Willem Ketel trouwt op 29 mei 1643 met Aeltje Cors-
tiaens, weduwe van Tomas Prath. DTB 70, 125

30 G.A.D., Willem Ketel doet zijn intrede als poorter, als
borg staat Benjamin Cloot vermeld. Poortersregister le afd.
inv . nr. 404, fol. 179v

31 G.A.D., Cornelis Leendertsz., weduwnaar, gaat op 23 jan . .
1644 in ondertrouw met Lijsbeth Kint, weduwe van Pieter
Gautier. Hij woont op de Bastiaensvest. DTB 70/138, 125/123

32 G.A.D., Frans Cornelisz. Braem gaat op 9 aug. 1653 in on-
dertrouw met Maertgen Tobmas. Hij woont op de Bastiaens-
vest. DTB 127/54

33 G.A.D., Joseph Heijndricksz. (Heijndricxz.) was getrouwd
met Jannetge Abramsdr. en is in 1657 overleden. Comparitie
weeskamer, Ie afd . nr. 85, 22 dec. 1657, fol. 205

34 G.A.D., Christiaen Zegertsz . de Goije is afkomstig uit Gou-
da waar hij tot 1658 zijn beroep heeft uitgeoefend (zie
noot 3 bij Goudse pijpenmakers). Op 13 jan. 1674 trouwt hij
met Annitge Anthonis van der Bock (Back), weduwe van Boude-
wijn Abrahams van Lits. DTB 74/2, 131

35 G.A.D., Jan Cornelis Fransz. gaat op 1 april in ondertrouw

114

met Ariaentge Pieters van Rorijs. Hij woont op de Dertien
huysen. DTB 75, 132
36 G.A.D., Pieter de Kol woont op de Lakegracht (WZ.poort) en
'leeft van de armen'. 1750 Impostboeken Ie afd. inv.nr.602,
deel 2, 3e quartier, nr. 822(2)
37 G.A;•D., Index der resolutien van de Heeren en van de wet-
houders der stad.
38 G.A.D., Keurboeken Ie afd. inv. nr. 1, deel 9, fol. 229
39 Brongers, G.A., Van gouwenaar tot bruyere pijp. Gaade Ame-
rongen, 1978
Meulen, J. van der en H. Tupan, De Leidse Tabakspijpenrna-
kers. Stubeg, Hoogezand, 1980
Carmiggelt, A., De Leeuwarder Tabakspijpenmakers. Pijpelo-
gische Kring Nederland, 1988
40 G.A.D., Impostboeken Je afd. inv. nr. 602
41 G.A.D., Volkstelling 1839

NIEUWE LITERATUUR

D. Duco und M. Schmaedecke, Tonpfeifenfunde aus der Grabung
Kapuzinergasse in Breisach am Rhein. Fundberichte aus Ba-
den-WÜrttemberg _, no. 13, 1988, blz. 777-795.
Voor details en prijs contact opnemen met:
M. Schmaedecke, Landesdenkmalamt Baden-WÜrttemberg,
Sternwaldstrasse 14, 7800 Freiburg, Duitsland.

A.D. von Gernet, The transculturation of the Arnerindian pipe/
tobacco/smoking complex and its impact on the intellectual
boundaries between 'savagery' and 'civilization'1535-1935.
Deze dissertatie is te verkrijgen bij:
A.D. von Gernet, Department of Anthropology, McGill Uni-
versity, Stephen Leacock Building, 855 Sherbrooke Street
West, Montreal, Quebec, H3A 2T7, Canada. Prijs $50.00 (Ca-
nadese dollars).

LeClaire, Naissance de la pipe en terre a Saint-Quentin-La-
Potèrie. (1986) Prijs $ 10.50. Bestellen bij:
Benjamin Rapaport, Antiquarian Tobacciana,
11505 Turnbridge Lane, Reston, Virginia 22094, USA.

Jaarboek 7, 1989. Uitgave voor leden van 11De Vrienden van het
tabaksmuseum Wervik."
Inlichtingen:

Tabaksmuseum Wervik
Koestraat 63
8670 Wervik België

1I 5

EEN PORTRET VAN PIJPENMAKER CORNELIS VAN LEEUWEN

door Cee s Faas

In het boek GOEJANVERWELLESLUIS ( 1) staat een afbeelding van

een 18e-eeuws portret van de Goudse pijpenmaker 'kapitein'
Cornelis van Leeuwen. De schrijvers van het boek, geschiedkun-
digen, tonen hierin de aanhouding van de prinses van Oranje op
28 juni 1787 door het vrijkorps van Gouda.
Politieke achtergronden worden toegelicht; de route van Wil-
helmina, mede aan de hand van foto's uit de omgeving van Gou-
da, wordt beschreven. Ook is er een genealogische tabel van de
Oranjes in het boek opgenomen.
De pijpenmakers die erin voorkomen, waren allen patriotten.
Cornelis van Leeuwen, leider van degenen die de koets zouden
laten stoppen, was in het dagelijks leven pijpenmaker van be-
roep, waarmee hij zich een typi sch Gouwenaar betoonde. (2)
Van Leeuwen had wel enige militaire ervaring, want hij was te-
vens luitenant van de Goudse krijgsraad, het bestuur van de
stedelijke schutterij.
De feitel i jke aanhouding te 15.30 u vond plaats door drie van
zijn ondergeschikten, nl. ' sergeant' Adam Schouten en twee an-
dere Goudse vrijkorporisten. Deze sergeant Schouten, die in
het dagelijks leven maar 'simpel pijprnaker t e Gouda ' was (3),
hield de koets tegen. Even later arriveerde kapite in Van Leeu-
wen en nog iets later een tiental Goudse vrijkorporisten onder
bevel van kapitein Martinus Ver zijl Jansz ., tabakshandelaar
van ber oep . (4) Hij stamde uit een bekende Goudse katholieke
familie, waarvan meerdere leden zich actieve aanhangers van de
patriottenpartij betoonden . (5 ) Zo was zijn neef Cornelis Ver-
zijl, een welgesteld pijpenfabrikant, eni ge weken daarvoor t ot
burgergeconstitueerde gekozen.
Een pijpelogische conclusie uit dit boek zou kunnen zijn, dat
Cornelis van Leeuwen c .s. het maken van Oranjepijpen (afgezien
van schertspijpen) aan andere pijpenmakers zullen hebben over-
gelaten.

NOTEN 1 Knoops,drs. W.A. en dr s.F .Ch.Meijer, Goejanverwelle-
sluis, 'De Eataàfisbhe ·.Leeuw',Amsterdarn, 1987. 80 pag., !29,50,
b 1 z •,~4 ; 2 idem b 1z . 4 3 ; 3 idem b 1 z • 49 ; 4 idem b1 z • 53 ; 5 idem
blz.54,55

VERWANTE LITERATUUR Het Goudse Pijpmakersgeslacht Verzijl
door J.v.d.Meulen ,PKN 15,blz.52; Tabakscuriosa uit de patri-
ottentijd door Harry R. Tupan,PKN 37,blz.11; Opkomst !en onder-
gang van een Or anj etelg (II) door J.P.Brinkerink, PKN 43,blz.

59.

116

Kapitein Cornelis van
Leeuwen.
In eerste instantie
was hij verantwoorde-
lijk voor de aanhou-
ding van de pr~nses
van Oranje

Een vrijkorporist met
Goudse pijp~ met een
portret van J. Derk
van der Capellen op de
achtergrond

Illustraties uit het
boek
.,. GOEJANVERWELLESLUIS

I 17

OPROEP INVENTARISATIE MERKEN

door Lodewijk van Duuren

Zo nu en dan verschijnen in dit tijdschrift inventarisaties
van pijpen met een bepaald merk of een bepaalde afbeelding,
meestal voorafgegaan door een oproep aan de lezers. Dit geza-
menlijk uitgevoerde "catalogus-werk" is een goede methode om
inzicht te krijgen in de grote verscheidenheid aan merken en
versieringen op pijpen. Ik wil deze inventarisatie graag uit-
breiden met twee groepen pijpen:

A Pijpen met cijfer- en lettermerken in reliëf op de kop welke
tevens voorzien zijn van de intialen van de makers. (fig . 1) De
pijpen met de lettermerken N en M, die reeds in de PKN gepu-
bliceerd zijn, kunnen hierbij buiten beschouwing worden gela-
ten.
Van deze pijpen wil ik graag een volledige beschrijving, even-
tueel aangevuld met een tekening. In deze beschrijving kunnen
de volgende punten opgenomen worden:

1 het merk en de initialen
2 op welke zijde - gezien vanaf de roker - staat het merk

afgebeeld
3 de plaats van de initialen t.o.v. het merk
4 het type kroon: parel- , blader- of keizerskroon
5 eventuele bij merken
6 afbeelding aan de keerzijde
7 overige versieringen en kenmerken

