The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.
Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by ewout.k, 2018-01-26 15:30:56

jrg 11-15 test

jrg 11-15

Jos Engelen en Ferrie Kompier, Bedevaartspijpen van en uit het
Rijnland 5

(PKN 1988, 11 (41), 2-6)

Neviges-Hardenberg
In Neviges, ook wel genoemd het Duitse Lourdes, wordt sedert 1681 Maria Immaculata, d.i.
Maria Onbevlekte Ontvangenis, vereerd. Deze Maria-afbeelding, eigenlijk een klein prentje, is
tegenwoordig aangebracht in een 4 m hoge Mariazuil, in een zeer

modern gebouwde kerk (1968) te Neviges, eertijds
Hardenberg geheten. Dit schijnt een van de eerste
afbeeldingen te zijn van O.L.Vrouw als de
Onbevlekte Ontvangenis. In juli 1681 bracht een
franciskaner monnik dit prentje mee, en toen in
oktober van datzelfde jaar Ferdinand de
vorstbisschop van Paderborn en Münster bij deze
Maria-afbeelding kwam danken voor zijn genezing
van een zware ziekte, kwamen in zijn voetsporen
grote scharen gelovigen hier ook Maria vereren,
tot op vandaag toe. Maria is hier voorgesteld op
de halve maan in een stralenkrans, de slang
vertrappend, een beeld ontleend aan het bijbelboek Openbaring: 'En
er verscheen een groot teken aan de hemel: een Vrouw, bekleed met
de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. '
(Apokalyps 12,1)

Dezelfde afbeelding treffen wij
aan op de hierna getoonde pijp
van witte klei, crème gelakt, uit
een driedelige vorm. Op de
beide zijkanten in een omlijsting
een bebladerde tak met bloem
en op de steel aan de linkerkant
de tekst: HARDENBERG. De
hoogte van de kop bedraagt 4
cm en de steellengte 10,7 cm,
inclusief het knopmondstuk,
waarvan de uiteinden resten
bevatten van een zwartkleurig mondstuk. De maker van de pijp is de bekende firma Wilhelm
Klauer u. Söhne in Baumbach. (Coll. F.Tijmstra)

Remagen
Bij Remagen in het Rijnland ligt Apollinarisberg, oorspronkelijk een benedictijnenklooster,
vanaf de 12e eeuween bedevaartsplaats, toen volgens de legende het hoofd van de heiige
Apollinaris van Ravenna naar Remagen werd overgebracht. Hij was rond het jaar 200 de
eerste bisschop van Ravenna en martelaar. Vooral inde periode vanaf 23 juli tot in augustus
komen de pelgrims de relikwie vereren en de heilige aanroepen als helper tegen
hoofdkwalen en vallende ziekte. De tegenwoordige kerk werd gebouwd in 1839 en deze
treffen wij aan op de pijp uit de catalogus van J.Schilz-Müllenbach uit Höhr.

Pijpelogische Kring Nederland 1

Een nog duidelijker afbeelding van kerk en heilige toont ons de pijp van Wilhelm Klauer u.
Söhne in Baumbach uit een tweedelige vorm, wit, rondbodem. Hoogte van de kop 4 cm,
steellengte met knopmondstuk 13 cm. (Coll. F.Tijmstra)

Nevenstaande prent toont de afbeelding van de heilige, met het
attribuut de bijl, boven de Matthiaskerk in Trier, die in de 12e eeuw
gebouwd werd.

Trier
In Trier wordt de H. Matthias vereerd, sinds keizerin Helena de
relikwieën, het gebeente van de apostel, naar Trier liet overbrengen.
Matthias was een van de tweeënzeventig leerlingen die steeds met
de apostelen omgegaan had en na Jezus' hemelvaart onder de
apostelen werd opgenomen om dle plaats in te nemen van de
apostel Judas Iscariot, die zijn Meester verraden had. Over zijn verder
leven lopen de berichten uiteen. Hij zou in Ethiopië gepredikt
hebben en daar gemarteld zijn. Volgens een andere overlevering
zou hij in Judea gepredikt hebben en daar gestenigd zijn. Dit komt
niet overeen met de bijl, waarmee hij altijd afgebeeld wordt omdat hij onthoofd zou zijn. De
ontdekking van zijn gebeente moet in 1127 geplaatst worden. Dat jaar geldt als start van de
bedevaarten, die meestal door de
Matthiasbroederschappen geleid
werden.

Bovenstaande beide pijpen laten
duidelijk het vooraanzicht van de
Matthiaskerk zien. De eerste komt
wederom uit de catalogus van
J.Schilz-Müllenbach in Hohr, en de
tweede is afgebeeld in N. Augustin,
"Monografieën over kleipijpen", nr. 8
Pijpen uit het Westerwald.

BRONNEN
De Katholieke Encyclopedie, N.V.
Uitgeversmij Joost v.d. Vondel,
Anisterdam 1937
Dr. Dieter Pesch, Wallfahrt in
Rheinland, 1981

AANVULLING op Kevelaer (Zie: PKN jrg. 10, nr. 38)
(PKN 1988, 11 (41), 7)

In het Niederrheinisches Museum für Volkskunde und Kulturgeschichte te Kevelaer bevinden
zich nog de volgende devotiepijpen:

Pijpelogische Kring Nederland 2

Afb.1: Witte klei met resten van bruine verf, vooral op de knorren. De afbeelding is die van

O.L.Vrouw van Luxemburg met kapel en kerk uit diezelfde stad en dus niet uit Kevelaer, want

er staan twee torens op, terwijl

Kevelaer maar één toren kan

laten zien. Deze 'fout' is ook te

onderkennen in de afb.4 f,g, h

van PKN 38 blz. 37 en afb.5

dito blz. 38 en terug te voeren

op het oorspronkelijke prentje

van Kevelaer, dat immers

O.L.Vrouw van Luxemburg

voorstelt. Hierop is rechts in de

afbeelding de kapel van

Luxemburg te zien met de

twee torens. De maker van

deze 51,5 mm hoge pijp is

onbekend, maar

Westerwaldse produktie uit

het midden van de 19e eeuw

mag wel verondersteld

worden.

Afb.2: Geel gelakt en gevernist een pijp van witte pijpaarde met op de voorzijde een
gekleurd plakplaatje met de beeltenis van O.L.Vrouw van Kevelaer. (Reg.nr. K70/306) Maker
en fabricageplaats onbekend.

Aan de al genoemde rechte en gebogen modellen met op de steel Z.ANDENKEN AN
KEVELAER (PKN 38 blz. 34 afb. 2a/b en 2h/i, en blz. 36 afb. 3a/b) kunnen nog de volgende
variaties toegevoegd worden:
gebogen model: -Geel gelakt zonder bloem aan de zijkanten, -bruin, imitatiehout, gelakt
zonder bloem aan de zijkanten. Recht model: -geel gelakte uitvoering met een afwijkend
bloermnotief op de zijkant, -geel geglazuurd met een afwijkend bloemmotief op de zijkant .

BRONNEN
Kevelaer
Gelobt seist Du, Maria -Uitgave Burkhard Schwering van het Freilichtmuseum, Hauptstrasse 18
te Kevelaer, met o.a. afbeeldingen en beschrijving van de in het museum tentoongestelde
pijpen.

Roermond
Maria's Heerlijkheid in Nederland VI, J.A.F. Kronenburg. F.H.J.Bekker, Amsterdam 1909
Onze Lieve Vrouw in't Zand, Legende, Historie,Verering. Paters Redemptoristen. Zr. Liesbeth
Oostendorp. Druk: Ars Offset 1977 Kapel in't Zand. P.Heijnen en A.Schouten. Roermond 1983

Sittard
Maria's Heerlijkheid in Nederland VI, J.A.F.Kronenburg. F.H.J.Bekker, Amsterdam 1909
Kurze Chronik von Sittard. B.A. Pothast, 1891
Hoe het groeide. Aartsbroederschap van O.L.Vrouw van het H. Hart, 1983
Sittard, Historie en Gestalte. Alberts Drukkerijen, Sittard 1971

Moresnet en SaherpenheuveZ
Maria's Heerlijkheid in Nederland VIII, J.A.F. Kronenburg F.H.J. Bekker, Amsterdam 1911
Wallfahrt im Rheinland. Dr. Dieter Pesch. Rheinland Verlag G.M.B.H. Koln 1981

Pijpelogische Kring Nederland 3

Jos Engelen en Ferrie Kompier, Bedevaartspijpen 6 (slot)

(PKN 1988, 11 (41), 9-10)

Onze serie over bedevaartspijpen die met zekerheid gekoppeld kunnen worden aan een
bepaalde plaats, willen we besluiten met een tweetal "losse" onderwerpen. Allereerst een
driedelige geelkoperen pijpenvorm en vervolgens een voorwerp, dat hoewel geen pijp
zijnde toch nauw betrekking had op bedevaarten en pijpaarde. Buiten beschouwing willen

wij hier laten pijpen met bijbelse
voorstellingen als koning David of Job op
de mesthoop en pijpen met afbeeldingen
van heiligen waarvan de band met een
bedevaartsplaats (nog?) niet vaststaat,
maar die zeker een vervolgstudie
verdienen. Er zijn immers pijpen bekend
met o.a. de volgende afbeeldingen: Saint-
Antoine (Gambier 824), Sint-Eloi
(Wingender; Gambier 181),Christus
(Wingender 132; Gambier 800), Sint-
Leonard (Wingender 91), Sint-Martinus
(Klauer), Sint-Nicolaas (Wingender), Sint-
Rochus (Wingender 137), Saint-Simeon
(Gambier 189), Saint-Hélene (?) (Gambier
850) en Saint-Hubert (Gambier 1249 t/m
1254), met de aantekening dat er van diverse heiligen relaties zijn te leggen met plaatsen
waar zij worden vereerd.
De driedelige geelkoperen vorm, hier afgebeeld, komt uit de inventaris van Trumm-Bergmans
uit Weert en toont ons de H.Quirinus, die we al in combinatie met Neuss ten tonele hebben
gevoerd. (PKN nr. 40, blz. 86 e.v.)
De tekst AANDENKEN AAN PIETERSRADE lijkt simpel op te lossen, maar naspeuringen zowel in
België als in Nederland hebben nog niet uitgewezen waar we Pietersrade moeten
localiseren.(Sint Pietersrode in België bij Aarschot?) Misschien dat een van onze lezers de
oplossing kan aandragen. De vorm zelf is in perfecte staat, sluit uitstekend en vertoont
praktisch geen slijtage.

Het hiernaast afgebeelde voorwerp laat een andere relatie zien tussen de pijpenwereld en
het bedevaartsgebeuren. Het betreft hier de
zogenoemde Achhörner (Aachener Hörner), uit
witte pijpaarde gebakken kleine blaashoorns, die
de pelgrims bij zich droegen en bliezen tijdens de
toning van de relieken vanaf de galerij in Aken
gedurende de Heiligdomsvaart aldaar. Mooie
exemplaren zijn te zien in het Provinciaal Museum
in ben Bosch en in het Topfereimuseum in Langerwehe (Dld.), dat een bezoek zonder meer
waard is om de zeer aanschouwelijke wijze waarophet kleidelven wordt getoond.

Jos Engelen, Een opmerkelijke bedevaartspijpenvorm uit
Maastricht

(PKN 1988, 11 (41), 11-15)

Bij het schoonmaken van vormen van de firma Trumm-Bergmans uit Weert kwamen we
toevallig een ijzeren tweedelige vorm tegen, die volledig zat dichtgeroest. Bankschroef,
hamer en beitel kwamen eraan te pas om hem open te krijgen. Het resultaat ziet u, na

Pijpelogische Kring Nederland 4

grondige reiniging, hieronder afgebeeld. Bekijken we de afbeeldingen en opschriften dan
vallen deze in vier categorieën uiteen:

A de afbeelding van de H. Servatius
B de afbeelding van de kerk, de St.-Servaas in Maastricht
C de tekst HERINNERING HEILIGDOMSVAART 1888
D de teksten op de steel L.STEINEBACH en MAASTRICHT

Ad A
Van de H. Servatius is
niet veel met zekerheid
bekend. Een Gallische
bisschop Sarbatios of
Servatius wordt tegen
346 na Chr. door St.-
Athanasius genoemd in
verband met de synode
van Sardica (343 na
Chr.). Hij is dezelfde
persoon als Servatius, de
bisschop der Tongeren.
In de Merovingische
periode deelt de
H.Gregorius van Tours
(ca 538-t593 of 594) in
zijn Geschiedenis der
Franken ons mee; dat
Servatius niet in Tongeren is begraven, maar in Maastricht in 384, nadat hij een jaar tevoren
daar zijn bisschopszetel heen verplaatst had. Volgens zijn verlangen werd hij begraven langs
de openbare weg, de oude Romeinse heirbaan die naar de brug
over de Maas voerde, bij de kapel, die daar door de H. Maternus
gebouwd was. Bisschop Monulphus liet kort na 594 het lichaam
overbrengen naar een nieuwe, grotere kerk, toegewijd aan Sint-
Petrus. Het Martyrion, waarin de heilige werd bijgezet, is
waarschijnlijk identiek aan de huidige grafkelder van de Sint-
Servaaskerk. De afbeelding in de vorm toont ons, net zoals de
afgebeelde in Maastricht geslagen munten (1312-1383) de H.
Servatius in vol ornaat als bisschop met mijter, kromstaf en sleutel,
hem volgens de legende door St.Petrus zelf gegeven tijdens een
bezoek aan Rome.

Pijpelogische Kring Nederland Ad B
De oude St.-Petruskerk in
Maastricht, waarvan St. Servatius de
tweede patroonheilige was
geworden, werd op 10 aug. 1039
omgedoopt tot Sint-Servaaskerk ter
gelegenheid van de vernieuwing
van het heiligdom, dat boven de
grafkelder werd opgetrokken. Het
was een driebeukige, vlakgedekte
pijlerbasiliek, die werd uitgebreid
met een transept, waarna in 1170
een begin werd gemaakt met de
vervanging van het koor naar

5

Romaans voorbeeld. De nieuwbouw kreeg een fraaie apsis met dwerggalerij en een tweetal
flanktorens. Rond 1180/1190 werd de westbouw toegegevoegd en in het tweede kwart van
de 13e eeuw de kloostergebouwen en het Bergportaal met de oudste sculpturale
afbeelding van Sint-Servatius. De pijpenvorm toont ons de Sint-Servaas, gezien vanaf het
Vrijthóf. Duidelijk herkennen wij links de twee flanktorens met dwerggalerij. Opmerkelijk is de
hoogste torenspits. Deze laat ons nog de barokke situatie zien van voor 1795. De
torenbekroning werd op het einde van de 19e eeuw rond 1895 door bouwmeester Cuypers
vervangen door een neogotische spits, die in 1955 door brand werd verwoest.

Ad C
De naam HEILIGDOMSVAART is ontstaan door contaminatie van Heiligdomskermis en
Roomsche Vaart (Römerfahrt). Reeds in 1183 dicht Henric van Veldeke:

Doen aldus die roemsche vaert
op Sinte Servaes gheleyt waert!
Een Heiligdomsvaart wordt gekenmerkt door drie dingen:
1. een openbare toning der relieken (Ostensio of Monstratio)
2. een buitengewone aflaat met kwijtschelding van kerkelijke straffen (Pardon)
3. een genadejaar dat met vaste regelmaat terugkeert: om de 3- 5-7-25-33-50 of 100 jaar
(Turnus). Een dergelijke heiligdomsvaart is dan ook een erkende bedevaart naar een
openbare toning van relieken ('heiligdommen') t.g.v. een met vaste regelmaat terugkerend
genadejaar, met het doel buitengewone geestelijke gunsten voor de gemeenschap en voor
afzonderlijke personen te verwerven.

Deze toning vanaf de dwerggalerij vindt in Maastricht sinds 1391 om de zeven jaar plaats. In
1874 werd de toning in een nieuwe vorm gegoten en gebeurde vanaf dat moment, in de
kerk. Als relieken van ST.Servatius worden getoond: drinkbeker en kelk, borstkruis, sleutel,
pelgrimsstok, bisschopsstaf, borstbeeld bevattende, het hoofd, en de Noodkist bevattende
het gebeente van de heilige.
De pijpenvorm wil een herinnering in stand houden aan de Heiligdomsvaart van 1888.

