The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.
Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by ewout.k, 2018-01-26 15:30:56

jrg 11-15 test

jrg 11-15

Een belangrijk onderdeel van de reservistenpijp is de porseleinen kop. Deze is rijkelijk
beschilderd en geeft de meeste informatie betreffende het legeronderdeel en de reservist. In
de meeste gevallen werd de voorzijde van de kop beschilderd met een scène uit het leger,
bijvoorbeeld een ruiter te paard. Tevens vinden we hier de naam van de reservist. De
achterzijde van de kop toont meestal een 'weerziens' thema. Markant is de lijst met namen
van de collega-soldaten uit hetzelfde regiment, de naam van het betreffende
legeronderdeel met het jaartal van de indiensttreding en het afzwaaien van de reservist.
De pijpenkop wordt bekroond met een opklapbaar metalen dekseltje, dat in de meeste
gevallen de vorm van een helm heeft.
Daar elk regiment was uitgerust met een eigen type helm, zijn ook de dekseltjes verschillend
van vorm. De porseleinen kop wordt weer geplaatst in een porseleinen of buffelhoornen
vochtvanger, waarin zich condenswater en speeksel kan verzamelen. Voor het reinigen dient
de sierlijke schroefdop bij de buffelhoornen vochtvanger aan de onderkant te worden
losgedraaid.
Ten slotte wordt de reservistenpijp nog verfraaid met een gevlochten koord, meestal in de
kleuren van de Duitse vlag, en verder voorzien van fraaie kwasten.
Afhankelijk van de meer of minder rijke uitvoering van de reservistenpijp kan de totale lengte
variëren tussen ca. 35 en 200 cm.

Over de porseleinen koppen valt ook nog wel wat te vertellen. De oudst bekende
exemplaren zijn geheel met de hand beschilderd. Dit gespecialiseerde schilderwerk werd
uitgevoerd door de porseleinschilder. De kwaliteit loopt zeer uiteen: extreem fraai en
gedetailleerd tot redelijk van uitvoering.
Bij de minste kwaliteit zijn niet altijd de lichaamsverhoudingen juist uitgebeeld. Met de hand
beschilderde koppen zijn zeer geliefd bij de verzamelaar.
Toen ook bij de porselein- en steengoedindustrie de massaproduktie op gang kwam, werd
overgeschakeld op een minder tijdrovend en daardoor goedkoper decoratieprocédé. De
zogenaamde 'transfers' (voorgedrukte plakplaatjes) deden hun intrede. Dit waren door
staaldruk verkregen gravures, die in de oven op de porseleinen koppen werden gebrand.
Men diende de tekening slechts binnen de lijntjes in te
kleuren. Ook binnen deze
groep zijn fraaie exemplaren bekend. Ten slot te werden
transfers gebruikt die reeds geheel in kleur werden
voorgedrukt. Daarmee behoort deze groep niet tot de
meest unieke.
Zoals we zien zijn vrijwel alle regimentspijpen verschillend.
Ten eerste is er natuurlijk de uitvoering die afhankelijk van
de gebruikte materialen meer of minder luxueus kan zijn.
Het tweede punt is uiterst belangrijk voor de verzamelaar:
de unieke onderdelen, waarop bij voorbeeld het
legeronderdeel staat geschilderd, dient voor alle
onderdelen te corresponderen. Dit geldt zowel voor de
kop, het eventuele porseleinen tussenstuk, de würfel en het
dekseltje van de kop. Als dit namelijk niet het geval is,
hebben we te maken met een samengestelde pijp en
deze is als zodanig niet authentiek.
De auteurs willen met name de heer D.T. Brune, die hen
met raad en daad bijstond, hartelijk bedanken.

De afgebeelde pijpen zijn uit de collecties van D.T. Brune, R. de Haan en R. In 't Velt. Foto's:
W. Krook.

LITERATUUR
- Frank Hübener, Reservistenkrüge (1982)
- Louis Burgers, Duitsland krijgt na 120 jaar nieuwe kans,
- Gooi- en Eemlander (sept. 1990)
- Z.A.D. Zeman, Schaduwen over de Habsburger

Pijpelogische Kring Nederland 151

Afb; 1
Rechts een reservistenpijp van de Garde Cürassiers
met een fraai uitgevoerde Cürassierhelm en
opliggende reliëfvoorstelling van keizer Wilhelm II in
Garde-uniform. De Cürassierhelm is ook in het
bovenstuk te zien. Het gekroonde porseleinen
tussenstuk is beschilderd met een gouden
hoefijzer, wat de exclusiviteit van deze garde nog
beklemtoont.
Links de voorzijde van een reservistenpijp Van het
79e Infanterie-regiment, tussen 1910 en 1912
gelegerd te Hildesheim. De punthelm, de Pickelhaube, is kenmerkend voor de Infanterie. De
pijp is in reliëf gemodelleerd en de schilder heeft de kop vlak naast de hiel gesigneerd. Aan
de achterzijde staan de nam en van het legeronderdeel vermeld.

Afb. 2a
Enige voorbeelden van de 217 verschillende Infanterie-regimenten. Kenmerkend voor
Infanterie-pijpen is een gedraaid wit benen bovenstuk. Het geeft aan, dat de kogel in de
loop door piraalvormige groeven, de zg. trekken en velden, een draaiende beweging krijgt,
waardoor zijn trefzekerheid wordt verhoogd. Ook geweerpatronen verwijzen overduidelijk
naar een Infanterie-regiment. Ze zijn uiterst zeldzaam. Reservistenpijpen van de Fuseliers zijn
herkenbaar aan een markante helm.

Afb. 2b
Naast pijpen werden ook fraai beschilderde 'schnapps' flessen als souvenir vervaardigd en
verkocht. Locomotieven op de reservistenpijpen duiden op een spoorwegonderdeel. Daar er
maar drie spoorweg-regimenten waren, zijn deze pijpen zeldzaam. De kop van dit exemplaar
is helaas niet origineel.

Afb. 3

De 110 Cavalerie-regimenten werden opgedeeld in Zware

en Lichte Cavalerie. Tot de Zware Cavalerie behoorden de

Schwere Reiter en de Cürassiers. 10 pruisische regimenten

waren weer een onderdeel van deze Cürasseries. (Zie voor

details afb. 1) Tot de Lichte Cavalerie behoorden 26

Dragoner regimenten, bestaande uit de Badische,

Hessische, Mecklenburgische, pruisische en

Würtemburgische Dragonders .

Een ander onderdeel van de Lichte Cavalerie was de Ulaan,

te herkennen aan de typische helm met een vierkant, de

zogenaamde 'tschapka'. Het woord Ulaan komt van het

Turkse 'aghlan', wat “jonge man' betekent. In het

Ottomaanse rijk werd hiermee de lansier bedoeld. Via de

Poolse legers belandde deze naam uiteindelijk in de Duitse

legers.

Reservistenpijpen van de Cavalerie zijn herkenbaar aan de

afbeelding van een paard dat door een hoefijzer springt.

Een zwart-rode muts geeft aan, dat we hier te maken

hebben met Huzaren (eerste pijp van links naar rechts). Aan

het zwart-witte vaandel van de derde pijp valt op te maken, dat we hier te maken hebben

met een pijp van Dragonders, behorend bij een Pruisisch regiment. Op het porseleinen

tussenstuk staat keizer Wilhelm II afgebeeld in het uniform van de Dragonders.

Afb. 4 Details van de oudst bekende reservistenpijpen. De porseleinen koppen zijn geheel
met de hand beschilderd, wat een aparte bekoring geeft. Het eerste exemplaar is van de
11e Compagnie van het Garde Regiment Fuseliers uit Berlijn, gedateerd 1906/1908. De

Pijpelogische Kring Nederland 152

tweede reservistenpijp is gedateerd 1865 en is van de 3e Compagnie van het 13e Infanterie
Regiment 1 Westfalen uit Münster. Het derde exemplaar is van de 9e Compagnie van het 1e
Lijfgarde Voetregiment (Leibgarde Rgt. zu Fuss) uit Potsdam, gedateerd 1886. Op de kop
werd de tekst: "Andenken an Schlesw. Holst", 1864" toegevoegd. Het is een aandenken aan
de oorlog van Pruisen en Oostenrijk in naam van de Duitse Bond tegen Denemarken met de
verovering van Sleeswijk, Holstein, Lauenburg.

Afb. 5
De dekseltjes of vonkenvangers die op de porseleinen koppen
zaten gemonteerd, werden vaak uitgevoerd in de vorm van de
hoofddeksels van de betreffende onderdelen. Zo hadden de
Huzaren een afgeplatte helm (zie van links naar rechts de eerste
pijp). Kenmerkend voor de Artillerie was de Pickelhaube met een
bolletje zoals te zien op de tweede pijp. Geen typische
kenmerken zijn te vinden op de kop van de Dragondepijp die
een normale puntige Pickelhaube draagt. Een dekseltje in de
vorm van de markante tschapka siert de laatsté porseleirien kop
van de Ulanen-reservistenpijp.

Piet Smiesing, Een misleidende tekst op een pijpesteel

(PKN 1991, 14 (54), 338)

In 1989 werd in Amsterdam op de Overtoom een pijpensteel opgegraven met een
bijzondere tekst. Evenwijdig op de steel (in de lengterichting) lezen we op één zijde: A VOUS
KEES MAAT. Op de andere zijde lezen we: GRAND MERCI KEES MAATYE .

Omdat beide teksten vanaf de
kopzijde naar het mondstuk toe in de
vorm werden aangebracht, staat
één van de teksten steeds
ondersteboven. Het voordeel van het
op deze wijze aanbrengen van een
steeltekst is, dat de beschouwer de
steel slechts naar zich toe hoeft te
draaien -om de lengte-as -om beide teksten achtereenvolgend te kunnen lezen. De tekst is in
reliëf aangebracht. Het ruim 9 cm lange steelfragment heeft een diameter van 7,3 tot 6,7
mm. Het rookkanaal, het gat in de steel, heeft een diameter van 2,2 tot 2,4 mm.
De naam KEES en de in het Frans gestelde tekst doen vermoeden, dat de pijp op het eind
van de 18e eeuw geproduceerd werd. In 1785-1787 speelt zich immers de strijd af tussen de
Fransgezinde patriotten, de 'kezen', en de Prinsgezinden. De overige vondsten, 14
trechtervormige pijpenkoppen, geven echter aan, dat de steel in het eerste kwart van de
18e eeuw gedateerd kan worden. Volgens Cees Faas komt de benaming 'Kees maat' op
stelen voor van pijpen met de afbeelding op de kop van een rokende en een drinkende
aap,(1). In zijn artikel vermeldt hij, dat Kees de roepnaam is van een aap. De kreet A VOUS is
dan mogelijk een toost op de drinkende aap. Hieruit blijkt, dat een logische verklaring van
teksten op oude pijpestelen niet altijd de juiste is:
Ook elders in Amsterdam, op Wittenburg, werden twee koppen met de drinkende en
rokende aap opgegraven (2).

1) Cees Faas, Steelinformatie bij twee 18e-eeuwse versierde pijpenkoppen, PKN 12,46, pag.
146-148, 1989.
2) Piet Smiesing, Pijpenkoppen van Wittenburg, PKN 12,47, pag. 164-171, 1989.

Pijpelogische Kring Nederland 153

Lodewijk van Duuren, Kronen van hielmerken van trechtervormige
en ovoide pijpen

(PKN 1991, 14 (54), 336-337)

Bij het beschrijven van mijn collectie maak ik onderscheid in een aantal typen kronen van
hielmerken. Deze typering gebeurt aan de hand van eenvoudig vast te stellen kenmerken
zoals aan de figuur te zien is.

Voorlopig heb ik me beperkt tot
trechtervormige en ovoïde pijpen.
Voor de beoordeling van
ouderdom, herkomst en kwaliteit
van de pijp is het noodzakelijk
zoveel mogelijk kenmerken in
beschouwing te nemen. De kroon
van het hielmerk is een van de
kenmerken die tezamen met
andere gebruikt kan worden om
de pijp te dateren of om de
herkomst vast te stellen. Zoals ook
bij zijmerken het onderscheid in
blader- en parelkronen wordt
gebruikt om de relatieve
ouderdom te bepalen.
Ik zou mijn indeling in kronen
graag willen toetsen aan andere
collecties. De volgende vragen
zijn hierbij van belang:

1 Zijn de kenmerken (criteria)
goed vast te stellen?
2 Ontbreken er belangrijke typen
kronen aan de indeling?
Het is overigens voldoende om
een kleine steekproef van zowel
trechtervormige als ovoïde pijpen
te nemen: ca. 50 exemplaren per
model.
Omdat reacties aan een verdere
verbetering van de indeling
kunnen bijdragen, stel ik deze zeer
op prijs.

Ruud Stam, Een 19e eeuwse stort in Höhr-Grenzhausen 154

(PKN 1991, 14 (54), 339-344)

Pijpelogische Kring Nederland

Eind 1989 trof ik bij de aanleg van de Jacques Remystrasse nabij de Bergstrasse een stort van
19e eeuwse pijpen aan. Deze stort was slechts gedeeltelijk toegankelijk. Het deel dat
uitgegraven kon worden, was ongestoord. Hieruit zijn de nummers 1-38 afkomstig. Een
maand later trof ik ter plaatse nog drie pijpen aan: de nummers 39-41. De grond was
inmiddels omgewoeld en deze pijpen horen
dus niet met zekerheid tot de eerder
gevonden stort. Een veilige datering van de
pijpen op basis van vergelijking met
Nederlandse en Franse pijpen ligt tussen
1850 en 1875.

Tot nu toe is een stort van 19e-eeuwse
Westerwald-pijpen nog nooit beschreven. In
het boek Tonpfeifen (1) staat een aantal
losse vondsten van 19e eeuwse pijpen uit
Höhr-Grenzhausen en in Tönernes (2) is een
deel van de verkoopcatalogus van
Müllenbach & Thewald afgebeeld. Veel
meer is niet bekend hoe de 19e eeuwse pijp
uit het Westerwald eruit heeft gezien.
Opvallend in deze stort is, dat ook oudere,
vermoedelijk lang in gebruik zijnde
modellen aanwezig zijn.

In bijgaande tabel zijn de aantallen pijpen
van elke soort die ik uit de stort geborgen
heb, genoteerd. Hoewel niet de hele stort
uitgegraven kon worden en ook niet
bekend is of deze stort representief is voor
de gehele produktie van het bedrijf,

veronderstel ik, dat de typen die in grote
aantallen in de stort aanwezig zijn, behoren tot
de door die firma meest geproduceerde pijpen.
Op een steel komt een deel van een naam voor:
IOH.../...CHT. Deze initialen zijn niet op een
bekende naam van een pijpenmaker terug te
voeren.
De meeste pijpen zijn gemerkt met de
gekroonde 46. Enkele pijpen zijn met de
gekroonde 96 gemerkt. Op twee pijpen na zijn
alle pijpen ongerookt. Ook de hielmerken helpen
niet om de stort aan een bepaalde pijpenmaker
toe te schrijven.
Het stempel de gekroonde 46 komt in diverse
uitvoeringen voor. Soms is het kroontje slecht
afgewerkt en soms is het merk omgeven door
een parelrand.

Tijmstra (3) beschrijft, dat sommige pijpen van
Fiolet als bij merk cijfers hadden. Het kleinst waren
de pijpen met het bijmerk 1, die met 16 het
grootst. Iets analoogs doet zich ook hier voor. De
ovoïde pijpen hebben verschillende bijmerken.
Als we deze ovoïden in een aantal gemakkelijk te

Pijpelogische Kring Nederland 155

onderscheide grootte-klassen indelen (hoogte van 5,6-5,8; 4,9-5,0; 4,3-4,6) dan zijn binnen
elke grootte-klasse de pijpen aan de bijmerken te onderscheiden. Bij een zo groot aantal
ovoïden is een dergelijk systeem vermoedelijk erg handig geweest. Bij de rondbodempijpen is
zo'n systeem niet te ontdekken. Van de ovoïden van het model "BeIge" (de nummers 16,17
en 38) heeft de qua grootte middelste pijp een bijmerk. Ook hier is herkenning op basis van
het bijmerk dus gemakkelijk.

1 Kügler, M., Tonpfeifen, Höhr-Grenzhausen, 1987, Hanusch & Ecker.
2 Freckmann, K., Tönernes, Köln, 1987, Rheinland-Verlag GmbH.
3 Tijmstra, F. De Pijpenstad St. Omer, PKN 4, 14, 1981
Met dank aan Hans van der Meulen voor het tekenen van de pijpen.

Fred Tymstra en Ferrie Kompier, Pijpen als kinderspeelgoed 1

(PKN 1991, 14 (54), 345-348)

Wie vandaag de dag kinderen ziet bellen blazen door een ringetje met een kant-en-klare
zeepoplossing uit een plastic koker zal -als hij of zij tenminste hoort tot de generatie van vooor
of even na de oorlog -zich misschien herinneren hoe in vroeger dagen daarvoor een echte
stenen pijp gebruikt werd met een eigenhandig van groene zeep geklopt sopje (afb. 1).
In tegenstelling tot het hiernaast afgebeelde schilderij mochten wij van moeders dit spelletje
niet binnenshuis bedrijven, want een op het behang uiteengespatte bel kon een lelijke vIek
achterlaten. Uit het raam, dat mocht. Of gewoon op straat op de stoep voor de deur.

Pijpelogische Kring Nederland 156

Zo'n stenen bellenblaaspijpje kostte, voor zover onze
herinnering reikt, na de oorlog een stuiver of drie. Voor de
oorlog werd een pijpje vaak bij de tabak cadeau
gegeven, maar aangezien de bruyère-pijp toen toch al
wel de overhand had, zullen de stenen pijpjes wel naar de
kinderen gegaan zijn. Maar er werden ook door enige
firma's speciaal voor het bellen blazen pijpjes op de markt
gebracht

Het waren niet zo fraai afgewerkte korte modellen met
een dikke steel om de kans op breuk klein te houden.