B Pijpen met een molen in reliëf op de kop.(fig.2)
Bij de beschrijving kan aandacht besteed worden aan de volgen-
de kenmerken:

1 wieken: links of rechts van de molen afgebeeld
2 kap: vorm rond of rechthoekig
3 windvaan: soms een vogel of eekhoorn
4 draaibare gedeelte: planken of effen
5 venster: rond of vierkant
6 hoofd: soms een hoofd voor het venster
7 staartbalk: staartbalk en schoor gekruisd of een ladder
8 verbinding tussen 4 en 9: aan- of afwezig
9 vast gedeelte: open of gesloten, metselwerk of effen
10 ingang: bovenzijde recht of boogvormig
Il poes: in of voor de ingang
12 initialen: boven of onder de molen

(o.a. PVR, KW, IOH, IDK, BK en RDH)
13 vormnaad: afwerking en versiering

1I 8

14 bijmerken: op zijkant hiel (o.a. maan, ster en stip)
15 bladerkrans: soms om molen en afbeelding keerzijde)
16 keerzijde: afbeelding (o.a. theetafel, korendrager, visser

en leeuw in de Hollandse tuin)

17 staat de molen links of rechts afgebeeld t.o.v. de roker
In verband met molens op pijpen ben ik op zoek naar het vol-
gende artikel van A.Bicker Caarten, waarvoor ik de kopieer- en

verzendkosten graag wil vergoeden: Een pijpekop met motenaf-
beetding uit STERREN EN CIRKELS dec. 1965.

Uw reacties op een en ander toesturen aan:
Lodewijk van Duuren

1LG

fig 1

fig. 2

11 9

BEZOEK VAN EEN DUITSE GELEERDE IN 1762 AAN EEN GOUDSE PIJPEN-
FABRIEK EN IETS OVER HET GLAZUREN VAN PIJPEN

door Piet Smiesing

Inleiding

In vroegere tijden, toen van moderne communicatiemiddelen nog
geen sprake was, reisden geleerden, kunstenaars en zonen uit
gegoede families naar vreemde landen om kennis te nemen van
andere levensgewoonten, ambachten en technieken.
Wanneer buitenlandse reizigers op hun reis door ons land in de
buurt van Gouda kwamen, verzuimden ze nooit een van de beroem-
de pijpenfabrieken te bezoeken. Soms werd een verslag van zo'n
bezoek in een dagboek opgetekend en verkrijgen we hierdoor een
uniek ooggetuigenverslag. Al eerder maakten we melding van het
bezoek, dat de Duitse jurist Von Uffenbach in 1710 aan een
Goudse pijpenfabriek bracht. (1) Ruim vijftig jaar later, in
1762, laat ook de Duitse natuurkundige Johann Beckmann zich

rondleiden in een Goudse pijpenfabriek. (i )

De pijpenfabriek

Het is algemeen bekend, zo schrijft Beckmann in ziJn dagboek,
dat Gouda de belangrijkste pijpenleverancier van Duitsland is.
Van de vroegere 500 pijpenfabrieken zijn er nu nog 300 in be-
drijf. In de door hem bezochte fabriek werkten 18 mannen en 24
vrouwen. We kunnen hieruit afleiden, concludeert hij, dat een
groot gedeelte van de Goudse burgerij bij het pijpmaken be-
trokken is. De in de fabriek gebruikte klei is afkomstig uit
Luik en vooral uit Maastricht. Beckmann vervolgt zijn verslag
met een nauwkeurige beschrijving van alle handelingen, die de
kleipijp zijn uiteindelijke vorm geeft. Aangezien de meeste
handelingen van het pijpmaken inmiddels algemeen bekend zijn,
zullen we deze hier onvermeld laten. Belangrijk in zijn relaas
zijn echter vooral zijn mededelingen over het glazuren van
pijpen. Ook Von Uffenbach maakte in 1710 melding van het gla-
zuren van pijpen. Zijn verslag was echter op dit punt niet zo
overtuigend. Om Beckmanns verhaal op geloofwaardigheid te
toetsen, volgen eerst wat gegevens over de auteur.
Johann Beckrr1ann (1739- 1811) gaf colleges in kunst en weten-
schappen en de economie. Hij wordt als grondlegger beschouwd
van de technologie als wetenschap. Deze kwaliteiten maken hem
tot een betrouwbaar waarnemer.
We nemen zijn verslag weer op, als de pijpen voor afwerking in
handen van oude vrouwen komen. Zij snijden het overtollige van
de koppen weg, terwijl anderen de nog zachte pijpen met een

120

"tand" (glaassteen) polijsten. Vervolgens stempelen de vrouwen

de merken op de koppen en brengen op de pijpen die geglazuurd
worden een compositie aan!
De pijpen worden in een aardewerk pot schuin om een aardewerk
cylinder geplaatst, waarna de pot in de oven wordt gezet. Om
de pijpen onderweg naar de consument afdoende te beschermen
worden ze, horizontaal tussen lagen boekweitdoppen, in grote
houten kisten verpakt.
Aan het slot van zijn verslag merkt Beckmann op, dat enige van
zijn landgenoten, na het pijpenmakersvak in Gouda geleerd te
hebben, in Duitsland met succes pijpenfabrieken hebben opge-
richt. Hierdoor zijn de Goudse fabrikanten bijzonder wantrou-
wend tegenover vreemden geworden. Volgens Beck.mann hebben
Goudse pijpen door de opkomst van de Duitse pijpenindustrie
geen enkele waarde meer. In openbare gelegenheden zoals wijn-
huizen zijn de pijpen ook al breekt men er zes bij het bedrag
van de vertering inbegrepen.
·Gouda is geen mooie plaats, vervolgt hij, de ervaring leert,
dat in zulke oorden waar weinig doorgang is, alles veel duur-
der is dan in de grote Hollandse steden.

Het glazuren van pijpen

Volgens Beckmann worden piJpen die geglazuurd worden, eerst
van een compositie voorzien. In de collectie van Martin van
Leeuwen bevindt zich een pijpekop uit het midden van de 18e
eeuw, waarop inderdaad eerst een compositie was aangebracht.
Het betreft een pijp waarvan de kop is versierd met een re-
liefafbeelding van de theetafel tegenover de koffiepot en ini-
tialen van de maker (RI?). Onder de transparante glazuur is
onder de koprand in groen een guirlande met veelkleurige bloe-
men aangebracht. Het aanbrengen van een versieringsmotief on-
der het glazuur werd toen, gezien de schaarse vondsten, maar
sporadisch toegepast.
Meestal werden de pijpen in de 17e en 18e eeuw slechts bedekt
met ean doorzichtige glazuur. Waarschijnlijk werd hiervoor
loodglazuur gebruikt, dat in tegenstelling tot tinglazuur
doorzichtig is en een. lage smelttemperatuur heeft. Dit glazuur
kan in een tweede 'brand' bij een lagere temperatuur worden
aangebracht.
Door toevoeging van metaaloxiden worden verschillende kleuren
verkregen. Deze variëren op bodemvondsten van lichtgeel tot
geelbruin en van lichtgroen tot donkergroen. Enkele pijpfrag-
menten uit de pijpenstort van Jan Blij, Kortendijk in Gorin-
chem, zijn geglazuurd met donkerbruine en bruinzwarte ondoor-
zichtige - opaak - glazuur. Dit type glazuur wordt ook aange-

12 1

-

afb. 1
Utrechtse vondst van een baksteun. In de steen z~Jn 14 ga-
ten geboord. In 13 gaten zitten de vastgebakken mondstukken~
die na het afbreken van de pijpen daarin achterbleven.

troffen op de baksteun, die in de Utrechtse wijk Overvecht bij

Lauwerecht gevonden werd. (afb . 1) De te glazuren pijpen wer-

den na in het glazuur gedompeld te zijn, in een mop zachte
roodbakkende klei gestoken. Deze pijpen zijn al een keer ge-
bakken, want de zeer breekbare ongebakken pijpen zouden het
dompelen in de glazuurpap en de vertikale stand tijdens het
bakken niet verdragen. Later werden de pijpen van de steun af-
gebroken en de mondstukken glad gevijld.