Ad D
De naam Steinebach komen we als pijpenmaker al tegen in Venlo, waar in 1815 Peter
Steinebach in dienst van Lenssen werkte. Hij was afkomstig uit Höhr. Ook de Maaseiker
pijpenindustrie telt leden van deze naam. In 1835 treffen we in Luik een Jean Pierre Steinbach
aan, geboren in Höhr in 1802. Een zekere Jan-Pieter Steinbach, geboren in Höhr in 1794 komt
in 1853 vanuit Givet-Maastricht naar Bree en vertrekt in 1854 naar Luik. In de
nijverheidsstatistieken wordt er in 1874 in Maastricht als eigenaar van een pijpenfabriek C.H.
Steinbach genoemd, terwijl een pijpenfabriek aldaar ook al in 1863-1864 wordt aangegeven.
Hoe komt nu een vorm van L. Steinebach terecht in de voorraad vormen van Trumm-
Bergmans in Weert?
Het antwoord is te vinden in een teruggevonden correspondentie van Trumm-Bergmans, d.d.
2 nov. 1905 aan de Heer P. Steinebach fr. te Maastricht. De reactie hiervan geven wij gezien
het belang ervan onverkort weer:

Mijnheer,
In antwoord op Uwe kaart van 21 Oct. delen wij Ued. Mede, dat we voor den verkoop onzer
pijpen in Maastricht ten deele gebonden zijn. Zoals U wel zult weten had Uw Papa na
overgave der fabriek van ons voor Maastricht den alleenverkoop: Toen Uw Papa door
andere drukke bezigheden genoodzaakt was deze zaak van de hand te doen heeft hij alles
aan den Heer J. Fransen-Linsen, Corversplein no 2 overgedaan en zijn daardoor alle rechten
op genoemden Heer Fransen overgegaan. Beleefd verzoeken wij Ued deze zaak eens met
Uw Papa te willen bespreken en ons zijne mening te willen mededelen.

Pijpelogische Kring Nederland 6

Lodewijk van Duuren, Stadswapens als bijmerk

(PKN 1988, 11 (41), 16-22)

Een bijmerk is een merkteken dat in combinatie met het merk van de pijpmaker of fabrikant
op de pijp wordt aangebracht. Het bijmerk wordt met behulp van een slagstempel in de
pijpvorm geslagen, slechts bij hielloze pijpen van kort na 1740 lijkt het met de hand
gestempeld. (5). Het is meestal op de zijkant van de hiel van de pijp aangebracht. Zijn
voornaamste functie is het weergeven van de herkomst van de pijp. Meestal zijn het de
wapens van de steden waar de pijpen gemaakt zijn, die het bijmerk vormen. Het bekendste
en oudste bijmerk is het wapen van de stad Gouda (fig. 1a,b): “van keel (rood), beladen met
eenen pal van zilver, en verzeld, ter wederzijde van 3 zespuntige sterren van goud, staande
in den zin van den pal; en onder hetzelfde oude motto: PER ASPERA AD ASTRA” ( 16)

Het ontstaan van dit bijmerk wordt beschreven door De Lange van Wijngaarden: "In het jaar
1739 hadden de Staten van Holland en Westvriesland aan de Goudsahe pijpenfabrijken een
octroy verleend, om het stadswapen op hunne pijpen te mogen zetten, met bepaling, om
op de beste of porseleine pijpen maar aan de eene zijde van den steel der pijp het wapen
te plaatsen en aan de mindere of slechter soorten aan iedere zijde van den steel een
dergeZijk wapen der stad te zetten met een S boven ieder wapen om alzoo het onderscheid
tusschen beste en slechtere soorten daarmede kennelijk te maken; met verbod aan alle
pijpmakers in Holland en Westvriesland, buiten de stad Gouda, dit wapen op hunne pijpen te
stellen op eene boete van zeshonderd gulden, hetwelk nader door eene stedelijke
afkondiging der magistraat in het jaar 1740 werd bekend gemaakt, welk verbod door
gemelde staten nog op gelijke boete in het jaar 1791 is vernieuwd geworden, omdat men in
het dorp Alphen pijpen met het Goudsche wapen en merken der voornaamste Goudsche
fabrikeurs namaakte." (12).

Het bijmerk moet dus
voorkomen, dat produkten
van buiten Gouda als Goudse
worden verkocht en het was
tevens een aanduiding van
de kwaliteit van de pijp. De
goede kwaliteit pijpen
hebben aan één zijde een
wapen zonder S, de mindere
kwaliteit aan beide zijden een
wapen met een S erboven (S
= Slechte). De verdeling over
linker- en rechterzijde van de
hiel van ovoïde pijpen uit mijn
collectie is te zien in tabel 1:
17% heeft geen enkel bijmerk,
22% alleen een wapen zonder
S aan de linkerzijde en 46%
aan beide zijden een wapen
met een S, de overige
combinaties komen in veel
kleinere aantallen voor.

De S en het tweede wapen
werden waarschijnlijk pas in
de vorm geslagen als deze
door veelvuldig gebruik
slechter werd en produkten
van mindere kwaliteit ging
afleveren. (4). Vanaf

Pijpelogische Kring Nederland 7

ongeveer 1840 verdwijnt het gebruik van een S boven het schild als aanduiding voor de
mindere soort pijpen. In de 19e eeuw gaan ook in steden buiten Gouda pijpmakers ertoe
over om het wapen van hun stad op de zijde(n) van de hiel te plaatsen. In een stuk uit deze
eeuw van het regelement op het stuk der merken komt dit in artikel IV duidelijk naar voren:
"Op alle pijpen, merkpapieren, manden, vaten of kisten in het vorig artikel bedoeld zal,
behalve het aangenomen merk van den fabrikant het wapen van de stqd of plaats alwaar
de fabriken gevestigd zijn moeten en geenszins dat eener andere stad of plaats mogen
uitgedrukt worden," (14).
De steden of plaatsen waarvan het wapen als bijmerk bekend is, zijn Gouda, Utrecht,
Kampen, 's-Hertogenbosch, Aarlanderveen en Maaseik (zie figuur 1),

Utrecht fig. 1c
Daniël Versluijs zet naast zijn hielmerk
DVS, op de zijde van de hiel het
wapen van Utrecht. Het zijn
geglaasde ovoide pijpen uit het eind
van de 18e eeuw. (17).

Kampen fig. 1d
Pijpen gemaakt door H.G. Frierichs en
J.F. Steinman (2)(13) hebben als
bijmerk het sterk versimpelde wapen
van Kampen, dat uit drie torens
bestaat. Het bijmerk is gevonden op
een grote ovoïde pijp in Groningen
met als hielmerk Kn, dat zeer
waarschijnlijk een afkorting is van de naam Kampen. Door de sterke versimpeling lijkt het
wapen sterk op het wapen van Gouda met zijn drie banen.

's-Hertogenbosch fig. 1e
De pijpmakers Leonidas Eras en Johannes Norbertus Coolen doen in 1810 een verzoek aan
de burgemeester van ‘s-Hertogenbosch om het wapen van die stad op hun produkten te
mogen zetten;(7) De pijpen van deze pijpmakers zijn inderdaad in veel gevallen voorzien van
de boom uit het Bossche wapen. (1)(8).

Aarlanderveen en Alphen fig. 1f
Het wapen van Aarlanderveen, een doodskop met daaronder twee gekruisde zwaarden,
komt voor op pijpen die gevonden zijn in Alphen aan de Rijn met de merken “achtpuntige
ster', 'gekroonde AV', 'gekroonde AS' en de gekroonde 16'. Er zijn zowel pijpen gevonden met
dit bijmerk op een wapenschild als zonder wapenschild.
Het wapen van Alphen, een achtpuntige ster, is niet als bijmerk bekend, tenminste niet als
een ster op een wapenschild. Wel wordt door een aantal pijpmakers van Alphen in een
verzoek aan de Gouverneur van Zuid-Holland gesproken over het gebruik van het wapen
van Alphen, maar het is echter niet duidelijk of dat ook betrekking heeft op het bijmerk. (14).

Maaseik fig. 1g,h
In Maaseik wordt ook het wapen van de stad op de zijkant van de hiel aangebracht,
namelijk een eikel, zowel met als zonder blaadjes aan de steel van de eikel. Weduwe
J.F.Ritzen geeft in een opgave van 1825 van de in Maaseik gezette merken het volgende op:
"volgnummer van één tot honderd met de Eikel (het stadswapen)" (6) .

Holland
J.C. Wagenaar, schrijver van "Hedendaagsdhe historie of tegenwoordige staat van alle
volkeren”, 1746", zegt onder andere het volgende: "doordien de Regering van Gouda, voor
eenige jaaren, gewillekeurd heeft, dat de pijpen van 't maaksel dier stad ,ten minsten zulken,
die niet van de gemeenste soort zijn, moeten bestempeld zijn met het Goudsche wapen,

Pijpelogische Kring Nederland 8

terzijde het merk van den pijpmaker. Aan de anderen vindt men sedert mede wel een
wapen, naamlijk dat van Holland; doch dit dient alleen ten bewijze dat zij voor Hollandsche
pijpen gehouden worden."
Tot op heden zijn nog geen pijpen aangetroffen met het wapen van Holland: een
klimmende leeuw, in zijn rechterhand een zwaard en in zijn linker een pijlenbundel.

Onbekende wapens fig. 1 i,j,p,q,r
Van enkele wapens zoals de gekroonde drie schijven (10), een op een kroon gelijkende
figuur (9), een wapen met een dwarsbalk en een wapen bestaande uit drie kepers verenigd
door een paal (5) is de herkomst (nog) onbekend. Het is mogelijk, dat het wapen met de
kroon (?), gevonden in Venlo, afkomstig is uit het Westerwald, waar pijpen gevonden zijn met
sterk gelijkende bijmerken met het hielmerk BWB (11).
Een bijzonder bijmerk is het vraagteken op een wapenschild. Omdat het vraagteken als
heraldisch figuur niet bekend is, betreft het hier zeer waarschijnlijk een fantasiewapen. (fig.1p)

Vervalsingen
In veel steden buiten Gouda werden Goudsche pijpen nagemaakt door op deze pijpen
Goudse merken, de namen van Goudse pijpmakers en het Goudse wapen als bijmerk te
plaatsen. Er zijn o.a. pijpen bekend uit Höhr-Grenzhausen (11), St.Omer (18), Maaseik (6), 's-
Hertogenbosch (1) en Alphen aan de Rijn (14),die voorzien zijn van het Goudse wapen.
In een aantal gevallen ging men echter subtieler te werk door het aanbrengen van een
bijmerk, dat een oppervlakkige gelijkenis vertoonde met het Goudse wapen. Op deze
manier ontdook men de bepalingen met betrekking tot het bijmerk. Deze wapens bestonden
uit een simpel schild of uit een schild met alleen drie banen (beide kunnen natuurlijk ook het
gevolg zijn van slijtage van de vorm) , of de zes sterren van het wapen van Gouda waren
vervangen door zes wassende manen, zes andreaskruisen (fig. 1m,n), vier stippen of acht
stippen (5).
In de pijpenstort van Philip Hoogenboom in Alphen zijn pijpen gevonden, waarbij over de
middelste baan van het wapen van Gouda drie stippen zijn aangebracht. Zo te zien zijn deze
drie stippen achteraf in de vorm geslagen en niet tegelijk met het wapen (fig. 10). Dit soort
misbruik heeft men met nieuwe regels trachten te voorkomen. Vanaf 1791 is het verboden
"op de kop of de steel van de pijpen of eenig gedeelte derselven hoe ook genaamd, het
wapen der stad Gouda, of ook enige sterretjes, bloemen, of stippen of iets dergelijks
eenigsints naar het wapen der stad Gouda gelijkende of dat voorbeeldende, nog ook de
naam der stad Gouda, " te mogen plaatsen of te doen plaatsen. (15).

Andere merktekens
In plaats van het wapen of naast het wapen worden ook op de zijde van de hiel stip(pen),
kring(en), maan, ster, letter(s) of een cijfer aangebracht. De letters zijn vergelijkbaar met een
gewoon merk, omdat zij waarschijnlijk de initialen van de pijpmaker zijn, maar de overige
merktekens worden aangeduid als vormmerken. Vormmerken zijn in de vorm aangebracht
om gedurende of na het produktieproces te kunnen vaststellen uit welke vorm een pijp
afkomstig is. Het gebruik van cijfers als vormmerk is bekend van Nederlandse, Belgische en
Franse pijpen (5)(3)(18). ,

Tot besluit
Het nauwkeurig bekijken van het bijmerk op de pijp levert veel interessante details op.
Daarom zou ik het bestuderen van uw eigen collectie op dit aspect van harte willen
aanbevelen. Van nieuwe vondsten op dit gebied wil ik graag op de hoogte gesteld worden.

Literatuur
1. J.P.Brinkerink (1983) Het is niet allemaal Gouds wat er blinkt: P.K.N. 6(21) , p.15-22.
2. A.Carmiggelt (1984) Sprokkelhout uit vier IJsselsteden P.K.N. 7(27), p.54-59.
3. Catalogus. Fabrique de pipes en terre de belgique et de Hollande de vve. Blanc-Garin a
Givet Andenne. Herdruk pij- penkabinet, Leiden. ,
4. D.H.Duco (1982) Merken van Goudse pijpmakers 1660-1940, Lochem.
5. D.H.Duco (1987) De Nederlandse kleipijp. Pijpenkabinet, Leiden.

Pijpelogische Kring Nederland 9

6. J.Engelen (1986) "Wij vinden hier pijpen, waer is den toeback. ..?" R.A.M. rapport 2.
Maaseik.
7. Th.P.J. van Herwijnen (1985) Leonardus Eras van 1810 tot 1864 pijpenfabrikant te 's-
Hertogenbosch, 's-Hertogenbosch
8. J.L.F. van den Hurk & E.Nijhof (1983) De Bossche pijpenindustrie en haar producten. P.K.N.
6(23), p.60-67.
9. F.F.Kompier (1982) Vraagbaak... P.K.N. 5(17), p.9.
10. M.Koolen (1982) Tabakspijpjes 1600-1900 pijpvondsten uit Grave, Velp en Escharen.
Stichting "Graaft Voort", Grave.
11. M.Kügler (1987) Tonpfeifen. Hanusch & Ecker, Höhr-Grenzhausen.
12. C.J. de Lange van Wijngaarden (1817) Geschiedenis en beschrijving der stad van der
Goude. Gebroeders van Cleef, Amsterdam & Den Haag.
13. J. van der Meulen (1985) Pijpmakers en hun merken in de eerste helft van de 19e eeuw.
P.K.N. 8(30), p. 34-47.
14. J. van der Meulen (1986) De "Gouwenaars" van Alphen aan den Rijn. Alphen aan den
Rijn.
15. Publicatie van de Staaten van Holland, tot maintien van de pijpenmakers te Gouda, in
het genot van de aan deselve verleende Octroyen. Den 19 mei 1791.
16. K.Sierksma (1962) De gemeentewapens van Nederland. Prisma, Utrecht.
17. P.K.Smiesing (1981) De Utrechtse pijpenindustrie in de Lauwerecht. P.K.N. 4(14), p. 27-39.
18. F.Tijmstra (1981) De pijpenstad St.Omer. P.K.N. 4(14), p. 43-48.

Cees Faas, Verbondenheid Oranje-Engels koningshuis

(PKN 1988, 11 (41), 22-24)

Heeft in het vorige nummer (PKN nr. 40, page 89) de relatie Willem III en de Zeeuwen
aandacht gekregen, nu wil ik het hebben over de verbondenheid van Oranje met het
Engelse koningshuis. Ongeveer 45 jaar na de dood van stadhouder-koning Willem III - hij stierf
in 1702 en dat leidde tot het tweede stadhouderloos bestuur- moet de volgende pijp
gemaakt zijn.

Een beetje geschiedenis
Het tweede stadhouderloos tijdperk was een tijd van achteruitgang. Al was dat vooral een
achteruitgang van de krachtige ondernemingsgeest, die de 17e eeuw gekenmerkt had. Er
was een zware staatsschuld, begonnen al tijdens het bestuur van stadhouder-koning Willem
III, die zich door zijn besognes in Engeland weinig gelegen had laten liggen aan de
toestanden in Holland.
In dit tijdvak kwam "het onkruid der familieregering tot volle wasdom. “ ( 1 )
De regenten hadden niet veel met Oranje op. Geld uitgeven voor de verdediging van het
land had dan ook niet hun hoogste prioriteit. Toen in 1740 de Oostenrijkse successie-oorlog
uitbrak om de souvereiniteit over de zuidelijke Nederlanden, bleek Holland dan ook niet
opgewassen tegen Frankrijk, waarmee het automatisch in oorlog kwam. De Fransen bezetten
in 1747 op hun weg naar het noorden Staats-VIaanderen en kort daarop ook nog Maastricht.
In Zeeland brak een revolutie uit, die daar de stadhouder van Friesland, Willem Karel Hendrik
Friso (Willem IV 1747-1751), aan het bewind bracht. Zo gingen ook Holland en de andere
gewesten om. En, om zowel een eind te maken aan de oorlog als aan de familieregering
gaven de burgers de prins meer macht dan de stadhouders vóór hem ooit gehad hadden.

De oorlog ging vanzelf over, toen Rusland dreigde zich bij Oostenrijk aan te sluiten, waardoor
Frankrijkwat vredelievender werd. In 1748 werd in Aken de vrede gesloten. Helaas zou al
gauw blijken, dat Willem IV niet de Hercules-figuur was als nodig om de Augiasstal van de
familie-regering te reinigen. Maar daarvan was in die eerste paar jaren van het stadhouderlijk

Pijpelogische Kring Nederland 10

bestuur de maker van de onderhavige pijp zich waarschijnlijk niet bewust. Willem IV was op
25 maart 1734 gehuwd met Anna van Hannover, de oudste dochter van George II van
Engeland. Reden genoeg dus om een pijp te wijden aan de verbondenheid van (Oranje)
Holland met Engeland. In de verwachtingsvolle dagen van 1747 dus. Want al gauw bleek
Willem IV niet erg genegen een eind te maken aan de misstanden. De verlichte burgerij
keerde zich dan ook al snel van hem af, temeer omdat de stadhouder beschouwd werd als
de bondgenoot van Engeland, dat zich in de ogen van de teleurgestelde democraten
kwalijk gedragen had tegenover Holland. Allengs begon zich een partij de vormen die zich
patriots noemde. Alleen het gewone volk bleef Oranje nog trouw.

