INVENTARISATIE MODELLEN
Miniatuurpijpjes komen, net als bij de gewone kleipijpen,in
verschillende kleuren voor.Witte zijn algemeen, rode komen
minder voor en zwarte zijn zeldzaam. Beschilderde modellen
zijn van de firma de Jong.
GOEDEWAAGEN
afb. 1 - lengte 12.5 cm, voorkomend in rode en witte klei.
afb. 2 - fragment van de krulpijp van afb.1,kleur wit.
afb. 3 - steel afgebroken,decoratie:bloemenrank,witte klei.
afb. 4 - lengte 6.5 cm,decoratie:roosmotief,witte klei.
afb. 5 - lengte 6.4 cm,decoratie:ranken,witte klei.
afb. 6 - lengte 6.5 cm,decoratie: rank met bloemen,witte,rode
en zwarte klei,Voorkomend in doosje afb.C,b.
afb. 7 - lengte 7.5 cm,decoratie:ranken,rechts op de steel
de tekst 'Goedewaagen' ,in witte en rode klei.
ZENITH/P.J.VAN DER WANT Azn
afb. 8 - lengte 7 cm,decoratie:op de steel een rank en de
tekst 'P.J.v.v.Want Az' ,op de kop links het melk-
meisJe en rechts een tulp,witte klei. Voorkomend in
doosje afb.C,f.
afb. 9 - lengte 7.4 cm,decoratie:ranken op de steel,op de kop
links een vrouw met vogel in de hand,rechts een
bloem.witte klei.
P.VAN DER WANT Gz
afb.10 - lengte 8.7 cm,decoratie:vóór op de kop het wapen
van Gouda.Witte· klei.Oorspronkelijke lengte 16 cm,
de pijp werd gebruikt als krulpijp.
DE JONG
afb.11 - miniatuurkrul,decoratie:bloemenrank,de krulpijpjes
werden in 3 variaties beschilderd.]) kop rood/wit/
rood,mondstuk rood,hieltje goud. 2) kop rood/wit/
blauw,mondstuk rood en hieltje goud. 3) hele pijp
rood,hieltje en bloemenrank goud.Witte klei.
afb.12 - lengte 7.3 cm,decoratie:ranken,zwarte klei
afb.13 - lengte 6.1 cm,decoratie:bloemenrank,witte klei
afb.14 - lengte 6.9 cm,decoratie:ranken,witte klei
afb.J5 - lengte 8 cm,decoratie ranken,witte en rode klei.
Ook voorkomend in blauwe inkt gedoopt.Deze pijp
komt uit de vorm afb.A. De gravering is versleten.
afb.16 - lengte 7.3 cm,witte en rode klei.Ook in oranje be-
schilderd.Hiel,mondstuk en bovenrand kop goudkleur.
297
9a 9b
10a 10b
11 12
{ Îr.__ _ _--=~:....:c·-•::;•....•..•:..•..•.L•..11.
13
T""",-----~
14
r ~~
15
16
17 18
298
---- ~-~
't •
c~--- .......
C -19 ~ ~ . ~
@
20
21
"SINCOLA''
TOYPIPE
22 25
23
299
24
NEDERLANDS ONBEKEND
afb.17 - steel afgebroken,witte klei.
afb.18 - steel afgebroken,witte klei.
ANDER MATERIAAL
afb.20 - lengte 7.3 cm,decoratie ranken, kleiminiatuur nage-
maakt in wit plastic.
BUITENLANDSE EXEMPLAREN
afb.21 - lengte 6.7 cm,inscriptie rechts: GRAMWILL,inscriptie
links:W.G.I.Jr,witte klei,rood mondstuk, produkt uit
Engeland.
afb.22 - lengte 5.4 cm,op kaart SINCOLA TOY PIPE,witte klei,
Engels produkt.
afb.23 - lengte 5.7 cm,voorkomend in wit,rood en gelakt.Pro-
dukt uit Engeland.
afb.24 - lengte 3.6 cm,inscriptie 'GERMANY',witte klei. Ver-
handeld als opiumpijpje o.a. door Theodor Lamp,
grossier te HÖhr. Westerwalds produkt.
afb.25 - Als nr.24 zonder inscriptie.
AFGEBEELDE VOORWERPEN
Collectie B.Hubee - afb.C-a,4
Collectie F.Tymstra - afb.A,B,C-d,D,5,12,13,24,25
Collectie K.Loeff - alle overige afbeeldingen
Tekeningen: K.Loeff en F.Tymstra.
Met dank aan F.Tymstra voor de aanvullende informatie.
BESLUIT
Veel van de afgebeelde miniatuurtjes kan men niet in catalogi
terugvinden. Ook tussen de beschreven modellen komen varian-
ten .met minieme verschillen voor. bit komt enerzijds dat er
van een goed lopend model meerdere vormen gemaakt werden, an-
derzijds dat van een versleten mal de gravering werd opgehaald.
Hoogstwaarschijnlijk zullen er meer verpakkingen of modellen
in omloop zijn geweest. Ook kunnen modellen in meerdere kleu-
ren voorkomen die in deze inventarisatie niet genoemd zijn.
Indien u aanvullingen heeft of over extra informatie beschikt
dan zou ik het zeer op prijs stellen als u mij daarover wil
berichten. Karel Loeff
300
14e JAARGANG NR. 53 JUNI, 1991
INHOUD 301
EINDELIJK HERDRUKT: F.H.W. FRIEDERICH, PIJPELOGIE 301
OPROEP 301
NOG IETS OVER UTRECHTSE PIJPENMAKERS 302
MOLENS OP PIJPEN 313
ADVERTENTIE 324
EINDELIJK HERDRUKT: F.H.W. FRIEDERICH, PIJPELOGIE
In 1975 verscheen als AWN-monografie n° 2 het boek
PIJPELOGIE, vorm, versiering en datering van de Hollandse
kleipijp. Geschreven door F.H.W. Friederich.
Het boek telt 134 blz. en bevat honderden afbeeldingen met
beschrijvingen van pijpekopjes en mag gerust als een stan-
daardwerk betiteld worden.
In maart/april is er een herdruk verschenen bij Uitgeverij
Amor Vincit Omnia te Westzaan. Het boek is zowel bij de
boekhandel als bij de uitgeverij te bestellen.
De winkelprijs van het boek is 127,50, maar als PKN-lid
kunt u het boek voor 122,50 verkrijgen (excl. porto), maar
dan moet het wel rechtstreeks bij de uitgever, liefst
schriftelijk, besteld worden.
Het adres is:
Uitgeverij Amor Vincit Omnia, De Kersenboomstraat 36,
1551 BW Westzaan, tel. 075-282487.
OPROEP
Wie van onze leden wil
voor de komende pijpendag in oktober 1991
een lezing houden van ongeveer een half uur?
Verdere informatie bij Fred Tymstra,
02993 - 64206.
301
NOG IETS OVER UTRECHTSE PIJPENMAKERS
door Piet Smiesing
Inleiding
Sinds het verschijnen van het boek Onder de r ook van Utrecht
zijn alweer enige jaren verstreken. Nieuwe gegevens over pij-
penmakers uit Utrecht en vondsten van nog onbekende pijpenma-
kersmerken vormen de aanleiding tot een aanvulling op deze
studie.
Wanneer we het aantal zelfstandige Utrechtse bedrijven verge-
lijken met dat in andere steden van ons land, dan lijkt de U-
trechtse pijpenindustrie van minder betekenis te zijn geweest.
Het gerecht Lauwerecht waar de Utrechtse pijpenmakerijen des-
tijds gevestigd waren, bood ondanks de gunstige ligging toch
te we1n1g ruimte voor een flinke pijpenindustrie. Wanneer we
er echter van uitgaan, dat een Utrechtse pijpenmaker zoals in
een klein familiebedrijf gebruikelijk was slechts één merk be-
zat, blijken er toch meer pijpenmakers te zijn geweest dan in
publikaties over de Utrechtse pijpenindustrie werd aangenomen.
Om een beter overzicht te krijgen van het aantal Utrechtse
pijpenmakers in bijv. de 17e eeuw heb ik alle bekende Utrecht-
se pijpenmakersmerken met initialen en pijpenmakers in één
schema uitgezet. Bovendien werd een aantal nog niet verwerkte
gegevens over Utrechtse pijpenmakers uit eerdere publikaties
toegevoegd.
Het dateren van Utrechtse pijpen uit de l?e eeuw
Dankzij de vondst van een afbeelding van een schilderij van de
schilder Pieter van Anraadt met 17e-eeuwse pijpen van het voor
Utrecht kenmerkende kopmodel zijn wij in staat de Utrechtse
pijpen uit juist die periode exacter te dateren (1). Het be-
wuste schilderij waarop een stilleven met tabakspijpen, een
vuurtestje, een kruik en een glas bier is te zien, werd in
1658 geschilderd (Afb. 1). Hieruit blijkt, dat tabakspijpen
van het Utrechtse type omstreeks 1658 nog verkrijgbaar waren.