Afb. 2a toont een exemplaar met bellen
blazende kinderen van de fabrikant Ewalt Spang uit Baumbach en 2c en d twee exemplaren
die verhandeld werden door Theodor Lamp uit Höhr.
De pijpenindustrie wilde op allerlei manieren in de markt blijven. Daarvan getuigt afb. 3: een
bellenblaassetje compleet met stukjes zeep, ca. 1950 in Duitsland vervaardigd en in de
handel gebracht. Er zijn ook dozen bekend met Nederlandstalige tekst, waarin zich vier
pijpjes bevinden.
Overigens werden er door kinderen al bellen geblazen, voordat er van pijpjes sprake was.
Bekend is het schilderij dat Pieter Bruegel de Oude in 1560 maakte van kinderspelen, waarop
te zien is, dat kinderen in die tijd daarvoor een op het eind gespleten strohalm gebruikten.
Uit 1712 stamt Jan Luykens boek Des menschen begin, midden en einde, waaruit afb. 4
genomen is als illustratie bij de bekende tekst uit het boek Prediker 1:2 Alles is ijdel.
Als kinderspel is het bellen blazen eeuwenlang ook op tegels afgebeeld. Afb. 5 toont twee
tegels uit de vorige eeuw, waarbij de figuren meer als oude mannetjes dan als kinderen zijn
afgebeeld.
Over het sop is ook nog iets te vertellen: voor een stevige bel is suiker een essentieel
ingrediënt bij het maken van het sop. Ooit heeft een Zwitser een 'bel' van zes meter lengte
gemaakt, waarvoor hij anderhalf pond zeep, een pond suiker, een eetlepel stijfsel en tien liter
water gebruikte.

Pijpelogische Kring Nederland 157

Voor de liefhebber volgt dan hier nog een authentiek recept
"Men snijdt 5 gram echte Venetiaansche zeep in fijne reepjes, lost ze dan op in 100 gram
warm, gedestilleerd water {in iedere apotheek te bekomen), brandt fijne suiker in een tinnen
lepel bruin {niet zwart) en lost daarvan in 100 gram gedestilleerd water zooveel op, als maar
mogelijk is. Deze suikeroplossing mengt men met de zeepoplossing, als deze koud geworden
is. In 250 gram warm gedestilleerd water wordt 10 gram echte Venetiaansche zeep opgelost,
vervolgens in 250 gram kokend gedestilleerd water 15 gram witte suiker en beide vloeistoffen
worden dan door elkaar gemengd.”

Ruud Stam, ‘Zum andenken an Gott’

(PKN 1991, 14 (55), 350)

De heilige Quirinus is in verschillende plaatsen vereerd. Zo kwamen we Quirinus al tegen op
pijpen die gemaakt zijn als aandenken voor Pietersrade, Rott en Wahlwiller (1,2). Op de pijp
staat daar de plaatsnaam. Maar er zijn ook pijpen zonder aanduiding van de plaats van
verering bekend (3). Deze pijpen zijn mogelijk in diverse bedevaartsplaatsen van de heilige

Quirinus als souvenir verkocht.
Uit de fabriekscollectie van de firma
Lamp (1921-1975) uit Höhr is onlangs
een bedevaartspijp te voorschijn
gekomen, die eveneens in alle
plaatsen waar de heilige Quirinus
vereerd werd, verkocht kon worden. Er
staat dan ook niet op 'ZUM ANDENKEN
AN ...' gevolgd door een plaatsnaam,
maar heel universeel: ZUM ANDENKEN
AN GOTT.
Lamp zal deze pijp niet zelf vervaardigd hebben, maar heeft deze of gekocht of laten
maken voor de handel. Immers Lamp handelde hoofdzakelijk in pijpen. Over de firma Lamp
zal later nog een artikel verschijnen.

NOTEN
1 J. Engelen en F. Kompier, Bedevaartspijpen 6, PKN 11 (41), 1988
2 J. Engelen, Aanvulling op enige bedevaartspijpen, PKN 13 (50), 1990
3 J. Engelen en F. Kompier, Bedevaartspijpen van en uit het Rijnland 4, PKN 10 (40), 1988
Hans van der Meulen wil ik danken voor het tekenen van de pijp

Ruud Stam, Bedevaartspijpen uit een stort van Julius Wingender &
Co, Höhr

(PKN 1991, 14 (55), 351-357)

De fabriek van Julius Wingender & Co in Höhr in het Westerwald behoorde in het begin van
deze eeuw tot de grote pijpenfabrieken (1). De firma heeft van 1796 tot in de Tweede
Wereldoorlog pijpen gemaakt. De kwaliteit van de pijpen was goed en de fabriek had een
grote variatie aan vormen, waarvan een aantal artistiek van goed niveau waren. Dit is niet
alleen uit de catalogus van Wingender zichtbaar, maar valt ook op, als pijpen van deze firma
aan het licht komen.

In de herfst van 1989 heb ik bij de aanleg van de Jacques-Remy Str. in Höhr een stort
aangetroffen van pijpen van Wingender, welke rond 1910-1920 te dateren is. De stort was

Pijpelogische Kring Nederland 158

deels reeds verstoord en een klein deel van het verzamelde materiaal (minder dan 5%)
behoorde duidelijk niet bij het materiaal afkomstig van Wingender. De toeschrijving aan
Wingender is gebeurd in samenspraak met Fred Tijmstra op basis van catalogi. Daarbij bleek,
dat er een groot aantal voor Wingender specifieke pijpen in de stort aanwezig waren.
Bovendien kwamen grootte van de pijpen, variatie en kwaliteit overeen met het
verwachtingspatroon voor deze fabriek.
Gelet op de verstoring van de stort en de wijze van toeschrijven is een absolute zekerheid
over de maker niet te geven. Echter, het is wel zeer waarschijnlijk dat de pijpen van
Wingender afkomstig zijn. In de stort zijn geen stelen met naamsaanduidingen van de firma
Wingender gevonden.
De aangetroffen bedevaartspijpen waren souvenirs voor Kevelaer, Kornelimünster,
Hardenberg, St. Annaberg en Altenhofen. Voor deze laatste twee bedevaartsoorden waren
tot nu toe nog geen pijpen bekend.

Afb. 1, 2 en 3

Altenhofen/Aldenhoven

Op de afbeeldingen hierboven is een in een driedelige vorm vervaardigde pijp (hoog 4,2
cm) te zien met daarop de tekst ANDENKEN AN ALTENHOFEN. Naspeuringen om Altenhofen
te vinden bleven onvruchtbaar. De suggestie van Jos Engelen volgend, dat in het
zogenaamde Selfkantgebied wel vaker verschillen in schrijfwijze van plaatsnamen
voorkomen, ben ik ervan uit gegaan, dat met Altenhofen Aldenhoven bedoeld is. Deze
plaats ligt tussen Keulen en Aken nabij Jülich.

In het jaar 1654 zag Dietrich Mülfahrt een lichtverschijnsel en vond in
een linde een beeltenis van Maria. De Keulse vicaris generaal
(Aldenhoven behoorde tot het aartsbisdom Keulen) gaf opdracht
het Mariabeeld over te brengen naar de kerk van Aldenhoven.
Dietrich Mülfahrt bouwde samen met vrienden nabij de linde een
heiligenhuisje. Toen de stroom pelgrims steeds meer toenam heeft de
hertog van Julich in 1659 de huidige kapel gebouwd (2). Afb. 4 toont
het Mariabeeldje dat in de linde werd gevonden en afb. 5 de kapel.
Wat direct opvalt, is dat op de pijp Maria tegen een achtergrond is
geplaatst, die aan boomschors Afb. 1 doet denken. Dit is mogelijk
een herinnering aan de linde.

Pijpelogische Kring Nederland 159

Afb. 4 en 5

St. Annaberg, bij Haltern

Hoewel Anna als moeder van Maria in de evangeliën niet

voorkomt en de stamboom van Maria uit apocriefe evangeliën

stamt is de Anna- verering in de middeleeuwen van groot

belang. In de middeleeuwen was de bestierende en

beschermende grootmoeder een beeld dat bekend was en in

ieder geval toegankelijker dan menig maagdelijk

heiligenfiguur. We zien dan ook, dat in deze periode in Duitsland

de Anna-verering steeds meer verbreiding kreeg. Vooral met de

komst van een Anna-relikwie in 1212 en na de verkondiging van de leer van de Onbevlekte

Ontvangenis van Maria door paus Sixtus IV (1471-1484) heeft de Anna-verering een grote

vlucht genomen.

We zien dan ook, dat reeds vanaf 1488 er rond

Annaberg sprake was van een Anna-verering.

Ridder Goswin van Raesfeld heeft in dat jaar het

Franciscanerklooster in Dorsten gesticht en dit

klooster aan de heilige moeder Anna toegewijd.

Het wonder dat vele pelgrims naar St. Annaberg

voerde, is de bron, die in mei 1556 ontsprong.

Toen genas ook de eerste zieke: "de hadde den

bloetganck ys gesund geworden dar begunte

ook ein tholoep tho werden “. Sinds die tijd

stromen de pelgrims toe en zelfs nu nog komen er

jaarlijks zo'n 200.000 bedevaartgangers naar St.

Annaberg.

Afb. 7 toont een lithografie van’t beeld van St. Anna-te-Drieën van St. Annaberg, eveneens
rond 1835
Afb. 8 laat (de scherf van) de pijp zien, die in de stort gevonden werd met daarop de tekst
AND. AN ST.ANNA BERG (Driedelige vorm, scherf hoog 3,9 cm)
Afb. 9 Pijp uit de catalogus van J. Schilz-Müllenbach uit Höhr

Hardenberg
Jos Engelen en Ferrie Kompier (5) hebben al een bedevaartspijp voor Hardenberg
beschreven. Afb. 10 laat de uit de stort van Wingender afkomstige pijp zien. Deze is in een
driedelige vorm vervaardigd en is 4,2 cm hoog. Tekst: z. A. A. HARDENBERG.

Kornelimünster

Pijpelogische Kring Nederland 160

De pijp van Kornelimünster verschilt, voor zover ik kan nagaan, niet van de pijp die later door
Lothar Hein gemaakt is. Deze pijp is reeds afgebeeld in het artikel Bedevaartspijpen van en
uit het Rijnland 4 (6). Door Julius Wingender is nog een pijp voor Kornelimünster vervaardigd.
Deze is afgebeeld in bovengenoemd artikel op blz. 84. Deze pijp is overigens in de stort niet
aangetroffen.

Kevelaer

De hier gevonden Kevelaer-pijpen behoren tot 5 typen en zijn alle in driedelige vormen
vervaardigd.

-Type I Dit is de reeds van Wingender bekende bedevaartspijp zoals afgebeeld in
Bedevaartspijpen 1 op blz. 37 (7). Het hier aangetroffen exemplaar is echter fijner uitgewerkt.

-Type II Dit is de in bovengenoemd artikel op blz. 36 afgebeelde pijp c/d, met dit verschil dat
het onderste bloempje aan het tweede en niet aan het eerste blad ontspringt. Deze pijp is in

de volgende twee variaties
aangetroffen: geheel lichtbruin
gevlamd geglazuurd en deels
geglazuurd: engeltjes met witte
vleugeltjes en rose lichaam, kroontjes
geel, kleed van Maria blauw met rose
middendeel, planten aan de zijkant
groen met rose bloemen.

-Type 111 (Afb. 11) Deze pijp heeft een
knopvormige hiel en is zowel
ongeglazuurd als deels geglazuurd
aangetroffen. De wijze van glazuren is
identiek aan die van de deels
geglazuurde pijp van type 11.

-Type IV (Afb. 12) Deze pijp doet
denken aan de op blz. 36 afb. 3 g/h
afgebeelde pijp in Bedevaartspijpen 1
(7). De ranken zijn echter anders en de
Maria-figuur is minder gedrongen.
Deze pijp is in drie variaties
aangetroffen: deels geglazuurd zoals
bij type 11 beschreven, roodbruin
geheel geglazuurd, en ongeglazuurd.

-Type V (Afb. 13) Dit type doet denken
aan de afb. 3 e/f van bovengenoemd
artikel. De rank heeft echter een
rechtopstaand topblad en de Maria-
figuur is groter afgebeeld. Deze pijp is
in vier variaties aangetroffen: ongeglazuurd, rood-bruin geheel geglazuurd, lichtbruin
gevlamd geheel geglazuurd, met gele en bruine strepen (zebra-effect) geheel geglazuurd.

De variatie aan bedevaartspijpen uit deze stort is opmerkelijk. Vooral de 12 verschillende
pijpen voor Kevelaer, verdeeld over 5 typen vormen, is veel. Dit alles is wel in
overeenstemming met de omvang van de produktie van Wingender.

LITERATUUR EN NOTEN

Pijpelogische Kring Nederland 161

1 F. Tijmstra, Wiener Kaffeehaus-pijpen, PKN 1 (26), 1984
2 R. Müsers, Pfarr- und Wallfahrtskirche St. Martinus Aldenhoven, Kath. Pfarramt St. Martin,
Aldenhoven, 1984
3 H. Börsting u. A. Schröer, Handbuch des Bistums Münster, Verlag Regensberg, Münster 1946
4 H. G. Schneider, Wallfahrtskirche Annaberg, Schnell, Kunstfuhrer Nr. 1340, München/Zürich,
1982
5 J. Engelen en F. Kompier, Bedevaartspijpen van en uit het Rijnland 5, PKN 11 (41), 1988
6 --Bedevaartspijpen van en uit het Rijnland 4, PKN 10 (40), 1988
1 --Bedevaartspijpen 1, PKN 10 (38), 1987

Jos Engelen wil ik hartelijk danken voor zijn raad, Hans van der Meulen voor zijn bereidheid
pijpen te tekenen,Frank Mayenburg voor de foto 's, Fred Tijmstra voor de determinatie en de
heer H. J. Debije uit Aken voor zijn hulp bij het zoeken naar literatuur.

Jos Engelen, De kleipijpenoven van Trumm-Bergmans 1856-1933

(PKN 1991, 14 (55), 358-365)

Zoals bekend beschikten de Gedeputeerde Staten van het Hertog-dom Limburg in 1856
gunstig op het verzoek van Johann Knoedgen en Jacob Trumm om in Weert een pijpenoven
te mogen oprichten en aldaar de pijpenfabricage ter hand te nemen. De oven werd
gebouwd volgens de werktekening, vermeld op pagina 49 van de PKN-monografie:
Afstammelingen van Westerwaldse pijpmakers in beide Limburgen.
Toen Jacques Bergmans rond 1912 de leiding van het bedrijf van zijn overleden vader
overnam, werd het tijd de bakens te verzetten, hetgeen resulteerde in de toevoeging van
een werklokaal t.b.v. de bruyère-pijpen en de revisie van de pijpenoven. Zeer zeker geen
gemakkelijke klus! Om zich in dezen te oriënteren vraagt Jacques op 22 maart 1915
informatie bij de Technische Boekhandel in Apeldoorn over:
1 de fabricatie van aardewerk -fayence -porselein
2 de fabricatie van vuurvaste stenen en vuurvaste artikelen
3 de constructie der ovens in genoemde bedrijven
hetgeen op 30 maart reeds resulteert in de bestelling van het boek van P. Werner: Die
feuerfeste Industrie. 1911, voor de prijs van 4,80 M. Daarnaast bestelt hij bij de N.V. Ahrend te
Amsterdam van E. Schmatolla: Die Brennöfen für Tonwaren - kalkmagnesisch Zement à 5,80
M.
Een en ander resulteert op 7 oktober 1915 in een bestelling bij de firma Leopold Engels en Co
te Helden van 10.000 stenen II soort à f.10,50 franco wal Beisterbrug in Weert. De firma Engels
doet dan een offerte van 5000 I soort en 5000 II soort (zo hard mogelijk gebrand). Op 18
oktober deelt Bergmans deze Heldensche Stoomsteenfabriek mede, dat de bestelde stenen
weliswaar gelost zijn, maar niet in de afgesproken kwaliteiten. Hij heeft ontvangen:
1000 stuks grijs I
4000 stuks grijs I van een mindere kwaliteit
1000 stuks grijs I van een nog slechtere kwaliteit
2000 bleeke hele stenen
1000 bleeke stenen, meest stukken,
en hij verzoekt dit "abuis" zo snel mogelijk te willen herstellen.

Pijpelogische Kring Nederland 162

Afb. 1 Stookgat en zijkant rechts
2 Dichtgemetselde deur begane grond (kistjesoven) en zijkant rechts
3 Dichtgemetselde deur begane grond en zijkant links met ovenopeningen 1e etage
(grote pottenoven) en 2e etage (kleine pottenoven)

Voor deze revisie van de pijpenoven, een kostbare investering en gezien het tijdstip een
nogal vreemde i.v.m. de oorlogssituatie cq. export in en naar de buurlanden en de zich
reeds aftekenende afname van de kleipijp, was een specialist nodig en Jacques Bergmans
vond deze in de persoon van de heer P.Geelen uit Neer. De navolgende afspraken werden
op 15 okt. 1915 gemaakt:

-Op 25 October 1915 wordt met de bebouwing gestart. Moaht het uitkomen dan kan gezien
de mooie weersomstandigheden eerder begonnen worden.
-Morgen, Zaterdag 16 Oct. wopdt de huidige oven voor de laatste maal ingestookt,
Maandag wordt uitgezet en dan wordt er direct gestart met "afbraak" zodat reeds op 21
Oct. gestart zou kunnen worden.
-De dwarsbalken voor de roosters zijn voor enkele jaren vernieuwd en misschien nog te
gebruiken. Zo niet dan laten wij ter plaatse nieuwe gieten.
-De schoorsteen is begroot op f.50=. Als leek lijkt ons dit wat aan de hooge kant, maar U als
vakman moet beslissen. Het ronde gedeelte van de oude oven is sleahts 2 meter hoog waar
de vlam boven uitkomt.
-Maakt U maar eem keuze uit de twee alternatieven wat voor ons 't voordeeligste is
1. Een vierkante schoorsteen van 2 à 2.5 meter welke direct gebonden moet worden.
2. Een ronde schoorsteen van dezelfde lengte van radiale stenen, welke na enkele jaren
gebonden moet worden.
Aangezien de ovenhoogte geen vier meter doch slechts 2 à 2.5 m. bedraagt en er geen
profilstenen voor een kopje nodig zullen zijn, zal de prijs ook merkbaar minder zijn.
-Wij verklaren ons bij voorbaat met Uw beslissing accoord.