Conclusie

Het geringe aantal bewust geglazuurde pijpfragmenten ~in zo'n
omvangrijke pijpenstart als in de kelder van de Kortendijk in
Gorinchem vormt een aanwijzing, dat in die stad maar weinig
pijpen van glazuur werden voorzien. Hierbij kan met de moge-
lijkheid rekening worden gehouden, dat geglazuurde pijpen min-
der snel breken en daarom in de pijpenstart nagenoeg ontbre-

122

ken. Ook het langdurige verblijf in de grond, waarbij de po-
reuze pijpaarden scherf veel vocht met opgeloste chemicaliën
opneemt, zal een blijvende hechting niet bevorderen. Het vin-
den van geglazuurde tabakspijpen blijft door deze factoren een
zeldzaamheid.
De glazuurlekkages tijdens het bakken van het aardewerk in de
slecht afgedekte pijpenpotten geven aan, dat aardewerk maar
één keer werd gebakken. (a-fb.2)
Het grove aardwerk werd vaak geglazuurd met keukenzout. Het
zout wordt dan door verschillende gaten in de ovenkop in de
laaiende hitte geworpen. Gelijktijdig worden alle toevoer- en
aftrekkanalen afgesloten. De dampen van het keukenzout en wa-
ter verbinden zich met het kiezelzuur uit de klei en vormen
een doorzichtig glaslaagje. De vondsten van de baksteunen to-
nen aan, dat tabakspijpen niet op deze manier werden gegla-

zuurd.

afb. 2

Utrechtse berookte pijpekopJ voor een groot deel bedekt met
·transparanteJ groengele glazuu.rJ dat tijdens het bakken in
de pijpenpot is gedropen.

123

NOTEN

P. Smiesing, Een bezoek aan een Goudse pijpenfabriek in
1710, PKN X,37, 1987, pag. 3-4.
2 Johann Beckmann's dagboek van zijn reis door Nederland in
1762, pag. 363-365. Bijdragen en mededelingen van het His-
torisch Genootschap XXXIII,1912.

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

Brouwer, W.C., Klei, in: D.A. Zoethout, De schatten der aarde,
Amsterdam, 1935, pag. 290- 318.

Jansen, B., De kunst van de pottenbakker, in: B. Jansen e.a.,
Ambacht en techniek van de kunstenaar, Bussum, 1964, pag.
127-139.

Vooys, I.P. de, Aardewerkfabrikage, Glasfabrikage, Malerijen.
L.A. van Royen en I.P. de Vooys, Leerboek der Mechanische
Technologie, deel II, Ie stuk, Gorinchem, 1926.

FOTO'S
Jac. P. Stolp

OPSCHRIFTEN OP TABAKSDOZEN

In een boek uit 171 9, gedrukt bij Jeroen Jeroense te Amster-

dam, kwamen we onderstaande opschriften tegen die betrekking
hadden op tabaksdozen.

Op een Toebaks-doos

Juffrouw~ dat's een orientaaltje~ niet?
Ja Heer~ den Toebak is goet~maar jou pijp en deugt niet.

Op een Toebaksdoos van Schildpad

Myn lichaam is vernielt~myn wooning is gebrooken~
Men draagt my in de zak om toebak uit te rooken.

Op een Toebaksdoos

Tabak is goet
Het Bier is zoet~

De Wyn is sleur
Nog kies ik de Meyt voor keur.

Uit: Koddige en ernstige opschriften op Luyffens, Wagens,
Glazen, Uithangborden en andere taferelen.

124

12e JAARGANG NR. 46 SEPTEMBER, 1989

INHOUD 125

VERZAMELAARSMARKT UTRECHT 125

PIJPENTENTOONSTELLING 125

PIJPENMAKERSBESTAND 125

OP EEN PIJPENPOT PAST EEN DEKSEL 126

PIJPENDAG 143

LITERATUUR 143

DE LOTELING 144

STEELINFORMATIE BIJ TWEE 18e-EEUWSE VERSIERDE PIJPEKOPPEN 146

ADVERTENTIE 148

VERZAMELAARSMARKT UTRECHT

De beurs wordt gehouden op 18 en 19 nov. a.s. Prijs !10,- p.p.
Voor reductiebonnen 030-955560 bellen. Wilt uzelf een tafel
huren, bel dan 030-955662; vergeet niet te vermelden, dat u
lid bent van de PKN. De aanwezige PK.N-leden hopen op beide
dagen velen van u te mogen begroeten.

PIJPENTENTOONSTELLING

De reeds eerder in Utrecht gehouden tentoonstelling "ONDER DE
ROOK VAN UTRECHT" is tot en met 17 september te bezichtigen in
het Goois Museum (voormalig raadhuis) Kerkbrink . 6 te Hilver-
sum. Geopend dinsdag t/m zondag van 12.30-16.30 uur.
Deze expositie wordt door de PK.N van harte aanbevolen.

PIJPENMAKERSBESTAND

Het PIJPENMAKERSBESTAND is een computerinventarisatie van alle
in de literatuur vermelde pijpenmakers. D.m.v. deze inventa-
risatie is het mogelijk om snel de relevante bronnen te ach-
terhalen. Meer dan 4200 personen uit Nederland, Duitsland,
België en Frankrijk zijn verwerkt. De gegevens zijn in de vol-
gende rubrieken ondergebracht: voor-achternaam, periode, ves-
tigingsplaats, merk, literatuurverwijzingen.
Dit ISO-pagina dikke bestand wordt in geringe oplage gefotoko-
pieerd en is uitsluitend te verkrijgen door v5~r 1 oktober
!25,- over te maken op gironr. 3823478 t.n.v. Pijpelogische
Kring LEIDEN, onder vermelding van "Bestand".

125

OP EEN PIJPENPOT PAST EEN DEKSEL

door Ruud Stam

Inleiding

Over de pjjpenpotten waarin de piJpen werden gebakken, weten
we meer dan over de deksels waarmee deze werden afgedekt. Aan
de hand van literatuur en recente vondsten wordt in dit arti-
kel geprobeerd een antwoord te vinden op vragen als: Hoe zagen
de deksels eruit; waren alle deksels eender; werden alle pij-
penpotten afgedekt en gebeurde dit door de pijpenmaker of de
pottenbakker?
De enige gedetailleerde beschrijving van deksels van piJpen-
potten (A3) is te vinden in het artikel van Von Hout (14) over
dekselfragmenten (ook kappen of stolpen genoemd) uit de Dra-
piersteeg in Gouda. In de overige literatuur (8) wordt slechts
terloops aandacht besteed aan deze deksels. Toch is ook hier-
uit veel informatie te halen over de kappen.
Alle in dit artikel genoemde kappen hebben een nummer gekre-
gen, corresponderend met de nummers van de tabel.

Vorm en functie

Reeds Duhamel du Monceau laat in ziJn "L'art de faire les pi-
pes a fumer le tabac" uit 1771 (10) een afbeelding van een

pijpenpot met een kegelvormige deksel zien (A4, afb.1) waarvan

vorm en grootte redelijk overeenstemmen met het door Von Hout
(14) beschreven materiaal. Ook Duco (4) beschrijft dergelijke
deksels. De op de foto in het artikel van Zwaaneveld (24)
voorkomende kap (B7) en de kap (B8) op een pijpenpot tentoon-
gesteld in de Moriaan (Stedelijke musea Gouda), zijn echter
lager en hebben een afgeplatte top (afb.3). De monogrannnist
J.H.W. (23) noemt de deksels slechts.
De vorm van de tot nu toe echt beschreven deksels is, zoals
reeds gesteld, kegelvonnig. Dat hangt samen met de wijze van
stapelen van de pijpen in de pijpenpot. Een gravure uit Duha-

mel du Monceau (10) laat dit zien (afb.2). De stelen steken

hoog boven de pot uit, zodat gebruik van een vlakke deksel
niet mogelijk is.
De hoogte van de deksel is bepalend voor soort en aantal van
de te bakken pijpen. Uit een brief aan de magistraat der stad
Schoonhoven (Gemeentelijk archief Schoonhoven, OA,inv.nr.134/
I) van 25 juli 1766 blijkt, dat ook het bakloon varieert met
het aantal pijpen dat per pot gebakken werd. (De pottenbakkers
verweren zich door te stellen, dat het bakloon dat in Gorin-
chem berekend wordt, niet maatgevend is, omdat daar minstens

126

l~

11I\1=1:,',!.'·•·1

. 1'\1,'..!, ',•.

l h:1Ii''",.i . 1•.'',

.,

i'1i/. ,

1' · 11
~l1li:! . ~· :·i· .
il!1'1:1. . ' , L C

;:.r . ..· .\,B ·1·' '. . U·
i "1•1t•t'!·•, ·. ,·
'.l.mU·'•,r•l.. ' .. ...':p' '11'
'1

·1·:u·11·. .: . i,,•,1i1.i1··i1,,
f ; ,! ,I•

11 : : . ; I,! 1.-. ':,·,:
,1...
. .,.. 'l.·1. '· .11l1i.1•:\' I

1
1 1!' 111
'I. 1 1

I• 1''1t' .. :1: ·.-1!.
<:·:1 1
·:1I .;·., ·):1:,1; ·
'··t1'' l1•1,l! . 1 . •. :. 1·.ri
l 1I"\.·11· 1
l'~1il ;. :., .; :/1·1t1

·I

... ,,

·••i•:l11·1'1
1~ )'l,!îJ :,1·1i·,., .
1
, '· l'I
:! ;\ • , 1
i.
i1.1''1I:'I.'';'·•; ,,.;·'t.:.: 1,:•·,.1 1··I1·11•·1,j11•

. ,. 1 1

' ·:1·1,!·1,: i..;.,'·;,'.1h••~1'

afb. 1 afb. 2

een gros piJpen per pot minder gebakken wordt.)