Waarschijnlijk is daarom de datering van 1630 tot 1650 in eer-
dere publikaties te vroeg (Zie literatuuropgave )
De schilder Pieter van Anraadt werd omstreeks 1635 in Utrecht
geboren. De afgebeelde Utrechtse pijpen geven aan, dat de
schilder in 1658 nog in Utrecht woonde. Kort hierna, in 1660,
verhuisde hij naar Deventer. Bekijken we de pijpen in het
stilleven van dichtbij, dan zien we dat de lange stelen en de
koppen fraai glanzen. Deze kwaliteitspijpen werden in het al-
gemeen op de hiel gemerkt. Dat betekent, dat de Utrechtse
302
w
0w Afb. 1 (Foto: Jac. P. Stolp)
Afb. 2 (Foto: F. Kneefel)
pijpenmakers uit de tweede helft van de 17e eeuw, waarvan w1J
de namen kennen, gemerkte pijpen op de markt gebracht kunnen
hebben. Zo kan 't bekende merk CG (ook GG) door de pijpenmaker
Bastiaan Cornelisz Groeneveldt gezet zijn (Afb. 2). Het merk
ID kan dan aan Jacob Dircksz Deijl (1661/62) worden toege-
schreven. Door de lettermerken samen met de reeds bekende pij-
penmakers in één schema te plaatsen krijgen we een beter over-
zicht van het aantal Utrechtse pijpenmakers in de 17e eeuw.
pijpmaker merk 1640 1650 1660 1670 1680
1. Pel Eversen van Beek
2. Joris Bolk*
3. Dirk Dircksz*
4. Dirck Dircksz v. Noort*
5. GMD
6. Jacob Dircksz Deijl ID
7. Bast.Corn. Groeneveld CG
8. Jac. Bast. "
9. Cl
10. COi
11. Hl
12. Il
13. IVI
14. CK
15. BL
16. IDL
17. PL
18. IP
19. Michiel Pieters*
20.Joris Thomasse*
21.Philip v.d. Va!ck FVDV
22 .Benjamin Vlack
23.Jan Willemsz Vlack
De met * gemerkte pijpmakers worden genoemd in De Kleipijp in
de Zeventiende Eeuwse Nederlanden van D.H.Duco.
Naast bovenvermelde lettermerken werden in de periode van
1640-1660 de volgende figuurmerken gebruikt: lelie in ruit
(Afb. 9 en 10); roos; Utrechts stadswapen gekroond en onge-
kroond (Afb. 11 en 12); rad; wapen van Amersfoort; Utrechts
stadswapen met de initialen IP en IV; tabaksplant met IP; rui-
304
ter met· Vû; de posthoorn met, PL en zonder initialen.
Je pijpenmaker met de verschillende IP-merken had waarschijn-
lijk een groter bedrijf dan de andere Utrechtse pijpenmakers
en bezat meer merken. De merken GMD en VO met ruiter komen zo-
wel op pijpen met het Goudse als het Utrechtse kopmodel voor.
In het volgende hoofdstuk zullen we zien, dat er een Goudse
pijpenmaker naar Lauwerecht kwam. In het laatste kwart van de
17e eeuw werden de Utrechtse pijpen niet meer gemerkt.
Jan Willemsz Vlack~ een Goudse pijpenmaker
De bekende Utrechtse pijpenmaker Jan Willemsz Vlack, waarvan
de herkomst nog niet bekend was, blijkt uit Gouda afkomstig te
zijn. In De Kleipijp in de Zeventiende Eeuwse Nede~landen
noemt Duco in de opsomming van de Goudse pijpenmakers in 1647
een zekere Vlack Willemsz. Deze Vlack Willemsz komen we ook in
het Utrechtse archief in koopakten uit 1651, 1654 en 1674 te-
gen (Afb. 3). In andere stukken noemt hij zich Jan Willemsz
Vlack. Om de herkomst van deze pijpenmaker te achterhalen werd
in het Goudse archief gespeurd. Daar vinden we in het doopboek
van de Goudse St.-Janskerk de doop van Benjamin Vlack, bekend
uit de overeenkomst met de pottenbakker Vlugh in 1671 (2).
Zijn ouders Sijntgen Benjamins en Vlack Willemsz (ook Jan Wil-
lemsz) kregen in Gooca in de periode 1641 t/m 1648 vijf kinde-
ren. In Lauwerecht kregen ze in 1653 en 1654 nog eens twee
kinderen. Aangezien de datum van hun huwelijk niet werd gevon-
den, kunnen we slechts vaststellen, dat de pijpenmaker Jan
Willemsz Vlack in de periode 1641 tot maart 1648 in Gouda
werkzaam was. De verhuizing naar Lauwerecht zal tussen 1648 en
1651 moeten hebben plaatsgevonden. Uit zijn bezittingen, twee
woningen in Utrecht, blijkt dat hij een vermogend man was. Bo-
vendien had deze pijpenmaker in Lauwerecht een aanzienlijk be-
drijf en had hij andere pijpenmakers in dienst. Bij zijn ves-
tiging in het gerecht Lauwerecht zal hij zijn gereedschap en
Afb. 3
305
Afb. 4
wat voor ons interessanter is, z1Jn Goudse mallen meegenomen
hebben. Hiermee introduceert hij in Utrecht pijpen van het
Goudse model! Het verwijt dat Utrechtse pijpenmaker s Goudse
pijpen namaakten, gaat dus niet op.
Aangezien we de ondertekening waarmee Jan Willemsz Vlack over-
eenkomsten signeerde, een monogram van een Ven een W (Afb.4),
niet als pijperunakersmerk gevonden hebben, vermoeden we, dat
hij een figuurmerk heeft gezet. Mogelijk stempelde hij zijn
pijpen met het merk de posthoorn, dat veelvuldig op Utrechtse
pijpekoppen uit het derde kwart van de 17e eeuw wordt aange-
troffen.
Het Utrechtse kopmodel
De vraag hoelang de pijpen met het kopmodel op de Afb. 5 t/m
10 in Lauwerecht geproduceerd werden, kunnen we misschien het
best beantwoorden door het materiaal van twee opgravingen uit
verschillende perioden met elkaar te vergelij ken.
In de Flieruilensteeg werd onder twee oude panden een opvul-
laag uitgegraven met veel produktieafval van pottenbakkers en
pijperunakers (Zie literatuuropgave). Het bewuste pijptype, dat
gezien de pijpen op het schilderij nog in 1658 gangbaar was,
overheerst in het materiaal. De merken op het Utrechtse kopmo-
del zijn: II; IVI; IP met tabaksplant; het Utrechtse stadswa= .
pen met IV; de roos; de posthoorn met PL en de posthoorn zon-
der initialen. Twee ongebruikte pijpekoppen van het Goudse ty-
pe hebben de gekroonde posthoorn!
306
afb. 7
'
!-: -~-~-.:...:..: ··..:.:.·· -.., .~, ..~.. ·!::..
~ --.-,,...._.,.,.... . .. .
afb. 6 . ~
. . .... .... ·- .... .·..····~··. ,.
'
- ';;
• • '" . t 11 • ., "
afb. 8
afb. 9 afb. 10
~
~
...J . . afb. 12
-~· . ·.~,·..'. ' '·
.•.\ :
·. · · '·. · ( 111_ .
._.,.::: ... >:·::--,-- -. - ..-_ - - -
·-;, ...... ('\J
:-C.. '•• - - ' - - 1 ,~ir"'.·.~:;-;._ _ _ _....::;:_.:..l
307
Het materiaal dat in Lauwerecht werd opgegraven, biedt een ge-
heel ander beeld. Het specifieke Utrechtse type ontbreekt ge-
heel. Dit materiaal bevond zich in een opvullaag, die tussen
de fundamenten van een 17e-eeuws huisje werd uitgegraven. Uit
deze hoop werden enkele honderden pijpestelen en 55 kopfrag-
menten geborgen. Uit de zwarte verkleuring aan de binnenzijde
van 20 koppen kon worden afgeleid, dat uit deze pijpen was ge-
rookt. De overige pijpekopfragmenten waren ongebruikt. Op en-
kele koppen was tijdens het bakken lichtgroen glazuur en geel
zoutglazuur gedropen (Afb. 14).
Aangezien drie ongebruikte koppen zijn voorzien van het merk
FVDV kunnen we het materiaal globaal dateren. Dit merk werd
door de in 1669 overleden Philip van der Valck "gezet". Zijn
schoonzoon die zijn gereedschap in 1671 van de weduwe overnam,
zal het merk niet meer gebruikt hebben, omdat de overige be-
.kende Utrechtse pijpenmakers hun produkten ook niet merkten.
Het enige andere merk dat werd aangetroffen was de posthoorn.
Dit materiaal kan dus tussen 1660 en 1670 gedateerd worden.
Het specifieke Utrechtse kopmodel zal omstreeks 1660 geleide-
lijk vervangen zijn door een ander model. De met glazuur be-
spatte pijpfragmenten geven het pijptype weer, dat omstreeks
1665 in Lauwerecht werd vervaardigd (Afb. 14). De plompe kop
is licht gewelfd, heeft een ovale hiel die gelijk is met de
onderkant van de zware steel. De voorzijde van de kop heeft
een geraderde rand. De met FDVD gemerkte koppen zijn slanker
en hebben een Gouds kopmodel. De raderring is geheel rond de
koprand aangebracht. Het fragment van de kleiring (Afb. 13) en
de dikke stelen van de gemerkte pijpen geven aan, dat er ook
pijpen met lange stelen werden gemaakt. Deze kleiringen werden
rondom de lange pijpestelen gelegd, die boven de pijpenpotrand
uitstaken, om de pijpen in de pot op hun .ptaats te houden.
Stortplaats van pijpeY11T1akersafval ontdekt
Op de kreet in het Stadsblad van 23 nov. 1988, dat in Utrecht
nog nooit een echte, grote pijpenmakersstort is gevonden, kwam
een verrassende reactie. De briefschrijver meldde, dat hij
tijdens de bouw van de Lubrofabriek in 1949 in de bouwput een
enorme pijpenmakersstort heeft ontdekt (3). Hij woonde als
zoon van de brugwachter in het brugwachtershuisje bij de Knol-
lenbrug tegenover Lauwerecht aan de overzijde van de Vecht.
Iedere avond daalde hij in de bouwput af op zoek naar oudhe-
den. Hier vond hij op geringe diepte resten van waterputten,
palen van schoeiingen en brokken van beeldhouwwerken, die eens
deel uitmaakten van het Lusthof Zijdebalen. Maar dieper "was
de grond letterlijk doordrenkt van pijpekoppen en steZen."