Foto 1 Midden op de voorzijde staat
de bloeiende Tudorroos. Uit de steel-
vormnaad ontspringen nog vier
kleinere rozen.

Foto 2
Aan weerszijden: een staande
gekroonde leeuw, met in zijn
bovenste voorpoot een Oranjeappel,
waaraan twee bladeren. De
onderste voorpoot leunt tegen de
Tudorroos. Direct boven de
0ranjeappel bevindt zich een roos,
waarvan de steel ontspringt aan de
Tudorroos op de midden-voorzijde.
Vgl. afb. 925 in het boek Kleipijpen
van W. Krommenhoek en A. Vrij. Op de achterzijde staat een vierbladige roos. De hoogte
van de ketel is 47mm. Op de hiel staat zowel links als rechts het Goudse bijmerk met de S. Het
hielmerk van deze kromkop is LVD.

NOOT
I Handboek bij het onderwijs in geschiedenis op Lagere School en M.U.L.O. 2e deel. Fr. vict.
Claassen, Tilburg, 1937

Lodewijk van Duuren, Inventarisatie van namen op pijpestelen

(PKN 1988, 11 (42), 26-33) (Aanvulling van PKN nr. 28)

Geen pijpesteel waard?
De uitdrukking: Het is geen pijpesteel waard betekent volgens het woordenboek: niets
waard. Voor de meeste pijpenverzamelaars hebben pijpenstelen voorzien van versiering of
opschrift echter wel waarde. Dankzij een aantal reacties van hen op de eerste inventarisatie
van namen op stelen (4) kan hieraan een groot aantal namen toegevoegd worden. Uit dit
grote aantal toevoegingen blijkt, dat het eerste overzicht nog verre van volledig is en dat
ook nu van een afsluiting nog geen sprake kan zijn.

Pijpelogische Kring Nederland 11

Van pijpen uit Duitsland, België en Frankrijk (zie tabellen 3 en 4) zijn nu ook stelen

opgenomen, die tot nu toe alleen buiten Nederland zijn gevonden, en wel omdat deze

pijpen in Nederlandse collecties aanwezig kunnen zijn of nog in onze vaderlandse bodem

gevonden kunnen worden.

De nu volgende aanvulling op de

eerste inventarisatie levert niet zoveel

nieuwe inzichten op. Naast

pijpenmakers zouden ook

pijpenhandelaren zoals Jac. Broeland,

Dirk Entvogel, George Moses, Simon

Plaat en de V.O.C.-kooplieden Frans en

Jacob van de Velde,

F.EN.I.VAN/DEVELDE (1), hun naam op

de steel laten stempelen.

Verder werd nog eens extra bevestigd,

dat buiten Gouda velen misbruik

hebben gemaakt van namen van

Goudse pijpenmakers en/ of de

plaatsnaam Gouda, door deze namen

op de stelen van hun pijpen te

plaatsen. Dit gebeurde zowel door het

overnemen van de letterlijke naam als

door een verbastering van de naam

Gouda (OUDA, GUODA en GAUDA) of

de pijpenmakersnaam.

Niet alle typen opschriften zijn in de

tabellen verwerkt, zoals reclameteksten,

politieke leuzen, algemene gezegden,

herdenkingsteksten etc. Het lijkt mij

beter deze afzonderlijk te publiceren,

tezamen met afbeeldingen en teksten

op pijpenkoppen.

LITERATUUR
1 Anoniem. Officiële vakopleiding voor de tabaksdetailhandel. Les 6. Stichting vakexamens
kleinhandel tabak. 's-Gravenhage.
2 N.Augustin (1973) Pijpen van klei gemaakt te Andenne en Andenelle, België eind 18e tot
midden 20e eeuw. Monografieën over pijpen Nr. 1.
3 D.H.Duco (1987) De Nederlandse kleipijp. Pijpenkabinet, Leiden.
4 L. van Duuren (1985) Voorlopige inventarisatie van pijpmakersnamen en andere opschriften
op kleipijpstelen. PKN jrg. 7, nr. 28, pag. 74-96.
5 J.P.A.M.Engelen (1985) Afstammelingen van Westerwaldse pijpmakers in beide Limburgen
en pijpenfabriek Trumm-Bergmans te Weert. Pijpelogische Kring Nederland.
6 M.Koolen (1985) Tabakspijpjes 1600-1900 pijpvondsten uit Grave, Velp en Escharen. Stichting
"Graaft voort" , Grave.
7 W.Krommenhoek & A.Vrij (z.j.) Kleipijpen, drie eeuwen Nederlandse kleipijpen in foto's.
WEVO, Amstelveen.
8 M.Kügler (1985) 18e eeuwse Westerwaldse kleipijpen gevonden in Grenzhausen. PKN jrg. 8,
nr. 29, pag. 14-24.
9 M.Kügler (1987) Tonpfeifen. Hanusch & Ecker, Höhr-Grenzhausen.
10 J.van der Meulen (1985) Pijpmakers en hun merken in de eerste helft van de 19e eeuw.
PKN jrg. 8, nr. 30, pag. 34-47.
11 M.A.Pfeiffer (1983) Clay tobacco pipes from Hudson's Bay Company's bellevue farm, San
Juan Island. Washington. B.A.R. International Series 175, p. 161-183.
12 F.Tijmstra (1986) Bordollo-pijpen uit Grünstadt. PKN jrg. 9, nr. 33, pag. 13-18.
13 M.Vroomans (1985) Aanvullingen vorige artikelen.PKN jrg. 8, nr. 29, pag. 12-13.

Pijpelogische Kring Nederland 12

TOELICHTING BIJ TABEL
1 volgnummer
2 opschrift /betekent: nieuwe regel

( ) gereconstrueerde letters
3 pijpenmakersnaam
4 collectie/literatuur
De nummers hebben betrekking op de nummers in de literatuurlijst hierboven, de letters
hebben betrekking op collecties: H = H.Hummel, Ha= J. de Haan, S = P.Smiesing, T = F.Tijmstra,
Du= D.H.Duco, D = L. van Duuren, J = M.Janssen
5 noten: Deze zijn per tabel genummerd, zie volgende bladzijde.
6 type opschrift: Indeling volgens de eerste inventarisatie:
1 = intaglio-vlak, twee teksten gescheiden door raderingen, loodrecht op de steel.
2 = intaglio-diep, geen versiering, loodrecht op de steel.
3 = reliëf, opschrift in kaders, evenwijdig aan de steel, versiering in banden.
4 = intaglio-vlak, opschrift loodrecht.
5 = intaglio-vlak, opschrift evenwijdig.
6 = intaglio-diep, opschrift loodrecht.
7 = intaglio-diep, opschrift evenwijdig.
8 = reliëf, opschrift loodracht.
9 = reliëf, opschrift evenwijdig.

7 gilde (en eventueel merk) x = gilde van Gouda
G = gilde van Grenzhausen
H = gilde van Höhr

NOTEN

Tabel 1
1 Op de steel achter de naam is een zevenstippige roos geplaatst.
2 VD -ligatuur
3 De naam wordt niet in samenhang met het merk in de gildeboeken genoemd.
4 LICHTIVS is mogelijk een latinisering van DE LICHT.

Tabel 2
1 N in dit opschrift niet in spiegelbeeld.

Tabl 3
1 Vermoedelijk Duits produkt.
2 Wilhelm en Bernhard Bordollo.
3 In plaats van nr. 16 tabel 3 eerste inventarisatie (4).
4 N in spiegelbeeld.
5 In plaats van nr. 34 tabel 3 eerste inventarisatie (4).
6 S en C in spiegelbeeld.
7 Vergelijk nr. 152 tabel Ieerste inventarisatie (4).
8 Uit Uslar zijn enkele pijpenmakers bekend (9).
9 J.R.Isern wil in 1721 in Hildesheim een oven bouwen. Hij heeft daar tot 1737 gewerkt en is
voor 1748 gestorven (9)

Tabel 4
1 Egbert Haersevoort is een pijpenmaker, die in 1783 van Gouda naar Antwerpen vertrokken
is. Mogelijk houdt dit opschrift geen verband met deze pijpenmaker, maar met de
pijpenmaker van de pijp met op de kop het opschrift HARSSEV (6).
2 Het nummer onder PA is waarschijnlijk een vormnummer.

Pijpelogische Kring Nederland 13

Pijpelogische Kring Nederland 14

Pijpelogische Kring Nederland 15

Pijpelogische Kring Nederland 16

KORTE EN LANGE IZABE 17
De Izabe of Isabe is een vrij korte, enigszins gebogen
eenvoudlge pijp, die onderscheiden wordt in korte en lange
Izabe’s.
Het opschrift KORTE IZABE of KORTE ISABE komt voor op
pijpenstelen van verschillende fabrikanten (tabel 1, nrs. 20,52
en 57). In Goedewaagens Catalogus no.6 worden beide typen
afgebeeld (afb. 2). In lengte verschillen zij niet zoveel;
hemelsbreed gemeten is de korte Izabe 10,5 cm lang en de
lange Izabe 12,5 cm.
Van Joh. de Haan kreeg ik de volgende suggestie voor de
verklaring van de naam van dit type pijp. Volgens zijn vader
(geb. 1904) werd deze pijp cadeau gedaan bij een pakje
tabak van een half pond van het merk Isabé. Dat een pakje
tabak vroeger tezamen met een korte pijp werd verkocht, blijkt
uit de afbeelding hiernaast, afkomstig uit de Officiële
Vakopleiding van de Tabaksdetailhandel.

Pijpelogische Kring Nederland

De mogelijheid bestaat dus, dat de naam van dit type pijp verbonden is met het tabaksmerk
Isabé. Een tabaksmerk waarvan het bestaan overigens nog niet bevestigd is.

Met hartelijke dank aan Don Duco, Jos Engelen, Johan de Haan, H. Hummel, Mark Janssen,
Hans van der Meulen, Piet Smiesing en Fred Tijmstra, die hun medewerking aan dit artikel
verleenden.
Reacties, aanvullingen en verbeteringen zijn welkom bij Lodewijk van Duuren

P.K. Smiesing, Waterpijpen van Goedewaagen

(PKN 1988, 11 (42), 36-42)

De waterpijp is vooral voor de volkeren in Oost-Azië en Afrika een vertrouwd rookinstrument.
In Europa bleef deze manier van roken nagenoeg onbekend. Toch bracht de Pijpen- en
Aardewerkfabriek van de firma Goedewaagen in de vijftiger jaren van onze eeuwen een
aantal verschillende waterpijpen op de markt.(1) Deze waterpijpen waren zeer waarschijnlijk
bestemd voor de export naar de waterpijpminnende landen. Dat de Goudse waterpijp ook
aftrek vond in ons eigen land, getuige de vondst van een goed berookt exemplaar op de
Jaarmarkt op Koninginnedag van dit jaar.

Pijpelogische Kring Nederland 18

De belangrijkste onderdelen van deze waterpijp zijn het vochtreservoir, de pijpenkop en de

slang met mondstuk. Het vochtreservoir is een bolvormige aardewerk fles, die geheel bedekt

is met groene glazuur. Deze fles heeft twee nauwe openengen, waarvan de grootste zich

gewoon boven aan de hals bevindt. Daar waar de hals begint, zit in

een kort zijbuisje een nauwe opening. In deze kleine zijopening, waarin

een doorboord kurkje is gemonteerd, wordt de slang gestoken. Deze

slang is van buigzaam plastic en is gehuld in een huid van geweven

katoen. Aan het ene uiteinde van de slang is een zwart mondstuk van

kunststof aangebracht, terwijl aan de andere zijde een zwart hol

insteekbuisje is bevestigd.

De pijpenkop is

vervaardigd uit

witbakkende gietklei, is

dubbelwandig en aan de

buitenkant geglazuurd.

Vergelijken we de omvang

van de bovenrand (51 mm) met de kopopening

(23 mm), dan bemerken we dat er tussen de

binnen- en buitenwand van de kop een flinke

luchtkamer aanwezig is.(afb.1)

De insteekbuis van de kop ligt in het verlengde

van de kopopening, zodat de kop rechtstandig

boven in de fles gestoken kan worden. Een holle

kurk met een doorboorde bodem zorgt voor een

passende montage. Op de buik van de fles, het

vochtreservoir, zijn in reliëf versieringen

aangebracht. Op de tegenoverliggende zijden

zijn in rozetvormige vensters op een

gepointilleerde achtergrond een luitspeler en een

dansende derwisj te zien. (2). Sterren in een

maansikkel geven deze Goudse waterpijp nog

een extra Oosterse nuance.(afb.2)

Op de bodem van de fles zien we het firmastempel, een gekroonde weegschaal (balans) in
een cirkel met er om heen de tekst “Koninklijke Goedewaagen
". Binnen de cirkel bevindt zich de tekst “ hoogwaardig
ovenvast “.

Na de aanwinst van deze bijzondere pijp was mijn
belangstelling voor de waterpijpen van Goedewaagen
gewekt en ging ik op zoek naar meer informatie over dit
produkt. Leen van den Berg bleek nog een aantal waterpijpen
van Goedewaagen in voorraad te hebben. De boven
beschreven waterpijp had hij in de kleuren bruin, geel en
groen. Bij vergelijking met de eerder gekochte waterpijp
kwamen er kleine verschillen aan het licht. De vochtreservoirs
werden bij het glazuren niet eender behandeld. Dit glazuren is
nodig om de poreuze gietklei waterdicht te maken. De laatste
hebben geen glazuur op de "standring" onder de bodem. Ze
werden niet zoals het exemplaar van de jaarmarkt op proenen geplaatst. De kurk in de
halsopening heeft een kroon van wit plastic, hetgeen bij de oudere pot ontbreekt. Mogelijk
zijn de pijpen van van den Berg uit een latere produktieperiode. In de doorboorde kurk is een
glazen buisje bevestigd om de rook onder in de vloeistof van de pot te brengen.
Een ander type waterpijp van Goedewaagen heeft dezelfde uitvoering maar heeft een naar
boven licht tapstoelopende cylindervorm. (afb.3) De kurkjes in de twee openingen zijn gelijk
aan bovengenoemde waterpijp. Het bijzondere van deze pijp schuilt in de uitvoering van de
beschildering, die volgens de aanduiding “ Handpainted “ op de bodem, met de hand werd

Pijpelogische Kring Nederland 19

aangebracht. In zwarte lijnen is een woestijntafereel beschilderd ingevuld met blauwe,
bruine, gele en groene kleuren. Op dit bijzondere plateelstuk zijn rustende kamelen,
Arabieren en danseressen te zien. Het transparante glazuur laat zien dat ook deze pot uit
witbakkende klei vervaardigd is. Op de bodem is
naast de reeds eerder genoemde aanduiding
bovendien " Royal Goedewaagen" en een
monogram van de initialen van de schilder, HV,
aangebracht. Drie putjes in het glazuur op de
bodem wijzen op het gebruik van proenen.

De waterpijp wordt compleet met slang en
pijpenkop in een golfkartonnen doos geleverd. In de
doos is een gebruiksaanwijzing bijgesloten, die de
werking van de waterpijp verklaart.(afb.4) Uit de
beschrijving blijkt dat de rook via de vloeistof onder
in de pot door het drukverschil weer boven de
vloeistofspiegel wordt gezogen. Gezien de engelse
tekst in de gebruiksaanwijzing en op het etiket van
de doos mogen we aannemen dat de pijp voor
export bedoeld was naar het Midden-Oosten.(afb.5)
De benaming “ Ottoman Hookah “ duidt op Turkije.
De “ Hookah “ is een waterpijp, die oorspronkelijk
door zijn grote omvang en niet buigzame steel alleen
zittend door de roker gebruikt kon worden. Later
werden er kleinere Hookah's vervaardigd die door
de roker konden worden meegenomen. De pijpen
werden aangestoken door gloeiende stukjes houtskool op de tabak in de pijpenkop te
leggen. Bij Turkse waterpijpen zien we onder de kopinzet een messing schaalvormige kraag,
waarop de stukjes gloeiende houtskool rusten. Met een messing tang, die met een kettinkje
aan de, pijp bevestigd is, worden de stukjes gloeiende houtskool aangevat.