Verpli chti ng tot afdekken

Von Hout (14) beschrijft dat de pottenbakkers verplicht waren

de pijpenpotten af te dekken met "dekzels zonder l oot".Dit was

een besluit van drossaard en b.urgemeester van Gorinchem (Ge-
meentelijke ar chiefdienst Gorinchem, Rechtelijk archief, inv.

nr. 117, fol. 53) van 27 september 1731 (afb . 4) .

127

Smiesing (2 1, 22) toont met een notariële akte uit 1671 aan,dat
i n Utr echt eveneens de pottenbakker belooft voor het afdekken
van de pijpenpot te zorgen (Gemeentelijke archiefdienst
Utrecht , II, U 083 b OO I, 1671). Ver der is bekend, dat er in
het derde kwart van de 18e eeuw (mondelinge mededeling Duco)
een kwestie in Gouda i s geweest tussen pijpenmakers en potten-
bakkers, waarbij is bepaald dat de pottenbakkers de op schijf
gedraaide kappen dienden te maken . Aan de pijpenmakers werd

afb. 3
128

afb. 4

dit niet toegestaan. Voorts bleek uit deze kwestie dat door de

pottenbakkers "twee en een halve stuyver voor yder groote kap
en twee stuyver voor yder kleijne kap" werd gerekend.

Het is niet bekend, of ook elders de pottenbakker verantwoor-
delijk was voor het afdekken. Dit is echter wel waarschijn-
li_i k.

129

Functie

Algemeen wordt aangegeven dat de kap diende ter bescherming
van de pijpen tegen vuur, as en rook en tegen afdruipend gla-
zuur van hoger in de oven geplaatst aardwerk. Op basis van
vondsten is het echter aannemelijk, dat niet alle potten wer-

den afgedekt. Zo beschrijft Carmiggelt (3) druppels lood gla-
zuur aan de binnenkant van een pijpenpot uit Zwo l le .
Brinkerink (mondelinge mededeling) heeft in vroeg 18e- eeuws
pijpenmakersafval uit een kelder in Gorinchem op veel fragmen-
ten van pijpenpotten aan de binnenzijde glazuurresten aange-
troffen. Er zijn daar ook geen deksels gevonden.
Von Hout (mondelinge mededeling) gaat ervan uit dat de potten
in Gorinchem veelal met een daktegel zi j n afgedekt, omda t daar
haast geen lange pijpen werden gebakken. In genoemde kelder
zijn dan ook door Von Hout en Brinkerink fragmenten aangetrof-
fen van zulke daktegels met daar op met kaf gemage.r de klei. Ook
op andere wijze kon loodglazuur binnendringen: Bruyn en Von
Hout (2) beschrijven een scherf van een pijpenpot, waar lood-
glazuur binnengedrongen is via een bakscheur.

Grootte en materiaal

De grootste breedte van de in Gouda gevonden 18e- 19e- eeuwse
kegelvormige deksels (A3) was volgens Von Hout (14) aan de
binnenzijde 32 cm; de hoogte was 43 cm. Dit komt overeen met
de door Duhamel du Monceau (A4) beschreven deksels welke een
afmeting van 28 bij 42 cm hadden (10,14). Ook elders moet de
doorsnede van de onderrand van de kappen ongeveer dezelfde af-
meting gehad hebben, gelet op de opgegeven randbreedte van di-
verse pijpenpotten uit de verschillende pijpenma kerscentra:

Gorinchem (2) 30-32 cm
32 cm
Utrecht (13) 32 cm
29,5 cm
Rotterdam ( 13)
30-35 cm
Zwolle (3)

Alphen (19,20)

De deksel uit de Moriaan is in een vorm gemaakt . De formaten
zijn 34,5 cm breed en ca. 2 1 cm hoog. De top is afgeplat. De
wanddikte is 2,5-3 cm. Witbakkende klei.
De overeenkomst in de formaten van de randen is, zoals Bruyn
en Von Hout (2) aannemelijk maakten, gebaseerd op overeenkom-
sten tussen pijpenmakers en pottenbakkers; contracten die ken-
nelijk in gr ote delen van ons land gelijk waren en vermoede-
lijk lange tijd gehanteerd zijn.

De door Von Hout (14) beschr even deksels zijn gedraaid op de

130

pottenbakkersschijf; alleen de ronde top is handgevormd. Aan
de binnenzijde zijn de deksèls plaatselijk uitgeschaafd om
spanningen tijdens het bëkproces te voorkomen.
Bruyn en Von Hout (2) veronderstellen aan de hand van de ver-
schillen tussen de pijpenpotten, dat sommige potten door pot-
tenbakkers en andere door pijpenmakers gemaakt zijn. Gezien
het feit, dat deze deksels uit Gouda van Von Hout op de draai-
schijf gemaakt zijn, mag verondersteld worden dat deze bij een
pottenbakker vervaardigd zijn. Dit zou corresponderen met de
eerder genoemde verplichting van de pottenbakkers om de potten
af te dekken.
De scherf van de door Von Hout gevonden deksels is wit- geel of
rood gekleurd. Zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde is
er soms wit- geel bakkende klei, gemagerd met scherfgruis, op-
gesmeerd (vuurspecie). Dit diende ter bescherming van de dek-
sels tegen vuur.

Luchtgaten

Duco (4) beschrijft dat de deksels worden vastgezet aan de

pijpenpot:"Daarna plaatste men een vuurvaste deksel in de vorm
van een kegel op de pijpenpot. Deze deksel werd vastgezet met
een rol klei~ waardoor de pot goed dicht zat en gereed was in
de oven te gaan." Hierbij moet bedacht worden, dat in de dek-

sels en potten veelal een gat voorkomt om de lucht te laten
ontsnappen tijdens het bakken (14). Immers een geheel gesloten
pot zou tijdens het bakken knappen. Daarnaast is het denkbaar,
dat de gaten er ook toe dienden om lucht toe te laten tijdens
het bakproces om de pijpen oxyderend te bakken. Ook voor het
uitstoken van chemisch water zullen de gaten een functie gehad
hebben. Von Hout beschrijft in zijn artikel over 17e-ee11wse
pijpenpotten uit Utrecht (13), dat soms ook in de wand van de
pijpenpot, dicht bij de bodem, gaten voorkomen (0,8 cm) die
daarin gestoken zijn, toen de pot nog leerhard was. Deze gaten
zijn naar mijn mening niet te vergelijken met de grote gaten
uit de potten uit Gorinchem zoals Bruyn en Von Hout (2) die
beschrijven en waarvan door deze auteurs wordt verondersteld,
dat deze een functie hadden bij het rechtop houden van de has-
pel tijdens het vullen van de pot.
Ook in de eerder genoemde scherven van potten gevonden door
Brinkerink in Gorinchem komen kleine gaten voor (mondelinge
mededeling Brinkerink). De vraag is wel waartoe deze gaten
dienden als deze potten niet werden afgedekt.

Als we nu de pot met deksel (afb.3) uit het Gouds museum be-
kijken, dan zien we dat noch in de pot noch in de deksel een

13 1

van een klokvormige dan van een kegelvormige kap laat zien,
overeenkomend met de kap uit Alphen (B2). Niet wordt aangege-
ven of deze kap gedraaid of handgevormd is. Dit laatste lijkt
waarschijnlijk.
B2 In Alphen is door Hans van der Meulen in januari 1989, in

een groter vondstcomplex dat nog door hem gepubliceerd zal
worden, een fragment van een kap (afb.?) gevonden. Deze bol/
klokvormige kap, die naar de onderrand toe getrapte verbredin-
gen vertoont, is gezien de vondstlocatie en de bijvondsten te
dateren tussen 1770 en 1787.
B3 Volgens Von Hout (mondelinge mededelingen) zijn in 1985 nog
B4 fragmenten van de volgende twee kappen gevonden op het ter-

rein Drapiersteeg/Vest te Gouda samen met pijpen, die deze
kappen dateren in de tweede helft van de 19e eeuw. Het zijn in
een mal gevormde deksels. Wanddikte ca. 15 mm, buitendiameter
onderrand ca. 32 cm. De kappen zijn kegelvormig en van boven
afgeknot (plat). De ene kap is ca. 23 cm hoog en heeft een
luchtgat van 7 mm, de andere is ca. 32 cm hoog en heeft een
luchtgat van 9 mm.

afb. 7

134

--

afb. B

B6 Voorts is door Von Hout een fragment van een deksel gevon-
den uit chamotteklei welke in een mal gevormd is. Datering

onbekend, losse vondst. (Mondelinge mededelingen Von Hout)