308
1 2 34
afb. 13
-=· ::
~ ·.. :f
~
:.:',;,
:
. ': • '1,
:_. •,
afb. 14 afb. 15
afb.
afb ..
• .;-_:-. -. ;;.'>
_. y:' \>.~ .
... ., . ~ e~f / . ; ~I
.
-
l· afb. 20
309
'\l~WJ
'~~\~-~=ri1 .
, l1 )l~ I
afb.19u:;
Bakken vol werden schoongespoeld en in de enorme schuur achter
het huis bewaard. Later bij de verhuizing waren de pijpenvond-
sten echter vergeten en bleven in de schuur achter. Alle gege-
vens over deze pijpenstort gingen zo verloren.
Als we de geschiedenis van de beroemde tuinen van Zijdebalen
nagaan, dan zal het materiaal in het begin van de 18e eeuw
voor de aanleg gebruikt zijn. Van 1712 tot 1730 doet David van
Mollem als eigenaar van de door waterkracht aangedreven zijde-
fabriek grote terreinaankopen voor het aanleggen van de tuin.
Tegenover de fabriek, aan de overzijde van de Vecht, koopt hij
in 1736 een herberg en een pottenbakkerij om er na de sloop
een "overtuin" aan te leggen. Jan de Beijer geeft ons met zijn
fraaie tekeningenserie een indruk van het lustoord (4). In een
indrukwekkende tuinarchitectuur met labyrinten zien we tuinva-
zen, beeldengroepen, goudvis- en karpervijvers, kunstgrotten
en zelfs een theater. Beroemde personen en bekende reizigers
zoals Z. von Uffenbach bezochten de tuinen. Voor het egalise-
ren en de aanleg van de paden zullen grote hoeveelheden pot-
tenbakkers- en pijpenmakersafval gebr uikt zijn.
Hopelijk krijgen we in de toekomst nog eens zo'n kans.
18e Eeuw
Uit het in 1777 verleende octrooi voor de fabriek van lange
piJpen van David van Sorgen blijkt, dat toen door de Utrechtse
pijpenmakers geen lange pijpen meer werden gemaakt . Voordien
maakte Joseph Peeks, gezien de bodemvondsten met het merk IP,
lange pijpen. Ook andere Utrechtse pijpenmakers maakten lange
pijpen. Deze produkten waren echter van mindere kwaliteit dan
die uit de fabriek van Van Sorgen. Het keur ig verzorgde steel-
stempel "Utrecht" (Afb. 15) zal daarom in zijn fabriek ge-
bruikt zijn. Op Afb. 16 zien we een in Lauwerecht gevonden
fragment van een eivormige pijpekop . Op de hiel, waar de Goud -
se wapens als bijmerk ontbreken, is een slordig merk gestem-
peld. Met moeite lezen we de gekroonde initialen WS. De U-
trechtse pijpenmaker WS, die buiten de pijp op Afb. 17 ook de
gekroonde WS en de zwaan op zijn pijpen aanbracht, is waar -
schijnlijk ook de maker van deze pijp. Opmerkelijk is de ei-
vorm van de pijpekop met de ruiter.
Afb. 18 en 19 laten resp. een kop zien met het Utrechtse wapen
en de gekroonde N met de initialen IRM van Jan Rogman. De pij-
pekop met de gekroonde N werd in Zaltbommel gevonden (5). Aan-
gezien Utrechtse vondsten van dit merk ontbreken, zullen de
pijpen met dit merk door deze pijpenmaker in zijn Schoonhoven-
se periode vervaardigd zijn.
De Afb. 20 t / m 23 laten Utrechtse pijpekoppen zien met de ge-
310
1 2 34 5
l, 1
I
afb . 21 afb . 22 afb. 23
.........
afb.24 afb. 25
kroonde cijfers 24; 25; 28 en 55. Pijpen met de brede kop en
het kleine schoentje werden eveneens in Utrecht gemaakt (Afb .
24) . Pijpekoppen met links de gekroonde CK en rechts he t wapen
van Zeeland werden op verschillende plaatsen in de stad U-
trecht gevonden (Afb . 25) . Aangezien het merk elders niet be-
kend is, zal ook deze pijp uit Utrecht afkomstig ziJn.
Met dank aan Hans Brinkerink die mij attendeerde op het schil -
derij van Pieter van Anraadt en zijn reproduktie beschikbaar
stelde voor afbeelding in dit artikel. Het steelfragment van
Afb. 15 is ook uit zijn collectie.
311
NOTEN
l Hans Brinkerink ontdekte dat de piJpen op het stilleven van
Pieter van Anraadt (ca. 1635-1678) het specifieke Utrechtse
kopmodel hebben, gangbaar in de 17e eeuw.
2 Onder de rook van Utrecht, pag. 84.
3 Vriendelijke mededeling van de Heer G. Verweij; brieven 23
nov. en 7 dec. 1988.
4 Catalogus, Zijdebalen-Lusthof aan de Vecht, Centraal Museum
Utrecht, 1981.
5 Met dank aan de Heer E. KÖnnen.
LITERATUUR over Utrechtse pijpenmakers
. D.H. Duco, De Kleipijp in de Zeventiende EeWJse Nederlanden,
BAR International Series V Europe 106ii, Utrecht pag. 234-
235, l 981
P. von Hout, 1?e Eeuwse pijpenpotten uit Utrecht, PKN VIII,
pag. 27-33, 1985
P.K. Smiesing, Utrechtse pijpenmakers, PKN I, 1, pag.2-7, 1978
Utrechtse pijpenmakers, Maandblad Oud Utrecht LI,7,
pag. 73-76, 1978
De Utrechtse pijpenindustrie in de Lauwerecht (1),
Maandblad Oud Utrecht LIII, 6, pag. 88-90, 1980
De Utrechtse pijpenindustrie in de Lauwerecht (2),
Maandblad Oud Utrecht LIII, 7/8, pag. 93-96, 1980
De Utrechtse pijpenindustrie in de Lauwerecht,
PKN IV, 14, pag. 25-39, 1981
Tabakspijpen ais hulp bij het dateren van oude pan-
den in de Flieruilensteeg, Maandblad Oud Utrecht LVIII, 2,
pag. 13-14, 1985
Utrechtse pijpenmakerijen langs de Vecht, Catalogus
van de jubileumtentoonstelling op slot Zuilen van het Oud-
heidkundig Genootschap Niftarlake, pag. 8-12, 1986
Pfeifenmacher in Utrecht 1600-1800, Dawna Fajka
Gliniana I, 1, pag. 11-16, 1988
De kleipijp als bodemvondst, Juhileumuitgave Pijpe-
logische Kring Nederland, 1988, pag. 158-169
P.K. Smiesing en J.P. Brinkerink, Onder de rook van Utrecht,
Twee eeuwen tabakspijpenrnakerij in Lauwerecht 1600-1800,1988
HERKOMST FOTO'S
Afb. 1 foto Jac. P. Stolp; Afb. 2 foto F. Kneefel
312
MOLENS OP PIJPEN
door Lodewijk van Duuren
I n'leiding
Dit artikel geeft een overzicht van p1Jpen met een molen in
reliëf op de kop. Alle hier beschreven pijpen hebben de stan-
derdmolen als zijmerk. Ook wordt kort ingegaan op de geschie-
denis van het merk de molen.
Stande r dmole n
De standerdmolen is het oudste type van alle bestaande Neder-
landse molentypen (afb. 1 en 2) . Bij de standerdmolen kan het
wiekenkruis door kruien in de wind worden gezet. De grote cen-
trale spil waarmee de draaibare bovenbouw of kast wordt ge-
draaid, is de standerd. Deze standerd rust rust op een vaste
onderbouw, die wordt gevormd door vier steekbanden. Deze
steekbanden steunen de zetel waarop de standerd rust. Het ge-
heel rust op vier gemetselde voeten of te,erlingen.
Bij een open standerdmolen i s de gehele constructie van de on-
derbouw zichtbaar. Bij een halfgesloten type is de pyramide-
vormige bovenkant van de onderbouw afgedekt (de paraplu).
Op een aantal pijpen is een halfgesloten molen van een onge-
bruikelijk type te zien. Rond de teerlingen is een muurtje ge-
metseld, maar de paraplu is niet bedekt. Als de onderbouw ge-
sloten is, ontstaat een beperkte opslagruimte die toeganke-
lijk is door de ond eringang. Vaak staat bij molens op pijpen
in of voor deze ingang een kat of ander figuurtje.
1. wieken 2
2. molenka p
3 , windvaan 1'1-
4. mo lenh uis
5 . v ens ter/kij kgat 1
6. staartbalk
7 . hangbomen
8 . ladder
9. zetel
10 . steekbanden
11. parapl u
12. onderbouw
13. i ngang onderbouw
a fb. 1
313
-- ---~ ajö. 2 Standaardmolen als wal-
molen
Het draaibare gedeelte, demo-
-- lenkast of molenhuis, is de
plaats waar het eigenlijke
~- maalwerk plaatsvindt. Stan-
Standerdmolens worden vrijwel
-= : 4:.:.. . .( ? ~
altijd gebruikt voor het malen
/ van graan. Op het dak van het
/ molenhuis, de molenkap, is
vaak een windvaan geplaatst.
'· Windvanen zijn er in de vorm
van planten, (fabel)dieren en
mensen. Van pijpen zijn be-
kend: zwaan, eekhoorn en kla-
verblad. Voor de molenaar speelt het weer en met name de wind
een belangrijke rol. Om het weer in de gaten te kunnen houden
zijn in het molenhuis kijkga- ·De.M.ooîenaar . 48
ten of vensters aangebracht.