Een derde waterpijp die Goedewaagen op de markt bracht bestaat uit een compleet potje,
waarbij de pijpekop gevormd wordt door een komvormige holte in de halsopening. De
kopholte is het enige gedeelte van de pot dat niet geglazuurd is. Deze waterpijp is de
kleinste van de drie. De twee vorige potten zijn ongeveer 15 cm hoog terwijl deze derde
slechts 9 cm meet. De pijp wordt gepresenteerd in aantrekkelijke pastelkleuren op de witte

ondergrond van de gietklei. De verpakking is een
klein doosje met een venstertje, waardoor de
consument zien kan welk sterrenbeeld op de pot is
aangebracht. De opdruk van de doos geeft aan dat
de pijp in 12 verschillende sterrenbeelden leverbaar
was. De afbeelding op het doosje laat zien hoe de
pijp gerookt kan worden. (afb.6). Op de bodem is de
Engelse gebruiksaanwijzing afgedrukt. (afb.7) Hierop
is een pijp te zien met één aansluiting voor een slang
met mondstuk. In de doos vinden we echter een pot
met twee aansluitingen en twee slangen, zodat de pijp door twee rokers tegelijk gerookt kan
worden. Het tweede gat, dat afgesloten is met een plastic dopje kan ook gebruikt worden
om de pijp met water te vullen. Een extra kurkje wordt bijgeleverd ow de tweede slang aan
te kunnen sluiten. De twee eerder beschreven waterpijpen worden door de halsopening
gevuld.
Op de bodem lezen we “ ROYAL GOEDEWMGEN” en " PATENT PENDING" . Blijkbaar heeft de
firma op dit produkt het patent gehad.

Pijpelogische Kring Nederland 20

De Pijpen- en Aardewerkfabriek Goedewaagen heeft na de tweede wereldoorlog een
verdere teruggang van de kleipijpenproduktie beleefd. De produktie van deze waterpijpen
kon geheel in de aardewerkafdeling worden
gerealiseerd. Waarschijnlijk sloeg dit artikel niet
aan in de vermeende exportgebieden en is de
produktie slechts van korte duur geweest. Voor
verzamelaars een unieke gelegenheid om uit
deze fase van de beroemde pijpenfabriek de
laatste produkten aan te schaffen. Leen van
den Berg heeft nog een beperkte voorraad.
Mogelijk heeft deze bijdrage de waterpijpen
van Goedewaagen meer bekendheid
gegeven. Want ook hier geldt: ' Onbekend
maakt onbemind”.

Noten:
I. Volgens mededeling L. van den Berg,
2. Islamitische bedelmonnik. Dansende Derwisjen van de Nalawi-orde in Turkije bereiken met
draaiende dansen een toestand van extase.
3. Helmuth Aschenbrenner, Tabak von A bis Z, 1966, p.104-105.

Arnold Carmiggelt, Het belang van gesloten vondstcomplexen
voor de datering van kleipijpen

(PKN 1988, 11 (42), 43-47)

De afgelopen jaren is duidelijk geworden, dat het dateren van kleipijpen geen eenvoudige
zaak is. Hoewel 17e en 18e eeuwse kleipijpen algemeen beschouwd worden als objecten die
goed dateerbaar zijn en hierdoor van belang zijn voor de archeologische context waarin ze
worden aangetroffen, mogen de bekende dateringsmogelijkheden van kleipijpen niet
overschat worden.
De puur 'mathematische' dateringswijzen van Harrington, Binford en Friederich blijken door
bevindingen van de laatste jaren ernstige gebreken te vertonen. De praktijk van het
pijpelogisch onderzoek maakt duidelijk, dat de ouderdom van kleipijpen moeilijk te bepalen
is aan de hand van formules en grafieken. De toepassing van de recentelijk door D.Duco
voorgestelde 'deductieve dateringsmethode' geeft weliswaar een veel ruimere datering voor
individuele pijpen, maar levert daarentegen een veel betrouwbaarder beeld op.(1)
Alle hiervoor genoemde dateringswijzen zijnvooral bedoeld om de produktiedatum van een
kleipijp vast te stellen. Over de dateringsproblematiek van kleipijpen in het algemeen zou ik
graag nog enkele opmerkingen willen maken.
Wanneer we de studie van kleipijpen als een onderdeel beschouwen van de historische
archeologie, dan dienen we ons af te vragen wat het precies is wat we willen dateren: het
tijdstip van vervaardiging van een object (hieronder afgekort T.verv.) of het tijdstip van de
vorming van de archeologische context, waarin een object, bijv. een kleipijp, wordt
aangetroffen.
Bij pre- en protohistorisch onderzoek maakt men doorgaans geen onderscheid tussen T.verv.
en het tijdstip van de vorming van de archeologische context. In de historische archeologie
wordt hiertoe wel een poging gedaan. Dollar heeft de dateringsproblematiek binnen de
historische archeologie nader uitgewerkt. (2) Hij meent, dat ieder artefakt inherent twee
dateringen heeft: namelijk het tijdstip van produktie (T.verv.) en het tijdstip van deposition
(tijdstip van de vorming van de archeologische context). Wanneer we dit in ogenschouw
nemen, kunnen we de 'levensloop' van een kleipijp op de volgende manier (zie volgende
bladzijde) schematisch weergeven.

Pijpelogische Kring Nederland 21

T.verv. bevindt zich tussen A (=tijdstip van het in gebruik nemen van een vorm) en A'
(=definitieve einde van de produktie van een pijpenvorm). Over de gebruiksduur van een
pijpevorm, bij lokale, niet Goudse, pijpenmakers weten we vrijwel niets. Vermeldenswaardig is
het artikel van A.Oswald “On lthe life of clay pipe moulds”, waarin op archivalische en
archeologische gronden gesuggereerd wordt, dat de levensduur van een pijpenvorm
gemiddeld dertig jaar was en bij uitzondering vijftig jaar kon zijn. (3) Ook over de eventuele
periode, dat de vorm -tijdelijk - niet in gebruik was, weten we niets.

De levensduur van een vorm is
afhankelijk van de grondstof
waarvan deze is gemaakt, de
wijze waarop deze gebruikt
wordt en het aantal kleipijpen
dat ermee geproduceerd
wordt. T.verv. ligt dus tussen A-
A' in, maar is niet nauwkeurig
te bepalen, aangezien de
periode A-A' niet vast te
stellen is. Meestal gaat men er
gemakshalve van uit, dat de
produktieduur A-A' gelijk is aan
de produktieve periode van
een pijpenmaker. Dit is
natuurlijk een verdraaiing van
de feiten, aangezien de
pijpenmaker pas in de
nadagen van zijn
werkzaamheden een vorm benut kan hebben, en bovendien het overlijden van een
pijpenmaker niet impliceert, dat de desbetreffende vorm daarna niet meer gebruikt wordt,
aangezien deze, zolang zij in omloop is, heel goed door de nazaten van de pijpenmaker of
collega's gebruikt kon worden. Dit zou zelfs in de lokale nijverheden ook nog wel eens voor
de merkstempels kunnen gelden. Uit Gouda kennen we vanaf 1724 zogenaamde
merkenlijsten, waarin de namen van de pijpenmakers en de door hen gevoerde merken
werden bijgehouden. Vergelïjkbare lijsten uit andere Nederlandse steden zijn echter niet
bekend.
Vaak kennen we uit archivalische bronnen slechts een aantal willekeurige data waarop een
pijpenmaker genoemd wordt. Zij maken bijv. melding van een pijpenmaker die als getuige
optreed in een rechtzaak. Het tijdstip waarop deze rechtzaak gevoerd wordt, vertelt ons niets
over de lengte van de periode waarin de pijpenmaker werkzaam is geweest en geeft ons
daarom ook geen indicatie over de periode A-A'. Vaak zijn ook de datum waarop een
pijpenmaker met zijn vak begint en eindigt -eventueel sterfdatum -niet bekend.
Nadat de kleipijp geproduceerd is, ondergaat deze een variabele opslag-, transport- en
verkoopduur, waarvan de lengte in vrijwel alle gevallen zowel archeologisch als archivalisch
niet meer te achterhalen is. Deze opslag-, transport- en verkoopduur (periode S-S') kan zich
op verschillende wijzen tot de periode A-A' verhouden: zij kan binnen deze periode liggen, zij
kan deze overlappen of zelfs na deze periode vallen.
Na de variabele periode S-S' belandt de kleipijp bij de consument. De duur van het
consumptieproces is eveneens variabel en ook hiervoor geldt, dat deze zich tot de
voorgaande twee (A-A' en S-S') op de volgende wijzen verhouden: zij kan hiermee
samenvallen, zij kan één of beide overlappen of zij kan na één (in dit geval A-A') of beide
vallen.
Nadat de consument afstand heeft gedaan van zijn kleipijp, kan deze direct in een
archeologische context geraken (dit zou zo kunnen zijn wanneer de consument na het
breken van de pijp deze direct in een put gooit) maar het is ook mogelijk, dat de pijp langs
indirecte weg na verloop van tijd hierin belandt. In het schema zijn twee voorbeelden van
kleipijpen gegeven, waarvan de ene een korte levensduur vertegenwoordigt (Q-Q') en de
andere een lange levensduur (P-P').

Pijpelogische Kring Nederland 22

Wanneer we een beter inzicht willen krijgen in de processen, die aan deze levensloop van
een kleipijp ten grondslag liggen lijkt het mij verstandig om ons in de toekomst meer te gaan
toeleggen op de bestudering van kleipijpen (soorten en aantallen), die samen voorkomen in
gesloten vondstcomplexen. (4) Daarbij zullen kleipijpen altijd onderzocht moeten worden in
samenhang met het overige vondstmateriaal, zeker wanneer dit betere
dateringsmogelijkheden biedt, zoals munten of andere gedateerde objecten. In dit kader is
het analyseren van gesloten vondstcomplexen (bijv. beerputten) van groot belang. (5) De
analyse van gesloten vondstcomplexen kan daarnaast meer licht werpen op de
consumenten van kleipijpen. Bij het pijpelogisch onderzoek heeft het accent tot dusver
gelegen op het object zelf en zijn maker. Daarentegen is er weinig aandacht besteed aan
het consumptieve facet van kleipijpen. Welke soorten pijpen werden gerookt door welke
groeperingen? Dat kleipijpen als status-indicatoren kunnen functioneren lijkt steeds duidelijker
te worden. Zo merkte D.Duco in 1981 reeds op, dat in Amsterdam in de periode 1680-1720
zowel lokale als Goudse pijpen benut werden en dat de verspreiding van deze produkten
per buurt verschilde. (6) In eenvoudige buurten als Kattenburg en Wittenburg worden vrijwel
alleen lokale, grove pijpen gevonden. In de Jordaan is de verhouding half om half, en op de
grachten- de rijkste buurten -worden vaak pijpen gevonden waarvan het merendeel uit
Goudse produkten bestaat.
Ter afsluiting van dit artikel wil ik ervoor pleiten om in de toekomst al het pijpelogisch
materiaal, evenals het overige archeologisch materiaal, uit gesloten vondstcomplexen te
verzamelen en bij publikatie van dit materiaal niet enkel de complete of zeldzame stukken te
vermelden, maar een volledig beeld te geven van het (pijpelogisch) vondstmateriaal. Door
zo'n volledige weergave van het (pijpelogisch) materiaal dat in tijd en ruimte samen
voorkwam, zijn we in staat in de toekomst een beter inzicht te krijgen in de datering van
kleipijpen en in welke mate zij als status-indicatoren kunnen functioneren.

NOTEN
I Duco, D.H. De Nederlandse Kleipijp; Handboek voor dateren en determineren. Leiden, 1987.

2 Dollar, C.D. "Some thoughts on theory and method in Historical Archaeology" in: Schuyler,
R.L. (ed.) Historical Archaeology; A guide to Substantive and Theoretical Contributions. New
York, 1978, p. 216-222.

3 Oswald, A. "On the life of clay pipe moulds”in: Davey, P. (ed.) The archaeology of the Clay
Tobacco Pipe IX; more pipes from the Midlandsartd Southern England. B.A.R. vol. 1. Oxford,
1985. p. 5-21.

4 Het probleem van meerdere gebruikers van bijvoorbeeld een beerput of het meerdere
malen legen van een put laat ik hier gemakshalve buiten beschouwing. Een verantwoord
archeologisch onderzoek dient hier uitsluitsel over te geven.

5 In enkele publikaties is reeds sprake van een weergave van het volledige (pijpelogische)
vondstmateriaal, bijvoorbeeld,: Carmiggelt, A. , H. van Gangelen, G. Kortekaas en W. van
Zeist. “Uitgeput Huisraad", Twee Groninger beerputten in historisch- archeologisch
perspectief. Groningen, 1987. Gangelen, H. van, G. Kortekaas en A. Carmiggelt. Ceramiek uit
een laat 18e eeuwse afvalkuil op het voormalige Zuiderkerkhof te Groningen. Corpus
Middeleeuws Aardewerk. Reeks B. Amersfoort/Laarne, 1987. Haan, R. de, "Roken aan de
Oostenburgermiddenstraat" in: Kist, J.B. e.a. Van VOC tot Werkspoor; Het Amsterdamse
industrieterrein Oostenburg. Utrecht, 1986. p. 126-132. Meulen, J. van der. "Kleipijpen als
archeologische bodemvondst". Bodemonderzoek in Leiden. Jaarverslag 1984. Leiden 1985.
p.31-35. Ritmeester, P. "Passen en Meten, of hoe de kop aan de steel zat". in Hoorn, W.J. (red.)
Observantenklooster Amersfoort, Amersfoort 1982. p.173-178.

6 Duco, D. De Kleipijp in de Zeventiende Eeuwse Nederlanden. Oxford, 1981. p. 347, noot 201.

Pijpelogische Kring Nederland 23

Jos Engelen, Twee vaak geïmiteerde benamingen in de
pijpenwereld

(PKN 1988, 11 (43), 50-58)

ENDOSMOSE
Het begrip endosmose komt uit de biologie en houdt in: het overgaan van een vloeistof door
een wand naar binnen. In zijn PIJPELIJNTJES, jaargang 7, nr. 2 uit 1981 geeft Don Duco een
verklaring voor la terre blanche endosmoide: "Bij deze groep hoort ook de terre blanche

endosmoide, een kleisoort gelijk aan de
terre blanche. Van deze kleisoort maakte
men de pijpen met de dunne stelen en de
fijnere koppen, zoals de Aristophanes.
Deze soort pijpen was kwetsbaarder dan
de très-blanches en de extra-blanches,
maar rookte sneller door. Het woord
"endosmoid'e" is een neologisme en was
slechts bedoeld om op de pijproker indruk
te maken.
In een advertentie van Gambier uit de
tweede helft van de negentiende eeuw
lezen we dat het principe van de "endosmose" tot doel heeft door te dringen in de
moleculaire tussenruimtes van de gezuiverde witte klei. Zij zorgt ervoor dat de wrange, droge,
aardachtige geur die nieuwe pijpen hebben, verdwijnt en verandert in een zachte smaak.
De endosmose zorgt tevens voor een fraaie donkere kleur bij het doorroken. Voor wie niet
weet dat het woord endosmose geen betekenis
heeft, klinkt de toelichting zeer aannemelijk. (afb .1
)
Hier moet worden opgemerkt, dat Don Duco
bedoelt te zeggen, dat het woord endosmose geen
betekenis heeft voor wat betreft het in- en
doorroken van een kleipijp.
Overigens geeft deze advertentie of waarschuwing
voor rokers van J. Gambier à Paris hierop nog een
volgende toevoeging: de merkimitaties dragen
namen als AMBIER, AMERIE, ANNIER, etc.

Alle Gambierpijpen die van deze klei gemaakt zijn, dragen op de stelen de afkorting van het
woord Aristophane en het in de advertentie afgebeelde merk. Het hierbij afgebeelde
Gambierfragment vertoont dit "merk" inderdaad op de steel. (afb. 2) (Coll; J.E. nr.1199)

ASBESTOS
Don Duco (PIJPELIJNTJES jaargang 5, nr. 2 uit 1979) schrijft de eer van het patent Asbestos als
vinding toe aan A. de Bevere in Kortrijk. Dit nieuwe materiaal genoot in de 19e eeuw in België
grote populariteit. (afb. 3, voorbeeld van een Asbestospijp uit de catalogus A. de Bevere).
Asbest is een vezelachtig materiaal, gebruikt als onbrandbare beschutting tegen hitte. Een

vrij logische keuze derhalve om dit
begrip en materiaal aan te wenden
bij de pijpenfabricage. En niet
alleen bij de firma De Bevere! In de
navolgende reclamefolders (afb. 4
en 5) , "catalogus" (afb. 6, 7 en 8) en
prijsopgave (afb. 9) doet de firma
Jackson uit Birmingham in 1905 een
duidelijke poging de uitvinding van
dit patent naar zich toe te halen en de overige fabrikanten die hiermee schermden, als
merkvervalsers aan te duiden.

Pijpelogische Kring Nederland 24

afb. 4: Uit deze folder “blijkt" dat Jackson in zijn pijpen een asbestborsteltje plaatste. Dit
borsteltje had de taak alles te absorberen wat zich anders aan de binnenkant van de steel
zou afzetten. Het vuile borsteltje kon men met een brandende lucifer uitgloeien en daarna
minstens zes keer opnieuw gebruiken.