Eigen vondsten

Bij de aanleg van de Goudse Hout nabij de Achterwillenseweg in
het voorjaar van 1988 is een aantal fragmenten van deksels van
pijpenpotten gevonden. De vondsten zijn gedaan in een ver-
stoorde stort. Slechts een deel van het materiaal - met name
van de pijpekb.ppen - is door mij geborgen. Het matariaal lag
bijeen in de rarld van een sloot. Gevonden zijn 24 fragmenten
van deksels, een groot aantal fragmenten van pijpen en gegla-
zuurd aardewerk. Uit de hielmerken valt op te maken, dat het
hier gaat om pijpen van meerdere pijpenmakers. Vermoedelijk
hebben we te maken met de stort van een pottenbakker. De date-
ring is aan de hand van de hielmerken te plaatsen tussen 1803
en 1874, doch gezien de vorm van de pijpen neem ik aan, dat de
stort uit de tweede helft van de 19e eeuw stamt. Opvallend is
dat door mij geen fragmenten van pijpenpotten aangetroffen
Z1J n.
Helaas is geen enkele complete kap gevonden. Wel is een rede-
lijke reconstructie mogelijk (afb.8), die laat zien hoe het
merendeel van de kappen (AS) er heeft uitgezien. Dit waren op

135

afb. B a b C

de draaischijf vervaardigde kappen, waarvan de top uiteraard
wel handgevormd is. De deksels hadden enigszins een klokvorm,
in tegenstelling tot de kegelvormige kappen die uit de litera-
tuur bekend zijn. De klokvorm is minder hoog en steil dan van
de kap uit het Pijpenkabinet. De klokvorm kan meer of minder
duidelijk aanwezig zijn. Vermoedelijk heeft ook de hoogte ge-
varieerd, gezien de verschillen in hellingshoek en klokvorm.

De reconstructie zoals te zien op afb.8 is gemaakt aan de hand

van scherven van minder sterk klokvormige exemplaren. Vermoe-
delijk behoorden deze scherven tot een hoog type. Desalniette-
min blijft de hoogte (ca. 30 cm) aanzienlijk onder die van de
beschreven kegelvormige kappen. De doorsnede van de onderran-
den was ca. 31 cm binnenmaat en ca. 36 cm buitenmaat. De on-
derranden vertonen verschillen. Er zijn drie typen gevonden:

- platte onderrand verdikt aan de binnenzijde (afb. Ba)

- schuine onderrand (afb. Bb)

- schuine onderrand met "dekselgleuf" (afb. Be)

De schuine onderranden doen vermoeden, dat de kappen over de
pijpenpotranden heen sloten en zelfs iets uitstaken. De pot

met deksel uit de Moriaan laat dit ook zien (afb .3).

Het materiaal waaruit de kappen gemaakt zijn, bestaat uit wit
tot lichtrose bakkende klei welke licht gemagerd is met pot-
gruis. In de klei komen zowel aan de binnen- als aan de bui-
tenzijde ijzerhoudende verontreinigingen voor. De deksels zijn
uitgeschraapt en zowel binnen als buiten komt vuurspecie voor.
Ook deze deksels hebben een luchtgat van ca. 0,7 cm doorsnede
welke op de top of kort daarnaast loodrecht naar beneden is
gestoken in de nog leerharde klei.

Op afb.9 is een ander type kap afgebeeld (BS). Hiervan is er
slechts een gevonden. Dit is een kap die met de hand in een
mal gevormd is, opgebouwd uit aan elkaar geboetseerde brokken

136

klei. De binnenzijde is door het uitschrapen glad. De top is
plat. De hoogte moet ca. 24 cm hebben bedragen. Boven middenin
is een groot luchtgat aangebracht (ovaal 1,1 bij 2,0 cm). De
scherf is wit-gelig, zeer licht met potgruis gemagerd.

Naast de luchtgaten komen in sorrnnige kappen van het type van
afb.8 nog andere, oppervlakkige, de wand niet perforerende ga-
ten voor van ca. 0, 7 cm doorsnede. en een halve tot hele cm
diep. Deze gaten zijn in het leerhard stadium met een rond
pennetje met een vlakke kop op meerdere plaatsen in de kap ge-
stoken. Soms bevindt zich in deze gaten ijzeroxyde. Bij het
uit elkaar peuteren van enige van de lagen vuurspecie bleek,
dat in de gaten ijzeren pennen gezeten hebben van verschillen-
de lengte waarvan er een aantal omgebogen waren parallel aan
de kap. Verondersteld mag worden, dat deze pennen reeds in het
leerhard stadium in de kap zijn aangebracht. Per kap waarin
deze pennen gevonden zijn, zijn 10-15 pennen gebruikt. Vermoe-
delijk hechtte de rode brokkelige sterk met gruis gemagerde
vuurspecie zo slecht aan de wand van de kap, dat dit soort
verbindingen nodig waren. Voor hetzelfde doel zullen de omwik-
kelingen met ijzerdraad van een door Van der Meulen ( 10) in
Alphen gevonden pijpenpotfragment gediend hebben. Aan de bin-
nenzijde, waar de vuurspecie aanzienlijk minder dik werd opge-
bracht en bovendien anders - witter - van samenstelling was,
zijn deze verbindingen niet aangetroffen.

Il

-- l----j "'~\
_- . , ___ ---.1...-.... .... -~ .... --------\

-- '

afb. 9

137

Opmerkelijk in dit verband is nog, dat zowel op de vuurspecie
als op de onbedekte delen van de kappen glazuurresten zijn
aangetroffen. Brokkelde de vuurspecie zo gemakkelijk af, dat
dit tijdens het bakken gebeurde of hadden de kappen niet al-
tijd een volledig dek van vuurspecie?

De afdekking van andere type potten voor het bakken van p~Jpen

In de buitenlandse literatuur worden heel andere deksels ge-
noemd, passend bij de cylindervormige of rechthoekige pijpen-
potten die daar veelal worden gebruikt. Ook in Nederland zijn

zulke cassetten gebruikt, afgedekt met een bakplaat (14) .

Kugler (17) beschrijft in het boekje behorende bij de film
"Die Tonpfeifenbackerei" over de pijpenmakers van het Wester-

wald de volgende werkwijze: ''Als afsluiting van de ovenpot
wordt een dunne kap bestaande uit met klei besmeerd krantenpa-
pier gebruikt. 11 Berkemann (1) heeft het zelfs over twee lagen

krantenpapier die aan twee kanten dik met klei zijn inge-
smeerd. Deze vochtige kap wordt aangedrukt en sluit de pot dan
luchtdicht af. Het papier verbrandt en later is de zwakke kap
gemakkelijk te verwijderen. Duco (5) beschrijft, dat ook bij
Gambier cassetten werden gebruikt die met een in klei gedrenk-
te stevige papiersoort werden afgedekt.
Ook de beschrijving van Fraikin (Il) over de Belgische pijpen-
makers laat een andere afdichting van de cylindrische pijpen-

potten zien: "De potten werden in de oven op elkaar gestapeld
en er werd voor gezorgd~ dat de hoogste cassette zorgvuldig
afgesloten werd met een vuurvaste aarde?JJerkdeksel waarvan de
rand werd ingesmeerd met 'barbotine'~ d.w.z. een reep kl-ei in
water geweekt. Soms plaatste men bovenop de cassette gewoon
grijs papier bedekt met 'barbotine'. 11

De Deense pijpenmaker Adolph R0mer uit de 2e helft van de 18e
eeuw gebruikte een vuurvaste afdekplaat voor de door hem ge-

bruikte cassetten (6).

Ook bij Cretal- Gallard in Frankr ijk (18) zijn cassetten ge-
bruikt, die werden afgedekt tegen rook en as.
Hoe de lange pijpen buiten onze landsgrenzen werden gebakken
en afgedekt blijft vooralsnog een vraag, innners 'cassetten'
worden voor korte pijpen gebruikt . In het boek van Kerl (16)
komt een passage voor over conische kappen en over hoge kappen
voor pijpenpotten gemaakt van met klei bestreken papier. Het
is echter niet duidelijk over welke productiecentra de auteur

spreekt.
Ook heel andere vormen van bakken en afdekken van pijpen zijn
in dit boek te vinden. Dit gaat echter de context van dit ar-
tikel te buiten.

138

Conclusies - Typologie

Er is nog veel meer gedateerd materiaal van kappen en piJpen-
potten nodig om een goed beeld te krijgen van vormontwikke-
ling, materiaalgebruik en verschillen tussen pijpenmakerscen-
tra. De tot nu toe bekende vondsten zijn samengevat in onder-
staande tabel. Als hoofdindeling is het verschil tussen de met

TABEL Datering Gpg = gemagerd met potgruis

Nr. Vindplaats Materiaal Vuur.'- H. Vorm
Afb. Persoon spec1,,e
Draaischijf

Al Gouda ca. 1650 roodbak- nee ? bol/laag
? hoog/klok
5 Pijpenkabinet kend 43 kegel
42 kegel
A2 Gouda 18B/19A roodbak- nee 30 klok
30 klok
6 Pijpenkabinet kend

A3 Gouda 18B/19A wit-geel/ Ja

Von Hout rood Gpg

A4 ? ca. 1771 ? ?