Aan de voorkant bevinden zich DenHee.mel 3eeft, \Vie vangd die lug,-.
de wieken. Op enkele molens
is ook het hekwerk van de
wieken te zien. Aan de ach-
terkant bevindt zich het uit-
wendig gedeelte van de krui-
inrichting, ook wel staart-
werk genoemd. Dit staartwerk
bestaat uit een schuine
staartbalk, die aan de onder-
zijde van de kast is beves-
tigd, en twee verticale hang-
bomen. Het merkwaardige is
dat de staartbalk bij molens
op pijpen niet aan de onder-
zijde van de kast, maar iets
onder het midden van de kast
bevestigd is. Waarschijnlijk
heeft de graveur het niet zo Sta.at imand! Moo~ll wel <.9edraaid
nauw genomen bij het graveren
van dit onderdeel. Overigens 55gn wieken 1..Vorden wel bewaa.id "
is deze fout door vele navol- En'twcrck V-an noodcfr(cft word bedren,r,1
gers overgenomen, want zowel Wie dcd:it'cr aan Gawacle niês ,
op hielmerken als op zijmer- Dte toegekeerd 11an herten tJ
Nwlt Eetcwig onoµhoîid'lickGeevc:n. ~
afb. 3 Ets Jan Luyken met zakkendrager
314
ken komt deze constructie voor.
Een trap gaf toegang tot het molenhuis. Op een aantal piJpen
is deze trap ook te zien. Naast de molen is aan de andere zij-
de van de pijp ook een afbeelding aan gebracht (met één uit-
zondering). Het meest komt de zakkendrager voor, die een op-
vallende overeenkomst vertoont met de zakkendrager op de prent
van Jan Luyken (a fb. 3) .
Opvallend is dat de figuren bij de molen, als windvaan of op
de keerzijde, vaak overeenkomen met bekende molennamen zoals
"De Hollandsche Tuyn", "De Herder", "De Ster", "De Zwaan", "De
Visser", "De Kat" of "Het Klaverblad". Het zal wel altijd gis-
sen blijven of degene die de versiering of het merk in de vorm
aanbrachten, aan deze molennamen gedacht hebben.
Merk de molen
Het merk de mo len is een van de 17e-eeuwse Goudse merken, dat
lange tijd - van 1667 tot ca . 1880 - in gebruik is geweest
(Duco 1982). Het moet gezien het aantal pijpen dat met dit
merk wordt gevonden, een vrij populair merk zijn geweest. Het
is daarom niet verwonderlijk, dat dit Goudse merk ook in ande-
re plaatsen werd gezet zoals in Alphen aan de Rijn en in Ber-
gen (België).
Het merk heeft in Gouda tenminste negen eigenaars gehad, waar-
van F. Sparnaay de laatste was. Het merk is ook verhuurd ge-
weest: "Wanneer de molen en de PVN verriui l d worden, weet de
niew.ve eigenaar van de molen dit merk direct te verhuren voor
J. 25, - per j aar plus de betal i ng van het gi l degeld."
Het meest bekend is de molen als hielmerk. In afb. 4 valt te
zien, dat er een aanzienlijke variatie bestaat in de uitvoe-
ring van het merk.
Vanwege de grote gelijkenis met de hielmerken beschouw ik de
molens op de pijpekop niet als versieringen maar als merken.
Waarschijnlijk gaat het hier niet om geregistreerde merken,
maar om afbeeldingen die met opzet grote gelijkenis vertonen
met de Goudse merken. Op deze manier heeft men misschien ge-
tracht de bepalingen omtrent het merkenrecht te omzeilen.
afb. 4 Hielmer k "de molen"
3 15
Hoe de pi j penmaker tot de keuze van een bepaald beel dmerk kwam
is meestal niet meer te achterhalen. De molen staat symbool
voor de beroepsgroep molenaars . Hoewel dit merk onder mole-
naars misschien veel aftrek vond , is de omvang van deze be-
roepsgroep te beperkt om hiermee de keuze van de pijpenmaker
te rechtvaardigen. Toch blijft het opvallend dat zoveel beeld-
merken met een bepaalde beroepsgroep in verband gebracht kun-
nen worden. Het meest waarschijnlijke is, dat deze "beelden"
als merk werden gekozen vanwege hun grote symbolische beteke-
nis voor de kopers. Tevens was de molen ook symbool voor tal-
loze andere zaken (zie afb . 3 en 5). Andere mogelijkheden die
de keus konden bepalen, zijn: het vorig beroep van de pijpen-
maker, beroep van de voorouders, naam van het pand waarin het
bedrijf gevestigd is (uithangbord of gevelsteen) of de achter-
naam.
afb . 5 'J.'abaksdoos met windhandel van John Law
316
-~ - ·
" ..............
d
afb. 6
Molens als zijmerk
(de nummers corresponderen met
tabel 1)
a 18~ b 27, c 21, d 28, e 34
317
----~rnmr 8:=---
0
~
~"
c)
0
t;:::;.~~s•&
D
fg
i ✓ - ...
&l h
w~
afb. ? (
Molens als zijmerk
(de nummers corresponderen met 0
tabel 1)
0
f 32, g 9, h 4, i 14, j 13 C
318 0
G
0
J
k1
afb. 8
Molens als zijmerk
(de nummers corresponderen met
tabel 1)
k 39 , i 35, m 38, n 1,
o het gekroonde 'kuras' .
319
Molens als zijmerk
Een nauwkeurige vergelijking van pijpen met molens als zijmerk
laat zien, dat er een grote variatie bestaat in de afbeeldin-
gen (afb. 6,?,B en tabel 1). In tabel 1 zijn een aantal in het
oog springende verschillen opgenomen. De pijpen met molens
zijn voor het grootste deel in de 18e eeuw vervaardigd. Een
uitzondering vormt de pijp met het stadhouderlijk wapen, die
in de 17e eeuw is gemaakt (nr. 38) (afo. Bm).
Omdat het in Gouda niet zo gebruikelijk was initialen aan een
zijmerk toe te voegen, is bij de betekenis van de initialen
alleen uitgegaan van pijpenmakers die niet uit Gouda afkomstig
zijn. In Gouda was de noodzaak tot het toevoegen van initialen
bij een beeldmerk niet aanwezig, omdat iedere pijpenmaker zijn
eigen merk had. Van een aantal pijpen met molens is overigens
bekend, dat ze niet in Gouda zijn vervaardigd. Opvallend is
het grote aantal pijpenmakers uit Gorinchem. (zie toelichting
tabel 1).
Als er initialen aan het merk zijn toegevoegd, komt er meestal
geen figuurtje bij de moleningang voor. Het meest voorkomende
figuurtje is de kat. Een bijzonder figuur in de moleningang
komt voor bij nr. 10. Het komt ook als zelfstandig merk voor
(afb. Bo). Voorlopig volg ik de suggestie van Smiesing dit
merk het gekroonde kuras te noemen (zie ook Friederich afb.
43-18 en Krornmenhoek & Vrij nr. 730).
In meer dan de helft van de gevallen is een windvaan op demo-
lenkap geplaatst, meestal in de vorm van een vogel of een
vlag.
De wieken staan met twee uitzonderingen (nrs. 32 en 38) altijd
aan de linkerzijde van het molenhuis afgebeeld. De kruiinrich-
ting is vrijwel altijd een staartbalk met hangbomen.
Het meest voorkomende vaste onderste deel van de molen is type
A (zie toelichting _tabel I).
De naad is bij veel pijpen versierd met twee rijen stippen.
Dit is een vrij algemene versiering op pijpen met zijmerken.
TOELICHTING TABEL 1
In tabel 1 zijn alleen de meest kenmerkende en goed te onder-
scheiden zaken opgenomen.
Volgnunnner
2 Afbeelding op tegenoverliggende zijde (keerzijde)
= afwezig
Hd = herder met staf, aan ziJn voet een hond?
320
Lh = leeuw in de Hollandsche tuin
Sw = stadhouderlijk wapen
Rs = roos
Tt = theetafel
Vd = vedelaar (speelman)
Vs - visser
Zd = zakkendrager
Zm zittende man (met i.n de rechterhand tabaksbladeren?)
=
3 Plaats van de molen op de kop
Li =linksvoor de roker
Re= rechts
4 Initialen
= afwezig
Mogelijke betekenis initialen:
BK = onbekend, Zwolle
BVH = onbekend
IB = Jan Blij, Gorinchem
IDH = Jan de Hoog, Gorinchem
IDK = onbekend
IOH = Jan Ophuizen, Gorinchem
KW = Kristiaan Wouters, Gorinchem
PVR = Pieter van Rijk, Alphen aan de Rijn
RDH = Roel de Hoog, Gorinchem
WDR = onbekend
5 Plaats initialen
= niet van toepassing
0 = onder de molen
b = boven de molen
k = keerzijde kop
6 Figuur in of voor de moleningang
= afwezig
Kt = kat
Vr = vrouwe Fortuna
Mn = man (misschien verkeerde interpretatie vrouwe Fortuna)