Pijpelogische Kring Nederland 25

Uit correspondentie-bestellingen blijkt dat ook Trumm-Bergmans uit Weert Asbestospijpen
levert, en een offerte van Jackson aan Trumm uit 1905 verklaart dan ook waarschijnlijk het
voorkomen van dit genre pijpen in de Trumm-Bergmans-leveringen! Wie de echte uitvinder
ook geweest moge zijn, een feit is dat dit soort pijpen door meerdere fabrikanten werd
vervaardigd, die ieder op hun eigen wijze merkten en hun eigen merk probeerden te
beschermen. Een voorbeeld hiervan is de tekst van een reclamefolder van Wingender Frères,
in het Frans en in het Nederlands:
"Deze pyp, gefabrikeerd in zuiveren Italiaanschen Amiante, is van eene sterkte zonder
weerga, en verbrandt niet by het rooken. De amiante (gezegd Asbest) een silicaat van
magnesium zynde, juist gelyk de meerschuim, waarvan het al de eigenschappen bezit,
bezorgt eene lichte pyp van goede hoedanigheid, die den tabak al zynen goeden reuk laat
behouden. Men behoeft slechts deze pyp met een stuk stof te wryven opdat zy haren glans
herneme en immer nieuw schyne. Elke rooker moet zich deze nette, gemakkelyke pyp
aanschaffen, welke byzonderlyk gefabrikeerd is om de nicotien en andere wrangheden van
den tabak tegen te houden. Eischt op de steel het mer'k WF a C.”

De aanduiding REAL ASBESTOS MANUFACTURING die de Franse van de Nederlandse tekst
scheidt, lijkt qua vignet sterk op
dat van Jackson.

Als laatste beelden we een
Asbestospijp af, waarvan de
herkomst onbekend is. (afb. 10).
ook hier net zoals bij Jackson een
transfer met als tekst: REAL
ASBESTOS BEST QUALITY .De kop is
gitzwart, het kunststofroer zit met
een metalen – aluminium/zilverkleurig- tussenbuisje aan de kop. Over het metaal lopen twee
rode banden. (Coll. J.E. nr. 1810)

Pijpelogische Kring Nederland 26

J.P. Brinkerink, Opkomst en ondergang van een Oranjetelg (II)

(PKN 1988, 11 (43), 59-62)

In de 7e jaargang nr. 27 van dit blad heb ik beschreven hoe ten tijde van Stadhouder Willem
IV de kleipijp als propagandamiddel gebruikt werd door de Orangisten. Het moge vreemd
klinken, maar juist onder de lagere bevolkingsklassen, dus ook onder de pijpenmakers,
bevond zich de grootste aanhang van de Oranjes. Begrijpelijk dus dat menig pijp met
verheerlijkende worstellingen of leuzen over Oranje gemaakt werd.
Omstreeks het overlijden van Willem IV in 1751 was dat enthousiasme heel wat minder

geworden. Het volk was teleurgesteld
over het optreden van de Prins. De strijd
tussen voor- en tegenstanders nam weer
in alle hevigheid toe.
In 1766 neemt de meerderjarig
geworden Willem V het bestuur in
handen. Bij die gelegenheid is er in
Gorinchem een prachtig reliëfpijpje
gemaakt met een naar de roker gericht
portret van de Prins. Hieromheen de tekst
VIVAT ORANI. Links en rechts boven de
hiel de initialen van de tot nu toe
onbekende pijpenmaker A.K. (afb. 1.nr.
1)
Als Willem V in het huwelijk treedt met
Sophia Wilhelmina van Pruisen is het Jan
van Erp uit Gorinchem die een pijpje
maakt, met links het portret van
Wilhelmina met erboven in een lint
ERE.SOPH.WILH., en rechts het portret van
Willem V met erboven WILLEM V P.V.O.
(afb. 1.nr. 2). Van dit pijpje -met op de
steel een vissebekversiering -zijn
verschillende uitgaven bekend; ook Jan
van Arkel uit Gorinchem heeft er een
gemaakt.
Er is ook een latere uitgave bekend uit
Gouda. Hierop staat de Prins links en de
Prinses rechts, de ketel is groter en
voorzien van een hiel met het merk IWI.
Op de steel eveneens een vissebekversiering. Alleen zijn de jaartallen 1751 (het jaar van zijn
ambtsaanvaarding) en 1795 (het jaar van zijn vertrek naar Engeland) toegevoegd. Deze pijp
is in ieder geval ook nog door Goedewaagen gemaakt(Goedewaagen catalogus nr. 6).
Hoe goed Willem V het ook met het land voor had, het ging steeds slechter. Mede door zijn
afkeer van volksinvloed op het beleid ontstond er een nieuwe partij, de Patriotten. De Prins
beschikte niet over een krachtige persoonlijkheid en vooral tijdens de Vierde Engelse Oorlog
kreeg hij dan ook de schuld van het ongelukkig verloop hiervan, evenals van de droevige
toestand waarin het land verkeerde. Steeds heftiger werd het verzet tegen de Stadhouder.
De Patriotten richtten vrijkorpsen en exercitiegenootschappen op, en steeds vaker
verschenen allerlei vlugschriften waarin men elkaar beschuldigde en belasterde.

De conflicten laaiden zo hoog op, dat er een burgeroorlog dreigde. De naaste omgeving
van de Prins verlangde van hem dat hij krachtig zou optreden en zich persoonlijk naar Den
Haag zou begeven. Dit zou zeker ten voordele van de Prins geweest zijn. Hij weigerde dit
echter hooghartig. Zijn doortastende echtgenote Wilhelmina ergerde zich hier zo aan, dat zij
besloot zelf naar Den Haag te gaan. Vanuit Nijmegen reisde ze 28 juni 1787 per rijtuig naar
Schoonhoven en wilde over Gouda verder naar Den Haag. Bij Goejanverwellesluis echter

Pijpelogische Kring Nederland 27

werd ze door een vliegend legertje Patriotten herkend en aangehouden. De Staten van
Holland verboden haar de verdere doortocht in hun provincie. Deze belediging nam ze zo
hoog op, dat ze haar broer Frederik Willem II, de koning van Pruisen, inschakelde. (afb. 2)
Deze trok september 1787 met een leger van 20.000 man ons land binnen. Er was weinig
tegenstand en Willem V werd in al zijn waardigheden hersteld.

Spotprent op Wilhelmina van Pruisen. Zij is voorgesteld als
schoonmaakster en gaat, daar zij wordt aangevallen door een
keeshond ("kezen" was de scheldnaam der Patriotten) haar
nood klagen bij haar broer, de Koning van Pruisen.

Ter gelegenheid van deze daad is door Jan Danens in
Gouda een prachtige reliefpijp gemaakt. Hierop staan
twee wildemannen die het wapenschild van Frederik II
dragen, en op een lint erboven staat KONING V PRUISE.
Het merk is de molen. (fig.1,nr.3). Dit exemplaar is
gemaakt in een nogal versleten mal waarvan de letters
zijn opgehaald, hetgeen erop wijst dat er veel pijpen in
gemaakt zijn. Het exemplaar ernaast (fig.1,nr.4) is mogelijk
een vroeger maaksel uit dezelfde mal. Een aantal details
zijn n.l. bij beide koppen vrijwel gelijk. O.a. de verschuiving van de linkerhelft t.o.v. de
rechterhelft. Het relief is mooi scherp, maar helaas is het hielmerk afgebroken, zodat we niet
weten of deze pijp ook van Danens is. Veel Patriotten vluchtten na deze interventie naar
Frankrijk, het land dat hun steeds heeft gesteund tegen de Engelsgezinde Oranjepartij. Hier
wachtten zij op een gelegenheid tot wraak. Die zou spoedig komen, de Franse Revolutie
stond voor de deur. Uiteindelijk zou Willem V in januari 1795 vertrekken naar Engeland. De
tijden veranderen.

BRONNEN
1 Friederich, F.H.W. Pijpelogie, vorm, versiering en datering van de Hollandse kleipijp.
2 Helbers, G.C. Ons vorstenhuis en de Goudsche pijpmakers. Uit: Nederlandsche Leeuw 3-'47
nr. 3, pag. 90.
3 Haas, G. de. Vaderlandse geschiedenis voor het M.U.L.O. diploma 1934.
4 Haas, G. de. Voor Vaderland en Vrijheid. De revolutie van de patriotten. Uitg. De
Bataafsche Leeuw.
5 Haas, G. de. Nassau en Oranje in de Nederlandse geschiedenis. Uitg. A.W. Sijthoff/Alphen
aan de Rijn.

Arnold Carmiggelt, Een nog onbekende Groninger pijpenmaker

(PKN 1988, 11 (43), 68)

Onlangs nam ik de jaarrekeningen van het Groninger St. Geertruidsgasthuis door. Dit gasthuis,
ook wel Pepergasthuis genoemd, werd in 1405 gesticht en heeft zich een aantal eeuwen
beziggehouden met de opvang en verzorging van minderbedeelden, zieken en
krankzinnigen in de stad. In de jaarrekening van 1668 is een lijst opgenomen met de namen
van degenen die in 't "dolhuis" zaten, en hierin vond ik bij toeval de volgende vermelding:
Marije huisvrouw van Geert Tonnis toubaxpijpmaker. Uit de ondertrouwboeken blijkt, dat deze
pijpenmaker op 12 juli 1658 getrouwd is met Maria Osebrants. Helaas heb ik verder niets over
deze tot dusver nog onbekende pijpenmaker kunnen terugvinden.

Bron: G.A. Groningen, 52r jaarrekening 1668 van het St. Geertruidsgasthuis.

Pijpelogische Kring Nederland 28

Cees Faas, Compostela pijpen

(PKN 1988, 11 (43), 63-66)

Enige 18e-eeuwse versierde pijpenkoppen vertonen overeenkomsten in hun afbeeldingen
die duiden op de pelgrimage naar Santiago de Compostela. Deze stad ligt in Noordwest-
Spanje, in de provincie Galicië.

Pelgrimstekens en pelgrimswegen
Naast bedevaarten naar het Heilige Land en naar Rome werd omstreeks 1100 de reis naar
Santiago de Compostela naar het graf van de apostel Jacobus Maior of de Meerdere,
broeders van Johannes, de derde grote pelgrimage voor christenen. Als teken en bewijs van
hun bedevaart namen de pelgrims een grote Jacobsschelp zoals die in massa aan de kust bij
Santiago de Compostela te vinden waren, mee terug naar hun land. De "Gids voor de
Pelgrim"uit de 12e eeuw, de Guide de Pèlerin de Sant-Jacques de Compostelle beschrijft een
aantal routes door Frankrijk naar Noorwest-Spanje. Onderweg kwam de pelgrim langs talrijke
andere bedevaartsplaatsen. Er bestonden vier hoofdroutes, waarvan er één begon in Parijs
bij de "Tour Saint-Jacques". Een belangrijke zuidelijke pelgrimsweg liep via de voormalige - tot
1790 - Franse provincie Dauphiné. De vier wegen vloeiden in Spanje samen in Puenta la
Reine, in de provincie Navarra, welke ressorteerde onder de Franse koning. Navarra was in
de 18e eeuw veel groter, tot in het huidige Frankrijk. Steden als Burgos en Ronceveau, waar
een bekend pelgrimshospitium was gevestigd, lagen in Navarra op de route naar
Compostela.

Afbeeldingen op de pijpenkoppen
Foto 1a en 1b
Op de eerste pijpenkop (foto 1a, 1b)
houden twee gevleugelde engelen
een alliantiewapen vast, alsook een
banier. Het wapen links op foto 1a is
van Frankrijk, het rechtse wapen dat
van de Franse provincie Dauphiné.
Hierop staan onder andere twee
dolfijnen (dauphin = dolfijn). De
souvereinen van Dauphiné voerden de
titel Dauphin. Anne, tot 1301 Dauphine
de Viennois, was de laatste met deze
titel. Toen werd het erfland verkocht
aan de koning van Frankrijk; sindsdien
heet de Franse troonopvolger Dauphin en voert deze het wapen van de provincie Dauphiné.
Bovenaan op de voorzijde van pijpenkop (1a, 1b) staat als opschrift VRANKRY en DAUPHIN.

De laatste letter van beidde woorden
ontbreekt, wellicht uit ruimtegebrek.
Bedoeld werden natuurlijk Franrijk en -
de provincie - Dauphiné. De twee
gevleugelde engelen, een religieuze
aanduiding, houden een ketting van
jacobsschelpen vast, welke onder het
wapen doorloopt. Het hielmerk van
deze 42 mm hoge Goudse pijpenkop
is de Leeuw in de Hollandse tuin. (Noot
1)
Foto 2a en 2b
Op de tweede 18e-eeuwse pijpenkop
houden weer twee gevleugelde
engelen, zichtbaar blootvoets, het
alliantiewapen van Frankrijk en Navarra vast, alsmede een banier. (foto 2a, 2b). Boven de

Pijpelogische Kring Nederland 29

wapens op de voorzijde staat als tekst VRANKRYK en NAVARRE. De ketting met
jacobsschelpen loopt weer onder de wapens door. Deze 48 mm hoge Goudse kromkop
heeft als hielmerk de gekroonde 2 kruisen (Noot 2).

Foto 3a en 3b
De voorzijde van de derde pijpenkop
toond het Goudse wapen tussen
twee leeuwen, de achterzijde het
wapen van Frankrijk, de drie lelies.
(foto 3a). Aan weerszijden van het
Franse wapen staat een
Jacobsschelp. Links (foto 3b) en
rechts zien we op deze 18e-eeuwse
pijpenkop tussen twee vogels,
symboliek voor vleugels, een
engelenkopje. Deze 40 mm hoge
pijpenkop toont aan de linkerzijkant
van de hiel het Alphense bijmerk, de
9 sterren. Het werd ook in Alphen
aan de Rijn gevonden en heeft de D

als hielmerk.

NOTEN
1 PKN nr. 15 Het Goudse pijpmakersgeslacht Verzijl door J. van der meulen
2 Nr. 276 in Merken van Goudse Pijpenmakers 1660 - 1940 van Don Duco.
3 De "Gouwenaars" van Alphen a/d Rijn (blz. 76) door J. van der Meulen

LITERATUUR
Pelgrimstochten door J. van Herwaarden (1974)
Heraldiek door O. Neubecker (1977)

Maarten en Ruud Stam, Twee bijzondere vondsten uit Reeuwijk

(PKN 1988, 11 (43), 67-68)

Bij de reconstructie van de afslag Reeuwijk van de A 12 in het jaar 1987 is een groot aantal
fragmenten van pijpen gevonden. De vondst had deels het karakter van een soort stort,
deels betrof het los materiaal. Van een echte stort was geen sprake, maar wel van een laag
met daarin een groot aantal pijpfragmenten van rond 1730, delen van pijpenpotten, delen
van ringen, delen van trompetten en pijpenklei. De koppen waren voor het grootste deel
zogenaamde trechterkoppen met een veelheid aan hielmerken. Waarschijnlijk was een en
ander afkomstig van meerdere pijpenmakers. Het gestorte materiaal lag in banen van
geringe diepte in de bodem. In een van deze banen is een vuursteen gevonden. (afb. 1).
Deze vuursteen is ca 6 cm lang. Op het dikke deel is de natuurlijke ruwe buitenkant van de
vuursteenknol zichtbaar. De vuursteen behoort tot de hardste soort, is zeer donker -bijna zwart
-van kleur en de breuk aan de achterzijde is glasachtig. De hardheid van deze steensoort is
groter dan die van ijzer. De punt is geslepen en gepolijst. Aan de onderzijde van de punt
komen enige vlakjes voor. Vermoed kan worden, dat deze steen gebruikt is voor het glazen
van pijpen en als goedkope vervanging van agaat gediend heeft.

Een tweede vondst uit Reeuwijk waarvan melding te maken is, is een pijpfragmentje dat ons
voor puzzels geplaatst heeft. Dit fragment heeft een glad afgesneden ketel. Als je je dit pijpje
in zijn huidige vorm met steel voorstelt, zou bij het roken de tabak eruit vallen. Vermoedelijk is

Pijpelogische Kring Nederland 30

hier echter sprake van een omgezette kop waarvan de bovenhelft af is. Als wij ons
voorstellen, dat het omgezette deel van de kop er nog aan zit, dan ontstaat een pijp zoals
indicatief aangegeven op afb. 2
met de hiel naar boven.
Opgemerkt zij dat de pijp anders
is doorgesneden dan bij de
omgezette koppen zoals wij die
kennen uit bijv. de 19e eeuw.
Opvallend is dat de aanwezige
inkervingen, in visgraatpatroon,
met de hand zijn aangebracht.
Het fragment is afkomstig van
een ovoïde pijp. Het hielmerk is
de gekroonde 67. Datering rond
1750. De pijpenmaker is derhalve
vermoedelijk Michiel Potter
(1724-1768). Als de reconstructie
klopt dan zouden we hier wel
eens te maken kunnen hebben met een pijp die als grap of als extra pijp bij een gros pijpen
werd gedaan. En hierbij doet zich de vraag voor, of meer van dergelijke pijpen bekend zijn.
Indien dit zo is, zouden wij dit graag vernemen.
Voor de duidelijkheid geeft afb. 3 een omgezette pijp zoals die voorkomt in een catalogus
van de firma P. van der Want Gz. (NO P 43 met een steellengte van 50 cm. Merk gekroonde
WS)
(Met dank aan Hert van Mourik voor het tekenwerk)

F. Tymstra, Papieren sigarenpijpjes

(PKN 1988, 11 (43), 69-71)

Ze zijn er bijna niet meer, die papieren pijpjes waaruit vroeger sigaren en sigaretten werden
gerookt. Wie rookt er tegenwoordig nog uit een sigaren- of sigarettenpijpje? Tegenwoordig
worden de sigareneinden in de fabriek zodanig afgesneden, dat de roker geen last heeft
van hinderlijke tabaksstukjes. En de populaire filtersigaret heeft het sigarettenpijpje
verdrongen. Vroeger was het anders. Onze voorvaderen konden uitsluitend de tabak roken
met behulp van een pijp. Na de uitvinding van de sigaar kwam de sigarenpijp in zwang.
Vooral in de 19e eeuw werden sigarenpijpen gefabriceerd van allerlei materiaal. De
exemplaren uit meerschuim behoren tot de fraaiste. De eerste papieren pijpjes zullennaar

alle waarschijnlijkheid gefabriceerd zijn
omstreeks 1880-1890. Het oudste gegeven
dat ik tot nog toe gevonden heb is een
advertentie van de Firma Wilhelm Heller uit
1894.
De pijpjes werden voornamelijk in Duitsland
vervaardigd en door import hier aan de
man gebracht. Bijna iedere firma in
rokersbenodigdheden had de papieren
pijpjes in zijn verkoopassortiment
opgenomen. Ze werden in veLerlei vorm, zowel bedrukt als onbedrukt geleverd. In de
prijscourant van de Firma A.J. Vasterman Jr. uit 1913 staan de prijzen uit die tijd vermeld. De
goedkoopste soort kostte onbedrukt f.3.25 per 1000. Bedrukt waren ze f.1,- duurder. De
duurste uitvoering was de dubbelgebogen pijp van 35 cm lengte met een prijs van f.35,- per

Pijpelogische Kring Nederland 31

1000. Al gauw ontdekte men dat de papieren pijp zich uitstekend leende voor reclame
doeleinden en dat maakt het pijpje voor huidige verzamelaars interessant. Sigarenfabrieken,
sigarenwinkeIiers, horecazaken en grote bedrijven voorzagen de pijpen van de nodige
reclameteksten.