Duhamel d.M.

AS Gouda 19C wit-rood .Ja
8 Stam Grg

A6 Gouda 19 rood Gpg Ja
Von Hout

Hand/in mal gevormd

BI Groningen 18B steelfrag.nee ? bol/klok
Gpg
Gangelen geel-w1t nee ? bol/klok

B2 Alphen 1770- 23 kegel/
afgeplat
7 v.d.Meulen 1787
32 kegel/
B3 Gouda 19B wit-geel nee afgeplat
Gpg nee
Von Hout wit-geel nee 24 kegel/
Gpg nee afgeplat
B4 Gouda 19B wit-geel
Gpg ??
Von Hout chamotte
'? kegel/
BS Gouda 19C afgeplat

9 Stam 19 kegel/
afgeplat
B6 Gouda ?

Von Hout

B7 Gouda 20A ? nee

Zwaaneveld

B8 Gouda 20A wit nee

3 de Moriaan

139

de hand c.q. in een mal en de op de draaischijf gevormde kap-
pen gebruikt. Aangenomen mag worden, dat de eerste soort kap-
pen door pijpenmakers gemaakt zijn, terwijl de op een draai-
schijf vervaardigde deksels door pottenbakkers gemaakt zullen
zijn. Echter, dat wil niet zeggen dat dus ook de .hand/in een
mal gevormde deksels alleen maar in de ovens van zelfbakkende
pijpenmakers gebruikt zijn. Dit blijkt wel uit een door mij
gedane vondst van een in een mal gevormde kap (BS) in de stort
van een pottenbakker.

Bij de hand c.q. in een mal gevormde exemplaren blijkt, dat de
kappen uit Alphen en Groningen qua vorm afwijken van de frag-
menten uit Gouda. De Goudse fragmenten zijn bovendien later.
Is de eerder genoemde kwestie tussen pijpenmakers en potter-
bakkers uit het derde kwart van de 18e eeuw in Gouda, waarbij
bepaald is dat de pottenbakkers de gedraaide kappen dienden te
maken, bepalend geweest voor het feit, dat nog geen vroegere
met de hand/in een mal gevormde kappen uit Gouda bekend zijn?

Alle tot nu toe bekende fragmenten van op een draaischijf ge-
maakte kappen stammen uit Gouda. Heel voorzichtig kan hierin
een typologie worden aangebracht. Eerst in de 17e eeuw bolle,
lage kappen, vanaf de 18e eeuw kegel- en klokvormige kappen,
waarbij het zo kan zijn, dat de kegelvormige exemplaren over
het algemeen wat vroeger te dateren zijn dan de klokvormige
deksels.
De hoogte (puntigheid) zal met de lengte van de piJpen gevari-
eerd hebben. Zo is het niet verwonderlijk, dat de kap van de
II-maker (Al) lager is dan de kappen uit de 18e en 19e eeuw.
De dikte van de laag vuurspecie lijkt in de tijd toe te nemen
en bereikt in de 19e eeuw haar hoogtepunt. Vuurspecie is al-
leen op de gedraaide kappen aangetroffen.
Alle kappen ziJn aan de binnenzijde uitgeschraapt.

Conclusies - Werkwijze

Uitgaande van genoemde feiten en veronderstellingen kan het
volgende beeld geschetst worden van de verhouding pijpenmaker
(die niet zelf bakt) - pottenbakker: de pijpenmakers brachten
de potten met pijpen zonder deksel naar de pottenbakker. Deze
kon zo controleren of de pijpen heel waren en of er niet te
veel pijpen in de pot zaten. De pottenbakker dekt met eveneens
door hem gemaakte deksels de potten af. (De pijpenmaker heeft
betaald voor zowel de potten als de deksels) Tegelijk wordt de
vuurspecie aangebracht, voor zover deze nog niet aanwezig was.
De pijpen worden gebakken en de pottenbakker haalt de deksels

140

van de potten. Voor het naar huis gaan controleert de piJpen-
maker de gebakken pijpen. De pottenbakker gebruikte deksels,
aangepast aan de hoogte van de uitstekende pijpenstelen om zo-
veel mogelijk ruimte in de oven over te houden voor ander bak-
goed. Door de kappen wordt immers enerzijds de inhoud van de
pot bepaald en anderzijds kan te grote hoogte van de kap nade-
lig werken voor de pottenbakker.
Om dit beeld goed te onderbouwen îs meer archiefonderzoek naar
de verhouding pijpenmaker/pottenbakker gewenst.

Het is niet duidelijk of het afdekken van de pijpepotten over-
al heeft plaatsgevonden en of alle soorten pijpen werden afge-
dekt. Met andere woorden: is er een relatie tussen de kwali-
teit van de pijpen en het afdekken? Duco (mondelinge medede-
ling) veronderstelt, dat de porceleine pijp, welke werd gebak-
ken in een pot met stof (schrobbeles),werd afgedekt, terwijl
dit bij de groffe kwaliteit de vraag is. Was het technisch mo-
gelijk, gelet op de veelvuldig gevonden opzetstukken (15) om
alle potten af te dekken?
Volgens Duco (7) werden pijpenpotten ongeveer vijf keer ge-
bruikt. Von Hout (14) laat zien, dat in een Gouds uitvoerver-
bod uit 1750 (Oud Archief Gouda, nr. 318) de kappen of stolpen
worden genoemd. Dit wijst in ieder geval op een meer dan een-
malig gebruik. Bekend is dat de pijpenpotten en de deksels
door veel pijpenmakers bij de pottenbakkers werden gekocht. De
kappen bleven waarschijnlijk bij de pottenbakker. Uit divers
archiefonderzoek is gebleken, dat de pijpenmakers vaak sch~l-
den hadden (bij hun overlijden) aan meerdere pottenbakkers.
Betekent dit, dat bij pottenbakker A gekochte potten soms bij
B werden gebakken? En hoe zit dat met de kappen? Als dit zo
gebeurde, dan dienden de potten en de kappen in hoge mate ge-
standaardiseerd te zijn. In Gouda was daartoe in ieder geval
ten stadhuize een standaardpot aanwezig. Hoe was dit elders?

Tot slot wil ik Don Duco, Peter von Hout en Hans van der Meu-
len danken voor hun positieve commentaar, en Margreeth de Noo-
yer voor veel van het tekenwerk. De Stedelijke Musea Gouda wil
ik danken voor het beschikbaar stellen van afb.3.

Graag word ik op de hoogte gesteld van archief- en bodemvond-
sten, die betrekking hebben op deze materie.

LITERATUUR

1 Berkemann, H.E., Die Produktion in den letzten Pfeifen-
bäckereien des Westerwaldes, in: Freckmann, K., Tönernes,
Tabakpfeifen und Spielzeug, Rheinland-Westerwald.

141

Rheinland-Verlag GmbH. KÖln, 1987.
2 Bruyn, A en Hout, P. von, Een Pijpenpot uit Gorinchem.

Westerheem XXXI, 1982, nr 3 en 5, p 104-112 en p 212-217.
3 Carmiggelt, A., Over Pijpen, potten en ringen; een pijpelo-

gische vondst te Zwolle. PKN VIII, 1985, p 2-11.
4 Duco, D.H., De techniek van het pijpmakersbedrijf te Gouda.

BAR 92, International Series, 1980, p 115-178.
5 Duco, D., De historie van de Gambierfabriek.Pijpelijntjes

VI-2, 1980.
6 Duco, D., Adolph R~rner, een opmerkelijke Deense pijpmaker.

Pijpelijntjes VI-4, 1980.
7 Duco, D., Het bedrijfsaardewerk van de pijpmaker. Fibula

XXV, 1984, nr 4, p 27-30.
8 Duco, D., Geannoteerde bibliografie betreffende de techniek

van het pijpmakersambacht. Pijpenkabinet, Leiden, 1986.
9 Duco, D., De Nederlandse Kleipijp.Pijpenkabinet,Leiden,1987
10 Duhamel du Monceau, H.L., L'art de faire les pipes a fumer

le tabac. Paris, Academie Royale des Sciences,Delatour,1771
11 Fraikin, J., La fabrication de la pipe en terre. Editions

du Musée de la Vie Wallonne,Liège, 1978.
12 Gangelen, H.v., Kortekaas, G. en Carmiggelt, A., Ceramiek

uit een laat 18e-eeuwse afvalkuil op het voormalige Zuider-

kerkhof te Groningen. Corpus middeleeuws aardewerk, reeks B

nr 1, Amersfoort/Laarne, 1987.
13 Hout, P. von, 17e Eeuwse pijpenpotten uit Utrecht. PKN VIII

1985, p 27-33.
14 Hout, P. von, Pijpenpotdeksels uit Gouda. Westerheem XXXIV,

1985, nr 4, p 180- 184.
15 Hout, P. von, Bijzondere opzetstukken uit Gouda, PKN VIII,

1986, p 60-62.
16 Kerl, B., Handbuch der Gesammten Thonwarenindustrie.