Kr = gekroonde kuras
St = ster
7 Plaats figuur
= niet van toepassing
In= in de moleningang
Vo =voorde moleningang
321
TABEL 1 PIJPEN MET MOLENS ALS ZIJMERK
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19
- - - - -- - - - - - - - - - - -- -- - - - - - -- -- -- -- -- -------
01 - Li BVH 0 - - - - - Li Tr Ro Sh D Ro - Gl 8
- - - - - ? Li Ro Ro Sh A Ro - St 14
02 Zd Re -
- - - - - + Li Tr Ro Sh A Ro - St 16
-03 Zd Re
04 Zd Re - - - - - - - Li Tr Ro Sh A Ro SM Gl 15
05 Zd Re ? ? ? ? - - - Li Ro - Sh ? ? - Gl 17
06 Zd Re - - Kt In - - Zw Li Tr Ro Sh A Ro - St 7,12,16
07 Zd Li - - Kt Vo - - Zw Li Tr ? Sh A Ro - St 2
08 Zd Re - - Kt Vo - - - Li Tr Ro Sh A Ro - St 11
- Kr In - - Zw Li Ro Vi Sh A Ro - St 14,15
09 Zd Re -
10 Zd Re IB 0 - - - - Zw Li Tr Ro Sh A Ro - St 15,16
11 Zd Re PVR 0 - - - - Bo Li Ro Ro Sh A Ro SM St 14
12 Zd Re PVR 0 - - - - Bo Li Ro Ro Sh A Vi SM St 14
13 Zd Re PVR 0 - - - - Zw Li Tr Vi Sh A Ro - St 5
14 Zd Re PVR 0 - - - - Kl Li Tr Vi Sh A Vi - St 4
15 Zd Re PVR 0 - - - - Zw Li Ro Ro Sh A Vi SM St 7
16 Zd Re PVR 0 - - - - + Li Tr Ro Sh A Ro SM St 13
17 Zd Re WOR 0 - - - - ? Li ? ? ?
? Ro - St 16
Ro - St 4
18 Lh Li - - - - - + - Li Ro - Th B
19 Lh Re - - Kt In - + Zw Li Tr Ro Sh A Ro - St 14
20 Lh Re - - Kt In - + - Li Ro Vi - A
21 Lh Re - - Kt In - + - Li Tr Ro Sh A Ro - St 4,9
22 Lh Li - - Vr In - + Vl Li Tr - Sh B Ro - St 5, 13
23 Lh Li IDH b - - + + - Li Tr Ro Sh ? Ro - St 12
24 Lh Li I DH b - - - ? - Li Ro Ro Sh C
Ro - St 15
25 Lh Re IDH k - - + + - Li Ro ? Sh C Ro - Gl 14,16
26 Lh Li IDK 0 - - - - ? Li Ro Ro Sh C
27 Lh Re IOH k St Vo + + Zw Li Ro - Sh C Ro - St 16
28 Lh Re IOH k - - + + Bo Li Tr Ro Sh C
Ro - Gl 7
29 Lh Re I OH 0 - - + + - Li Ro Ro Sh C
30 Lh Re KW b ? ? + + - Li Ro - Sh C Ro - St 5
Ro - St 9
31 Lh Li KW b ? ? - - ? Li ? ? Sh ?
Ro - St 17,16
32 Lh ? RDH 0 Mn In - + Eh Re Dr - Sh F
33 Tt Re - - Kt In - - Zw Li Tr Ro Sh A Ro ? St 7
34 Tt Re - - Kt In - - Vl Li Tr Ro - A
35 Vs Li - - - - - - Vl Li Tr Ro Sht D ? - Gl 17
36 Vd Re - - - - - - - Li Tr - Sh B Vi SM Gl 6
Ro - St 16
Ro - St 7,5,10
Ro - St 1,9
Ro - St 11
37 Hd Re - - - - + + ? Li Tr V2 Tr A Ro SM St 13
38 Sw Re - - - - + + - Re Dr V2 - E - - Gl 3
39 Rs Li BK k Vr In - - - Li Dr - Sh B Ro - Gl 1,9
40 Zm Re - - Mn In - - ? Li Ro - Tr B Ro - St 16
8 Bladerkrans om de molen
= afwezig
+ = aanwezig
9 Bladerkrans om afbee lding keerzijde
= afwezig
+ = aanwezig
322
10 Windvaan 13 Vorm venster
= afwezig - = afwezig
+ = aanwezig Ro = rond
Bo = bol Vi •- vierkant
Vl = vlag
Zw = zwaan of vogel V2 = vierkant met twee vens-
Eh = eekhoorn
Kl = klaverblad ters (luiken)
1I Plaats wieken 14 Kruiinrichting en trap
Li = links van de molen = afwezig
Sh = staartbalk en hangbomen
Re= rechts van de molen Tr = trap
Sht = staartbalk, hangbomen en
12 Vorm molenkap
Ro = rond trap
Tr = trapezium
Dr = driehoekig 15 Vorm en bouw van de molenvoet
A B CDE F
16 Vorm van de moleningang
= afwezig
Ro - halfronde bovenkant
Vi = rechthoekige bovenkant
17 Bijmerk op zijkant hiel 18 Versiering en vormnaden
= afwezig Gl = glad, geen versiering
SM= ster en maan
St = 2 rijen stippen
19 Bronnen
Zie literatuur en coZZecties voor betekenis van de nurmners
LITERATUUR
1 A. Carmiggelt, Zwolse pijpmakers en hun produkten, Zwolle,
1980.
2 F.G.M. Douwes, Oude toebackspijpjes in Amsterdam, Ons Am-
sterdam 16 (12), 1964.
3 D.H. Duco, De kleipijp in de zeventiende eeuwse Nederlan-
den, B.A.R., 1981.
323
D.H. Duco, Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940,
Lochem/Poperinge, 1982.
4 D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, Pijpenkabinet, Leiden,
1987.
5 F.H.W. Friederich, Pijpelogie, A.W.N., Voorburg, 1975.
6 M. Koolen, Tabakspijpjes 1600-1900, Stichting "Graaft
Voort", Grave, 1982.
7 W. Krommenhoek & A. Vrij, Kleipijpen, drie eeuwen Neder-
landse kleipijpen in foto's, Amstelveen, z.j.
8 P.K. Smiesing, Het dateren van Goudse pijpen aan de hand
van merken, PKN 9,34, 1986.
9 F. Tymstra & J. van der Meulen red., De kleipijp als bodem-
vondst, PKN, Leiden, 1988.
COLLECTIES
JO Peter Bakker
11 Jos Engelen
12 Dini en Peter Kant
13 Ferrie Kompier
14 Hans van der Meulen
15 Piet Smiesing
16 Ruud Stam
17 Jacqueline Terlouw
LITERATUUR OVER MOLENS
- A. Bicker Caarten, De molen in ons volksleven, Leiden,1985
- A. Bicker Caarten, Molenspiegel, het lied van de malende
molen in proza en poëzie, Zaltbommel, 1976.
- A. Bicker Caarten, Molenleven in Rijnland, Arnhem, 1979.
- A. Bicker Caarten, Met de kuierstok langs de molens, Zalt-
bommel, 1977.
- P.W.E.A. van Bussel, Korenmolens, van ambacht tot indus-
trie, Eindhoven, 1981.
- L. Devliegher, De molens in West-Vlaanderen, Kunstpatrimo-
nium van West-Vlaanderen, Tielt & Weesp, 1984.
- J.J. Schiltstra, De korenmolen en de -molenaar anders. In:
Molenstudies, bijdragen tot de kennis van de Nederlandse
molens, De Hollandsche molen, Amsterdam & Zutphen, 1989.
ADVERTENTIE
Te koop: GOUDSCHE PIJPEN door G.C. Helbers en D.A. Goede-
waagen, 1942
J.F. Hubee
324
14e JAARGANG NR. 54 SEPTEMBER, 1991
INHOUD 325
PIJPENDAG en KERAMISCH MUSEUM GOEDEWAAGEN 325
DE RESERVISTENPIJP ALS HERINNERINGSOBJECT 326
KRONEN VAN HIELMERKEN VAN TRECHTERV. EN OVOÏDE PIJPEN 336
OPROEP AAN DE LEZER 336
EEN MISLEIDENDE TEKST OP EEN PIJPESTEEL 338
EEN 19e-EEUWSE STORT IN HÖHR-GRENZHAUSEN 339
PIJPEN ALS KINDERSPEELGOED 1 345
PIJPENDAG
Op het moment dat het blad naar onze drukker ging, had de re-
dactie nog geen geschikte lokatie gevonden. Dit nummer gaat
vergezeld van een bijlage waarop de informatie te lezen is.
KERAMISCH MUSEUM GOEDEWAAGEN
Tussen 1963 en 1982 is de fabriek van Goedewaagen verhuisd
naar het Drentse Nieuw Buinen in verband met werkgelegenheids-
problemen. Door een zware recessie in de aardewerkbranche kwam
in 1982 door een onverwacht bankroet een einde aan een eeuwen-
oud familieconcern. Door de gedwongen verhuizing met de daar-
mee gepaard gaande opruimwoede is veel verloren gegaan, o.a.
de beroemde toonkamercollectie. Gelukkig bleef er nog het een
en ander bewaard, dat in dit keramisch museum te bezichtigen
valt.
We noemen hierbij: ontwerpaquarellen van De Distel voor tegel-
tableaus, waaronder Jugendstilmotieven, foto's van serviezen
en sieraardewerk vanaf de jaren vijftig waar Goedewaagen meni-
ge onderscheiding mee verwierf. Ook is er, weliswaar zeer be-
scheiden, een vitrine ingericht met pijpen en gereedschap uit
vroeger tijden. Tegenwoordig worden de gegoten lakpunten nog
maar enkele keren per jaar gemaakt, andere modellen worden
niet meer gefabriceerd. Mocht u toch in de buurt zijn, het a-
dres is: Royal Goedewaagen, Glaslaan 29a, Nieuw Buinen (Dren-
te). Het museum is geopend van maandag t/m vrijdag van 10.00-
16.00 uur.
325
DE RESERVISTENPIJP ALS HERINNERINGSOBJ ECT
door Ron de Haan en Wiard Krook
l eg en het eind van de 18e eeuw werd het in West-Europa mode
voor speciale gelegenheden een herinneringspijp te laten be-
schilderen. Zo kennen we uit ca. 1800 enige herinneringspijpen
van seminaries en exemplaren uit het rijke studentenleven.
De na am v an de eigenaar werd op de voorzijde van de pijpekop
geschilderd. De namen van de medecorpsleden op de achterzijde.
Ook het studiejaar en de p laats van de universiteit werden
vermeld.
In Nederland heeft deze ontwikkeling echter nooit zo'n vlucht
genomen, maar toch zijn er enige voorbeelden bekend.