De oudste pijpjes waren
gemaakt van kurkpapier en
toegerust met veren
mondstukken. Het einde van
het mondstuk, de kiel, werd
omgekruld. Werd het einde
nóg eens omgekruld of
afgeplat, dan sprak men
van een dubbele of platte kiel. Het andere einde, waar de sigaar in past, werd voor de
stevigheid voorzien van een metalen ring. In de jaren 20 en 30 werden ook fel gekleurde
pijpjes in de handel gebracht met fantasie en Art Deco motieven. Speciaal voor dames
vervaardigde men lange sigarettenpijpjes met een lengte van 15 cm. Onder de
handelsmerken Superb en Fuma werden vele modellen vervaardigd. Intussen had ook het
gele mondstuk (imitatie barnsteen} zijn intrede gedaan. Over namaak gesproken, de
papieren pijpjes werden ook beplakt
met een imitatie weichselhout druk,
zodat gesuggereerd werd dat ze van
hout gemaakt waren. Na de oorlog
verdwenen de leukere modellen en
papiersoorten. Het pijpje werd het
meest beplakt met imitatie kurkpapier,
waarop hoofdzakelijk reclame van
sigarenfabrieken. Tot de laatste
produkten behoren de stevige
kartonnen pijpjes met glanzende
opdruk, zonder ring, zoals Handelsgold,
Gold Anker, en Elbaco. Daarnaast
hebben Willem II, Schimmelpennink en
Panter volledige kunststofpijpjes
uitgebracht.
Van de Heer van den Reijen van Willem
II kreeg ik nog recente informatie. De
fabriek betrok de pijpjes van de Firma
Joachimi GmbH uit Velburg, West-
Duitsland. De prijs is ca. f.90,- per 1000.
De pijpjes zijn nog in omloop, maar sinds
1979 is er weinig vraag naar. De
vervaardiging van papieren pijpjes
loopt ten einde en wie er naar op zoek
is kan nog terecht bij de oudere
sigarenwinkels, die overigens snel in
aantal afnemen. Hopelijk heeft U
succes bij het speuren naar dit kleine
eenvoudige rookinstrument dat de
winkelier gratis aan de klant verstrekte bij de aanschaf van een doos goede sigaren.
Mochten er lezers zijn, die nog oude pijpjes te ruil hebben of meer informatie wensen, dan
kunnen zij contact met mij opnemen.

Pijpelogische Kring Nederland 32

Piet Smiesing, Poolse pijpelogie

(PKN 1989, 11 (44), 74-89)

Inleiding
In februari 1987 bereikte mij in het Utrechtse universiteitsmuseum een brief van de Poolse
pijpenverzamelaar Edward Zimmermann. Uit deze eerste brief werd duidelijk, dat in de Poolse
havenstad Gdansk (vroeger Danzig) veel Goudse
pijpen gevonden worden en dat er een grote
behoefte aan informatie over de Nederlandse kleipijp
bestaat. Hierna ontstond een boeiende
correspondentie, waarin met grote regelmaat over en
weer informatie werd uitgewisseld. Na verloop van tijd
kreeg ik niet alleen een inzicht van de in Polen
gevonden Goudse pijpmakersmerken, maar
bovendien een beeld van de Poolse pijpenindustrie.
Na de oproep van A. Carmiggelt aan de PKN-Ieden
op de pijpenmiddag in Weert om samenwerking met
verzamelaars in Polen, leek me het moment gekomen
om uit deze brieven en enige Poolse artikelen deze
bijdrage samen te stellen en te publiceren.

Iets over de geschiedenis van Polen
Polen heeft een bewogen geschiedenis. In de periode
die vooral van belang is voor de geschiedenis van de
kleipijp, omvatte Polen een uitgestrekt grondgebied.
Het bestuur van dit grote land was echter zwak. De
koninklijke macht was zeer gering en de adel was
oppermachtig. De burgers hadden geen enkele
invloed en de boeren waren voor het overgrote deel
lijfeigenen. Polen werd geregeld door burgeroorlogen
geteisterd. (afb. 1). Van deze toestanden werd door
de buurlanden gretig gebruik gemaakt. Bij de drie
achtereenvolgende Poolse delingen, eind 18e eeuw,
werd het land door Rusland, Pruisen en Oostenrijk
opgeslokt. Al eerder had de Pruisische vorst Frederik
II(de Grote) zich meester gemaakt van Silezië. Frederik
de Grote bevorderde de pijpenindustrie in Stettin en
Königsberg door in 1754 invoerrechten op Hollandse
pijpen te heffen van f.2,50 per gros. Kort hierna
verbood hij de invoer van pijpen geheel. De Goudse
pijpenfabrikanten Frans Verzijl en Jacob de Vos verloren hierdoor voor f.30.000 aan afzet in
één jaar.(1)
Vanuit Holland bestond een levendige handel op de
Oostzeehavens. De stad Danzig werd druk door Hollandse
kooplieden en zeelui bezocht. Het zal duidelijk zijn, dat ook langs
deze weg Hollandse kleipijpen naar Polen kwamen.

Poolse pijpenverzamelaalsvereniging
Een van de belangrijkste Poolse kleipijpenverzamelaars is
ongetwijfeld Edward Zimmermann. Hij verzamelt al een aantal
jaren pijpen en is zeer actief met opgravingen. Zijn verzameling
bevat meer dan duizend pijpmakersmerken van driehonderd
verschillende fabrikanten, waarvan de meeste uit Holland.
Daarnaast heeft hij een kleine collectie Poolse kleipijpen.
Geïnspireerd door de dubbele PKN-nummers die ik hem
toestuurde, nam hij naar het voorbeeld van de Pijpelogische

Pijpelogische Kring Nederland 33

Kring Nederland, het initiatief tot de oprichting van een Poolse
kleipijpenverzamelaarsvereniging. Deze vereniging ontving in augustus 1987 de naam Clay
Pipe Collectors CLub Gdánsk. In het voorjaar van 1988 verscheen het eerste clubblad van
de vereniging,waarvan de omslag is versierd met de gekroonde pijproker op de stoel.
Daarboven vinden we het opschrift DAWNA FAJKA GLINIANA hetgeen oude kLeipijpen
betekent. De vereniging heeft een wetenschappelijk karakter. Naast verzamelaars zijn ook
historici en archeologen lid van deze vereniging. (afb. 2)
Edward Zimmermann is een van de actiefste leden; op 21 mei '88 stelde hij in Breslau een
tentoonstelling van zijn verzameling samen. Bij de opening waren negen Poolse
pijprokersverenigingen aanwezig,met gasten uit Tsjechoslowakije en Hongarije. Tijdens deze
gelegenheid werd de president van de Clay Pipe Collectors Club Gdánsk Janusz
Charytoniuk, historicus van beroep, als voorzitter van de Polish Pipe Clubs Council gekozen.
Hij vertegenwoordigt Polen op internationale congressen van kleipijpenverzamelaars.
Edward Zimmermann werkt aan een inventarisatie van Hollandse pijpen en
pijpmakersmerken, die zich in Poolse verzamelingen bevinden. Inmiddels heeft hij in
Zborowskie en in Rostin (Roscin) pijpenstort opgegraven van fabrieken die Goudse pijpen
imiteerden. Verheugend is dat de gegevens die ik Edward toestuurde, ook in artikelen van
zijn collega-verzamelaars worden verwerkt. Misschien kunnen PKN-leden hier een voorbeeld
aan nemen.

Onderzoek naar pijpmakerscentra
Via opgravingen en archiefonderzoek proberen Poolse verzamelaars Poolse
pijpmakerscentra op te sporen. De merken op de opgegraven pijpen geven aan, dat de
meeste pijpen werden geïmporteerd. Aan de hand van archeologische vondsten werden
vier verschillende produktieplaatsen ontdekt: Staszow, Warschau, Tycocin en Nisko. Het
betreft hier pijpen van Pools model, waarin stelen van een ander materiaal gestoken konden
worden. Gezien de overeenkomsten van de merken op de pijpen met die op ander
ceramische produkten kwamen de meeste pijpen uit de omgeving van Gdánsk. Deze
mening wordt ook door andere Poolse onderzoekers gedeeld. Tot nu toe zijn er geen
bewijzen gevonden voor pijpenfabrieken in Gdánsk. De pijpen werden in kleinschalige
bedrijfjes in de omgeving van Gdánsk vervaardigd en in de stad verhandeld.
De oudste pijpenfabriek stond in Warschau. Fragmenten van pijpen uit deze fabriek worden
ook in Gdánsk gevonden. In Warschau werd tussen pottenbakersafval uit het eind van de
17e eeuw merkwaardige aardewerk-rekken met uitsteeksels gevonden. Aangezien tussen de
uitsteeksels glazuurresten aangetroffen werden, gelooft men dat op deze rekken de
pijpekoppen in de oven geglazuurd werden. De koppen hebben primitieve dikke wanden,
dragen in het algemeen geen versiering en zijn bedekt met gele of groene glazuur. Een
enkele maal werden er fragmenten gevonden met een bloemmotiefje. De pijpenkoppen

werden in houten en aardewerkvormen
vervaardigd. Op sommige koppen zijn
de afdrukken van de vormen nog
zichtbaar. Het grote aantal gevonden
rekken getuigt van een belangrijke
produktie.
De Poolse 'insteekkoppen' werden in
verschillende modellen en in de kleuren
grijs, zwart, room- en steenkleurig met
en zonder glazuur in de handel
gebracht. In de kop werd een houten
steel gestoken. Door de pijp uit elkaar te
halen konden deze pijpen gemakkelijk
meegenomen worden. (afb. 3)

Afb. 3

Pijpelogische Kring Nederland 34

Zborowskie (Zborowsky of Siriwski) en enkele andere pijpenmakerscentra

In het dorp Zborowskie in Silezië werden op grote schaal pijpen -uit één stuk- van
witbakkende klei vervaardigd. In 1752 richtte de eigenaar van de kleiputten aldaar André
Garnier met de Pruisische militaire adviseur Karl von Unfriedt, de zoutcommissaris Rappard en
de koopman Grulich uit Breslau de onderneming op. De eerste 12 pijpenmakers kwamen
waarschijnlijk uit Gouda en brachten met de vakkennis ook de gereedschappen mee.
Midden oktober van het jaar 1753 werd het eerste vuur in de pijpenoven aangestoken.
Rappard zond de eerste
proef naar de Kamer van In-
en Uitvoerrechten in Breslau.
Daar vond men het produkt
steviger dan de pijpen uit
Holland. (Blijkbaar moest het
Poolse produkt toen aan
bepaalde kwaliteitseisen
voldoen.)

Op 4 januari 1753 had de
fabriek al het alleenrecht
voor de pijpenproduktie in
Silezië voor de duur van
twintig jaar. Dit privilege
werd verlengd tot 1813. De
produktie groeide en het
aantal arbeiders steeg. In
1754 werkten er al meer
dan 40 mensen in de
fabriek. In 1788 waren er in
totaal 115 arbeiders
werkzaam. (afb. 4)
Zoals al vermeld werd de
gunstige ontwikkeling van
de onderneming mogelijk
door de handelspolitiek van
de Pruisische koning Frederik II. Deze politiek heeft ook geleid tot de pijpenindustrie in
Królewiec en Stettin. Als in de 19e eeuw de vraag naar de kleipijp afneemt, wordt in 1816 de
pijpenproduktie in Zborowskie gestaakt.
Ook in Z.O.-Polen werden pijpen geproduceerd. De kleine bedrijfjes in de kleine dorpen
hebben de produktie het langst volgehouden. Nog in 1913 werden enige pijpenmakerijen
genoemd. Behalve ceramische pijpen werden er ook metalen pijpen vervaardigd.
Brzozów was eveneens een belangrijk produktiecentrum. De pijpen waren niet alleen voor

lokaal gebruik bestemd, maar werden ook
uitgevoerd. De 'Grote Algemene Encyclopedie'
uit 1893 vermeldt naast andere
ambachtslieden ook 18 pijpenmakers.
In Oost-Pruisen in Cizyck werden pijpen van
zwarte klei (sic) gemaakt. De kleiputten
bevonden zich net buiten de stad.

Zborowskie, het Poolse Gouda
Nadat Edward Zimmermann het artikel over
Zborowskie had gepubliceerd begaf hij zich
naar deze plaats om het gebouw waar de
produktie had plaatsgevonden te bezoeken.
Bovendien werd er in de directe omgeving met succes gegraven naar pijpenmakersafval.

Pijpelogische Kring Nederland 35

Midden in het dorp staat aan de Fabriekstraat 7 een monumentaal gebouw. (afb. 5). Dit
gebouw beantwoordt aan de beschrijving van een 18e-eeuwse pijpenfabriek. De

veronderstelling dat in dit gebouw pijpen werden
gemaakt, wordt bevestigd door verhalen uit het dorp
en de vondsten van pijpenmakersafval. Het houten
fabrieksgebouw is van een massieve, stevige
constructie. De dakspanten zijn nog geheel intact en
getuigen van een groot vakmanschap. Het pand
heeft geen verdieping, heeft een schuin dak en
beslaat een oppervlakte van 10 x 20 rn. Binnen in het
9 rn hoge gebouw bevindt zich een enorme
schoorsteen. Deze rust op een oven, die een omtrek
van 2 tot 3 rn heeft. De broodoven heeft op de hoek
aan de voorzijde twee openingen, waardoor de
oven werd gevuld. (afb. hiernaast; erratum PKN 1989,
12(47) 171: de hier afgebeelde pijpenoven blijkt een
boerenhaardstede te zijn)

Het Poolse Staatsbosbeheer afdeling Lubliniec is de

eigenaar van het gebouwen heeft plannen om het

af te breken. De Poolse verzamelaars willen het

gebouw echter onder monumentenzorg plaatsen. Zij

willen de voormalige pijpenfabriek als monument

bewaren en inrichten als tabakspijpenmuseum. De

leden van de club zijn bereid hun verzamelingen er onder te brengen. Zij zien hun

verzamelingen niet als privébezit, maar

vinden, dat hun gezamenlijke collectie

voor iedereen beschikbaar moet zijn

voor bezichtiging of studiedoeleinden.

Zij voelen er weinig voor om de vrucht

van jarenlange arbeid af te geven aan

musea, die met dit materiaal geen

raad weten en het in kelders of zolders

laten onderstoffen. Alleen een

tabakspijpenmuseum is een garantie

voor een goede opvang van de

verzamelingen.