Pijpelogische Kring Nederland 163

En zo werd de buitenkant van de oven nieuw opgetrokken en kreeg de ronde schoorsteen
een hoogte van ca. 2 meter. Bijgaande foto's tonen drie aanzichten van de oven zoals deze
er vanaf 1915 heeft uitgezien, tijdens de verplaatsing op 16 mei 1989, en deze toestand
vormde de basis voor de restauratie die in 1991 voltooid werd.

Vanaf medio 1916 tot 1922
heeft Jacques Bergmans
elke ovengang exact
bijgehouden, wat ons een
schat aan gegevens
verschaft over stooktijden,
stookduur, stookmateriaal,
stookkosten,
oventemperaturen en het
behaalde resultaat. De hier
vermelde overzichten van 20
dec. 1919 en 2 febr. 1920
(afb. 4 en 5) spreken
weliswaar voor zichzelf maar
behoeven nog de volgende
toelichtingen (afb. 4 en 5):
de oven werd aangemaakt
met takkenbossen
(mutserden) en in eerste
instantie gestookt met 450
kilo kolen gedurende vijf
uren. Vervolgens werd er per
twintig minuten aan de voor-
(V) en achterzijde (A) -
stookgat van de oven 100
kilo turf toegevoegd tot 17.45
u. Om 18.00 u was de oven
klaar (Overzicht van 2 febr.
1920). De coderingen 05a
etc. staan voor de gebruikte
segerkegeltjes en eronder de
temperatuur waarbij deze
omkrulden, een teken dat
het betreffende
ovengedeelte de juiste
baktemperatuur had bereikt.
De segerkegels werden
geleverd door de firma
Keramische Rundschau uit Berlijn.
Uit deze ovenoverzichten uit het archief Trumm-Bergmans gedurende de periode 1916-1922
kan het volgende resumé gemaakt worden: zie tabellen 1 en 2.

Naast de kleibakoven had de firma Trumm-Bergmans in dezelfde periode ook nog een
emailleeroven in gebruik, die helaas is afgebroken en waarvan geen bouwtechnische details
bewaard zijn gebleven. Toch geven twee prijsopgaven per gros uit 1917 en 1918 een groot
aantal gegevens prijs. Deze zijn mutatis mutandis ook als basis te gebruiken voor de
gemaakte kosten van halfporseleinen manchetpijpen, witte 'doorrokers', pareldoorrokers en
marbrépijpen (afb. 6 en 7)

Pijpelogische Kring Nederland 164

De materialen, lakken, emaille etc. werden betrokken bij de navolgende fabrikanten:
-Elia Greiner (Louischa): emaille verfstoffen (mangaan-, koper, kobalt-, ijzer- en
uraniumoxide).
-G. Soyer (Pré-St.Gervais): email, helder geel, ondoorschijnend groen, helderrood, turkoise,
wit, zwart, blauw; (gemiddelde prijzen 3,5 en 6 francs per kilo).
-Pieter Schoen (Zaandam): spirituslak, rood, geel, grasgroen, blauwen zwart. Bronstinctuur a
12,50 p. liter.
-Dr. Julius Bichtel (Meissen): Bichtelia Glazuur, G.I verf.

(Foto’s afb. 1, 2 en 3: Foto-persbureau Vincent van
den Berg, Weert)

Pie

t Smiesing, Opgegraven 165

Pijpelogische Kring Nederland

tabakspijpen uit de oost-kelder van het Duitse Huis

(PKN 1991, 14 (55), 366-370)

Inleiding
In de moderne archeologie worden tabakspijpen als uitstekende objecten beschouwd om
de overige vondsten in dezelfde grondlaag te dateren. Het dateren van pijpenvondsten is
echter niet zo eenvoudig als in het algemeen verwacht wordt. Onlangs verscheen een artikel
van Arnold Carmiggelt, waarin wordt aangetoond, dat bij het dateren van vondsten d.m.v.
pijpen de grootste voorzichtigheid in acht genomen moet worden (1). Een aantal belangrijke
factoren zoals de gebruiksperiode, de duur van opslag van een voorraad pijpen en het
tijdstip van consumptie zijn vaak onbekend. Aan de hand van de gevonden merken en
andere gegevens op de opgegraven pijpen zal hieronder geprobeerd worden de tijd van
vervaardiging vast te stellen.

Opgravingen in het Duitse Huis
Het Duitse Huis, een van de oudste bouwwerken van de stad Utrecht, wordt gerenoveerd.
Het bouwhistorisch onderzoek levert tal van interessante vondsten op, die ons een beeld
geven van het eeuwenlange gebruik van het gigantische gebouwencomplex. Het Duitse
Huis ontstond in 1348, toen de Ridderlijke Duitse Orde Balije van Utrecht de beschikking kreeg
over het terrein tussen de Springweg en de westelijke stadsmuren. De ridders stichtten er een
klooster met een kerk en breidden het gebouwencomplex voortdurend uit. Aan het begin
van de 19e eeuw moesten ze vertrekken, toen koning Lodewijk Napoleon het Duitse Huis
vorderde. Het werd een militair hospitaal en dat is het tot 1990 gebleven.
In de in onbruik geraakte Oost-kelder werd, gezien de aardewerkvondsten, in het begin van
de 19e eeuw aarde, puin en huisvuil gestort. In de melange van gebroken pispotten,
bierkruiken, zalfpotjes en medicijnflesjes werden ook pijpfragmenten aangetroffen.

Het opgegraven materiaal.
Uit de Oost-kelder konden 191 pijpfragmenten worden geborgen, die in de volgende
groepen kunnen worden ingedeeld:
A 42 complete pijpenkoppen met merktekens
B 23 kopfragmenten waaraan de hiel (uitsteekselonder de kop) met merktekens nog
aanwezig is
C 5 kopfragmenten zonder hiel
D 41 kleine kopfragmenten (scherven) zonder merktekens
E 80 steelfragmenten
F 1 porseleinen pijpenkop

Het pijptype
Op één na zijn alle fragmenten onderdelen van de zogenoemde "gouwenaar”, een pijptype
met ovale kop en lange steel, dat vooral in een ontspannen sfeer werd gerookt. De
pijpenkoppen hebben alle ongeveer hetzelfde formaat: hoogte ca. 48 mm en breedte ca.
24,5 mm; de kopopening heeft een diameter van ca. 18 mm. De 41 kleine kopfragmenten
van groep D en de 80 steelfragmenten van groep E horen eveneens bij het type gouwenaar.

De merken op de pijpen
Op de pijpenkoppen vinden we maar liefst 31 verschillende pijpmakersmerken van 30
fabrikanten. De merken zijn onder te verdelen in drie groepen, nl. cijfermerken, figuurmerken
en lettermerken.
Cijfermerken: 16 2 ex., 17 1 ex., 19 1 ex., 30 1 ex., 36 1 ex. 47 1 ex., 52 1 ex., 54 2 ex., 64 2 ex., 65
2 ex., 86 1 ex. en 96 1 ex.
Figuurmerken: bok 1 ex., twee duiven 1 ex., Hollandse tuin 1 ex. ,(afb. 1), klaverblad 1 ex.,
twee klaverbladen 1 ex., trompetter 3 ex., wapen van Zuthen 1 ex. en zwijn 1 ex.
Lettermerken: CB 1 ex., BWB 1 ex., DVA 1 ex., GN 1 ex., GVK 16 ex., IDB 3 ex., IKS 4 ex., KVD 1
ex., PVA 1 ex., SGH 1 ex. en VOC of compagnieswapen 4 ex.

Pijpelogische Kring Nederland 166

De Goudse merken wisselden dikwijls van eigenaar en bleven daarom vrij lang in gebruik.

Een goed voorbeeld hiervan geeft het merk GVK dat op 16 kopfragmenten voorkomt. Het

merk werd in 1733 bij het Goudse pijpenmakersgilde ingeschreven door Gerrit van Keulen,

die op 20 september van dat jaar zijn meesterproef aflegde. In 1763 werd Anthonie

Goudarde eigenaar van het merk. Toen Goudarde in 1804 overleed, kreeg de Goudse

fabrikant Leendert van Vin het merk in bezit. Zijn weduwe gaf het merk in 1847 vrij. Merken

van pijpenmakers uit andere steden waren veel korter in omloop. Het merk CB werd door

Pieter Boot uit Aarlanderveen bij Alphen aan de Rijn op zijn produkten gestempeld. Het merk

SGH is van de Gorkumse pijpenmaker Sijmen Groenhouwer. Bij Koninklijk Besluit van 25 dec.

1818 werd landelijk een verplichte registratie van merken op pijpen van kracht. Beide

pijpenmakersmerken werden bij de publicatie van de merken in 1819 geregistreerd (2).

De Goudse merken de twee duiven en KVD werden volgens Duco na 1817 niet meer

gebruikt (3). Ook de verplichte landelijke registratie van pijpenmakersmerken in 1819

vermeldt deze merken niet meer. De produktiedatum van de opgegraven pijpen ligt dan

vóór het jaar 1817.

De meeste pijpenkoppen waren voorzien van een bijmerk, dat vanaf 1739 op de pijpen werd

aangebracht om de kwaliteit aan te geven. Op de beste soort werd op de zijkant van de

hiel één Gouds wapentje aangebracht, terwijl twee wapentjes op de hiel plus de toevoeging

S van "slegte" de mindere soort aangeeft. Deze laatste aanduiding kwam op 60 van de

opgegraven kopfragmenten voor. Hieruit kunnen we opmaken, dat in het hospitaal uit

goedkope pijpen werd gerookt met een kleine vrij zuinige kop.

Twee pijpenkoppen

vertonen merken die

door de eigenaars

van de pijpen met

potlood werden

aangebracht. Hieruit

blijkt, dat de pijpen

na het roken in

rekken werden

weggezet. Op één

van de koppen is

een alleraardigst

portretje geschetst

van een pijprokende

man met een sabel

(afb. 2). Het andere

exemplaar heeft twee horizontale potloodkrassen, waaruit we met wat fantasie de initialen

I.I. kunnen halen. Een bijzondere presentatiepijp

Bijzonder is het kopfragment met een reliëfafbeelding op de ongeschonden voorzijde (afb.
3). In het midden van de afbeelding bevindt zich een gekroond gevierendeeld schild. Het
eerste deel bevat een klimmende leeuw met een bundel pijlen in de klauw. De twee
aanziende leeuwen en blokken in het vierde deel en de leeuw in het eerste deel zijn de
wapens van het gewest Holland en West-Friesland. Het tweede deel bevat het Goudse
wapen: twee rijen van drie zespuntige sterren aan weerszijden van een paal. Het vierde deel
bevat het wapen van de hoofdstad Amsterdam. Twee klimmende omziende leeuwen
fungeren als zogenoemde schildhouders. Op het lint rond het schild is de naam HERMANUS
SWART te lezen, een verkorte weergave van Hermanus Swartjes. Hij was tot ongeveer 1850
fabrikant in Gouda. Op de hiel is het merk het zwijn gestempeld. Hermanus Swartjes werd in
1808 eigenaar van dit merk. De geborgen pijpen kunnen dus in de periode van 1808 tot 1817
vervaardigd zijn.

Pijpenstelen
Op 18 van de 80 steelfragmenten zijn versieringen aangebracht. Het zijn geraderde bandjes,
die gezien het patroon door hetzelfde apparaatje als waarmee de koprand werd afgewerkt
op de stelen is gestempeld. Twee banden van bolletjes begrenzen de versiering. Soms

Pijpelogische Kring Nederland 167

vormen banden van gezoomde bolletjes de enige versiering. Interessant zijn vooral de twee
stukjes steel met naamstempels. Van boven naar beneden, van de kop af gezien, lezen we
op het ene GOUDA I:BLO. Op de andere steel is de naam van de pijpenmaker vollediger, nl.
IN GOUD I:BLOE. Uit een inventarisatie van naamstempels blijkt dat hiermee I:BLOET wordt
bedoeld (4). Joost Bloet (Bloed) Jr was van 1782 tot 1838 als pijpenmaker in Gouda
werkzaam. Zijn merk de twee klaverbladen werd op twee van de opgegraven pijpenkoppen
aangetroffen. Zijn produktieve periode geeft echter geen scherpere datering dan de reeds
gevonden datering van 1808 en 1817.

Porseleinen pijpenkop
In het huisvuil werd ook een gebroken porseleinen pijpekop aangetroffen. Aangezien de
geborgen kleipijpen vrij nauwkeurig gedateerd konden worden, zal ook deze pijpenkop uit
dezelfde periode stammen. De kop is van wit porselein en heeft ongeveer dezelfde ovale
vorm als de kleipijpekoppen. De kop is eveneens voorzien van een hieltje, maar is iets boller.
De maten zijn 46 x 26 x 19,5 mm. Op de achterzijde van de pijpenkop is op het glazuur een
buste van een dame geschilderd. Ze draagt een auberginekleurige jurk en een hoofddoek.
De witte blouse is bij de boezem keurig gesloten. Het fraai besneden gezichtje is vleeskleurig
en de schaduwpartijen en ogen zijn in zwart met een penseelopgezet.

Conclusie
Uit bovenstaande kunnen we afleiden, dat in het Duitse Huis uit lange pijpen werd gerookt
van de gewone soort met kleine kop. De medicijnflessen en zalfpotjes bevestigen, dat het
gebouw toen als hospitaal in gebruik was. Gezien het geschetste portret waren de rokers
zeer waarschijnlijk militairen. De pijpen werden tussen 1808 en 1817 vervaardigd. Aangezien
van de vele fragmenten slechts één steel- en drie kopfragmenten aan de gevonden koppen
gelijmd konden worden, mogen we ervan uitgaan, dat het hier eerder verzameld huisvuil
betreft, dat op een later tijdstip in de kelder gestort werd.

NOTEN
1 A. Carmiggelt, Het belang van gesloten vondstcomplexen voor de datering van kleipijpen.
PKN XI 1988, nr. 42, p. 43-47
2 J. van der Meulen, Pijpenmakers en hun merken in de eerste helft van de 19e eeuw. PKN VIII
1985, nr. 30, p. 34-47
3 D. H. Duco, Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940. 1982
4 L. van Duuren, Inventarisatie van namen op pijpenstelen. PKN XI, 1988, nr. 42, p. 30 tabel 1.
Bij het zoeken naar de eigenaren van de Goudse merken werd ook gebruik gemaakt van het
boek van: G.C. Helbers en D.A. Goedewaagen, Goudsche Pijpen, Gouda 1942

Fred Tijmstra en Ferrie Kompier, Pijpen als kinderspeelgoed 2

(PKN 1991, 14 (55), 371-372)

De Nikolauspijp
Tot op de dag van vandaag is het in een groot deel van Duitsland de gewoonte om de
kinderen op 11 november (Sint-Maarten) en 6 december (Sint-Nicolaas) op school een koek
uit te reiken. De koek, gemaakt van brooddeeg en met suiker bestrooid, heeft de vorm van
een mannetje. Men noemt ze Weckmann of Stutenkerl (Afb. 1). In de koek is een kleipijpje
meegebakken, de zg. Nikolauspijp. Het pijpje doet dienst als versiering en is daarom slecht
afgewerkt. Soms is zelfs het rookkanaal niet volledig aangebracht. De meeste Nikolauspijpen
zijn kort, met een kleine kop, maar bij grotere Weckmänner worden langere pijpen
meegebakken. De kinderen eten het broodje op en spelen met het pijpje tot het breekt.

Pijpelogische Kring Nederland 168

Op een pijp van de firma Klauer staat Sint-Maarten
afgebeeld. Op de ene zijde zit Sint-Maarten op een
paard. Hij kwam een bedelaar tegen en deelde uit
piëteit zijn mantel door deze met zijn zwaard -hij
was toen nog Romeins officier -in tweeën te snijden
(Afb. 2a). De andere zijde toont de latere Sint-
Maarten gezeten als bisschop op een stoel met in
zijn hand de bisschopsstaf (Afb. 2b).
Jaarlijks worden er nog ca. 8 miljoen
Nikolauspfeifen, de algemene benaming voor
koekpijpjes, in Baumbach gemaakt.

De fluitpijp
Onder de speelgoedpijpen die in het
Westerwald vervaardigd werden,
bevinden zich twee fluitpijpen. Afb. 3 is
een combinatie van een fluitje (de
paashaas) en een pijp (het mandje).
Als men door de oren van de haas
blaast, ontstaat een hoge fluittoon.
Haalt men het dekseltje van de kop,
dan treft men er kleine gekleurde
zoete snoepjes aan, de zg.
Liebesperlen. Deze pijpjes werden
dikwijls in felle kleuren beschilderd. De
pijpen werden o.a. door de firma Lamp uit Höhr verhandeld.
Bij het tweede fluitpijpje (Afb. 4) bevinden zich in de kop eveneens kleine snoepjes. De
officiële benaming voor dit pijpje is de Nachtigallpfeife. Aan weerszijden van de kop staat de

vogel afgebeeld. Om een mooie
fluittoon te krijgen wordt de kop van de
pijp in een kopje met water gedompeld.
Terwijl de kop onder water blijft, blaast
men met korte stoten door de steel. Op
deze wijze wordt het geluid van een
nachtegaal nagebootst. Met wat
handigheid kan men er prachtige
geluiden uit krijgen. Het pijpje werd in
verschillende kleuren beschilderd en o.a.
gefabriceerd door de firma Klauer uit
Baumbach en de firma Gelhard in
Hilgert. Op de steel staat GES(etzlich)
GESCH (utzt), hetgeen betekent, dat het
model tegen imitatie beschermd was. Het pijpje werd tot eind jaren 50 gemaakt. Prijs uit 1952:
5,60 DM per 100 stuks.