2e Auflage, Braunschweig, 1879.
17 KÜgler, M. Die Pfeifenbäckerei in Hilgert. Laudes - und

volkskundliche Filmdokumentation, Beiheft 1, Rheinland- Ver-
lag GmbH, KÖln, 1987.
18 Lebeau, B., La piperie Cretal-Gallard: contribution à l'é-
tude de l'industrie des pipes en terre à Rennes au XIXème
siècle, in: Memoires de Bretagne, de la societé d'Histoire
et d'Archeologie, Tome LXV, 1988.
19 Meulen, J. van der, De "Gouwenaars" van Alphen aan de Rijn.
Repro-Holland b.v., Alphen aan de Rijn, 1986.
20 Meulen, J. van der, Recente vondsten uit Alphen aan de Rijn
PKN IX, 1987, p 90- 95.
21 Srniesing, P.K., De Utrechtse pijpenindustrie in de Lauwe-
recht. PKN IV, 1981, p 27-39.

142

22 Smiesing, P.K. en Brinkerink, J.P., Onder de rook van
Utrecht; Twee eeuwen tabakspijpenmakerij in Lauwerecht,
1600-1 800. Stichting Historische Reeks, 14, De Walburgpers,
1988.

23 W., J.H., Pijpenfabricage. Op de Hoogte, 1912.

24 Zwaaneveld, E.A., De Goudsche Pijp. Victori a, 1908. Her~
drukt in PKN VIII, 1986, p 78- 89.

PIJ PENDAG

Op zaterdag 7 oktober zal de PKN- dag worden gehouden in
Utrecht. Deze dag zijn wij te gast bij de Koninklijke
Douwe Egbertsfabrieken op de Keulsekade 143.
Om de deelnemers voldoende in de gelegenheid te stellen
hun collectie uit te breiden zal in de ochtend een piJ-
penmarkt worden gehouden.
Het programma voor de pijpendag is als volgt:

11.00 uur - Pijpenmarkt: iedereen kan dan ZlJn

overtollig materiaal verhandelen.

12.00 uur - Openstelling van het fraaie bedrijfs-

museum, speciaal voor PKN- leden.
12.45- 13.30 uur - Lunch,

aangeboden door Douwe Egberts NV.

13.30-13.45 uur - Huishoudelijke mededelingen

13.45-15.00 uur - Lezing door de heer D.H.Duco over

"De opbouw van he t vormassor timent van Goedewaagen·"

15.00- 15.15 uur - Theepauze

15.15-15.45 uur - De heer H.J.Kraaijkamp van het Douwe

Egberts Museum vertelt over

"Oude Tabaks ver pakkingen "

15.45-16.00 uur - Sluiting

Belangrijk: In verband met de voorbereidingen voor de
lunch is het noodzakelijk, dat u opgeeft met hoeveel per-
sonen u aan de lunch wilt deelnemen . Aanmelden voor 1 ok-
tober bij:

J. v.d. Meulen, Utrechtse Jaagpad 115, 2314 AT LEIDEN

LITERATUUR

Gezien bij boekhandel "de Slegte" een boekje waarin tientallen

Jacobspijpen worden besproken. Titel: CULLOTA GE DES PIPES door

Bernard Mamy . Prijs !9.95.

143

DE LOTELING

door L. van den Berg

Vanaf 1795 tot ver in de 20e eeuw werden jonge mannen opgeroe-
pen om door middel van loting de dienstplicht te vervullen.
Was men vrijgeloot en armlastig dan kon men t~gen bepaalde
voorwaarden de dienstplicht voor een ander vervullen.
Zo is een geval bekend uit 1830 waarbij Teunis van Son, een
32-jarige pijpenmaker uit Gouda, optreedt als plaatsvervanger
voor Cornelis van der Velde, bouwmansknecht te Oudshoorn die
heeft geloot voor de rustende schutterij van Oudshoorn. In een
notariële acte worden de volgende bepalingen vastgelegd:

1 Zodra de schutterij in werkelijke dienst wordt gesteld, zal
Teunis aan alle daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoen.

2 Teunis ontvangt 50 gulden bij indiensttreding en nogmaals
50 gulden bij ontslag. Als de schutterij in werkelijke dienst
is, ontvangt hij wekelijks !2,50.

3 Als Teunis mocht komen te overlijden, stopt de wekelijkse
uitkering. ( 1)
De lotelingen hielden er verschillende tradities op na. De
groep die niet was vrijgeloot, ging zich vooral te buiten aan
het Schiedammer vocht.
Een oud-collega vertelde mij, dat in zijn jeugd (1920-1925) de
lotelingen in Friesland zich lieten fotograferen met -een lange

Goudse pijp (het kalkeneintsje) in de hand.
Diegene die het geluk was beschoren om het goede lot (afb.1)

te trekken, kocht uit vreugde hierover een glazen wandelstok,
die samen met het ingelijste lootbriefje aan de muur werd op-
gehangen. Deze uit massief- of holglas vervaardigde wandel-

stokken heten dan ook zeer toepasselijk lotelingen. (2)

Deze gewoonte komt meer in de Zuidelijke Nederlanden voor. Het
loten voor de militie werd ook veelvuldig op sigarenzakjes af-
gebeeld. Meestal staat hierop een loteling afgebeeld en is het
lotnummer als zoekplaatje verwerkt in de tekening. Deze zakjes
stammen uit het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw.

(afb. 2) (Voor de oplossing van het zoekplaatje zie blz. 148)

NOTEN

Met dank aan J. van der Meulen voor de verstrekte gegevens.
Bron: Algemeen Rijksarchief Den Haag. Notarieel archief
Oudshoorn inv. nr. 391, 20 november 1830

2 H. Scheepers, De loteling. Verzamelkrant mei 1988 4e jrg.
no . 26 , b1z . 18 .

144

SCHUTTERIJ El\.. NATIONALE MILITIE.
\

Loting 18ï3. Jaar 1848.
!F R I E S L A N D. Lid,tin9 1907."

··

· ··. Gemee~e~~~✓d'r/4,,,d l'ROl"JXC'll: FJ:JJ:.'SL.<XI).

1 G,mc,11t; G.\.\,'TERLASU.

No •2 ffe,é-· -~✓-----,--- 1,-. 361 1\.!~
·• ,U.
1
Geralien op . Z~se11dertig. (V ..,

1 . !~ 1

1. ~;

afb. 1
:---------------------1

afb. 2

145

STEELINFORMATIE BIJ TWEE 18e-EEUWSE VERSIERDE PIJPEKOPPEN

door Cees Faas

Kee s iemae t

KEESIEMAET, zo luidt de tekst op stelen behorende bij piJpe-
koppen met een pijproker op de linkerzijde en een dr inker op
de rechterzijde. Een dergel i jke pijp staat op afb. 509 en 530

in "De Nederlandse K'leipijp" door Don Duco. In dit verband

komt ook de steeltekst SOO KEES MAAT voor. Bij voorbeeld op

afb. 472 en 473 in "K'lei pijpen" door W.Krommenhoek en A. Vrij.

Qua inhoud van grondlagen vallen deze pijpen soms te dateren,
en wel rond 1700.

Wie is nu Keesiemaet?

Door een vrij scherpe pijpekop van dit type kan deze vraag
worden beantwoord . (afb.1 )
Keesiemaet i s een aangeklede rokende c.q. drinkende aap. De a-
pekop is duidelijk geprononceerd, terwijl de arcering van de
achterpoten die de vacht aangeeft, goed zichtbaar is. Op 18e-
eeuws e wapenpiJpen v inden we dezelfde arcering bij leeuwen en

afb. 1

146

147

eenhoorns terug, Volgens "Van Dale, HandJ»oordenboek der Neder-
landse Taal" was Kees een roepnaam of bijnaam ,,oor een aap, en

stamde deze naam uit het voormalig Nederlands-Indië. Een voor-

beeld van een aangeklede rokende aap staat in "Tafereel van de
Belacchende Werelt" uit 1635 op een prent van Adriaan van de

Venne, die het boek ook schreef. Van de Venne schreef, dat on-
der het publiek het optreden van deze aangeklede rokende aap
op de Haagse kermis tot heftige reacties ten opzichte van het
roken leidde. Aang.ezien apen alles nadoen, bestaan er ook

drinkende apen. Een fraai voorbeeld hiervan is ''A Dutch Delft
polychrome jug and cover" modelZed as a monkey",. vermeld in

Christie's veilingcatalogus van 24 september 1985. Op de buik
van deze schenkaap met een hoed als deksel, uit het eerste

kwart van de 18e eeuw, staat : "Kees den Aap dat gekkie heft
melkt uyt zijn bekkie".