Een inwoner van Zborowskie, Witold

Seget, tevens lid van de vereniging,

heeft een verzameling van het hier

opgegraven materiaal en werkt aan

de inventarisatie van de vondsten en

merken uit Zborowskie. Zijn bevindingen

zullen binnenkort worden bekend

gemaakt. In afwachting hiervan

kunnen alvast enige bijzonderheden

worden onthuld. In Zuid-Polen werden

in Breslau en Warschau, en in Noord-

Polen in Toruun en Elblag tijdens

werkzaamheden aan wegen

pijpfragmenten gevonden met merken

uit Zborowskie. De produkten van de

pijpenfabriek werden ook naar Berlijn

geëxporteerd. In de afvalkuilen van de

fabriek werden vele duizenden

pijpfragmenten opgegraven. Op deze

fragmenten werden enkelvoudige

Pijpelogische Kring Nederland 36

lettermerken aangetroffen. De letters A t/m D werden gebruikt. Door cijfers aan de letters toe
te voegen ontstond een aanzienlijk aantal verschillende merken. Deze werden onder de hiel
of onder de bodem van hielloze koppen gestempeld. Als kwaliteitsaanduiding werd naar
Gouds gebruik op de zijkant van de hiel een wapentje aangebracht. Onder de in veel
variaties uitgevoerde wapentjes werden ook Goudse wapentjes aangetroffen. Poolse pijpen
met het hielmerk B en het Goudse wapen als bijmerk op de zijkant van de hiel zijn volgens
Zimmermann niet te onderscheiden van Goudse pijpen. {afb. 7)
Gedurende de 100-jarige periode dat de fabriek produktief was, werden verschillende
modellen gemaakt, die konden worden thuis gebracht dankzij artikelen over de Goudse
pijpenindustrie. De modellen van de 'gouwenaars' zijn gelijk aan de modellen f,g,h en i , zoals
die zijn weergegeven in Duco's boekje 'Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940' op blz.
111.
Op de lange stelen werd het opschrift FABRIKE IN SCHLESIEN gestempeld. In kunstzinnig
gegraveerde mallen werden pijpen met fraai versierde koppen vervaardigd, waarop ook de
naam van de produktieplaats SBOROWSKY voorkomt. {afb. 8,9,10)

Afb. 8-9-10

Pijpenfabriek in Rostin (dorp Roscin)

Met de laatste brief bereikte mij het

bericht, dat er opnieuw een oude

Poolse (het tegenwoordige Polen)

pijpenfabriek is ontdekt, nu in het

plaatsje Rostin (Roscin) bij Gozów

Wielkopolski. De fabriek was in de

18e en 19e eeuw actief. De

opgravingen duren nog voort. Nu al

zijn er erg veel pijpen gevonden met

Goudse pijpenmakersmerken. Er zijn

cijfer-, letter- en figuurmerken op de

pijpenkoppen aangetroffen. Op afb.

11 zien we 26 verschillende

ongekroonde cijfermerken, 21

ongekroonde enkelvoudige

lettermerken, het merk MR en het

gekroonde lettermerk WM. Verder de

bekende Goudse figuurmerken: lam

onder de boom, vos op zijn gat, het

hart, het rad, de molen en de

Pijpelogische Kring Nederland 37

posthoorn. Op de zijkant van de hiel werd het Goudse wapen aangebracht.

Libert maakt in zijn boek 'Sur Ie tabac, les boites et les pipes' melding van een pijpenfabriek in
Rostin. Op blz. 38 lezen we: En 1753, le scuLpteur Friederich Christian Glume fonda à Berlin la
première manufacture prussienne de pipes de terre, d'autres suivirent à Salzwedel,
Weissenspring et à Rostin dans La Nouvelle-Marce. Aux alentours de 1880, Les 49 ouvriers de
la manufacture de Rostin fabriquaient annuellement de pipes pour une valeur de 19.000
thalers dont un nombre de pipes représant l'équivalnt de 9.000 thalers était vendu à
l’extérieur du pays (2)

Goudse pijpen in Poolse verzamelingen

In Poolse verzamelingen bevinden zich talrijke fragmenten van kleipijpen, die uit de 17e, 18e,

19e en 20e eeuw stammen. Het zijn Poolse, Duitse, en Engelse pijpen, maar het overgrote

deel wordt ingenomen door Goudse pijpen. De gevonden pijpen bevinden zich

hoofdzakelijk in particuliere verzamelingen. In de collecties van musea zijn weinig pijpen

aanwezig. In Polen worden ook enkele complete exemplaren bewaard. Volgens

Zimmermann zijn er meer dan 10.000 fragmenten (pijpenkoppen) waarop

pijpenmakersmerken voorkomen. Zelf heeft hij 4000 pijpenkoppen, waarvan er 3000 uit

Gouda afkomstig zijn. (Brief 12.07.87) De oudste pijpen hebben, tot ongeveer 1660, vooral

tudorrozen met en zonder kroon als merk. De decoratiefste pijpen zijn die van het type Sir

Walter Raleigh (Jonas), barokpijpen en de gekroonde rozen in relief op de kop.

Om de modellen aan te geven gebruikte Zimmermann de aanduidingen uit Duco's 'Merken

van Goudse pijpenmakers 1660-1940”. De meest gevonden pijpen uit de 18e eeuw zijn van

het type c,d,e, f,g. De typen a,b,h worden minder gevonden, terwijl de typen i en j slechts

sporadisch worden aangetroffen.

In de verzameling Zimmermann bevinden

zich ook in relief versierde pijpenkoppen

met het wapen van Polen en het opschrift

POOLE EN SAXE, die ook in ons land

gevonden worden. (Zie o.a. 'Pijpelogie', blz.

131, afb. 46 nr.2)

Een bijzonder decoratieve pijpekop is de

Poolse bodemvondst met een gekroond

wapen van Polen op de voorzijde en een

wapen verdeeld in kwartieren op de

achterzijde van de kop. Dit wapen bevat

de wapens van Berg, Jülich, Kleef en Wettin

(Wettinów). Op de met een Gouds

wapentje voorziene hiel is het merk de

zittende vos gestempeld. (afb. 12) De

grootste verscheidenheid van

pijpenmakersmerken komt op de pijpen

van de typen c,d,e voor, terwijl op de

andere type pijpen merken van enkele

fabrikanten in grote aantallen worden

aangetroffen.

In het algemeen kan worden gesteld, dat bijna alle Goudse merken in Polen worden
aangetroffen, waarvan sommige een enkele maal maar andere in grote hoeveelheden
worden gevonden.

Hieronder volgen de meest in Polen gevonden Goudse merken. Hierbij wordt weer gebruik
gemaakt van de type-aanduiding en de nummers van de merken zoals die in het al eerder
genoemde werk van Don Duco worden aangewend.

Pijpelogische Kring Nederland 38

XVII B (type a, b)
1,2 roos, 22 bloempot, 305 M gekroond, 306 N gekroond, 323 ES ongekroond, 263b halve
maan.

XVIII A (type c,d,e,f)
125c wapen van Gouda, 101 melkmeisje, 99 prins en prinses, 51 kikvors gekroond, 47 slang,
36c springend hert, 187 glaasje, 227 kartouw, 228 hoed gekroond, 252 scheepje, 287 2 ruiten
gekroond, 220 3 schalmeien, 324 EB gekroond

XVIII B (type g,h)
122 wapen van Haarlem, 125c wapen van Gouda, 88 man op de sjees, 67 zwaan, 39b vos,
31 springend paard, 4 lelie, 152c schenkkan, 150 oliekruik, 295 A gekroond, 478 BVB, 479a
BWB, 545 BVM, 304 L gekroond, 299 F gekroond

Met dank aan mevr. Chr. Ellmer, tolk van het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht, die zo
vriendelijk was de Poolse artikelen te vertalen.

NOTEN
1 D.A. Goedewaagen, De geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda, 1942, blz. 5
2 In 1753 stichtte de beeldhouwer Friederich Christian Glume in Berlijn de eerste Pruisische
kleipijpenfabriek, spoedig volgden andere in Salzwedel, Weissenspring (bij Frankfurt) en Rostin
in Neumark. Omstreeks 1800 produceerden 49 arbeiders van de fabriek in Rostin jaarlijks
pijpen voor een waarde van 19.000 Thaler, waarvan voor 9.000 Thaler aan pijpen in het
buitenland werden afgezet.

BRONNEN
-Edward Zimmermann, Brieven: 2.02.1987; 23.03.1987; 22.05.1987; 12.07.1987; 4.09.1987;
16.11.1987; 11.02.1988; juli 1988; 24.08.1988; 2.11.1988
-Edward Zimmermann, Artikel (kranteknipsel) Fajki ceramiczne
-Edward Zimmermann, Zagadnienie produkcji na fajek na ziemach polskich, Dawna Fajka
Gliniana, 1988 nr.l, blz. 17-20
-Edward Zimmermann, Zborowskie polska Gouda, Dawna Fajka Gliniana, 1988 nr.2, blz. 55-59
-D.H. Duco, Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940, Lochem/ Poperinge, 1982
-F.H.W. Friederich, Pijpelogie. Vorm, versiering en datering van de Hollandse kleipijp, Voorburg
1975
-G.C. Helbers en D.A. Goedewaagen, Goudsche pijpen,Goudá 1942
-L. Libert, Sur le tabac, les boites et les pipes, Leipzig 1986. Ook:
-L. Libert, Von Tabak, Dosen und Pfeifen, Leipzig 1984
-S. Pregers, Overzicht der algemeene geschiedenis, 1932.

VERANTWOORDING AFBEELDINGEN
Afb. 1 Kaartjes Polen 18e eeuw, uit S. Pregers, Overzicht der algemeene geschiedenis
Afb. 2 Omslag blad Clay Pipe Collectors Club Gdánsk
Afb. 3 Drie Poolse pijpekoppen XVIIId/XIXa en 'doodskop' fa. Gambier
Afb. 4 Opschriften op in Polen gevonden pijpenstelen, uit Silesia Antiqua 1983, XXV blz. 133
Afb. 5 en 6 Resp. pijpenfabriek en oven Zborowskie, E. Zimmermann
Afb. 7 Pijpenmakersmerken uit Zborowskie, tek. W. Kuczak
Afb. 8,9.en 10 Versierde Poolse pijpekoppen uit Zborowskie, E. Zimmermann
Afb. 11 Pijpenmakersmerken uit Rostin, tek. W. Kuczak
Afb. 12 Versierde pijpekop met verschillende wapens, tekening H. Grocholskiego uit Dawna
Fajka Gliniana, 1988 nr.2 blz. 47

Pijpelogische Kring Nederland 39

Arnold Carmiggelt, i.s.m. Dariusz Lesnikowski

(PKN 1989, 11 (44), 90-93)

Inleiding
Dariusz Lesnikowski in Lodz, medewerker aan de universiteit van deze stad, schreef een van
zijn doctoraalscripties over pijpelogische vondsten in Polen. Hij was daarom geïnteresseerd in
de onderzoeksresultaten van zijn Nederlandse collegae. Eind 1987 besloot hij een brief te
sturen naar de Rijksuniversiteit van Groningen om zich te laten informeren over het
Nederlandse pijpelogisch onderzoek. Na enige omzwervingen kwam de brief bij mij terecht,
waarna een correspondentie op gang kwam, wat resulteerde in een bezoek in september
van het afgelopen jaar aan Polen.

Poolse pijpelogie
Tijdens dit bezoek werden twee pijpencollecties bekeken, namelijk die van dr. Andrzej
Romanow, medewerker aan het instituut van geschiedenis van de universiteit van Gdansk,
en die van de heer Edward Zimmermann, pijpenverzamelaar, eveneens te Gdansk. De heer
Romanow verzamelt al jaren kleipijpen in en om Gdansk. Door zijn drukke werkzaamheden
komt hij er de laatste jaren niet meer aan toe om zich intensief met zijn verzamelobject bezig
te houden. Een min of meer representatief deel van zijn verzameling konden we bekijken.
Naast een aantal 17e-eeuwse exemplaren van Nederlandse makelij waren vooral de
Goudse ovoïde modellen -met name type 9 van Duco -vertegenwoordigd.(1) Onder meer
het wapen van Gouda, de Franse lelie en de initialen BVB kwamen als merk veel voor. De
pijpen uit de collectie Romanow dateren voornamelijk uit de tweede helft van de 18e eeuw.
De collectie van de heer Zimmermann bleek voor de Nederlandse pijpelogen vooral
interessant te zijn, met name de Poolse imitaties van Goudse pijpen, afkomstig van twee
pijpenstorten. De een is gevonden in ‘t plaatsje Zborowski (Silezië) in de buurt van het
vroegere Breslau, de andere -een pas ontdekte pijpenstort- in Roscin. Laatstgenoemd
plaatsje ligt in de buurt van Mysliborz ten zuidoosten van Szcsecin (Stettin). Hier werd enige
maanden geleden het pand van de voormalige pijpenfabriek gesloopt en werden door
Zimmermann c.s. diverse kleipijpen aangetroffen. De datering van deze produkten is eind
18e/begin 19e eeuws. Aangezien Roscin in de nabijheid van het vroegere Königsberg ligt,
mag worden aangenoment dat de hier geproduceerde pijpen via Königsberg
gedistribueerd werden.
Een produktiecentrum van kleipijpen in Königsberg zelf, zo belangrijk als concurrent voor de
Goudse pijpenmakers, aldus de Nederlandse literatuur, is er waarschijnlijk nooit geweest. (2)
Dit vermoeden wordt versterkt door de vondst van kleipijpen in Zborowskie. Hier werd
namelijk op een aantal misgebakken pijpen de naam BRESLAU aangetroffen, wat zou wijzen
op Breslau -het huidige Wroclaw -als produktieplaats. Breslau zal hier voor de pijpen uit
Zborowskie (evenals Königsberg voor de pijpen uit Roscin) als distributiecentrum zijn
opgetreden.
De achteruitgang van de import van Goudse pijpen na het midden van de 18e eeuw door
de protectiemaatregelen en de opkomst van Zborowskie is ook archeologisch vast te stellen
in Polen. (3) Dit geldt echter niet voor vondsten in en om Gdansk (bijv.voor de kleipijpen uit
de collectie Romanow, waar de nadruk ten slotte op de tweede helft van de 18e eeuw ligt),
omdat Gdansk pas vanaf 1793 bij Pruisen komt en dus tot die tijd een stad was, waar de
Goudse pijpenmakers niet met protectiemaatregelen geconfronteerd werden.

Ten slotte nog iets over de organisatie van het pijpelogisch onderzoek in Polen. Daar bestaan
diverse verenigingen die zich bezighouden met de folklore en geschiedenis van het
tabaksgebruik. De studie van de kleipijp als bodemvondst in Polen is slechts enkele jaren oud.
Sinds enige jaren hebben de Poolse verzamelaars van kleipijpen zich verenigd in de Clay
Pipe Collectors Club Gdansk met een eigen blad Dawna Fajka Gliniana waarover u in het
artikel POOLSE PIJPELOGIE elders in dit nummer kunt lezen.
Vermeldenswaard is dat in het voorjaar van 1989 een doctoraalscriptie zal verschijnen van
Piotr Chmielewski, student aan het archeologisch instituut van de universiteit van Warschau,
waarin alle Poolse kleipijpvondsten geïnventariseerd zullen worden. Ook de imitatie-Goudse

Pijpelogische Kring Nederland 40

pijpen zullen ongetwijfeld erin worden opgenomen. Voor de Nederlandse pijpelogen zal dit
werk interessant zijn. Wellicht kan deze scriptie ook bij de beroepsarcheologen en -historici de
aandacht vestigen op deze vondstcategorie, aangezien de pijpelogie in Polen tot voor kort
voor het grootste gedeelte door amateurs werd bedreven.

Oproep aan de Nederlandse pijpenverzamelaars
Een groot probleem voor de Poolse pijpelogen is, dat zij moeilijk toegang kunnen krijgen tot
de literatuur die reeds in Engeland, Nederland etc. verschenen is. Niet alleen het
taalproprobleem is hiervan de oorzaak, maar vooral het feit dat de literatuur voor de Polen
te duur is om aan te kunnen schaffen. Nederlandse pijpelogen zouden hun Poolse collegae
kunnen helpen en wel bij de realisering van het volgende project.
Over enige maanden zal het regionale museum van Mysliborz worden omgebouwd tot een,

tabacologisch museum / studiecentrum.
Dit alles vindt plaats n.a.v. de
pijpenvondsten die door Zimmermann
c.s. zijn gedaan bij het naburige plaatsje
Roscin. De heer Zimmermann, die zijn
gehele collectie aan dit museum
schenkt, heeft mij nadrukkelijk verzocht
om aan de Nederlandse pijpelogen te
vragen of zij nog posters, brochures,
boeken etc. bezitten die zij dubbel
hebben en/of willen afstaan aan
voornoemd museum.

Het adres hiervan is: Muzeurn regianalne,
Ul. Bah. Warszawy 74, 74-300 Myslibarz
U kunt uw bijdrage ook opsturen naar
ondergetekende, die om de portokosten
te drukken, in één keer een pakket naar
Polen zal zenden. Wanneer u zo vriendelijk bent om op deze wijze aan de opbouw van dit
museum bij te dragen, zullen de Poolse collegae u dankbaar zijn. Mogelijk kan dit een begin
zijn van een Nederlands-Poolse uitwisseling op pijpelogisch gebied, want tijdens het bezoek
aan Polen is wel gebleken, dat pijpenverzamelaars uit beide landen elkaar veel interessants
te vertellen hebben.

NOTEN
1 D.H.Duco. Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940. Lochem 1982
2 Zover we nu weten bestaan er bovendien geen archivalische berichten die aantonen dat
er in Königsberg daadwerkelijk kleipijpen geproduceerd zijn.
3 Mondelinge mededeling E. Zimmermann te Gdansk

F. Tymstra, Een pijpenvondst in Alkmaar

(PKN 1989, 11 (44), 94-96)

In the Archaeology of the Clay Tobacco pipe deel V beschrijft Don Duco, daat ook Alkmaar
in vroeger jaren pijpenindustrie binnen zijn stadsmuren had. Het betreft de periode 1632-1681.
De lokale produktie is van geringe omvang geweest en heeft derhalve weinig betekend. Het
is moeilijk na te gaan hoe de Alkmaarse pijp eruit ziet, omdat bij opgravingen meestal pijpen
uit Gouda gevonden worden.