Pijpelogische Kring Nederland 169

Fred Tymstra, De dubbelwandig gegoten pijp

(PKN 1992, 14 (56), 374-383)

Het gieten van pijpen is een uitvinding uit de 19e eeuw, die uit het aanwezige
bronnenmateriaal toe te schrijven is aan de Duitse "Steingutfabrik Gebr. Bordollo" uit
Grünstadt.
Toen in 1898 G.F. van der Want en G.A.A. Barras het procédé in de inmiddels opgerichte
fabriek "Hollandia" in Gouda gingen toepassen, werd daarmee een artikel geboren, dat over
de hele wereld werd geëxporteerd en grote bekendheid genoot (1).
Hoewel de gouden tijd van de gegoten pijp zich vooral afspeelde in de eerste 70 jaar van
deze eeuw, wordt het artikel, zij het op beperkte schaal, nog tot op de dag van vandaag
gemaakt. De eerste gegoten pijpen waren de zgn. doorrokers. Dat waren enkelwandige
pijpen, aan de buitenkant voorzien van een laag (meestal transparant) glazuur. In
tegenstelling tot de ijzeren of koperen pijpenvormen voor gekaste pijpen werden voor het
gieten van doorrokers gipsen mallen gebruikt (2). Vloeibare gietklei werd in de kopopening
van de gipsen mal gegoten en na enige tijd werd de overtollige klei door dezelfde opening
weer uitgegoten.
Experimenteren met gipsen mallen heeft ertoe geleid, dat de Fa. Goedewaagen in staat
was een dubbelwandige pijp te fabriceren. Deze pijpen werden later op de markt gebracht
onder de naam "BARONITE PIJP", een pijp met holle wand en bodem.
Op 10 dec. 1921 ontving het Octrooibureau de werktekening van de gietmal en op 15
februari 1922 werd de uitvinding openbaar gemaakt (3) {Afb. 1).
Hieronder volgt de volledige tekst van de octrooi-aanvraag, waarin de mal en de manier
van fabriceren wordt beschreven.

BESCHRIJVING
Behorende bij de Octrooiaanvrage van
Naamlooze Vennootschap Goedewaagen's Koninklijke
Hollandsche Pijpen- en Aardewerkfabrieken

te Gouda
betreffende:
"Werkwijze en vorm tot het gieten van tabaks-
pijpen met dubbelwandigen kop”

De uitvinding heelt betrekking op eene werkwijze tot het gieten van tabakspijpen met
dubbelwandigen kop en op een vorm tot het uitvoeren van die werkwijze.

De werkwijze volgens de uitvinding bestaat daarin dat na het gieten de kern uit den
pijpenkop wordt genomen, alvorens de pijp uit den vorm wordt verwijderd.
Op de bijgevoegde teekening is, bij wijze van voorbeeld een gietvorm aangegeven tot het
uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding;
Fig. 1 vertoont één der vormhelften met ingeplaatste kern in vooraanzicht.
Fig. 2 is een dwarsdoorsnede van den vorm met ingeplaatste kern.
Fig. 3 is een bovenaanzicht van den vorm.
Fig. 4 is een zijaanzicht van een volgens de werkwijze vervaardigde pijp, met daarin
aangebracht mondstuk.

De vorm bestaat zooals gebruikelijk is, uit twee helften 1 en 2, die op elkaar geplaatst, een
inwendige ruimte openlaten, welke het model der te gieten pijp aangeeft. De vormhelften
vertoonen verder elk een halfcirkelvormige opening 3 ter opname van de kern 4, die
terplaatse van den rand van den te vormen pijpekop aansluit aan den vorm bij 5 en een
zoodanige lengte heeft, dat zij buiten den vorm uitsteekt. In de vormruimte blijft het
ondereinde van de kern op den gewenschten afstand van den vormwand.
Volgens de uitvinding kan het uitnemen van de kern worden vergemakkelijkt door haar
uiteinde te voorzien van schroefdraad. Door deze inrichting is het mogelijk de kern zeer

Pijpelogische Kring Nederland 170

geleidelijk van het gegoten materiaal vrij te
maken, waardoor beschadiging van den
binnenwand van den pijpekop wordt
voorkomen.
Dunne klei, kleimengsel of ander
gietmateriaal wordt thans in in een daartoe
opengelaten opening 6 aan de steelzijde
van het model in den vorm gegoten. De
poreuze vorm trekt vocht aan uit de klei,
zoodat zich daardoor tegen de binnenzijde
van den vorm en rondom de
bovenbedoelde kern een stijvere laag
vormt, welke na eenigen tijd dik genoeg is.
Men laat vervolgens de overvloedige dunne
klei, het kleimengsel of ander gietmateriaal
weder uit den vorm wegloopen. Nadat de
vorm eenigen tijd ter droging is neergezet
wordt de kern er uit genomen, vervolgens
worden beide vormhelften van elkander
verwijderd, waarna de pijp uit de vormhelft
kan worden verwijderd.

De beschreven werkwijze en de tot hare
uitvoering dienende vorm maken het
mogelijk, pijpen met dubbelwandigen kop
als massa-artikel snel en goedkoop te
vervaardigen, terwijl beschadiging niet
behoeft voor te komen.
Het is duidelijk, dat onder tabakspijpen ook
zijn te verstaan sigaren- en sigarettenpijpen, waarin de tabak in een bepaalden vorm is
gebracht.
Er is reeds een vorm bekend voor het gieten van soortgelijke pijpen, welke vorm het nadeel
heeft, dat de uit twee deelen bestaande kern daarin geheel is opgesloten, zoodat het niet
mogelijk is haar uit de pijp te vewijderen, vóórdat de beide vormhelften van elkander zijn
genomen en de pijp uit de vormhelft is genomen. Daar het materiaal waaruit de pijp is
gegoten, bij tijdig uitnemen nog week is, daarentegen bij langer wachten zich door
inkrimping vast om de kern sluit, moet het uitnemen van de kern in beide gevallen zeer
omzichtig geschieden, waardoor de fabricage aanzienlijk wordt vertraagd, terwijl
beschadiging nauwelijks kan worden vermeden.

Conclusies

1. Werkwijze tot het gieten van tabakspijpen met dubbelwandigen kop met

gebruikmaking van een losbare kern voor het vormen van de binnenwand van den

pijpekop met het kenmerk, dat na het gieten de kern uit den pijpekop wordt genomen

atvorens de pijp uit den vorm wordt verwijderd.

2. Vorm voor uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk dat

de vom is voorzien van eene naar buiten uitmondende opening tot het opnemen van de

kern.

3. Vorm volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de kern aan haar onderzijde is
voorzien van schroefdraad.

Namens:

N.V.Goedewaagen's Koninklijke

Hollandsahe Pijpen- en Aardewerkfabrieken

De gemachtigde:
H.J. Kooy

Pijpelogische Kring Nederland 171

Uit bovenstaande beschrijving blijkt, dat de
vorm voor dubbelwandige pijpen verschilt
met de doorrokervorm.
In de kopopening wordt een gipsen kern
geplaatst, die veel doet denken aan de
stopper bij de ijzeren mal. De ontstane wand
na het aanzuigen van de klei is na
verwijdering van de kern nog dicht. De
bodem werd later bij het afwerken met een
ijzerdraadje doorgeprikt om de luchtdoorvoer
naar de steel mogelijk te maken. Bij latere
vormen heeft men de kern aangepast.
Allereerst is de schroefdraad verdwenen.
Verder is aan het einde dat zich buiten de
vorm begeeft de kern verbreed, zodat er als
het ware een schijfje ontstaat. Onderaan de
kern is in het midden een stukje roestvrij stalen
draad van enkele milimeters ingestoken,
zodat bij het verwijderen van de kern vanzelf
het rookgaatje ontstaat.
Men zou kunnen veronderstellen, dat bij de
vroegste fabricage van de Baronite-pijp
sporen van de schroefdraad zich in de kop
zouden bevinden. Zulke koppen ben ik nog
nimmer tegengekomen. Misschien dat een
van de PKN-lezers het bewijsmateriaal bezit.

Modellen

De uitvinding van Goedewaagen is gepatenteerd onder Ned. Octrooi nr. 12201. In de V.S.
onder Reg. U.S.Pat.Off. 363.341. Bij de oudere pijpen staat het nummer op de hals van de
kop. De Baronite-pijp werd vergeleken met de duurdere meerschuimpijp. Men spreekt zelfs
van imitatiemeerschuim. Overeenkomsten waren het lichte gewicht van de pijp, het kunnen
droog roken en de gelijkenis met de echte meerschuimpijp, waarbij opgemerkt dient te
worden, dat dezelfde modellen ook bij houten pijpen voorkomen.

In de Baronite-catalogus van Goedewaagen nr. 12 staan de kleuren waarin de Baronite-pijp
werd uitgebracht, vermeld.
WIT (de kleur van onbewerkt meerschuim, CALCINE (de kleur van ingerookt meerschuim) en
GOUDRON (de kleur van donkerrood geolied meerschuim). De laatste kleur was voor de
oorlog zeer gewild. Later kwam daar de blauw- of in meer kleuren beschilderde pijp (fancy)
bij, voornamelijk voor toeristische doeleinden.
De eerste modellen, Dublin, Billiard en Bent (met gebogen steel) staan vermeld in de
catalogus onder de nummers 760 tot en met 769 (afb. 2a). Daarna volgden modellen zoals
Apple en Bulldog in verschillende grootten, nummers 818 tot en met 823. Deze modellen
hebben tot in de zeventiger jaren dienst gedaan. De oudste produkten zijn op de zijkant van
de hals voorzien van de tekst: REAL BARONITE of BARONITE.
Ze werden met verschillende mondstukken op de markt gebracht. Men kon kiezen uit een
geel juwelith mondstuk (imitatie barnsteen), een zwart paragummi of een hoornen mondstuk.
In catalogus 12 uit de dertiger jaren staan in hoofdzaak gladde modellen afgebeeld. Er zijn
echter voor de oorlog ook figurale modellen vervaardigd. Op het terrein van de voormalige
Goedewaagenfabriek in Gouda werden o.a. opgegraven: de hand met ei, de vogelklauw
en een pijp met zeskantige ketel, alle dubbelwandig (afb. 2b).
Midden vijftiger jaren kwamen er figurale modellen op de markt. Zij staan vermeld in de
catalogus van ca. 1958. De prijzen waren van f. 24,96 tot f.46,80 per dozijn. De bekendste
daarvan zijn:

Pijpelogische Kring Nederland 172

nr. 792 - Pijp in de vormvan een klomp, beschilderd met een molen en bloemen in blauw. Op
de onderkant staat de ingebrande tekst: Goedewaagen-Gouda-Holland. Mondstuk
van paragummi, vreemd gebogen.

nr. 805 - De Abraham-pijp met tekst op de hoed 'Le Veritable Abraham', ap de hals de tekst
'Goedewaagen' en 'Holland'. Deze witte pijp is met enkele rode, gele zwarte en
groene streepjes geaccentueerd. De steel is van weichselhout, het mondstuk van
gele kunst- stof.

nr. 826 - De kalebaspijp. Voorkomend in wit, calciné en fancy. Mondstuk geel.
nr. 881 -Gezichtspijp met tekst 'B. Franklin' uit de Presidentenserie. Voorkomend in wit en

calciné, met een geel mondstuk van kunststof.
nr. 882 - Gezichtspijp niet tekst 'A. Lincoln', idem({afb. 2c)
nr. 883 - Gezichtspijp met tekst 'G. Washington', idem.
nr. 884 - Pijp in de vorm van een paardehoofd, idem (afb. 2d)
nr. 887 - Bowlingpijp: een grote bolvormige kop in twee maten, in wit, calciné of fancy, met

weichselhouten steel.

De kalebas en de Bowlingpijp zijn wat
langer in produktie geweest. De vroegste
exemplaren zijn op de hals gemerkt met
een ovaal ronde tekst 'Baronite 12201
Made in Holland'.
Eind zestig, begin zeventiger jaren
kwamen er nieuwe Baronite pijpen,
bestemd voor de export naar Amerika
(4). Deze serie van 4 staat bekend onder
de naam PANACHE. De gladde pijpen
zijn niet bepaald sierlijk te noemen (afb.
2f). De halswand waar de steel
ingestoken wordt, is dikker gemaakt,
zodat de koperkleurige ring overbodig
wordt. Goedewaagen zocht duidelijk
naar nieuwe afzetmogelijkheden, gelet
op de verscheidenheid van uitvoering.
De pijpen kwamen voor in wit,
calciné,fancy blauw, verder in bruin,
geel en groen glazuur met houtnerf of
liniaire beschildering.
Rond 1975 zagen nieuwe ontwerpen van
Goedewaagen het licht. Vijf pijpen uit
de zgn. MUZIEKserie werden in produktie
genomen. De pijpen doen eleganter
aan dan de Panache. Op de hals staan
teksten uit de muziek zoals: adagio,
allegro (afb. 2g). Ook komen deze
pijpen zonder tekst voor. Bij de
steelmontage werd een nieuw systeem
toegepast. Het befaamde kurkje werd vervangen door een plastic hulsje waarin de steel
werd geklemd, hetgeen kostenbesparend werkte.
Eind zeventig, begin tachtiger jaren heeft Goedewaagen een paar oude bekenden van stal
gehaald. Drie modellen uit de 760- serie kregen een dikkere halswand, waardoor het ringetje
verviel. Montage zoals bij de Muziekserie (5).

De dubbelwandige Baronite pijp had veel voordelen.

Doordat vocht en nicotine zich in de tussenwand afzetten, werd er gesproken over de
'gezondheidspijp'. De pijp valt onder de categorie 'droogrokers en koelrokers'. Door de
dubbele wand werd de buitenkant van de kop niet heet, waardoor de pijp aangenaam in

Pijpelogische Kring Nederland 173

de hand lag. De tabak kon vrijwel geheel worden opgerookt, hetgeen besparend werkt. Tot
slot kon de pijp op een gemakkelijke manier schoongemaakt worden. Bij de verkoop van
een Baronite pijp werd een bijsluiter gevoegd (afb. 3).

Voor de sigarenwinkelier maakte Goedewaagen een demonstratiemodel. In de fabriek werd
een deel van de zijwand afgesneden, waardoor de dubbele wand zichtbaar werd (afb. 2e).

Hoewel

Goedewaagen

patent had op het

principe van de

dubbelwandige pijp,

hebben andere

fabrieken ermee

geëxperimenteerd. In

Höhr heeft de firma

Wingender

proefmodellen

gefabriceerd. In de

bodem zijn twee

gaatjes

aangebracht. Ook

komt uit Höhr een

dubbelwandige pijp

in de vorm van een

laars.

In Nederland kwam

midden twintiger jaren de firma Zenith met de WANTA-pijp op de markt. Vanwege de holle

ruimte tussen de wanden werden ze HOLLOWBOWL genoemd. De bodem is massief en de

uitvoering was eenvoudiger dan de Baronite pijp {afb. 4). Later vervaardigt Zenith ook

baronite pijpen.

NOTEN
1 F. Tijmstra: Bordollopijpen uit Grünstadt. PKN, IX nr. 33, pag. 13-23 (1986).
2 F.F. Kompier: Doorrokers, Monografie over pijpen nr. 5. Uitgave Icon (1976).
3 Aanvraag bij Vereenigde Octrooibureaux 's Gravenhage onder nr. 17042, 10 Dec. 1921 en
15 Febr. 1922.
4 D. Duco: Jaarverslag pijpenkamer ICON, 1977.
5 Mondelinge informatie van D. Duco.

Jos Engelen, Trumm-Bergmans: de weg fabrikant naar klant

(PKN 1992, 14 (56), 384-391)

Op basis van de ons thans ter beschikking staande gegevens heeft de produktie van de

firma Trumm-Bergmans er waarschijnlijk als volgt uitgezien:

Periode 1847-1855- A - ca. 1.600.000 stuks pijpen

" 1855-1870 -B - ca. 7.500.000 " "

" 1870-1900 -C - ca. 24.000.000 " "

" 1900-1910- D - ca. 5.000.000 " "

" 1910-1920- E- ca. 1.200.000 " "

" 1920-1933- F - ca. 650.000 " "

Pijpelogische Kring Nederland 174

Duidelijk zien we de opkomst, bloeiperiode en het langzame verval van de kleipijpenindustrie
en de groeiende noodzaak om over te schakelen naar nevenprodukten als
oventegels/stenen, koekoeksfluiten, spaarpotten en uiteindelijk de bruyère-pijp en de
daarmee samenhangende accessoires.
Bekijken we de distributie van deze ca. 40 miljoen pijpen over zo'n dikke 80 jaar, dan kunnen
we grofweg een vijftal ontwikkelingen schetsen:

1. Periode 1847-1855
Door de kleinschaligheid van het bedrijf in deze pioniersfase en de daardoor
noodgedwongen zelfwerkzaamheid van eigenaar en familie strekte het afzetgebied zich
slechts uit tot Maastricht/Weert en de directe regio. De 'bestellingen' werden door de
'vertegenwoordiger' (de fabrikant zelf of een lid van de familie) met een monsterkoffer
verworven en de distributie vond plaats:
a door verkoop ter plekke bij de fabriek
b via vervoerders als Antoon Snijders over de weg
c per boot over de Zuid-Willerosvaart als het grote partijen betrof.

2. Periode 1855-1880
Het bedrijf groeit voortdurend en maakt een andere benadering van klant en distributie
noodzakelijk. En een beperkte thuismarkt maakt langere aan- en afvoerwegen naar klanten
verder van huis onontbeerlijk, wat weer een aanzienlijke kostenstijging met zich mee zou
kunnen brengen. Daarom wordt het afzetgebied verdeeld in een vijftal regio's, die periodiek
door vertegenwoordiging en adequate levering afgewikkeld worden, te weten: Den Bosch,
Eindhoven, Tilburg, Roermond en Venlo. De distributie vindt plaats als onder 1., maar het
aantal vervoerders via de weg wordt uitgebreid met Lambert Kessen, terwijl door de opkomst
van de spoorwegen een nieuwe vorm van snelle distributie verkregen wordt. Incidenteel
vinden er in de groeifase van de onderneming vanaf 1868 ook al contacten en leveringen
plaats buiten de genoemde regio's, b.v. Amsterdam, Groningen, Rotterdam, Dordrecht en
Gouda.