In Duitsland nam de populariteit van herinneringspijpen extre-
me vormen aan, met name in militaire kringen. We kennen deze
pijpen als zogenaamde reservistenpijpen.
Zoals bekend was het in de 18e en 19e eèuw staatkundig en po-
litiek een ware warboel in Duitsland: vrije steden, onafhanke-
lijke staatjes, hertogdonnnen en graafschappen, veelal mét een
slappe overheid en een dominerend kerkelijk gezag: het Heilige
Roomse Rijk. In dezelfde periode ontwikkelde zich in veel an-
dere Europèse landen zoals Frankrijk, Engeland, Nèderland en
Oostenrijk-Hongarije (na 1800) juist een krachtige centrale
overheid. De behoefte aan een sterke centrale regering groeide
echter ook in Duitsland.
Het was kanselier Bismarck (1815-1898) die in 1870 al deze
staatjes, hertogdommen en graafschappen tot één Duits Rijk
verenigde.
In 1866 versloeg Pruisen aartsrivaal Oostenrijk. Bismarck
stichtte de 'Noordduitse Bond', die in 1870 samen met de Zuid-
duitse staten tegen Frankrijk ten strijde trok. Op 18 januari
1871 kan Wilhelm I in Versailles gékroond worden tot keizer
van het tweede Duitse Rijk. Het doel van Bismarck om Duitsland
te verenigen onder Pruisische heerschappij was geslaagd.
Nadat Bismarck in 1890 aftrad als Rijkskanselier ontstond on-
der keizer Wilhelm II een fanatiek nationalismé. Mèdè door de
overwinning op Frankrijk in 1870/71 voelden de Duitsers zich
gesterkt in hun verlangen naar een groot machtig Duits Rijk.
Militairen stonden in Duitsland in hoog aanzien. Ben dienst-
tijd van 2 tot 3 jaar werd dan ook niet als eêrt bezwaar erva-
ren.
Het was keizer Wilhelm II (regeerperiode 1888-1918), die
Duitsland ten koste van alles groter wilde maken. Hij reorga-
niseerde het lèger en breidde het enorm uit.
326
Vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog bestond het
Duitse leger uit de volgende onderdelen:
- 217 Infanterie-regimenten
- 110 Cavalerie-regimenten
- 102 Veldartillerie-regimenten
24 Voetartillerie-regimenten
35 Pionier-bataljons
25 Trein-bataljons
18 Jacht-bataljons
7 Telegraaf-bataljons
6 Luchtmacht-bataljons
5 Zeppelin-bataljons
3 Spoorweg-bataljons
Per jaar zwaaiden er gemiddeld zo'n 250.000 soldaten af. Het
was inmiddels de gewoonte geworden bij het grootverlof een
herinnering aan de diensttijd aan te schaffen. De reservist
kon kiezen uit een rookpijp, een porseleinen kruik, fles of in
een enkel geval een bord. Er ontstond een gespecialiseerde in-
dustrie voor de produktie van deze reservisten-souvenirs.
Zeer bekend zijn de produkten met de merknaam METTLACH van de
firma Villeroy, na een fusie Villeroy & Boch genaamd.
De fraai beschilderde resevistenkruik genoot de meeste belang-
stelling, daarna de pijp en in mindere mate de 'schnapps'fles.
De opbouw van de reservistenpijp
be reservistenpijp is opgebouwd uit twee hoofdonderdelen:
de steel en de porseleinen kop.
Het bovenstuk van de steel bestaat uit een benen mondstuk met
een flexibele slang, bestaande uit een kern van rubber omwon-
den met een spiraal van ijzerdraad, omvlochten met paardehaar.
Onder het flexibele gedeelte vinden we eerst een hertshoornen
schijf. Daaronder het markante uit been gesneden symbool van
het betreffende legeronderdeel. Vervolgens een hoekig blokje
van been, de zogenaamde 'würfel'.
Op de WÜrfel staat het regimentsnunnner, het dienstjaar en soms
de legerplaats en/of de naam van de reservist vermeld.
Meel luxe exemplaren hebben nog een metalen of porseleinen
tussenstuk met een beschildering van bijvoorbeeld keizer Wil-
helm II.
De steel loopt verder in een of twee houten tussenstukken van
ca. 25 cm. Hiervoor wordt kerse- of rozehout gebruikt. De ove-
rige koppelstukken van de steel kunnen uit verschillende mate-
rialen bestaan, meestal been of lichtgeel of zwart buffel-
hoorn. Alle onderdelen zijn door middel van schroefdraad on-
327
derling met elkaar verbonden tot één lange steel.
Een belangrijk onderdeel van de reservistenpijp is de porse-
leinen kop. Deze is rijkelijk beschilderd en geeft de meeste
informatie betreffende het legeronderdeel en de reservist.
In de meeste gevallen werd de voorzijde van de kop beschilderd
met een scène uit het leger, bijvoorbeeld een ruiter te paard.
Tevens vinden we hier de naam van de reservist. De achterzijde
van de kop toont meestal een 'weerziens'thema. Markant is de
lijst met namen van de collega-soldaten uit hetzelfde regi-
ment, de naam van het betreffende legeronderdeel met het jaar-
tal van de indiensttreding en het afzwaaien van de reservist.
De pijpekop wordt bekroond met een opklapbaar metalen deksel-
tje, dat in de meeste gevallen de vorm van een helm beeft.
Daar elk regiment was uitgerust met een eigen type helm, zijn
ook de dekseltjes verschillend van vorm. De porseleinen kop
wordt weer geplaatst in een porseleinen of buffelhoornen
vochtvanger, waarin zich condenswater en speeksel kan verzame-
len. Voor het reinigen dient de sierlijke schroefdop bij de
buffelhoornen vochtvanger aan de onderkant te worden losge-
draaid.
Ten slotte wordt de reservistenpijp nog verfraaid met een ge-
vlochten koord, meestal in de kleuren van de Duitse vlag, en
verder voorzien van fraaie kwasten.
Afhankelijk van de meer of minder rijke uitvoering van de re-
servistenpijp kan de totale lengte variëren tussen ca. 35 en
200 cm .
Over de porseleinen koppen valt ook nog wel wat te vertellen.
De oudst bekende exemplaren zijn geheel met de hand beschil-
derd. Dit gespecialiseerde schilderwerk werd uitgevoerd door
de porseleinschilder. De kwaliteit loopt zeer uiteen: extreem
fraai en gedetailleerd tot redelijk van uitvoering.
Bij de minste kwaliteit zijn niet altijd de lichaamsverhoudin-
gen juist uitgebeeld. Met de hand beschilderde koppen zijn
zeer geliefd bij de verzamelaar.
Toen ook bij de porselein- en steengoedindustrie de massapro-
duktie op gang kwam, werd overgeschakeld op een minder tijdro-
vend en daardoor goedkoper decoratieprocédé. De zogenaamde
'transfers' (voorgedrukte plakplaatjes) deden hun intrede. Dit
waren door staaldruk verkregen gravures, die in de oven op de
porseleinen koppen werden gebrand. Men diende de tekening
slechts binnen de lijntjes in te kleuren. Ook binnen deze
groep zijn fraaie exemplaren bekend. Ten slotte werden trans-
fers gebruikt die reeds geheel in kleur werden voorgedrukt.
Daarmee behoort deze groep niet tot de .meest unieke.
328
Afb. 1
329
Zoals we zien z1Jn vrijwel alle regimentspiJ pen verschillend.
Ten eerste is er natuurlijk de uitvoering die afhankelijk van
de gebruikte materialen meer of minder luxueus kan zijn.
Het tweede punt is uiterst belangrijk voor de verzamelaar: de
unieke onderdelen, waarop bij voorbeeld het legeronderdeel
staat geschilderd, dient voor alle onderdelen te corresponde-
ren. Dit geldt zowel voor de kop, het eventuele porseleinen
tussenstuk, de würfel en het dekseltje van de kop. Als dit na-
melijk niet het geval is, hebben we te maken met een samenge-
stelde pijp en deze is als zodanig niet authentiek.
De auteurs willen met name de heer D.T. Brune, die hen met
raad en daad bijstond, hartelijk bedanken.
De afgebeelde p1Jpen ziJn uit de collecties van D.T. Brune, R.
de Haan en R. In 't Velt. Foto's: W. Krook.
LITERATUUR
- Frank HÜbener, ReservistenkrÜge (1982)
- Louis Burgers, Duitsland krijgt na 120 jaar nieuwe kans,
Gooi- en Eemlander (sept. 1990)
- Z.A.D. Zeman, Schaduwen over de Habsburger
AFBEELDINGEN
Afb. 1
Rechts een reservistenpijp van de Garde Cürassiers met een
fraai uitgevoerde Cürassierhelm en opliggende reliëfvoorstel-
ling van keizer Wilhelm II in Garde- uniform. De Cürassierhelm
is ook in het bovenstuk te zien. Het gekroonde por1se leinen
tussenstuk is beschilderd met een gouden hoefijzer, wat de ex-
clusiviteit van deze garde nog beklemtoont.
Links de voorzijde van een reservistenpijp van het ?9e Infan-
terie-regiment, tussen 1910 en 1912 gelegerd te Hildesheim.
De punthelm, de Pickelhaube, is kenmerkend voor de Infanterie.
De pijp is in reliëf gemodelleerd en de schilder he~ft de kop
vlak naast de hiel gesigneerd. Aan de achterzijde staan de na-
men van het legeronderdeel vermeld.