Bandstempel

Een bandstempel rondom de steel van een 45 mm hoge Goudse piJp
uit rond 1750 bevat de tekst: SAXEN: EN LYPSICH !:GOUDA.

"Nur zwei sächsische Städte entwickeZn sich im Verlauf des 17.
und 18. Jh. zu Grossstädten: Leipzig als Handels- ., Messe- und
Universitätsstadt und Dresden", schreef H. MÜller. (1)
Wellicht was Leipzig (sedert 1949 DDR) in de 18e eeuw reeds

handelspartner van Holland. Op de pijpekop staan de wapens van

Saksen (afb.2) en Leipzig (afb.3) onder de kroon van de keur-

vorst van Saksen, Friedrich August, die tevens koning van Po-
len was, hetgeen weer op andere pijpekoppen duidelijk werd ge-
maakt. (2)

Hetzelfde merk, De vos op zijn gat, kent de tekst GOD BLES DE

KING, geplaatst op identieke wijze op de steel. (J)

NOTEN

H. MÜller, Denkmale in Sachsen, P.ag. 76

2 W. Krommenhoek en A~ Vrij, Kleipijpen, foto 871
Piet Smiesing, PKN XI, 44, Poolse pijpelogie, afb. 12

3 Don Duco, De Nederlandse Kleipijp, foto 39

ADVERTENTIE

Aangeboden: Stenen pijpen met afb . Leidens Ontzet, met op de
steel: A.B. VAN DER REEP V/H FRANCHIMON R.MRLEMMERSTRAAT 206.

Een laat Van der Want- produkt. Priis /15, - . Voorts diverse

stenen pijpen. Dhr. v.d. Veire

OPLOSSING

De Loteling : 301, zie dwars: neus, mond en kin.

148

12 JAARGANG NR. 47 DECEMBER, 1989

INHOUD:

PIJPENDAG 7 OKTOBER 1989 TE UTRECHT 149
NIEUW ADRES INSTUREN KOPIJ 149

PIJPENHANDEL TUSSEN "CONCURRERENDE" PIJPENFABRIKANTEN 150

REINIER VAN AKEN, EEN PATRIOTTISCHE PIJPENMAK.ER 156

ADVERTENTIES 161,172

BRIEFKAARTEN PKN, DUITSE KLEIPIJPENVERENIGING 163
PIJPEKOPPEN VAN WITTENBURG
164

EXTRA MOGELIJKHEDEN MET HET PIJPENMAKERSBESTAND 171

NIEUWE LITERATUUR 172

PIJPENDAG 7 OKTOBER 1989 TE UTRECHT

Uit alle windstreken verzamelden zich ruim 80 deelnemers in
Utrecht voor de PIJPENDAG. Wij waren te gast bij de KONINKLIJ-
KE DOUWE EGBERTS FABRIEKEN N.V. Dit werd mogelijk door de inzet
en voorspraak van de heer H.J.Kraaijkamp van het bedrijfsmuseum
waar onze dank naar uitgaat. Na de ontvangst met koffie kwam
een geanimeerde pijpenmarkt op gang, waarbij veel pijpen en li-
teratuur in andere handen overgingen.Na het bezoek aan de prach-
tige collectie in de D.E.museum werd ons een rijkelijke lunch
aangeboden.Het middagprogramma startte met een boeiende,leer-
zame lezing door D.Duco over de techniek van het vormmaken en
het repareren en "ophalen" van gebruikte vormen van de Goede-
wagenfabriek. Tevens werd een inzicht gegeven over de herkomst
en de opbouw van het pijpenassortiment.
Jos Engelen vertoonde daarna een diareeks over de indrukwekken-
de verplaatsing van de pijpenoven in Weert.
In de tweede lezing vertelde de heer Kraaijkamp interessante
wetenswaardigheden over de ontwikkeling van fabrieksverpakkin-
gen en toonde aan de hand van dia's de evolutie van het be-
roemde D.E.merk.Vooral door de ambiance en de uitstekende ver-
zorging behoorde deze Pijpendag tot één van de beste, zodat
een ieder met een voldaan gevoel huiswaarts keerde.

149

PIJPENHANDEL TUSSEN 11 CONCURRERENDE11 PIJPENFABRIKANTEN

door Jos Engelen

In de teruggevonden order- en correspondentieboeken van de fa.
Trumm- Bergmans uit de jaren 1915-1922 vinden wi j de onomstote-
lijke bewijzen van onze al eerder geuite veronderstelling, dat
er in de 19e en 20e eeuw een levendige handel moet hebb en be-
staan tussen diverse pijpenfabrikanten en dat zij uiterst
vriendschappelijke r elaties met elkaar onderhielden, ofschoon
ZlJ in feite concurrenten van elkaar waren.
Zo ook Jac . Bergmans die zelf zijn collega's in Gouda be zocht
en met hen zaken deed, niet alleen voor zichzelf maar ook voor
de fab riek Hillen- Knoedgen uit Br ee , die zoals bekend familie-
banden met de Trumms had . (l)
Grote zend ingen pijpen uit het eigen assortiment van Trumm
werden afgezet b ij de firma ' s P.J. v.d. Want, Kei zer straat 10-
12, de firma M. N. van Duijn , Peperstraat 231 en bij H. van
Rijst , terwijl Jac. Bergmans op zijn beurt pijpen afnam van
V. d. Want-Barras (Hollandia sedert 1898), alsook model len
die succesvol war en, i mmiteerde .
Naast correspondentie met Goudse fabrikan ten komen we een
briefwisseling tegen met Jul iu s Wingender en MÜllenbach- The-
wald uit HÖhr, die op hetzelfde onder werp betrekking hebben .
He t orderboek beslaat de periode 5 dec. 1915 t/m 3 sept . 1921
en begint als volgt: MET GOD BEGONNEN , he tgeen de levensin-
stelling van Jac. Bergmans markant typeert. Het corresponden-
tieboek (totaal ca . 260 correspondentiestukken) omvat globaal
de periode april 1915 t/m me i 1916 en slui t duidelijk aan bij
het orderboek , waarin de bestellingen volgend op de diverse
briefwisselingen geboekstaafd staan.
Het aant al bes t ellingen en leveringen door de firma Trullllil in
die jaren geeft een go ed beeld van het verval van de k leipij-
penfabri cage, niet alleen door de opkomst van bruyère-pijp,
si gaar en vooral sigaret, maar ook door de de wereldoorlog van
1914-1918, die voor Nederland - hoewe l neutraal - toch duide-
lij ke consequenties had. Het verkrijgen van de klei voor de
pijpenfabr icage vanuit het Wes t erwald en Andenne was ge zien de
douane/grensbeperkingen bijzonder moeilijk, terwijl de export
van pijpen door de oorlogssituatie zo goed als stil lag.
Zeker voor een bedrijf als Trumrn- Bergmans dat door zijn excen-
trische ligging in Limburg t.o.v. Holland vooral van de nabu-
rige regio afhankelijk was voor de afzet .

Produktie 1915 191 6 191 7 1918 19 19 1920 1921
in stuks : 30 . 795 129.106 181.030 122 . 024 129 . 228 105.723 18698

150

Duidelijk zien we de neergang, vanaf 1918 in het bijzonder,
zeker als we in aanmerking nemen, dat in 1880 de produktie op
jaarbasis nog 800.000 bedroeg.
Bekijken we vervolgens de aantallen, geleverd aan de drie eer-
der genoemde Goudse fabrikanten:

1915 1916 191 7 1918 1919 1920 1921 1922

PJJ. v.d. Want - 4032 6192 3456 1728 360 576

M.N. v. Duijn - 244 144 260 330

H. v. Rijst 288 648

totaal 288 4680 6436 3456 1872 620 576 330

Dit totaal van 18.258 (126,8 gros) bedroeg 2,5% van de totale
produktie van Trumrn-Bergmans in die jaren, waarvan 1917 met
3,5% een absmlute uitschieter vormde. De firma V.d. Want neemt
hiervan met 90% het hoogste aandeel voor zijn rekening, en dit
zal, toen deze bestellingen wegvielen, zeker een belangrijke
overweging hebben betekend om de kleipijpenfabricage in Weert
te gaan beëindigen.

Om een indruk te geven welke soorten pijpen er gevoerd werden
met hun bonte verscheidenheid van fantasie-namen volgt hier
een overzicht per fabrikant met de geleverde aantallen 1n gros
uitgedrukt:

v.d.Want v.Duijn v.Rijst

marbré's gesorteerd 273 15 8
auto met rand 86 6
72 9
Tuftuf 50 5
grammophone 48 5
elegant (dublin) 6
32 1 2
platsteel t porcelijn 65 4 2
120
marbré sigarenpijp
beweegbare (afb .1) 5
portretpijp 6
geel gekleurde gezichten 1
half porcelijn 2
marseillaises
shagpijp zonder knop 1
jacobpijp 3
roode pijpen
parelpotjes 1
dublin parel

15 I


Click to View FlipBook Version