3. Periode 1870-1900
In deze derde fase, waarin het bedrijf Trumm-Bergmans geconsolideerd wordt en we van de
bloeiperiode kunnen spreken, gaat de firma haar 'marktaandeel' verder uitbouwen door de
gelegde contacten efficiënter te benutten en andere wegen in te slaan om orders te
verwerven.

4. Periode 1900-1920
Door tal van oorzaken wordt de kleipijpenmarkt ondergraven en zien we bij Trumm-Bergmans
krampachtige pogingen ondernomen worden om het wegvallen van de markt en de
terugval in de produktie te ondervangen met nevenprodukten in de kleiwarenbranche en in
te spelen op de marktverandering naar de houten pijp en de groeiende voorkeur voor
sigaren en sigaretten. De gevolgde distributiemethodes blijven echter gelijk. De
orderverwerving en zeker de nabestellingen bij de vertrouwde klantenadressen komen in een
stroomversnelling door de mogelijkheden die het postverkeer kon bieden. En vanuit die
bewaard gebleven uitgebreide correspondentie zien we, dat een aantal klanten benaderd
wordt om voor Jacques Bergmans te gaan optreden als agentuur voor alle produkten van
de firma. Zo deelt Jacques op 23 mei 1915 de heer Chr. J. Boerlijst uit Amsterdam mede, dat
deze alle provincies kan bezoeken behalve Noord-Brabant, Limburg en Zeeland, waar reeds

een agent werkzaam was. Boerlijst beschikt dan alover een
klantenlijst, waarop P. C. Ouwehand te Rotterdam, C. de Rijk te
Haarlem en A. J. Vasterman speciaal vermeld staan als afnemers
van crème flamande doorrokers. Uitgesloten van deze agentuur
zijn de navolgende klanten die Trumm-Bergmans persoonlijk zal
bezoeken: te Dordrecht J. W. Bouman, A. Drughoorn en C.
Grondhout; te Rotterdam W. Buscop en te Gouda M. van Duin, H.
van Rijst en B. Wagenaar (allen collegae pijpenmakers!). Zodra de
orders zijn verzonden ontvangt Boerlijst een opgave van het volle

Pijpelogische Kring Nederland 175

bedrag van de factuur en tevens de provisie. De inning geschiedt per postkwitantie en zodra
die is gearriveerd, ontvangt Boerlijst zijn provisie via afrekening per maand. Deze gaat met de
genoemde condities akkoord, want in juni volgt een brief met een orderbevestiging, waaruit
volgend saillant detail: "de U toegezonden 3 dozijn jacobkoppen hebben een opmerkelijk
systeem: “Geen last meer van vochtige tabak zoodat speeksel uit den mond afzakt in den
baard van Jacob”

In kistje no 11 bevindt zich de genummerde monstercollectie. Boerlijst hoeft slechts de
nummers/aantallen op te geven met de mededeling of ze uitgevoerd moeten worden in
marbré, delft, calciné, sneldoorroker of portret. Van de belangrijkste gevoerde modellen met
hun corresponderen de nummers zijn een tweetal bladen met tekeningen bewaard
gebleven (afb. 2 en 3).

De moeite waard is nog een prijsopgave van augustus 1915:

Nr.105 bruin geemailleerd Verkoopprijs f5,76 per gros. Voor U f4,32

385/386 wit geëmailleerd ,, f5,76 ,, ,, f2,40

crème flamande ,, f5,76 ,, ,, f3,60

marbré ,, f5,76 ,, ,, f3,75

delft ,, f5,76 ,, ,, f4,00

Een aanzienlijke provisie per gros dus voor Boerlijst, die de verkoopprijzen zelf ook nog naar
eigen goeddunken kon regelen. Toch duurt deze samenwerking niet lang, want de
veelvuldige briefwisseling eindigt abrupt op 6 juni 1916 met een aanmaning aan Boerlijst om
de opgezonden postwissel te betalen!

Ter vergelijking voegen wij toe een prijsopgave aan Boerlijst uit 1909, voordat hij de agentuur
ging verzorgen.

Pijpelogische Kring Nederland 176

18/2/09 Prijsopgave Boerlijst

Marbrés gesorteerd cart 3 doz f.3,50
cart 3 doz f.3,50
Delfts porc cart 3 doz f.3,50
f.1,90
Portret (320) f.2,25
cart 3 doz f.2,50
Crème flamande klein mod (kistjes 1 gros) cart 1 of 3 doz f.3,15
f.3,15
,, midden ,, cart 2 doz f.3,20
f.9,00
,, groote ,, f.9,60
f.8,40
Marbré koppen gesorteerd f.9,00
f.9,00
Delfts ,, f.8,40
f.7,20
Crème flamande ,,

No 650-51-52 Marbré-Delfts

No 630-31-32 Marbré-Delft of portret

No 630 Crème flam

No 630 Sneldoorrooker

lP 660 Jacobpijpjes

No 603-613 etc Marbré

No 615-615½ Crême flamande

In de noordelijke provincies Gelderland, Overijsel, Friesland en Groningen fungeert de firma
Wortelboer uit Groningen als grossier/vertegenwoordiger voor Trumm-Bergmans en deze
beschikt dan ook over een complete monstercollectie, waaronder beweegbare, Delft,
Mozes en Aaron, ToImnies, witte, rode, Jacob en gewone, gekleurde gezichten en
portretpijpen die afgezet worden van Arnhem tot Dokkum en van Harlingen tot Winschoten.
Dit alles per spoor en bij afname van 10 resp. 25 gros met 5 à 7,5% rabat en indien betaling
volgt binnen 30 dagen nogmaal met 2%. Ter illustratie een offerte van 29 april 1916 (afb.4).

De vertegenwoordiger in de
drie genoemde zuidelijke
provincies blijkt Lambert
Kessen uit Maastricht te zijn,
die we reeds eerder zijn
tegengekomen als vervoerder
voor Trumm-Bergmans. In 1916
draagt hij o.a. zorg voor
levering van gesorteerde
zwarte pijpen, grote modellen,
verpakt in kistjes van 1 gros
tegen 10,95 per kistje franco
station Wylré, emballage
inbegrepen bij afname van
100 gros in 2 gedeeltes van 50
gros elk. Bij betaling binnen
één maand: 3% korting.
(Levertijd per 50 gros:
ongeveer 6 weken).
Ook van Lambert Kessen is
een prijsopgave uit 1919
bewaard gebleven die we

onverkort laten volgen (afb. 5).

De contacten met Duitsland lopen veelal via Gerhard Smeets uit Aken, via wie zowel
betalingen en correspondentie lopen naar vormmakers in het Westerwald als wie ook
rechtstreeks bestellingen doet bij Trumm van Kartoffelpfeifen, Holzmutzen en ook
koekoeksfluiten. Daarnaast worden geleverd zwarte en witte Grandpots, witte, rode en
zwarte Abgusspfeifen, Hindenburg, lichtbeeldpijpen, rode auto's, Stummels en rechte pijpen
Cologne facon. Smeets zit in november 1916 in Brokhausen (omgeving Kerkrade) op een

Pijpelogische Kring Nederland 177

verkoopstand die op dinsdag,
donderdag en zaterdag geopend
was. Jacques Bergmans bezoekt hem
daar en neemt een uitgebreide
bestelling mee, waaronder langstelen
van Van der Want en Barras en een
verder uitstalassortiment waaronder
calcinékoppen, lichter genre maar
néogene facon en koppen in etui's.

5. Periode 1920-1933
In deze periode heeft Jacques
Bergmans de firma overgenomen van
de familie Bergmans-Trumm. Op
kleinere schaal werd de produktie
van kleipijpen voortgezet. De bruyère
pijp kreeg echter de overhand. Zo
had Bergmans de agentures
verworven voor de volgende landen:
Nederland, Duitsland, Skandinavië
(Noorwegen, Zweden, Denemarken
en Finland) van de Franse
piipenfabrikanten Grappin Fils & Cie
en Cottet & Bicet, beide uit St.-
Claude. Bovendien kon hij allerlei
pijprokersbenodigdheden leveren uit
Duitsland.
In de jaren dertig werden machines
gekocht om zelf houten pijpen te
maken. Aanvankelijk werden half-
fabrikaten in Frankrijk en Italië
gekocht, later werd met de produktie
van ébauchons gestart.

In 1933 viel het doek voor de kleipijp en werden alleen nog de oude voorraden verkocht.

Piet Smiesing, Een zeldzame pijpenoven in Breda

(PKN 1992, 14 (56), 392-393)

PKN-leden die de pijpendag op 2 nov. j.l. in Leiden bezochten, konden kennis maken met
Johan Heseman en het door hem meegebrachte materiaal van pijpen en brokstukken van
de ovenwand, die in de Bredase Molenstraat werden opgegraven. De uit de 17e eeuw
stammende pijpenoven vertoont grote overeenkomst met een in Engeland gangbaar
oventype. Deze voor Nederland unieke vondst bracht de gemoederen van de Brabantse
amateur-archeologen (AVB) danig in beweging. De gebeurtenissen rond de pijpenoven
volgden elkaar hierna in snel tempo op.
Op zondag 24 nov. brachten enkele PKN-leden een bezoek aan de opgraving. Iedereen was
het erover eens, dat deze oven -net als de Weertse pijpenoven -niet verloren mocht gaan.
Op 26 nov. bezocht een team van het jeugdjournaal van de NOS de opgraving en
presenteerde 's avonds beelden van de pijpenoven aan de jeugdige kijkers. Een dag later
verscheen in 'De Stem', het dagblad voor Zuidwest-Nederland, een uitvoerig verslag van de

Pijpelogische Kring Nederland 178

blootgelegde pijpenoven. Hierin wordt vermeld, dat onder leiding van de Bredase
stadsarcheoloog Guido van den Eynde zal worden gepoogd de oven te lichten voor
transport naar het Breda's
Museum. Al op 7 dec. kon
dezelfde krant melden, dat de
oven veilig uit de grond was getild
en naar het museum was
overgebracht. Hier berust het 5500
kg zware gevaarte in het depot.
Het ligt in de bedoeling de
ovenrestanten en de erbij
gevonden pijpenfragmenten een
permanente plaats te geven in de
vaste expositie van het Breda's
Museum. Wij zullen proberen de
deskundigen die bij de opgraving
van de oven betrokken waren,
over te halen tot het schrijven van
een uitgebreid artikel voor ons
blad.

Kees Faas, Hamburger.Admiralitie.Droge

(PKN 1992, 14 (56), 394-396)

Admiraliteitscolleges
Op 19e eeuwse pijpenkoppen versierd met het wapen van Hamburg loopt verticaal een
anker dwars door de burcht van het wapen. Van dit anker valt een horizontale stang plus
bevestigingsoog te zien, pal boven de burcht. Aan de onderzijde steken de ankerpunten uit
(1). Ankers in een wapen kunnen duiden op een Admiraliteitswapen. Twee gekruiste ankers
vormden het wapen van de Admiraliteit van
Amsterdam; alsmede een pijpenmakersmerk
(2). Bij de vijf Admiraliteitscolleges in de
Republiek berustte o.a. de zorg voor de
oorlogsvloot.

Ze bestonden van 1597 tot hun opheffing in
1795, met als vestigingsplaatsen:
1. Amsterdam
2. De Maze, in Rotterdam
3. Het Noorderkwartier, zetel beurtelings in
Hoorn of Enkhuizen
4. Zeeland, in Middelburg
5. Friesland, in Harlingen

"Elck Collegie had eene bijzondere
Huishouding, en het vrije bestel over de
Inkomsten bij hetzelve geheven en
ontvangen wordende; van daar dat elck zijne
bijzondere Magazijnen, Scheepswerven,
Lijnbanen en anderen armslag had, en
onderhouden moest. “(3)

Pijpelogische Kring Nederland 179

Hamburg
Gedurende de 17e eeuw was deze Stadsrepubliek reeds de spil van de handel in Noord-
Europa. De Beurs van Hamburg werd in 1558 gesticht als eerste in Europa. Sedert 1619 stond
de Hamburger Bank garant voor financieringen van bijv. Hollands laken. Omstreeks 1800
woonden binnen de muren van Hamburg meer dan 100.000 mensen.
"Das hamburgische Wappen, wie es seit 1241 überliefert ist, zeigt auf rotem Grund eine
dreitürmige weisse Burg mit geschlossenen Tor”(4)

Veel oude huizen in Hamburg bezaten een eigen pakhuis aan de waterzijde: zgn.
Kontorhäuser. Thans vinden we in de Admiralitätsstr. nr. 71 nog het Kontorhaus
'Admiralitätshof'. Aan de Deichstr. nr. 51 staat 'das Haus der Seefahrt' net als in Bremen ( 5).

Afbeeldingen
Beide 53 mm hoge 18-eeuwse Goudse pijpenkoppen geven het Admiraliteitswapen van
Hamburg weer. Bovendien kent de linkerpijpenkop (hielmerk IWI) als tekst:
HAMBURGER.ADMlRALITIE.DROGE.
Omdat het Engelse 'drogue' thans nog zeeanker betekent, ook het Nederlandse 'dreg'
vertoont verwantschap, zal voornoemde tekst verwijzen naar het anker van de Admiraliteit
van Hamburg. De rechterpijpenkop heeft als hielmerk: het Lam onder de boom.

NOTEN
1. Het Goudse pijpmakersgeslacht Verzijl, door J. v.d. PKN XV, blz. 63,-afb. 3,4.
2. Merken van Goudse pijpmakers 1660-1940, door D.H. Duco, blz. 69, nr. 259.
3. Atlas van de Zeehavens der Bataafsche Republiek, door D. de Jong en M. Sallieth (1805),
blz. 37.
4. 'Freie und Hansestadt Hamburg', door Hermann Hipp (1990), blz. 28.
5. 'Haus Seefahrt', door F. Tymstra PKN I, nr: 3, blz. 10.

Pijpelogische Kring Nederland 180

Fred Tijmstra en Ferrie Kompier, Pijpen als kinderspeelgoed 3

(PKN 1992, 14 (56), 397-400)

In de vorige afleveringen van pijpen als kinderspeelgoed hebben de bellenblaaspijp en de
pijp als fluit aandacht gekregen! omdat deze vormen van speelgoed -en zeker het
bellenblazen - bij velen onder ons nog wat nostalgische herinneringen naar boven zullen
hebben gehaald. Dit geldt in veel mindere mate voor het gebruik of moeten we zeggen
misbruik, waarvoor we nu de aandacht vragen.

We moeten daarvoor terug naar de tijd, dat het roken
nog niet in het verdomhoekje zat en de stenen pijp een
gewaardeerd hulpmiddel was om de geneugten van
de tabak te smaken, een tijd dat men nog ongehinderd
door actiegroepen prentbriefkaarten op de markt kon
brengen als de hier getoonde uit het jaar 1914.
Nauwkeurige beschouwing met het vergrootglas laat
overigens zien, dat de pijp een typische bellenblaaspijp
is (Zie PKN 14.. 54, afb. 2b, pag. 346} en dat de rook uit
de pijp niet door het bevallige kind zelf geproduceerd
werd maar door de fotograaf en diens retoucheerstift.
Kinderen onder de 16 jaar mochten in het openbaar
niet roken en verkoop van tabaksartikelen was al
helemaal uit den boze aan kinderen onder die leeftijd.
Mochten en mogen de kinderen dan al niet roken, het
nadoen van volwassenen is nooit ongeoorloofd
geweest. Simpelweg doen alsof je rookt is nog altijd een
geliefd tijdverdrijf. Denk maar aan het roken uit een
eikeltje of een kastanje, dat iedereen als kind wel eens
gedaan heeft. Maar stenen pijpen waren vroeger ook
nog nuttig om er andere spelletjes mee te spelen, zoals
het spel van de gehangene...

De gehangene
Dit was een spelletje dat uit Engeland afkomstig heette te zijn. Je had er een pijp, een kurk,
een rietje, wat ijzerdraad als ook een
mes, een fijne vijl en eventueel een
handige vader voor nodig. Van de
kurk werd zodanig een schijf
gesneden, dat die in de kop van een
pijp paste. Deze schijf werd
doorboord voor het rietje, dat boven
ingesneden diende te worden om er
een balletje van kurk op te kunnen
leggen. Dat balletje, met een
doorsnede van 1 cm, werd gesneden
uit de rest van de kurk. De fijne vijl
diende voor de finishing touch. Door
het balletje ging een fijn ijzerdraadje,
dat aan beide zijden moest uitsteken.
Van het ene uiteinde werd een open
haakje gebogen, terwijl het andere
uiteinde diende als tegenwicht voor het haakje. In de kurk op de kop van de pijp werd
loodrecht een ijzerdraad gestoken, de galg, met een gebogen oogje precies een cm of zes,
zeven boven het rietje. Zie afb. 1 voor de duidelijkheid. Als je nu door de pijp blies, ging het
balletje omhoog en omlaag naargelang de luchtstroom. Met enige oefening lukte het wel
om het balletje, Jack de Ripper dus of een andere snoodaard, met zijn haakje aan het oogje
van de galg te hangen.

Pijpelogische Kring Nederland 181

De schrijver van het boek TOM TIT waaruit dit spelletje en de volgende proef genomen zijn,
wilde de vaders nog een goede raad meegeven:
"Ingeval er eene steenen pijp gebruikt is, geef ik aan de vaders den volgenden raad: maak
het einde van den steel over een eind van omstreeks 5 c.M. in de vlam eener kaars heet en
bedek dat eind met een laagje lak, waardoor de pijpaarde niet aan de huid der lippen kan
kleven, daar deze bij kinderen zeer teer is. Hetzelfde wordt ook verkregen door het eind een
weinig vet te maken."