Afb. 2a
Enige voorbeelden van de 21? verschillende Infanterie-regimen-
ten. Kenmerkend voor Infanterie-pijpen is een gedPaaid wit be-
nen bovenstuk. Het geeft aan, dat de kogel in de loop door
spiraalvormige groeven, de zg. trekken en velden, een &aaien-
de beweging krijgt, waardoor zijn trefzekerheid wordt ver-
hoogd. Ook geweerpatronen verwijzen overduidelijk naar een In-
330
Afb. 2a Afb . ~2b
331
Afb. 3
332
Afb. 4
333
fanterie - regiment . Ze z~Jn uiterst zeldzaam . Reservistenpijpen
van de Fuseliers zijn herkenbaar aan een markante helm.
Afb. 2b
Naast pijpen werden ook fraai besahilderde 'sahnapps ' flessen
als souvenir vervaardigd en verkocht . Lccomotie'?.'en op de re-
servistenpijpen duiden op een spoorwegonderdeel. Daar er maar
drie spoorweg- regimenten waren, zijn deze pijpen zeldzo~.: De
kop van dit exemplaar is helaas niet origineel .
Afb. 3
De 110 Cavalerie- regimenten werden opgedeeld in Zware en Liah-
te Cavalerie . Tot de Zware Cavaler ie behoorden de SahJ.Jere Rei-
ter en de Cürassiers . 10 Pruisische regimenten waren weer een
onderdeel van deze Cürasseries . (Zie voor details afb . 1) Tot
de Liahte Cavalerie behoorden 26 Dragoner regimenten, bestaan-
de uit de Badische, Hessisahe, Mecklenburgische, Pruisische en
Würtemburgische Dragonders.
Een ander onderdeel van de Lichte Cavalerie was de Ulaan, te
herkennen aan de typische helm met een vierkant, de zogenaamde
' tschapka ' . Het woord Ulaan komt van het Turkse 'aghlan ' , wat
'jonge man' betekent. In het Ottomaanse rijk werd hiermee de
lansier bedoeld. Via de Poolse legers belandde deze naam uit-
eindelijk in de Duitse legers .
Reservistenpijpen van de Cavalerie zijn herkenbaar aan de af-
beelding van een paard dat door een hoefijzer springt. Een
zwart- rode muts geeft aan, dat we hier te maken hebben met Hu-
zaren (eerste pijp -oan links naar rechts) . Aan het zwart---'!»itte
vaandel van de derde pijp valt op te maken, da.t we hier te ma-
ken hebben met een pijp van Dragonders, behorend bij een Prui-
sisch regiment. Op het porseleinen tussenstuk staat keizer
Wilhelm II afgebeeld in het uniform van de Dragonders .
Afb. 4
Details van de oudst bekende reservistenpijpen. De porseleinen
koppen zijn geheel met de hand beschilderd, wat een aparte be-
koring geeft . Het eerste exemplaar is van de lle Compagnie van
het Garde Regiment Fuseliers uit Berlijn, gedateerd 1906/1908 .
ie >1eed~ reservistenpijp is gedateerd 1865 en is van de 3e
Corrrp~~ ·ie van het 13e Infanterie Regiment 1 Westfalen uit Mün-
s ter. He~ ~~~de exemplaar is van de 9e Compagnie van het le
Lijfgarde Voev-~~iment (Leibgarde Rgt. zu Fuss) uit Potsdam,
gedateerd 1886 . vi: -ïo, kop werd de tekst:. "Andenken an Schlesw .
Holst, 1864" toegevu.__,. :;_ Het is een aandenken aan de oorlog
van Pruisen en Oostenri(J ,_ ··n naam van de Duitse Bond tegen De-
nemarken met de verovering van Sleeswijk, Holstein, Lauenburg.
334
Afb. 5
De dekseltjes of vonkenvangers die op de porsele1,,. ~ koppen
zaten gemonteerd" werden vaak uitgevoerd in de VOFfl, van de
hoofddeksels van de betreffende onderdelen. Zo hadden de Huza-
ren een afgeplatte helm (zie van links naar rechts de eerste
pijp). Kenmerkend voor de Artillerie was de Pickelhaube met
een bolletje zoals te zien op de tweede pijp. Geen typische
kenmerken zijn te vinden op de kop van de Dragonderpijp die
een normale puntige Pickelhaube draagt. Een dekseltje in de
vorm van de markante tschapka siert de laatste porseleinen kop
van de Ulanen- reservistenpijp.
335
KRONEN VAN HIELMERKEN VAN TRECHTERVORMIGE EN OVOIDE PIJPEN
door Lodewijk van Duuren
Bij het beschrijven van mijn collectie maak ik onderscheid in
een aantal typen kronen van hielmerken.
Deze typering gebeurt aan de hand van eenvoudig vast te stel-
len kenmerken zoals aan de figuur hiernaast te zien is.
Voorlopig heb ik me beperkt tot trechtervormige en ovoide pij-
pen. Voor de beoordeling van ouderdom, herkomst en kwaliteit
van de pijp is het noodzakelijk zoveel mogelijk kenmerken in
beschouwing te nemen. De kroon van het hielmerk is een van de
kenmerken die tezamen met andere gebruikt kan worden om de
pijp te dateren of om de herkomst vast te stellen. Zoals ook
bij zijmerken het onderscheid in blader- en parelkronen wordt
gebruikt om de relatieve ouderdom te bepalen.
Ik zou mijn indeling in kronen graag willen toetsen aan andere
collecties. De volgende vragen zijn hierbij van belang:
1 Zijn de kenmerken (criteria) goed vast te stellen?
2 Ontbreken er belangrijke typen kronen aan de indeling?
Het is overigens voldoende om een kleine steekproef van zowel
trechtervormige als ovoÏde piJpen te nemen: ca. 50 exemplaren
per model.
Omdat reacties aan een verdere verbetering van de indeling
kunnen bijdragen, stel ik deze zeer op prijs.
Lodewijk van Duuren
OPROEP AAN DE LEZER
Behalve pijpen voor de rokende volwassene zijn er ook piJpen
of pijpjes geproduceerd voor het spelende kind. Iedereen kent
hier wel voorbeelden van. Misschien hebt u in uw jeugd zelf
nog uit een stenen pijp bellen geblazen. Maar er is meer ge-
weest dat de moeite waard is aan de vergetelheid te ontrukken.
Onze vraag is nu: wie heeft er nog documentatie beschikbaar,
dat we kunnen gebruiken voor onze serie over pijpen als kin-
dèrspeelgoed?
Uw reacties graag naar Fred Tymstra of Ferrie Kompier. Voor
adressen en telefoonnummers: zie binnenkant van de omslag.
336
OVERZICHT
KRONEN VAN HIELMERKEN VAN TRECHTERVORMIGE EN OVOIDE PIJPEN
A Dicht
'ëJ Al met drie punten
met vijf punten
~ A2
met twee ronde · gaten
B Met gaten Bl met twee hoekige gaten
met vier ronde gaten
g ~® B2 met twee ronde gaten en 5 parels
@ \{fl @ met twee gaten
met twee open gaten
~ B3 met drie gaten
vi;o
B4
C Met onderrand
efJ1 Cl
@ C2
~ C3
D Met open onderrand
® Dl met twee gaten
met twee open gaten
~ D2
met twee ronde gaten
E Met open gaten
~ ~ ~ El
~ 'É!!J E2 met twee hoekige gaten
~~ E3 met punten in de open gaten
<& E4 met twee hoekige gaten en parels
337
EEN MISLEIDENDE TEKST OP EEN PIJPESTEEL
door Piet Smiesing
In 1989 werd in Amsterdam op de Overtoom een pijpesteel opge-
graven met een bijzondere tekst, Evenwijdig op de s teel (in de
lengterichting) lezen we op één zijde: A VOUS KEES MAAT, Op de
andere zijde lezen we: GRAND MERCI KEES MAATYE,
Omdat beide teksten vanaf de kopzijde naar het mondstuk toe in
de vorm werden aangebracht, staat één van de t eks ten steeds
ondersteboven. Het voordeel van het op deze wijze aanbrengen
van een steeltekst i s, dat de beschouwer de steel slechts naar
zich toe hoeft te draaien - om de lengte-as - om beide teksten
achtereenvolgend te kunnen lezen. De tekst is in reliëf aange-
bracht. Het ruim 9 cm iange steelfragment heeft een diameter
van 7,3 tot 6,7 mm. Het rookkanaa l, het gat in de steel, heeft
een diameter van 2,2 tot 2,4 mm.
De naam KEES en de in het Frans gestelde tekst doen vermoeden,
dat de pijp op het eind van de 18e eeuw geproduceerd werd, In
1785-1787 speelt zich immers de strijd af tussen de Fransge-
zinde patriotten, de 'kezen', en de Prinsgezinden, De overige
vondsten, 14 trechtervormige pijpekoppen, geven echter aan,
dat de steel in het eerste kwart van de 18e eeuw gedateerd kan
worden. Volgens Cees Faas komt de benaming 'Kees maat' op ste-
len voor van pijpen met de afbeelding op de kop van een roken-
de en een drinkende aap .(1), In zijn artikel vermeldt hij, dat
Kees de roepnaam is van een aap. De kreet A VOUS is dan moge-
lijk een toost op de drinkende aap, Hieruit blijkt, dat een
logische verklaring van teksten op oude pij pestelen niet al-
tijd de juiste is!
Ook elders in Amsterdam, op Wittenburg, werden twee koppen met
de drinkende en r okende aap opgegraven (2).
1) Cees Faas , Steelinformatie bij twee 18e- eeuwse versierde
pijpekoppen, PKN 12, 46, pag. 146-148, 1989.
2) Piet Smiesing, Pijpekoppen van Wittenburg, PKN 12, 47, pag.
164-1 71 , 1989,
338
EEN 19e-EEUWSE STORT IN HOHR-GRENZHAUSEN
door Ruud Stam
Eind 1989 trof ik bij de aanleg van de Jacques Remystrasse na-
bij de Bergstrasse een stort van 19e-eeuwse pijpen aan. Deze
stort was slechts gedeeltelijk toegankelijk. Het deel dat uit-
: egraven kon worden, was ongestoord. Hieruit zijn de nunnners
1-: 8 afkomstig. Een maand later trof ik ter plaatse nog drie
pijpen aan: de nummers 39-41. De grond was inmiddels omge-
woeld en deze pijpen horen dus niet met zekerheid tot de eer-
der gevonden stort.