Lichtkronen van zeepbellen
Hoewel dit een proef heet te zijn, zal dit voor kinderen toch eerder een avondvullend spel zijn
geweest, met zijn allen gezellig rond de tafel, vol spanning of het zou lukken...
Je had ervoor nodig een behoorlijk grote, dikke aardappel, een appelboor, drie spelden,
garen, een rondje karton, een kaarsje, vijf of zes stenen pijpen (die kostten toen nog een
paar centen per stuk), een bakje
met zeepsop en een rokende
vader. Afb. 2 mag het weer
allemaal verduidelijken.
Nu moest er een schijf van de
aardappel gesneden worden ter
dikte van twee vingers. Niet vermeld
wordt wiens twee vingers dat
moesten zijn. Als moeder deze taak
op zich nam, omdat het aardappel
schillen in de tijd dat men dergelijke
spelletjes speelde, een exclusieve
bezigheid voor de vrouw des huizes
was, zullen het haar vingers zijn
geweest. Door middel van de
appelboor werd van de schijf een
ring gemaakt. Dan mocht je onder het toeziend oog van de andere kinderen drie spelden
op gelijke afstanden in de ring steken. Je grotere broer of zus had ondertussen aan het
kartonnetje drie draden geprutst. Deze draden kwamen via de spelden een eind boven de
aardappelring bij elkaar en werden aan het plafond bevestigd. Hier zal de hulp van vader
wel bij nodig zijn geweest. Was het plafond te hoog, dan mocht het misschien ook wel aan
de bovenlijst van de deuropening.

Was dit al spannend geweest, wat nu volgde was niet minder spannend. Want nu moest er
door elk kind natuurlijk een niet te kleine bel geblazen worden aan een pijp met een niet te
lange steel. Nu was weer de beurt aan vader. Hij stak een met zeepsop natgemaakte,
afgebroken pijpesteel in de bel en blies er -na een trek te hebben genomen van zijn eigen
pijp -tabaksrook in.
De bel aan de pijp verkreeg zo de gedaante van een matgeslepen bol op een gaslamp. Nu
was het zaak om de van rook voorziene zeepbel in de aardappelring te steken. Daarbij kon
nog van alles misgaan. En dat zo'n vijf of zes keer op gelijke afstanden. Ten slotte moest er
nog een brandend kaarsje op het kartonnetje geplaatst worden. Een gejuich ging op, als je
inderdaad volgens het boekje niet één doch meerdere kaarsevlammen in de zelfgemaakte
lichtkroon zag weerkaatst!

BRON
TOM T1T, Natuurkunde in de huiskamer (derde serie) uit het Frans bewerkt door D.H.
Cocheret. (Met dank aan L. van den Berg voor het inzenden van de gegevens)

Pijpelogische Kring Nederland 182

Lodewijk van Duuren, Reclamepijpen van De Wed. J. van Nelle

(PKN 1992, 15 (57), 402-407)

Reclamepijpen
Reclameboodschappen op allerlei voorwerpen zoals asbakken, lucifersdoosjes, aanstekers
etc., om in de sfeer van tabak te blijven, is tegenwoordig een gebruikelijke vorm van
reclame. Echter ook in de tijd dat de omvang van de reclamebudgetten geheel te
verwaarlozen was, kwamen er reclameboodschappen op voorwerpen voor. Het betreft
reclame op pijpen, een vorm van reclame die vooral aan het eind van de vorige eeuw in
gebruik is geweest. In vrijwel alle gevallen had de reclame te maken met tabak of sterke
drank. (Afb. 1)
In dit artikel wordt één voorbeeld uit de 18e eeuw en twee uit de 19e eeuw besproken.
Misschien is dit artikel ook een stimulans voor anderen om eens een reclamepijp als
onderwerp voor een publikatie te nemen.

Oudste reclamepijp

Het oudste voorbeeld van een reclamepijp dat mij bekend is, is een pijp met het opschrift
DIRCK VAN WINGERDEN BEYDE NIEUWE BROUWER. Dirk Willemsz. van Wijngaerden woonde
'over' de nieuwe brouwerij, dit is de in 1643 opgerichte brouwerij de Roode leeuw in 's-
Gravenhage. Hij blijft daar tot aan zijn overlijden in 1713 wonen. Waarschijnlijk heeft hij deze
pijpen met opschrift in opdracht laten maken om deze aan klanten aan te bieden. In 1697

wordt hij als brandewijnkoper en in
1699 als tabaksverkoper genoemd
(1). De ouderdom van andere
reclamepijpen is heel wat jonger:
de meeste zijn in de 2e helft van de
19e eeuw vervaardigd.

Van Nelle

Van de firma Van Nelle zijn twee
reclamepijpen bekend. Het bedrijf
De Erven de Wed. J. van Nelle, ook
wel bekend als 'De Weduwe',
begon in 1782 in Rotterdam als een
winkeltje in koffie, thee, tabak en
snuif aan de Schiedamsche Dijk
met daarachter aan de Leuvekade
een fabriekje. Boven de ingang van
de winkel prijkte het merkbeeld De
Rijzende Hoop. Het is Henrica
Brand, vrouw van Johannes van
Nelle, de latere 'weduwe' die het
bedrijf zijn naam verleende.
Door voortdurende aankoop van
aanliggende panden groeit het
bedrijf snel uit. In 1864 verleent de
gemeente vergunning tot het
plaatsen van een stoomwerktuig
tot het kerven van tabak. Op de
fabriekspanden komt daarna
STOOM-TABAKSFABRIEK te staan. In
1891 wordt er aan het Damrak in
Amsterdam ook een winkel
geopend, welke in 1907 wordt
omgezet in een filiaal. Vanaf 1913

Pijpelogische Kring Nederland 183

zijn er plannen om buiten de stad een nieuwe fabriek te beginnen. In 1926 begint de bouw
van de fabriek, die later een van de bekendste voorbeelden van moderne fabrieksbouw zal
worden. De fabriek werd ontworpen door de architecten Brinkman en Van der Vlugt en
volgens de principes van 'Het Nieuwe Bouwen' geheel uit glas en staal opgetrokken. Op dit
moment wordt gewerkt aan de restauratie van dit industriële monument (2,3).

Correspondentie

De oudst bekende briefwisseling
tussen Van Nelle en pijpenmakers
dateert van 5 september 1861. Het
betreft een brief van de
pijpenfabrikant Bartholomeus van der
Maas over de levering van 26
mandjes halve lange pijpen à f.1,15
aan Van Nelle in Rotterdam. Of het
hier gaat om pijpen met de
firmanaam Van Nelle , is niet bekend.
Uit de brief blijkt overigens, dat deze
pijpenmaker met geldgebrek te
kampen heeft, want zijn P.S. luidt:
'neem het mij S.V.P. niet ten kwade ik
de schipper kwitantie heb gegeven,
want mijne kas niet ruimschoots
voorzien' .

Op 3 januari 1873 bestelt de firma
Hoven uit 's Hage een dozijn
shagpijpjes bij Van Nelle. De
'Weduwe' handelt dus niet alleen in
tabak, snuif en sigaren maar ook in
pijpen.
In 1888 duiken voor het eerst de
reclamepijpen op. De tabaksfabrikant
noemt ze 'pijpen met ons adres
voorzien. ' (Afb. 2)
De kosten van de reclamepijpen
worden doorberekend aan de
winkeliers die tabak van Van Nelle
betrekken. Deze pijpen kunnen
afkomstig zijn van P. van der Want Gz.
die 7 maart per brief meldt: 'Volgens afspraak met mijn zoon op de kop der pijp zal komen
VAN NELLES op de kop (en op de steel ROTTERDAM: komt dit ROOKTABAK AMSTERDAM in de
rondte er van)'. Aan het opschrift is Amsterdam toegevoegd, omdat daar in 1891 een winkel
is geopend. Verder komt in dezelfde brief ter sprake, dat de graveur van Van der Want een
begin zal maken met het graveren van de tekst. Tevens handelt deze brief over de levering
van een aantal kistjes met Joodjes of Doetelpijpen.

In een brief van 14 juli 1892 komen opnieuw de pijpen met het adres der firma voor: 'Mogt U
meer doetels met uw adres noodig hebben dan verzoek ik U beleefd dit per omgaande te
melden, wij zullen ze dan direct laten maken. ' (Afb. 3)
Waarschijnlijk is de pijp van afb. 4 (bodemvondst uit Amsterdam) een doetel met het
opschrift van Nelles rooktabak, de in de brieven genoemde pijp. De andere reclamepijp van
de firma Van Nelle (afb. 5) heeft een opschrift, dat over de hele breedte van de pijpekop is
aangebracht:

Pijpelogische Kring Nederland 184

DE ERVEN DE WED
J. VAN N ELLE
FABRIEK
STOOMTABAKS RDAM
ROTTE

Het hielmerk is de gekroonde 54. (Coll. R.

Stam,J. Brinkerink) Met hartelijke dank aan

de bedrijfsarchivaris A.M. van Lint van

Douwe Egberts-Van Nelle, die de

correspondentie van Van Nelle met

betrekking tot pijpen ter beschikking

stelde.

NOTEN
1 Carmiggelt, A. (1991) Een beeld van een
vondst. Haagse archeologische vondsten
in particulier bezit. VOM-reeks 1991 nr. 4.
Gemeente Den Haag.

2 Bant je, H.F.W. (1981) Twee eeuwen met
de weduwe. Geschiedenis van De Erven
de Wed. J. van Nelle N.V. 1782-1982. Van
Nelle-Lassie B.V. Rotterdam.

3 Bulthuis, Peter (1982) Een Weduwe in
Koffie, Thee en Tabak. Uit de
tweehonderdjarige geschiedenis van het
Rotterdamse bedrijf De Erven de Wed. J.
van Nelle N.V. Rotterdam.

Jos Engelen, Varia over de door Trumm-Bergmans gebruikte
pijpenvormen

(PKN 1992, 15 (57), 408-417)

Over de door Trumm-Bergmans vanaf 1856 gebruikte vormen in Weert zijn ons geen
gegevens overgeleverd. We weten niet waar de vormen vandaan kwamen of wie ze had
vervaardigd. Maar het is geenszins vreemd te veronderstellen, dat we voor de herkomst van
deze voor de pijpenmaker belangrijke en kostbare gereedschappen naar het Westerwald
moeten kijken. De Knoedgens en Trumms zullen zeker niet zijn vertrokken uit hun
geboortestreek zonder gereedschap of de kennis, waar dit voor hen gemaakt zou kunnen
worden. En de 'stageplaatsen' waar zij hun vak verder onder de knie kregen, zullen hun
kennis alleen maar vermeerderd hebben. Hun ervaringen vanuit Givet-Luik-Maasttricht en
Bree zien we duidelijk terug in de door hen later gevoerde modellen.
Echte zekerheid krijgen we pas uit de bewaard gebleven correspondentiestukken over de
vormen en hun herkomst uit het tijdvak 1910-1920, welke alle naar hun geboortegrond, het
Westerwald en omgeving verwijzen.
1. In 1915 geeft Trumm-Bergmans in een
correspondentie (nr.35) met zijn vertegenwoordiger
Boerlijst aan, dat voor de nrs. 728, 729 en 730 uit de

Pijpelogische Kring Nederland 185

monstercollectie vormen gemaakt zullen worden. Het betreft hier een drietal pijpen in de zg.
Delft uitvoering, waarvan hier nr. 728 staat afgebeeld (afb. 1). Trumm geeft niet aan, waar de
bestelling geplaatst is. Van deze zgn. insteek-handkop Delft zijn ons tal van belangwekkende
gegevens bewaard gebleven. Van de afgebakken witte basiskop tot de glanzende
geëmailleerde witte kop, versierd met een in blauw uitgevoerd met de hand geschilderd
scheepje zijn de navolgende grondstoffenprijzen en lonen uit 1918 bekend:

-gebruik van potlood om de afbeelding te belijnen 10c p. gros

-het schilderen van het scheepje in blauw 50c p. gros

-het blauwschilderen van de overige decoratie 25c p. gros

-wit email kostte f1..80 p. kilo en uit één kilo werden 4 gros pijpen gemaakt

-het arbeidsloon voor het emailleren per 22 gros f.6..00

-de verpakking gebeurde per gros in één kistje of 4 dozen

Doosverpakkingen werden betrokken van de volgende twee fabrikanten:

-Benoit Wesley uit Maastricht (1915-1916), die 100 gewelfd kartonnen dozen van 35x20x15 cm
leverde à raison van f.5,20.
-Veendammer Cartonnagefabriek (1915-1916), die 1000 vouwdozen van stevig karton of
strobord leverde met sluiting aan de platte kant, speciaal voor de verpakking van aarden
pijpen van 21x14x6 cm à raison van f.25,-. Deze waren ook leverbaar van 28x18x8 cm.
De tussenruimte werd opgevuld met houtwol en schaafsel van Dijkmans uit Breda of Vergeer
uit Gouda à f.0,20 de zak.

2. Via de correspondentie met zijn vertegenwoordiger in Duitsland Gerhard Smeets (nr. 169)
komen we zijn belangrijkste vormenleverancier tegen. Het gaat hier om de Formenschlosser
Hermann Letschert uit Westerwald, Grenzhausen Nassau, Rheinstrasse 38.
A 1-5-1915 (nr. 15): bevestiging van de ontvangst van het juiste model mutsenvorm.

-bestelling van een Akorn-pijpenvorm (dorentje). Daartoe worden twee pijpen model doorn
meegestuurd. Model A voor de grootte van de pijpenvorm en model B voor de uitvoering.

-prijsopgave gevraagd voor een tussenstuk met een persoonsafbeelding. Het gaat om een
tussenstuk uit een driedelige vorm.

-reclame over de ontvangen vorm nr. 1 van 1 jan. j.l. De kop is iets te klein. Gevraagd wordt
om die te vergroten.

B 5-5-1915 (nr. 16): de te repareren vorm wordt per spoor verzonden.

C 21-6-1915 (nr. 84): de laatste maanden zijn geen orders voor vormen uitgegaan, omdat
diverse vormen van een Belgische pijpenfabriek zijn overgenomen. Nieuwe orders zijn
binnenkort te verwachten.

D 20-3-1915 (nr.96): gevraagd wordt de bestelde 4 vormen zo snel mogelijk op te sturen.
Bovendien wordt gevraagd, of de vormenmaker een middelgrote Jacobvorm in ijzer of
messing kon maken en wat daarvan de kosten zijn.

E 8-5-1915 ( nr .133) : twee van de vier te repareren vormen zijnontvangen. De overige twee
moeten zo snel mogelijk opgestuurd worden. Via de post werd als monster zonder waarde
een Jacobkop verzonden. Wat is de prijs voor een dergelijke vorm? Vanzelfsprekend moet
de vorm zodanig gemaakt worden, het nr. 1048, het merk GAMBIER en de tekst à Paris niet
ingegraveerd worden. De Franse spreuk JE SUIS LE VRAI JACOB moet gewijzigd worden in de
Hollandse tekst IK BEN DE WARE JACOB, waarbij de letters dezelfde grootte moeten hebben
als bij de monsterkop. Bovendien moet bij de grootte van de vorm rekening gehouden
worden met het krimpen van de klei, zodat de kop niet kleiner wordt. Aandacht wordt

Pijpelogische Kring Nederland 186

gevraagd voor de stopper bij de steelopening:
die is wat gebogen en loopt diep in de vorm
door. (Afb. 2,3 en 4)
Volgens Trumm moet de vormmaker nog een
paardjesvorm voor de heer Knoedgen uit Bree
in voorraad hebben.

F 31-5-19t5 (nr. 141): de prijs voor de Jacobvorm
is akkoord.

G 25-8-1915 (nr. 152): het ontbrekende
(tussen)stukje is ontvangen.

H 12-9-1915 (nr. 169): de door Smeets uit Aken
bestelde vorm dient zo snel mogelijk voor

rekening van Trumm vervaardigd te
worden, waarbij de insteek 1 cm korter en iets

conisch gemaakt moet worden, zodat
het metalen busje zich goed vastklemt.

De firma Trumm vervaardigde van de

Jacobpijp verschillende modellen:

Monstercollectie nr. 84: Jacob groot

,, nr. 175: kleine Jacob

,, nr. 413: Groote

Jacobkop, geheel wit porc. excl. kwasten

,, nr. 414: midden Jacobkop, kop met roer

,, nr. 660: Jacobpijp

Afb. 5 tonen de calculaties bij de vervaardiging van nr. 660 in 1919 en die van de kleine
Jacobkoppen met fransche roeren. Het betreft hier naar alle waarschijnlijkheid de
afgebeelde pijpenvorm (afb. 3) en de pijp (afb. 4), waarvan verschillende exemplaren
gevonden zijn bij de recente ovenverplaatsing. Frappant is echter, dat de Franse tekst op de
tulband ondanks de gevoerde correspondentie niet is vervangen door de gewenste
Nederlandse.

3. De derde vermelding van vormen komen we tegen op 22-5-1916 (nr. 100) bij de firma Krebs
en Co, Vallendar a.d. Rhein: Trumm heeft al eens gebruikte kleipijpenvormen gekocht.
Gevraagd wordt, of de firma er nog meer te koop heeft en zo ja daarvan monsterpijpen te

sturen.

De hier bedoelde
kleipijpenvormen komen
we tegen in een brief

Pijpelogische Kring Nederland 187

van 5-8-1915 (nr. 36). Hoewel Trumm de prijs van de vormen aan de hoge kant vindt, bestelt
hij de volgende nummers: 601,610, 612, 613,615,615½,630,631 en 693, waarvan hij de
nummers 626 en 693 niet kan gebruiken en na een volgende brief (nr.49) retourneert.