Een veilige datering van de pijpen op basis van vergelijking
met Nederlandse en Franse pijpen ligt tussen 1850 en 1875.
Tot nu t oe is een stort van 19e-eeuwse Westerwald-pijpen nog
nooit beschreven. In het boek Tonpfeifen (1) staat een aantal
losse vondsten van 19e-eeuwse pijpen uit HÖhr-Grenzhausen en
in Tönernes (2) is een deel van de verkoopcatalogus van MÜl-
lenbach & Thewald afgebeeld. Veel meer is niet bekend hoe de
19e-eeuwse pijp uit het Westerwald eruit heeft gezien.
Opvallend in deze stort is, dat ook oudere, vermoedelijk lang
in gebruik zijnde modellen aanwezig zijn.
In bijgaande tabel zijn de aantallen pijpen van elke soort die
ik uit de stort geborgen heb, genoteerd. Hoewel niet de hele
stort uitgegraven kon worden en ook niet bekend is of deze
stort representief is voor de gehele produktie van het be-
drijf, veronderstel ik, dat de typen die in grote aantallen in
dP stort aanwezig zijn, behoren tot de door die firma meest
geproduceerde pijpen.
Op een steel komt een deel van een naam voor: IOH... / ..• CHT.
Deze initialen zijn niet op een bekende naam van een p1Jpen-
maker terug te voeren. De Ineeste pijpen zijn gemerkt met de
gekroonde 46. Enkele pijpen zijn met de gekroonde 96 gemerkt.
Op twe~ pijpen na zijn alle pijpen ongerookt. Ook de hielmer-
ken helpen niet om de stort aan een bepaalde pijpenmaker toe
te schrijven.
Het stempel de gekroonde 46 komt in diverse uitvoeringen voor.
Soms is het kroontje slecht afgewerkt en soms is het merk om-
geven door een parelrand.
Tymstra (3) beschrijft, dat sommige pijpen van Fiolet als bij-
merk cijfers hadden. Het kleinst waren de pijpen met het bij-
merk 1, die met 16 het grootst .. Iets analoogs doet zich ook
hier voor. De ovoide pijpen hebben verschillende bijmerken.
Als we deze ovoiden in een aantal gemakkelijk te onderscheiden
grootte-klassen indelen (hoogte van 5,6-5,8; 4,9-5,0; 4,3-4,6)
339
- - - - - - - - - - - - - - - - -·----•--- -- -- - - - - -- - -- - -----------,
19e-EEUWSE STORT IN HOHR-GRENZHAUSEN
TABEL
nr aantal merk bijmerken en opmerkingen h b0
13 4,4 2,5 1,9
4 , 5 2,5 1,9
22 IOH/CHT op steel 4,4 2,5 1,9
4 , 0 2. 2 1,6
3 1 46 gekr - 4,9 2,6 1,9
4,5 2,4 1,9
42 4 , 7 2,8 2 , 1
4 , 6 2,7 2, 0
5 1 46 gekr - 4,5 2,5 1,9
5,3 1,2 0 , 8
6 1 46 gekr - 3,1 1,6 1, 0
3 ,0 fragment
7 5 46 gekr wapen van Gouda (1) 4,0 2,6 1,9
4,9 2, 6 2 , 0
8 3 46 gekr drie punten (r) 5,2 fragment
4,0 2,5 1,8
9 1 46 gekr -
4,3 2,7 1,8
10 1 3,3 2,3 1,8
4,2 3,0 2,3
11 1
4,2 3,0 2, 3
12 1 3 , 9 2,8 2,1
3,5 2,6 1,8
13 1 3, 2 2,3 1, 8
3,2 2,3 1,8
14 1 96 gekr - gerookt 4,2 2,6 1,9
4,1 2,5 1,9
15 1 steelfragment 5,8 3,1 2,3
5,6 2,9 2,2
16 17 46 gekr wapen van Gouda (r) 5,0 2,8 2,1
4,5 2,5 1,9
drie punten (1) 4 , 5 2,6 1,9
4,9 2,7 2,0
17 2 46 gekr - 4,6 2,5 1,8
4,3 2,4 1,8
18 7 46 gekr - steelversiering (3cm) 4,4 2,4 1,8
4,3 2,3 1,7
19 12 46 gekr wapen van Gouda (1) 3,8 2,1 1, 5
3 , 8 2 , 3 1, 5
niet afgebeeld, als nr 20 4,4 2,3 1, 9
5,2 3, 3 2,4
20 2 46 gekr - 4 , 7 fragment
21 9 46 gekr wu.pen van Gouda (1)
22 15 46 gekr wapen van Gouda (1)
23 1 46 gekr wapen van Gouda (1)
24 2 - verder eender als nr 23
25 1 46 gekr - gerookt
26 3
27 4 46 gekr o (1) , wapen van Gouda (r)
28 1 96 gekr o (r) , wapen van Gouda (1 )
29 37 46 gekr drie stippen op rij (1)
30 88 46 gekr drie stippen (1)
31 23 46 gekr wapen van Gouda ( 1)
32 3 96
33 2 96 gekr o (1 en r)
34 2 46 gekr -
35 1 46 gekr o (1 en r)
36 5 46 gekr -
37 2 46 gekr -
38 1 46 gekr -
39 1
40 1
41 1 steelfragment
340
0 1 2 34 @3
1
~ö
10
13
341
0 1 2 3 4 5 <Jm
® 14 @
15
18
22
342
32
JO ~ @.) 1
!
_...._....... .. ... 1
!
1
!
!
'
f
l
l
''
1
l
1
1
'
i
!
!'
@ ~
!
33 35 36 i
!
i
®:
2 5 am 41
343
l
dan ziJn binnen elke grootte-klasse de p1Jpen aan de bijmerken
te onderscheiden. Bij een zo groot aantal ovoÏden is een der-
gelijk systeem vermoedelijk erg handig geweest. Bij de rondbo-
dempijpen is zo'n systeem niet te ontdekken. Van de ovoiden
van het model "Belge" (de nullllllers 16,17 en 38) heeft de qua
grootte middelste pijp een bijmerk. Ook hier is herkenning op
basis van het bijmerk dus gemakkelijk.
LITERATUUR
1 KÜgler, M., Tonpf e ifen, HÖhr-Grenzhausen, 1987, Hanusch &
Ecker.
2 Freckmann, K., TÖnernes, KÖln, 1987, Rheinland-Verlag GmbH.
3 Tymstra, F. De Pijpenstad St. Omer, PKN 4, 14, 1981
Met dank aan Hans van der Meul en voor het tekenen van de pij-
pen.
Af b. 1 Les bulles de Savon - G. Frasez - Salon de 1914
344
PIJPEN ALS KINDERSPEELGOED 1
door Fred Tymstra en Ferrie Kompier
Wie vandaag de dag kinderen ziet bellen blazen door een ringe-
tje met een kant-en-klare zeepoploss ing uit een plas tic koker
zal - als hij of zij tenminste hoort tot de generati e van voor
of even na de oorlog - zich misschien herinneren hoe in vroe-
ger dagen daarvoor een echte stenen pijp gebruikt werd met een
eigenhandig van groene zeep geklopt sopje (a f b . 1) .
In tegenstelling tot het hiernaast afgebeelde schilderij moch-
ten wij van moeders dit spelletje niet binnenshuis bedrijven,
want een op het behang uiteengespatte bel kon een lelijke vlek
achterlaten. Uit het raam, dat mocht. Of gewoon op straat op
de stoep voor de deur.
Zo'n stenen bellenblaaspijpje kostte; voor zover onze herinne-
ring reikt, na de oorlog een stuiver of drie. Voor de oorlog
werd een pijpje vaak bij de tabak cadeau gegeven, maar aange-
zien de bruyère-pijp toen toch al wel de overhand had, zullen
de stenen pijpjes wel naar de kinderen gegaan zijn. Maar er
werden ook door enige firma's speciaal voor het bellen blazen
pijpjes op de markt gebracht. Het waren niet zo fraai afge-
werkte korte modellen met een dikke steel om de kans op breuk
klein te houden.
Afb. 2a toont een exemplaar met bellen blazende kinderen van
de fabrikant Ewalt Spang uit Baumbach en 2c end twee exempla-
ren die verhandeld werden door Theodor Lamp uit HÖhr.
De pijpenindustrie wilde op allerlei manieren in de markt
blijven. Daarvan getuigt afb. 3: een bellenblaassetje compleet
met stukjes zeep, ca. 1950 in Duitsland vervaardigd en in de
handel gebracht. Er zijn ook dozen bekend met Nederlandstalige
tekst, waarin zich vier pijpjes bevinden.
Overigens werden er door kinderen al bellen geblazen, voordat
er van pijpjes sprake was. Bekend is het schilderij dat Pieter
Bruegel de Oude in 1560 maakte van kinderspelen, waarop te
zien is, dat kinderen in die tijd daarvoor een op het eind ge-
spleten strohalm gebruikten.
Uit 1712 stamt Jan Luykens boek Des menschen begin~ midden en
einde, waaruit afb. 4 genomen is als il lus tratie bij de beken--
de tekst uit het boek Prediker 1 :2 Alles is ijdel.
Als kinderspel is het bellen blazen eeuwenlang ook op tegels
afgebeeld. Afb. 5 toont twee tegels uit de vorige eeuw, waar-
bij de figuren meer als oude mannetjes dan als kinderen zijn
afgebeeld.
Over het sop is ook nog iets te vertellen: voor een stevige
bel is suiker een essentieel ingrediënt bij het maken van het
345