Van deze nummers zijn ons de volgende omschrijvingen bekend:
-601: insteekpijp, generaalskop, jockey
-610: doorntje met insteekspit
-612: koning
-613: hand
-615: met oversteker, kleine met hakje
-615½:met oversteker, kleine zonder hakje
-630: Delft, blauwe rand, met oversteker, met waterzak
-631: Delft, pano beelden, met hak, met insteekspit

Afb. 6: 601 Insteekpijp, generaalskop, jockey. Hiervan is zowel een pijp als de daarvoor
bestemde vorm bewaard gebleven, die beide zijn afgebeeld.

Afb. 7: 610 Doorntje met insteekspit. Ook deze vorm is bewaard gebleven, een van de
weinige Trumm-Bergmans-vormen, waar het nummer in de vorm gestempeld is. (Vorm TB-H)

Afb. 8: 615 Met oversteker, kleine met hakje
Bewaard gebleven vorm met bijbehorende
stopper. (Vorm JA.B XXXIX) Waarschijnlijk
behoort pijp 168 uit monsterkoffer bij deze
naam.

Afb. 9: Hand. Waarschijnlijk pijp 170 uit
monsterkoffer.

Afb. 10: Delft, pano beelden, met hak, met
insteekspit. Qua model is hier waarschijnlijk
bedoeld nr. 100 uit de monstercollectie. Van
dit model is een calculatie bewaard
gebleven als portretpijp onder het nummer
631 van 15-11-1919, zie Afb. 11 en Afb. 12
met belangwekkende gegevens van
portretpijpen uit de jaren 1917 en 1918.

Uit verdere briefwisseling blijkt, dat voor de
acht geleverde vormen 91,50 Mark is
betaald.

4. De laatste vormenfabrikant die vermeld
wordt, is 'die Chemische Fabrik G.m.b.H.' in
Vallendar. Deze biedt de firma Trumm-
Bergmans een vormenmachine te koop
aan, tabaksutensilien, gereedschappen en

108 verschillende vormen à raison
van 8 Mark per stuk, een prijs die
Trumm veel te hoog vindt. Hij biedt
nog niet de helft: Ook een tweede
bod van 6 Mark vindt geen
genade in Trumms ogen, en het is
onduidelijk of hij inderdaad
gekocht heeft.

Pijpelogische Kring Nederland 188

BRONNEN
-Privé-archief familie Bergmans

-Culottage des pipes. Reprint Augmenté d'une étude illustrée sur les différents modèles de
pipes en terre à Têtes Jacob. Les Editions Sous le vent (1982)

Kees Faas, Een Alphense pijp uit Goudse mal

(PKN 1992, 15 (57), 418-420)

Detailvergelijking van versieringen bij deze twee afgebeelde 53 mm hoge pijpenkoppen uit
ca. 1750 toont aan, dat zij uit dezelfde vorm afkomstig zijn. Voor de 'originele' linker
pijpenkop, gekroonde 27 als hielmerk zou Jan van Beek (1) uit Gouda als pijpenmaker in

Pijpelogische Kring Nederland 189

aanmerking kunnen komen. De kop is gerookt en in Amsterdam gevonden. Maar de
'namaak' rechter pijpekop met hielmerk gekroonde B werd door Philip Hoogenboorn (1711-
1764) uit Alphen aan den Rijn vervaardigd en daar langs de Aarkade ongerookt
teruggevonden (2). Philip Hoogenboorn gebruikte dus in dit geval de vorm van Jan van
Beek.

Afb. 1 en 2

Afb. 3 en 4

Beschrijving
van de
afbeelding
en

Afb. 1. Op
beide
achterzijden van deze 6-zijdige pijpenkoppen staat links Rooms-Keizer Frans van Lotharingen
(sedert 1745) en rechts zijn gemalin Maria Theresia, Keizerin van het Habsburgse Rijk. Direct
onder hun medaillons vinden we als tekst: R.KYSER en KYSERIN.

Afb. 2. Hier zijn twee wapenschilden te zien. Als bijmerk op de hiel staat op de linkerzijde van
de linker (Goudse) pijpenkop het wapen van Gouda met een S erboven, terwijl rondom de
steel schelpjes werden aangebracht. Opvallend is, dat Philip Hoogenboom bij de
rechterpijpekop de schelpjes uit de vorm verwijderde. Drie verticale rijen van drie sterren
sieren de hiel, wat enigszins lijkt op het wapen van Gouda.

Afb. 3. De voorzijden tonen binnen de linker medaillons Elisabeth (1709-1762) Keizerin van
Rusland van 1741-1762, met als tekst: K.RUSSIE.
Haar opponent gedurende de Zevenjarige Oorlog, Frederik de Grote (1712-1786) Koning van
Pruisen van 1740-1786, staat in de rechter medaillons, met als tekst: K.V.PRUISE.

Pijpelogische Kring Nederland 190

Afb. 4. De rechterzijden, met boven het wapen van Rooms-Keizet Frans, en onder dat van
Frederik van Pruisen. De linker pijpenkop heeft op de hiel het Goudse bijmerk met S.

NOTEN
1 Pijpmakers en pijpmerken 1724-1865, door S. Laansma (1977)
2 De Gouwenaars van Alphen aan den Rijn, door J. v.d. Meulen blz. 72-73 (1986)

Fred Tymstra en Ferrie Kompier, Pijpen als kinderspeelgoed IV
(slot)

(PKN 1992, 15 (57), 421-424)

DE SNOEPPIJP
In een vorig artikel werden 2 fluitpijpen beschreven,die ook tot de categorie snoeppijpjes
behoren. Voor de snoeppijpen werden mallen van kleinere rookpijpen en Nicolauspijpen
gebruikt b.v. het mandje, schip/anker of een bladmotief (afb.2) maar ook werden speciale
modellen gemaakt (afb.6).De pijpjes zijn alle gedecoreerd. Veel voorkomende motieven zijn:
mandjes, gezichten (afb.3,4),bloemen (afb.5) en dieren (afb.1,6). Bij de gezichten treffen we
indianen en ridders aan en bij de dieren honden, paarden, beren en koeien. Allemaal
voorstellingen uit de belevingswereld van het kind.

Ze werden gevuld met gesuikerde gepofte rijst of kleine suikerbolletjes. Aangezien er maar

weinig snoepjes in het pijpje konden was het snoepen van zeer bescheiden omvang. De

pijpjes werden afgesloten met een

metalen dekseltje. De oudere modellen

hadden een klapdekseltje. Later kwamen

er klemdekseltjes van vertind blik en van

aluminium. De allerlaatste deksels werden

van geperst karton gemaakt.

In de bovenkant van de deksels was vaak

een decoratie in relief geperst. Zo komen

we hertekoppen, vogels en

bloemmotieven tegen (afb.11a,b,c,f),

maar ook eenvoudige versieringen (afb.

11d). Een bijzonder dekseltje uit

goudkleurig blik vervaardigd door de firma

Johann Spang uit Ransbach toont een

rechtopstaand vogeltje (afb.11e)

Misschien is dit dekseltje ook gebruikt voor

vogelfluitpijpjes.

De snoep- en speelgoedpijpjes werden

gemaakt door pijpenmakers die het als

nevenartikel beschouwden en door

fabrikanten van “Spielwaren". Zij

vervaardigden allerlei kinderspeelgoed

van klei, zoals schertsartikelen,

speelgoedbierpulletjes, mens- en

dierfiguren, fluitjes spaarpotten enz.

Verreweg de meeste pijpen werden met

verf in felle voor kinderen aantrekkelijke

kleuren beschilderd. Dit gebeurde meestal

Pijpelogische Kring Nederland 191

in de fabriek zelf, maar van de grossier Theodor
Lamp uit Höhr is bekend dat hij dat zelf deed.
Een andere techniek is het zogenaamde
beitsen. De pijpjes werden metgekleurde inkt
bestre ken of ondergedompeld.
Deze manier van kleuren kostte weinig arbeid
en materiaal, het geen uit de prijs viel af te
lezen. Toch werden de gebeitste pijpen minder
gevraagd.
Het vullen van de snoeppijpjes werd niet door
de fabrikant gedaan, maar door de
tussenhandelaar of eindverkoper.

DE SPEELGOEDPIJP
Eigenlijk is dit geen goede benaming, want
met de bellenblaaspijp, de fluitpijp en de
Nicolauspijp werd uiteindelijk ook gespeeld.
Maar toch is er nog een aparte categorie
kleine pijpjes waarin geen snoepjes zaten en
waarmee gespeeld werd bij het
poppenhuisspel. Soms werden oude
sigarettenpijpvormen gebruikt, omdat de
sigarettenpijp van klei al lang geen aftrek meer
had (afb.10), maar meestal werden nieuwe
modellen ontwikkeld (afb.7,8,9). Doordat de
steel in verhouding te dik is waren de pijpjes

erg stevig en de kans op breken was gering.

Zowel de snoeppijp als de speelgoedpijp werden bij de pijpenfabrikant gekocht door

handelaren in carnavalsartikelen en kinderspeelgoed. In een prijslijst van de firma Gerhard

K.F.Schorr uit Hamburg komen we speelgoedpijpen tegen. De opgegeven prijs geldt voor

1000 stuks. Kleine pijpen werden per 200 stuks verpakt, de grotere per 100.

De kleine soort: witte DM 20, - gebeitst DM 23,-

Geverfde DM 31,50 gebruinde DM 37,50

de grote soort: witte DM 26,- geverfde DM 37,50

gebruinde DM 40,-

Gebruinde pijpen werden met pijpenlak beschilderd en in een moffeloven bruin gebrand.

DATERING EN VERSPREIDINGSGEBIED
De pijpjes werden in hoofdzaak geproduceerd vanaf het laatste kwart van de vorige eeuw
tot + 1950, met dien verstande dat vanaf de 20-er jaren er van een geleidelijke teruggang
sprake was. Na 1950 werden ze nog op kleine schaal gemaakt, maar snel verdrongen door
de plastic pijp. De produktie was vooral bestemd voor de binnenlandse markt. De pijpjes
werden verkocht op kermissen en jaarmarkten. Ook in Nederland komen we
speelgoedpijpjes uit het Westerwald tegen, maar hoofdzakelijkals bodemvondst.

BRONNEN
-Kügler,M. Figuren und Floten aus Pfeifenton -ein Nebenprodukt der Westerwalder
Tonpfeifenbäckerei. Mededelingen van de raad voor de volkskunde Maas-Rijn. 1/1985 blz.74-
85.
-Freckmann,K. Tönernes -Tabakpfeifen und Spielzeug Rheinland Westerwald 1987.
-Fabriekscorrespondentie van verschillende firma's uit het Westerwald periode 1934-1956.
Privé-archief.

Pijpelogische Kring Nederland 192

Kees Faas, Jonaspijpen met oorring

(PKN 1992, 15 (58), 421-424)

Droegen zeelieden oorringen tegen kwalen?
Bezoekers van het Maritiem Museum "Prins Hendrik" in Rotterdam konden in juni 1989 een
unieke collectie van 35 schippersoorringetjes bewonderen. Conservator Henk Dessens deelde
mede, dat het Maritiem Museum al geruime tijd in het bezit was van een koperen
schippersoorring uit de 18e eeuw. Naar aanleiding van de vraag waarom zeelieden vroeger
oorringen droegen, stelde hij een onderzoek in. Zo zouden sommigen oorringen dragen,
omdat dan in geval van verdrinking het lijk gemakkelijker geidentificeerd zou worden.
Anderen beschouwden dit voorwerp als een waardevol bezit, dat bij aanspoelen aan een
vreemde kust in ieder geval garantie bood voor een fatsoenlijke begrafenis. Verder geloofde
men, dat de ringetjes heilzaam werkten bij o. a. oog- en oorkwalen. Eeuwenlang heeft in
Europa de opvatting bestaan, dat bepaalde kwalen konden worden genezen door in de
nabijheid van het zieke lichaamsdeel een wondje aan te brengen. Dat wondje moest dan
wel kunstmatig open worden gehouden. Hiervoor kon men bijvoorbeeld een metalen
voorwerp zoals een oorring gebruiken.

Jonas als zeeman
Jonas draagt op de vier
afgebeelde identieke pijpen een
oorring in het linker oor. Alleen het
haar aan de achterzijde schijnt
verschillend gekamd te zijn door
brede of minder brede tremstreken.
Deze pijpen werden in Amsterdam
(Jordaan) gevonden, dateren uit
1630-1635 en hun hoogte bedraagt
33 mm. Als hielmerk plaatste de
pijpenmaker een vijfbladige roos.
Op de rechterzijde van de steel, 1
cm voor de hiel, komen de letters
AI voor.
Bij het doorlezen van Doop-, Trouw-
en Begrafenisregisters van
Enkhuizen uit de 30er jaren van de
17e eeuw, die in het gemeentehuis
van Hoorn ter inzage liggen, kom je
soms de achternaam 'Jonas' tegen.
Alleen bij Enkhuizer en Hoornse
Jonaspijpen staat op de steel
Jonas. Wellicht woonde daar
destijds een pijpenmaker die ook
Jonas heette en zijn naam met
jaartal, bijv. 1632, op de steel zette,
net als Evert Franc (1), Lichtius,
Robbert Marroc, William Leeth e.a.
dit vermeldden op hun versierde
pijpen uit dezelfde tijd. De
oorringen op deze vrij vroege
pijpen lijken duidelijk yerband met
zeelieden aan te tonen.

(1) De Kleipijp als bodemvondst, pag. 36 PKN Jubileumuitgave

Pijpelogische Kring Nederland 193

Johan Hesemans, De Bredase muffle

(PKN 1992, 15 (58), 428-437)

Tussen 1981 en 1991 zijn er herhaaldelijk in de Molenstraat in Breda vondsten gedaan op het
gebied van kleipijpen. In 1981 en 1982 heb ik zelf onderzoek verricht op het perceel van
nummer 22 (afb. 1A). De pijpen zijn te dateren tussen 1630 en 1675. Bijna alle pijpen zijn niet
gerookt geweest, bovendien zijn er misbaksels bij. Deze variëren van wit, geelglanzend tot
bruin of zelfs zwart. Er waren niet veel verschillende merken. In tabel 1 staan de pijpen
gerangschikt. Omdat deze grote hoeveelheid afval duidelijk wijst op een pijpenmaker, ben ik
ervan uitgegaan, dat daar of in de directe omgeving van de kuil een pijpenbakker moet
hebben gezeten.
In februari 1982 ben
ik benaderd door
stadsarcheoloog
Renée Magendans.
Zij had plannen om
op de Molenstraat te
graven. Ook zij had
een sterk
vermoeden, dat er
een oven moest
zitten. Tijdens de
daarop volgende
opgraving werden er
in de put langs de Molenstraat voor zover ik weet geen grote vondsten gedaan. Een afvalkuil
in een put meer in de richting van de Grote Markt (afb.1B) bevatte veel pijpenafval,
eveneens met het merk SB. In 1983 zijn er aan de kant van de Oude Vest geen concentraties
pijpen gevonden. In 1985 is naast een put uit 1982 gegraven. Hier is in eerste instantie niets
gevonden op het gebied van de kleipijp. Later zijn in een beerput een kleine tweehonderd
pijpen gevonden, die bijna allemaal in de 18e eeuw gefabriceerd waren. Deze verschillende
pijpen (1) zijn wel geroókt. Tussen deze en de andere twee concentraties is geen verband te
leggen. In 1988 heeft de AVB een opgraving uitgevoerd, met een proefvlak richting Oude
Vest, waar een tegelvloer werd gevonden. Onder de vloer kon een pijpenafvallaag worden
blootgelegd. Omdat dit voor een andere keer op het programma stond, is deze laag trien
met plastic afgedekt.

Op 10 juni 1991 is opnieuw gestart met een grote
opgraving onder leiding van G. van den Eynde aan
de Molenstraat om de laatste gegevens uit de grond
te verzamelen. De afgedekte laag met pijpen is weer
schoongemaakt en nu iets verdiept. Al vrij snel kwam
er een cirkelvormige oven te voorschijn tussen de
grote hoeveelheid pijpenafval. Nu we zo warm bleken
te zitten, werd het tijd voor nader onderzoek. Van 1 tot
10 oktober ben ik intensief bezig geweest met het
onderzoek van het al gevonden materiaal en
eventuele bronnen in boeken. Vele telefoontjes naar
personen en instellingen leverden weinig nieuws op.
Wat me wel verbaasde, is dat er nog geen resten van
pijpenovens zelf gevonden zijn in Nederland. Velen
vertelden over het mij al bekende uitbesteden van het
bakken van pijpen aan de pottenbakker. Dus de
pijpenmaker maakte de pijpen, stopte ze in
pijpenpotten en bracht deze naar de pottenbakker
die ze bakte. Om erachter te komen of deze methode
ook op de Molenstraat is gebruikt, moest het

Pijpelogische Kring Nederland 194

vondstmateriaal nog een keer bekeken worden. Ondertussen werd duidelijk, dat niet alleen
op de Molenstraat over het hele terrein verspreid de in tabel 1 genoemde pijpen te vinden
zijn, maar ook over heel Breda. Enkele vindplaatsen van SB-pijpen zijn Boschstraat,
Catharinastraat, Van Coothplein, Dieststraat, Haagdijk, Kasteelplein, Koningstraat,
Markendaalseweg, Prinsenkade, Tramsingel en Valkenstraat.

Tussen het

vondstmateriaal zitten

niet alleen misbaksels

(afb.2) maar ook

brokken gesmolten

zand met

ijzerhoudende klei en

pijpenstelen erin (afb.

3). Deze stelen zitten

volgens een

regelmaat, in de vorm

van waaiers, in de

brokken. Op deze

manier werden

vuurvaste pijpenpotten gemaakt. Fragmenten zijn gevonden in Gorinchem (2). Als we

uitgaan van de doorsnee van de potten (doorsnee 35 cm), dan moet onze pot bijna twee

keer zo groot zijn, gezien de ronding van de brokken. Een pot van 35 cm doorsnee weegt

gevuld ca. 25-45 kilo (2), dus moet onze pot iets anders zijn. In Engeland is de muffle oven

veel gebruikt. Deze oven werd speciaal voor het bakken van pijpen gebouwd. Deze oven

was dubbelwandig en tussen de twee wanden

stroomde de warmte omhoog. Don Duco (3) vertelde

mij, dat de binnenkamer ook werd gemaakt van

vuurvast materiaal met pijpen erin. De doorsnee is

natuurlijk groter dan van de normale pijpenpotten. De

ovenwand moet ook dikker zijn vanwege zijn grotere

oppervlak. De brokken die we al gevonden hadden,

voldoen daar prima aan. Ik ben ervan uit gegaan, dat

de oven van dit type is. Er waren toen een aantal

dingen te verklaren. De pijpen moesten mooi wit

blijven, dus werd aan de binnenkant van de binnenpot

schone klei gesmeerd, die de rook en de ijzerdampen

moest filtreren. De brokken van de Molenstraat hebben

ook twee kanten: een witte schone kant en een

beroete grijze kant. De oven barstte wel eens,

waardoor roet en ijzerdampen op de pijpen

neersloegen en deze een bruine kleur gaven.

Afb.2 misbaksels

Er waren ook stukken bij, die versinteld waren. Deze horen thuis in de bodem van de
binnenpot, die net boven het vuur "hing". Een muffle ging niet lang mee. Gezien de periode
van produktie, ca. 45 jaar, en de misbaksels die er gevonden zijn, moet de oven een of
meerdere malen gerepareerd of herbouwd zijn. Gezien het aantal stukken die nog "schoon"
zijn aan de witte binnenzijde, moet de oven intact zijn afgebroken.
Uit de correspondentie met Engeland (4) bleek, dat daar ongeveer twaalf van deze ovens
gevonden zijn. De Bredase oven blijkt zelfs ouder te zijn dan die in Engeland te voorschijn
gekomen zijn.
Toen we voldoende gegevens hadden over de oven, konden we het werk voortzetten. We
besloten een coupe in de oven te zetten. Dat bleek een goed besluit, want al snel kwam er

Pijpelogische Kring Nederland 195

een vloertje te voorschijn. De vulling van de stooksleuf bestond uit as, klei, zand en stenen, die
aan één kant gesmolten waren. Later bleek, dat dit de stenen van het ovenrooster waren.
Dit rooster verbond de twee vloertjes boven de stookgang. De oven bleek nog verder door
te lopen in noordwestelijke richting. Hier was een vierkante bak aan de oven gemetseld, die
een vrije doorgang had met de stookgang. De bak was gevuld met as en
binnenpotscherven. Na het schoonborstelen van de twee vloertjes boven de stookgang

werden de metselplaatsen waarop de binnenpot stond, zichtbaar. Ook de doorsnee van de
stookvloer boven de stookgang (doorsnee 70 cm) voldoet aan onze verwachtingen.
Wanneer we uitgaan van een ruimte tussen de twee wanden van 5 tot 7½ cm, komen we op
een binnenpotdoorsnee van 55 tot 60 cm. De oven is toen zorgvuldig gedocumenteerd en
gefotografeerd, want de in begin juli gevonden oven lag pas half november volledig vrij
(afb. 4).
De Bredase oven heeft duidelijk veel overeenkomsten met de Engelse ovens. Uit Frankrijk is
een tekening uit 1810 bekend val een Engelse muffle oven (afb. 5). Bij deze oven ontbreekt
de vierkante bak die in Breda aan de noordwestkant zit. Op de tekening is verder nog te
zien, dat er een asla aanwezig is, maar deze is nooit bij onze oven aanwezig geweest.

Het Breda's Museum had inmiddels zijn interesse voor de oven uitgesproken om deze een
plaatsje te geven in het museum. Al snel werden er plannen gemaakt voor het bergen van
het bijna drie meter lange gevaarte. Op 26 november is niet alleen de krant een kijkje komen
nemen voor een artikel, maar ook het Jeugdjournaal is langs geweest om 's avonds verslag
te kunnen uitbrengen over de bijzondere vondst. Begin december werd begonnen met het
lichten van de oven. Eerst werden er gaten onderdoor geboord. Hierdoor konden stalen
pijpen geschoven worden. Op 5 december werd daar een stalen plaat overheen
geschoven. De dag erna is er een stalen kooi omheen gelast. Na het bevestigen van de zes
takelpunten was de oven klaar voor vervoer. Laat in de middag hing het 5½ ton zware
gevaarte in de takels. Zijn tijdelijke rustplaats is een binnenplaats van openbare Werken,
wachtend op beter weer, waarna de oven geconserveerd zal worden. Ook zal hij dan van
overtollig gewicht ontdaan worden, met als vooruitzicht een plaats in het nieuwe Bredase
Museum.

Bredase pijpenmakers

Pijpelogische Kring Nederland 196

Van perceel 22 en naastliggende
percelen is gedurende de jaren 80
herhaaldelijk in het archief naar namen
en beroepen van de bewoners
gezocht. Helaas duidde niets op een
mogelijke pijpenmaker. Van het merk SB
was zeker, dat de SB's die in de boeken
staan niet de makers van de SB in Breda
zijn. Dit was gebaseerd op de
fabricageperiode, vorm, afwerking en
lettertype. In Breda waren drie makers
bekend gedurende de 17e eeuw (5),
maar deze initialen komen niet overeen
met die van de Molenstraat. Pas in 1991
en 1992 is meer duidelijkheid gekomen
in het pijpenmakersambacht in Breda
(6). Bij de elf makers die tot nu toe
bekend zijn, zitten drie namen waarvan
de initialen kloppen met de gevonden
pijpen aan de Molenstraat.
Er volgt nu een samenvatting van de
archiefgegevens (7).

De man met de initialen SB heette
Samuel Broen. Hij is soldaat onder Rethy.
Samuel hertrouwde in 1640 met Margriet
Heddemol, die op dat moment in de St.-
Jansstraat woonde. Dit is tot nu toe de
vroegste vermelding van hem. In 1644
huurt hij, samen met Willem Bol, nummer
22 (afb. 7). Volgens het begraafboek werd op 18 oktober 1659 een pijpenmaker aan de
Molenstraat begraven. Het is zeer waarschijnlijk, dat het hier om Samuel gaat.

De man met de initialen CD heette Christiaen Damman. Hij werd voor het eerst vermeld in
1638, toen zijn zoon Thomas werd gedoopt. Na zijn trouwen in 1658 ging hij wonen in de
Veemarktstraat. Ook in 1658 maakte hij een reis naar Holland. Op de terugweg verdronk hij
bij Sint-Geertruidenberg (8).
De man met de initialen DP heette Daniet Peijl, woonachtig op de Haagdijk. Zijn eerste
vermelding is ook bij de doop van een zoon, maar nu een jaar later in 1639. Daniel werd
begraven op 22 maart 1676.

Hierboven heb ik mijn
bevindingen van de laatste tien
jaar samengevat. Ik verwacht,
dat wanneer de oven,
vondsten en de archieven
verder bestudeerd worden, we
waarschijnlijk een beter inzicht
krijgen in het leven van de
pijpenmakers en de produktie
aan de Molenstraat. Daar het
onderzoek nog altijd voortgaat,
zijn nieuwe feiten, correcties en

vragen altijd welkom.

Pijpelogische Kring Nederland 197

NOTEN
1 H. de Kievith, Achter "Het wapen van Schotland ", 42-45
2 A. Bruijn en P. von Hout, Een pijpenpot uit Gorinchem, 104- 112, 212-217. P. von Hout,

Pijpenpot-deksels uit Gouda, 180-184
3 Mondelinge informatie, D.H. Duco, conservator Pijpenkabinet te Leiden
4 Schriftelijke informatie, R. Jackson en A. Peacey, pijp- en ovendeskundigen
5 D.H. Duco, The Archaeology of the Clay Tobacco Pipe, V, 170- 171
6 W. Hupperetz, Pijpmakers in Breda gedurende de 17e eeuw
7 Met dank aan w. Hupperetz, archiefdiensten van Breda, KMA, Amsterdam, Den Haag en

Koninklijke Bibliotheek Den Haag
8 N183 f.184
Met dank aan allen die bij dit onderzoek geholpen hebben.

LITERATUUR

-Bruijn, A., Westerheem XXXI-3-1982 Westerheem XXXI-5-1982

-Davey, P., The Archeaology of the Clay Tobacco Pipe, edited

by P. Davey: IV, "Europe 1" 1980

V, "Europe II" 1981

VI, "Pipes and kilns in the London region" , 81

VII, "More pipes and kilns from England ' 1982

-Duco, D.H. De Nederlandse kleipijp, Leiden, 1987

-Friederich, F.W.H., Pijpelogie, Den Haag, 1975

-Hoff, R.van 't, Pijpen en pijptabak, Utrecht/Antwerpen, 1980

-Hout, P. von, Westerheem XXXI-3-1982

Westerheem XXXI-5-1982

Westerheem XXXIV-4-1985

-Hupperetz, W., Pijpenmakers in Breda gedurende de 17e eeuw, (ongepubliceerd verslag)

-Kievith, H. de, Amateurs Verslag Bodemonderzoek, deel 3-199 (uitgave van de

Archeologische Vereniging Breda, AVB)

ILLUSTRATIES

Afbeelding 1: A. Schut

Afbeelding 5,6: The Mansell Collection, London

Afbeelding 2,3,4,: J. Hesemans

Afbeelding 7: Archiefdienst Breda, Pondboek 1644-1676 Tabel 1: J. Hesemans

Lodewijk van Duuren, Beschreven pijpekoppen

(PKN 1992, 15 (58), 438-444)

Een bekend spreekwoord luidt: Gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en
glazen. Of deze gekken en dwazen zich ook hebben schuldig gemaakt aan het schrijven op
pijpenkoppen is niet bekend. Het lijkt er meer op, dat in de meeste gevallen achter
beschreven pijpen een diepere bedoeling schuilgaat. Dit blijkt bijv. uit een gedeelte over
polderdagen in het boek "Rijnlands molenleven" (3): "Tot enkele jaren geleden was de lange
Gouwenaar nog in eere en dat droeg niet weinig bij tot de gemoedelijke stemming. De
Goudsche pijpen werden, zoo nodig, des avonds bij het naar huis gaan van den naam van
den eigenaar voorzien en zorgvuldig in pijpenla of pijpenrek bijgezet tot de volgende
bijeenkomst georganiseerd door polderbestuur. “

Om de breekbare pijp niet mee naar huis te hoeven nemen werd de pijp achtergelaten en
van de naam of de initialen van de eigenaar voorzien om later een mogelijke vergissing te
voorkomen (afb. 1,2,9,10 en 11). Dit gebruik zal misschien ook in andere gelegenheden zoals

Pijpelogische Kring Nederland 198

herbergen de gewoonte zijn geweest. In het buitenland was dit in sommige streken in deze
eeuw nog gebruikelijk, want uit een kranteartikel uit 1911 is het volgende citaat afkomstig: "Al

vindt men bijvoorbeeld in België en in 't
Noorden van Frankrijk in de koffiehuizen
nog heel vaak de pijpenrekken gevuld,
met op iederen kop den naam van een
stamgast of zijn teeken", (11). Ook
studenten die in de sociëteit hun pijp
achterlieten, voorzagen deze soms van
hun naam. (2) .
Er is nog een ander gebruik bekend,
waarbij de pijp beschreven werd. "Tegen
het eind van de negentiende eeuw was in
het Oldambt (Gron.) de gewoonte dat de
jongeman, die bij het meisje dat hij liefhad
thuis kwam, daar door zijn uitverkozene
een Goudsche pijp kreeg aangeboden,
waaruit hij de gehele avond rookte. Kreeg
hij bij een volgend bezoek dezelfde pijp als
de eerste keer, waarop hij toen met keurig
handsahrift zijn naam had geschreven, dan
werd hij door het meisje als vrijer aanvaard.
Wanneer hij echter een nieuwe
ongebruikte tabakspijp te roken kreeg,
betekende dit, dat hij zijn bezoek niet meer
hoefde te herhalen" (10).

Ook is het mogelijk dat de pijp in verband
met een belangrijke gebeurtenis
beschreven werd en als herinnering aan
deze gebeurtenis werd bewaard. Meestal
zullen dan naast naam ook jaartal, maand en dag vermeld zijn (afb. 3,4 en 12).
Zoals de timmerman vaak even een stukje hout gebruikt om enkele maten te noteren, zo zal
ook de pijpenscherf met 513/weis door de pijpenmaker als kladpapier gebruikt zijn. Het is een
scherf uit de pijpenstort van de firma Lamp uit Höhr-Grenzhausen. Het opschrift geeft
waarschijnlijk een vormnummer en de kleur (wit) van een partij pijpen aan {afb. 5a). Maar
ook van Goedewaagen is een dergelijke "notitie" bekend: in een nog niet gebakken kop
werd Nieuwe plaatjes gekrast, een aanduiding mogelijk bestemd voor de afdeling
doorrokers. Merkwaardig genoeg is de kop na bekrast te zijn nog de oven in gegaan en
gebakken (afb. 5b).
Als er geen tekenpapier voorhanden is, levert een pijpenkop met zijn witte en gladde
ondergrond een redelijke vervanging op. Uit Utrecht zijn twee pijpen bekend die voorzien zijn
van tekeningen. Op het ene exemplaar is een hoofd van een soldaat met steek ingekrast (7)
en op het andere een rokende figuur met sabel getekend (8). Misschien door een soldaat uit
verveling op zijn pijp getekend?
Een pijp met een uitgebreid opschrift (afb. 6) meldt niet alleen de naam en de plaats maar
ook het beroep boterhandelaar en het adres Raamgracht. Deze pijp die in Utrecht
gevonden is, is daar wellicht door de eigenaar als een visitekaartje achtergelaten.
Een interessante groep pijpen vormen de beschreven pijpen die bij opgravingen op het
Waterlooplein en onder de vloer van de Mozes- en Aaronkerk in Amsterdam (1) zijn
gevonden (afb. 7,8 en nrs. 9-16). De joodse namen op deze pijpen geven heel duidelijk aan
welke bevolkingsgroep op het Waterlooplein en omgeving woonde.
De drie pijpen die het hielmerk de gekroonde 51 hebben, zijn uit één collectie afkomstig en
hebben wellicht tot hetzelfde gezelschap behoord. Het merkwaardige is wel, dat de pijpen
niet exact gelijk zijn, want de bijmerken verschillen in details (afb. 9,10,11).
Een speciaal geval betreft een pijp uit Engeland (afb. 13). Hierbij is de pijp niet na het bakken
beschreven, maar is de naam in de nog zachte klei gekrast en daarna gebakken. Zeer

Pijpelogische Kring Nederland 199

waarschijnlijk een eenmalige gebeurtenis en geen onderdeel van het normale
produktieproces (4).

Lijst met beschreven pijpen

1 "SIZ"; met inkt op de linkerzijde

beschreven; hoogte 47 mm;

hielmerk gekroonde 36;

bodemvondst oude stadhuis van

Den Haag (5); afb. 1.

2 "L. B. ' ; op de rechterzijde

beschreven met potlood; hoogte

53 mm; hielmerk gekroonde 65;

bodemvondst Voorweg

Zoetermeer; (afb. 2).

3 "Sj .Hoekstra / 12 Januari / 1899"

; op de rechterzijde van de kop

met potlood; hoogte 62 mm; hielmerk gekroonde TM; vindplaats Britswerd; vinder H. Heere;

afb. 3.

4 "Ter gedachtenis / van / J. J. Spruijt / 16-2-1865" ; met inkt op de rechterzijde van de kop;

hoogte 100 mm; hielmerk gekroonde 90. Deze pijp behoort met 17 andere pijpen tot één

aankoop. Op verschillende van deze pijpen zijn namen en data geschreven; een van de

pijpen draagt evenals de hierboven genoemde pijp de naam Hoekstra (9); (afb. 4).

5a "513 / weis"; of 593?; aan de binnenkant van de scherf van een pijpenkop met inkt

beschreven; maximale grootte scherf 40 mm; vindplaats pijpenstort firma Lamp, Höhr-

Grenzhausen; afb. .5a.

5b "Nieuwe plaatjes"; ingekrast met punt

van een potlood? in de zachte,

ongebakken klei; alsnog gebakken;

hoogte ketel 55 mm; hielmerk ES;

vindplaats terrein Goedewaagen

Gouda voor de afbraak; vinder F.

Kompier; afb. .5b.

6 Hoofd van soldaat; op zijn hoofd steek

met pluim; schets in gekrast op de

linkerzijde; hielmerk gekroonde 96 (7). 7

Rokende man met sabel; met potlood

op de voorzijde getekend; hielmerk IKS;

vindplaats Utrecht (8).

8 "J. Duits / BOTERHANDELAAR /

RAAMGRACHT / TE AMSTERDAM"; met

potlood op de rechterzijde van de kop;

hielmerk de hand; uit de collectie van

de gemeentelijke archeologische dienst

te Utrecht; de pijp is opgegraven bij de

Stroosteeg/Putsteeg in Utrecht; (afb. 6).

9 "Samuels" ; met inkt op de linkerzijde van de kop; hielmerk gekroonde 68; gevonden onder

de vloer van de Mozes- en Aaronkerk, Waterlooplein 207, voorheen Houtgracht, beerput nr.

2; datering vondstcomplex einde 18e eeuw/begin 19e eeuw; collectie Archeologisch Depot

Amsterdam (1); foto's W. Krook afd. Archeologie, Stedelijk Beheer van Amsterdam; (afb. 7)

10 "Boas"; met inkt op de linkerzijde van de kop; hielmerk Fortuyn; vindplaats, datering en

collectie zie no. 9; (afb.8).

11 "D. B. / 18 Feb. 1811"; met inkt op ovoïde pijp; hielmerk gekroonde TS; vindplaats, datering

en collectie zie no.9(1)

12 "I.B.v.E. / 28-10-1810"; met inkt op ovoïde pijp; hielmerk gekroonde 96; vindplaats, datering

en collectie zie no.9 (1)

Pijpelogische Kring Nederland 200


Click to View FlipBook Version