Pijpelogische Kring Nederland 41

In januari 1981 werd door de Heer M. Corbié op een braakliggend terrein op de hoek van de
Ridderstraat en het Vijvertje een 17e-eeuwse beerput gevonden. De beerput was ongeveer

2 meter diep en 2 meter breed, en waarschijnlijk afkomstig van
een van de huizen aan de Ridderstraat. De koepel was een-
steens en de wanden van de put twee-steens. Uit de put kwamen
naast enig aardewerk en majolica ook pijpen te voorschijn,
waaronder door glazuur aaneengeklonterde pijpen. Om de put
trof men veel ovengrond aan, met o.a. klei en houtskool. Het is
mogelijk, dat hier vroeger een pottenbakkerij heeft gestaan.
Geraadpleegd werd de kaart van Cornelius Drebbel uit 1597. Op
deze plattegrond van
Alkmaar blijkt de put zich in
het centrum van de stad
op een niet bebouwd deel te bevinden. De kaart laat
een tuin zien van ongeveer 10 huizen lang en 5 huizen
breed, beplant met bomen. Het is goed mogelijk, dat
ter voorkoming van brandgevaar in deze tuin in later
jaren een pottenbakkersoven heeft gestaan. Uit het
feit, dat er relatief weinig pijpenafval gevonden is, en
de pijpen gele glazuurplekken vertonen, zou het hier
kunnen gaan om pijpen die door een Alkmaase
pijpenmaker gemaakt zijn en daarna tegen bakloon
aan de pottenbakker zijn uitbesteed. Daarna zijn de
misbaksels in zijn beerput terechtgekomen.

Beschrijving van de pijpen
De klei is wat geelachtig van kleur, echter dit kan ook
ontstaan door het bakken op een te hoge
temperatuur. De pijpen zijn niet geglaasd en matig
afgewerkt. Opvallend is, dat de steel een
plataandoende ovale vorm heeft, hetgeen een
gevolg kan zijn van het gebruiken van een afgesleten
pijpenmal. Zelfs is niet uitgesloten, dat de pijpenmaker
uit een andere stad een tweedehands pijpenmal heeft gekocht om er zelf pijpen uit te
maken.
De pijpen zijn ongemerkt, waardoor het vinden van de maker vrijwel uitgesloten is. De lengte
van de pijp is gezien de fragmenten langer geweest dan 19 cm. In tegenstelling tot het
pijptype rond Enkhuizen en Hoorn is de ketel lang en smal en gaan de steel en de onderkant

van de ketel langzaam in elkaars
verlengde over. De hiel is vrij klein en
doet spits aan. De inhoud van de
beerput gaf geen aanleiding voor
een juiste datering. Beziet men de
ontwikkeling van de Nederlandse
kleipijp in de 17e eeuw in de diverse
centra, dan zou men kunnen stellen,
dat we te maken hebben met
produkten uit het 4e kwart van de
17e eeuw, waarschijnlijk behorende
tot de laatste produkten van de Alkmaarse pijpennijverheid.
afb. 1 Misbaksel, gevormd door 6 aaneengebakken ketels van Alkmaarse pijpen, voorzien
van een laag geel glazuur
afb. 2 Alkmaarse type, misbaksel
afb. 3 Pijp op ware grootte
afb. 4 Fragment van een misbaksel op ware grootte; zie de smalle ketelvorm bij de steel

Pijpelogische Kring Nederland 42

Voor u gelezen…Het rookend leger

(PKN 1989, 11 (44), 97)

In het Dordrechtsch Nieuwsblad van januari 1940 verscheen onderstaand gedicht waarin
soldaten en het gebruik van tabak worden belicht en kritiek wordt geleverd op de Anti-
Tabaksbond.

Jos Engelen, Musea en verzamelingen op pijpelogisch gebied

(PKN 1989, 11 (44), 98-100)

BELGIE

Andenne Musée communal de la Céramique; Summier: Gereedschap en kleipijp

Brugge Museum voor Volkskunde Verzameling V.d. Acker (summier)

Gent Museum voor Volkskunde; Pijpenkamer/vitrines

Harelbeke Stedelijk Museum Pijp en Tabak; Tabak/sigaar/kleipijp : uitgebreid

Kortrijk Stedelijk Museum Vitrine: de Bevere kleipijp

Luik Musée de la Vie Wallonne Werkplaats-kleipijp-Wingender

Maaseik Regionaal Arch. Museum Summier: Gereedschap en kleipijp

Pijpelogische Kring Nederland 43

Opitter Karel Mertens: Molenstr.48 Hillen en Part. verzameling
Wervik Tabaksmuseum Volledig overzicht pijp/tabak
Vresse Museum voor Tabak en Folklore; Uitgebreid: alle soorten pijpen

DENEMARKEN (summier)
AEroskobing (Fyn) Bragade Tabaksmuseum Uitgebreide privé-verzameling
Kopenhagen W.O.Larssen Pibe Museum
Vitrine Duitse pijpen (summier)
DUITSLAND BRD Ethnografische pijpen
Alsfeld Heimatmuseum Uitgebreid: verzameling Brinkman
Berlijn Dahlem Museum
Bremen Focke Landesmuseum Uitgebreid volledig museum
Snuif in alle facetten
Bünde Deutsches Tabak/Zigarren museum; Uitgebreide privé-verzameling
Grafenau Snuiftabakmuseum Vitrine Westerwaldprodukten
Hamburg Altonaer Museum Pijpenkamer Reemtsma Vitrine bedevaartpijp/dozen
Höhr Keramikmuseum Porseleinen pijpen
Kevelaer Niederr. Museum Volkskunde Ethnogr. Verz. Hertog von Würt
München Stadtmuseum Uitgebreide privé-verzameling
Stuttgart Lindenmuseum
Wollbach Anton Manger Laden Duitse samengestelde pijpen

DUITSLAND DDR Kleipijp/gereedschappen
Waldenburg Heimatmuseum Uitgebr. privé-verzameling A.Irving
Kleipijp/werkplaats
ENGELAND Kleipijp/gereedschappen
Birmingham City Museum and Galleri,
Bramber House of Pipes Pijpen/div. particuliere verz.
Edinburgh Huntley House Museum Tabacologische voorwerpen
Leeds Abbey House Museum Uitgebreid tabak/pijpen etc.
Londen 17e-eeuwse kleipijpen
Tabacologische voorwerpen
Astley -Jermyn' Street Kleipijp/werkplaats
British Museum
Dunhill Duke Street Snuifraspen
Guildhall Museum York Voorn. Tabakspotten,snuifraspen
Victoria/Albert Museum Enkele tabac. voorwerpen
Castle Museum Uitgebr. overzicht pijp/tabak
Enkele tabac. voorwerpen
FRANKRIJK Tabaksuithangbord
Abbeville Musée Boucher de Perthes ; Tabakspotten
Angers Musée Arch. St. Jean Uitgebr. snuifraspen Dieppe
Beaune Musée des Beaux-Arts Uitg. privé-pijpenverzameling
Bergerac Musée des Tabacs porselein Rothschild
Caen Musée des Normandies Snuifweegschaal
Chambery Musée Arch. et d'Histoire
Colmar Musée Unterlinden Soldatenpijp
Dieppe Musée du Vieux-Chateau Meerschuimpijp
Grasse Bibliotheque Municipale Kleipijp
Sigarettendoos
Le Puy-en-Velay Musée Crozatier Tabacologische voorwerpen
Lille Musée des Beaux-Arts
Montbrison Musée d'Allard 44
Mulhouse Musée Historique
Nice Musée Massina
Nohant Musée Georges Sand
Rennes Musée de Bretagne

Pijpelogische Kring Nederland

Rouen Musée des Antiquités Gallo-Romeinse pijpen
Musée Le Secq des Tournelles IJzeren pijpen/ snuifraspen etc.
Wisseltentoonstellingen/uitgebr.
Saint-Claude Maison de Confreries Maitre-Pipier tabacologische voorwerpen
Uitgeb. Dumeril fabriekscollectie
Saint-Omer Musée Sandelin Tabacologische voorwerpen /
Sèvres Musée de la Ceramique pijpen Gambier en Fiolet
Pijp
Straatsburg Musée Alsacien Pijpen
Musée des Arts Décoratifs
overzicht pijp/tabak
Parijs
Tabakspotten/snuifraspen
Musée Seita Uitgebr. Tabakspotten/snuifraspen
Musée Louvre Tabakspotten/kleipijpen
Musée Carnavalet Tabakspotten
Musée des Arts Décoratifs Tabakspotten/snuifraspen
Musée des Arts/Trad. Pop. Ethnografische pijpen
Musée Guimet
Musée de Cluny Tabacologische voorwerpen
Musée de l'Homme
Uitgebreide privé-verzameling
FINLAND
Turku Luistarimaën Kasetyoláimuseo Pijpenkamers, uitgebreid
Pijpenkamer/tabak, uitgebreid
ITALIE Pijpen maken
Milaan Ramazzotti Tabakswinkel/vitrines {summier)
Pijpenkamer/tabacologie, uitg.
NEDERLAND Gouda De Moriaan Pijpenwinkel/kamer
Groningen Niemeyer Tabac. Museum Pijpenkamer/oven Trumm-
Haastrecht Ambachtsmuseum Verborg Bergmans Kleipijp
Joure Museum Joh. Hesselhuis (summier)
Leiden Pijpenkabinet Tabakswinkel
Utrecht Douwe Egberts
Weert Tiendschuur Uitgebr. privé-verzameling Vogel
Uitgebr. privé-verzameling
Willemstad Ceramisch Museum Pijpen, tabacologie, uitgebreid
Zierikzee De Moriaan Tabakspottenverzameling

OOSTENRIJK pijpenverzameling
Salzburg Schloss Fuschl
Tabacologie, uitgebreid
Museum Carolino Augusteum Tabakspottenverzameling
Wenen Oost. Tabaksmuseum
Kremsmünster Uitgebr. privé-verz. Schmied

POLEN
Chelm Ethnogr.

VER. STATEN
Greenwich u.s. Tobaccos Museum
New York Metropolitan Museum of Art

ZWITSERLAND
Lausanne Pfeifen und Tabakmuseum

Pijpelogische Kring Nederland 45

J. van der Meulen, Delftse pijpenmakers en hun produkten

(PKN 1989, 12 (45), 102-115)

Inleiding
Door de opstand van de Verenigde Nederlanden tegen Spanje aan het einde van de 16e
eeuw verliezen de alom vermaarde Delftse bierbrouwerijen belangrijke afzetgebieden zoals
Vlaanderen en Schouwen en Duiveland. Bovendien ondervindt de nijverheid een geduchte
concurrentie van andere steden, waardoor ze ernstig in verval raakt. Omstreeks 1600 zijn 82
brouwerijen werkzaam, in 1645 is het aantal teruggelopen tot 25 en in 1667 resteren 15
bedrijven. (1)
De leegstaande bierbrouwerijen blijken geschikte werkruimten te zijn voor de in opkomst
zijnde plateelbakkerijen. De groeiende populariteit van het Chinese en Japanse porselein zijn
mede debet aan de groei van deze bedrijfstak. Overal ondernemen plateelbakkers
verwoede pogingen om het import-aardewerk te imiteren; velen mislukken maar in Delft is
men wel succesvol. Omstreeks 1600 bevinden zich 2 plateelbakkerijen in de stad. In de loop
van de 17e eeuw zal het aantal bedrijven groeien van 8 in 1620, 12 in 1650 tot 45 tegen het
einde van deze eeuw. Op dat moment werken meer dan 10.000 mensen in de
aardewerknijverheid. De volgende eeuw is evenwel rampzalig voor de nijverheid, want naast
de concurrentie vanuit Engeland (Wedgwood), Frankrijk en Saksen neemt de vraag drastisch
af. In 1808 is het aantal plateelbakkerijen teruggelopen tot 8, in 1850 zijn slechts 2 bedrijven
overgebleven. (1,2)
De aanwezigheid van een aardewerknijverheid, met haar ovens en de goede
bereikbaarheid via waterwegen, maakt het aantrekkelijk voor pijpenmakers om zich te
vestigen. Uit de literatuur is bekend, dat er -zij het op geringe schaal- inderdaad een
kleipijpennijverheid heeft bestaan. (3) Hetdoel van deze studie is om te zien, of de lokale
pijpenmakers herkenbare produkten hebben gemaakt en persoonlijke merktekens op pijpen
gezet hebben. Tevens is door uitgebreid archiefonderzoek gepoogd een beter inzicht te
krijgen van de omvang van de nijverheid en het milieu van de pijpenmaker.

Het ontstaan van de nijverheid
Tabak is reeds in het begin van de 17e eeuw een gewild artikel. De grote vraag naar en de
populariteit van het kruid oefenen een grote aantrekkingskracht uit op personen die aan de
zelfkant van de maatscpappij leven.

In de gerechtsboeken komt een opvallend aantal processen voor tegen personen die tabak
helen of stelen. Zo is er een Engelsman Josias Brissick, die bekent dat hij van twee landslieden
een partijtje tabak heeft gekocht, waarvan hij wist dat het gestolen was. Na zijn
schuldbekentenis en spijtbetuiging komt hij er genadig van af en hoeft slechts de proces- en
gevangeniskosten te betalen. (6) Minder goed verloopt het voor de Engelsman Dirk Banfort,
die in Delfshaven twee rollen tabak heeft gestolen. Hij wordt veroordeeld tot verbanning uit
Delftland voor een periode van tien jaar. (7)! De zwaarste straffen krijgen Magdaleen
Aelbrechts van Vlissingen (8) en Harman Harmansz. van Groningen opgelegd(9); zij blijken
echter meerdere delicten op hun kerfstok te hebben. Het vonnis luidt, dat Harman op het
schavot gegeseld en gebrandmerkt wordt en gedurende twaalf jaar moet roeien op de
landelijke galeien. Magdaleen wordt veroordeeld om de bestraffing van Harman aan te zien,
waarna zij achter gesloten deuren gegeseld zal worden. Tevens wordt zij voor twaalf jaar uit
Holland en West-Friesland verbannen.
Zoals reeds eerder is geconstateerd blijken ook in Delft Engelse immigranten de aanzet
hebben gegeven tot het ontstaan van de tabakspijpennijverheid. De eerste vermelding over
het bestaan van een pijpenmaker in Delft komen we in 1625 tegen als Maerten Engelsman,
toubackpijpmaker, een kind te grave draagt. (4). Het is niet duidelijk of Engelsman een eigen
naam is of verwijst naar zijn herkomst. Ook kunnen beide mogelijkheden van toepassing zijn.
In 1627 treedt de pijpenmaker Jan Grooff (Groeff) in het huwelijk. Hij blijkt reeds weduwnaar
te zijn en woont op de Oude Delft. (5)

Pijpelogische Kring Nederland 46

In de dertiger en veertiger jaren valt een grote
toeloop van pijpenmakers te constateren.
(tabel. 1) Achtereenvolgens vestigen zich
Stoffel Stoffelsz. (10) en Maerten Jacobsz.
Maerten Jacobsz., afkomstig uit Gouda, trouwt
in 1634. (12)Als hij in 1639 in het pesthuis
overlijdt, komt zijn kind Grietgen onder
bescherming van de weesmeesteren (13) die
Wouter Dircxs, metselaer, en Harman Aryensz.,
asraeper, als voogden over het kind
aanstellen. Bij die gelegenheid wordt ook een
inventaris van de boedel opgemaakt. De
nagelaten goederen zijn: ": ..een out beddeke
met een pelue (peluw), drie matte stoelen,
een taeffelken, een tang en vispan, drie kleyne
bordekens, een kleyn spiegelken, vier tinne
lepels, een luyer mande, een lepelhuyske, drie ouwe vrouwehemden, een spinwiel, drie
ouwe kinderhemden, seks oude mutsse, twee oude kroegen" (kroesen). (14) Uit de
boedelbeschrijving blijkt, dat Maerten alleen wat schamele bezittingen heeft nagelaten voor
het dagelijks leven en geen goederen die met zijn beroep als toebackpipmaecker te maken
hebben. Zeer waarschijnlijk oefende hij zijn professie niet zelfstandig uit.

Afgaande op het opgegraven

pijpenmateriaal heeft Tomas

Bael (Bale) (11) wel een eigen

bedrijf gehad. Als merk gebruikt

hij zijn initialen, zowel zonder als

met kroon. (afb.1,2) De stelen

van deze pijpen zijn meestal

voorzien van een

bandversiering, hoewel ook

lelies, opgesloten in een ruit,

voorkomen. Tevens zijn pijpen

bekend waarbij de letters T en B

aan weerszijden van een

wereldkloot (rijksappel) zijn

gezet. (afb. 3) Op de stelen van

deze pijpen zijn 4 lelies

ingestempeld. Een exemplaar

heeft bovendien een geknepen

steel. Zo'n geknepen steel wordt

bewust vervaardigd door tijdens

het pijpmaken, in de leerdroge

klei, kneepjes te maken die

haaks op elkaar staan. Het

rookkanaal wordt ter plekke

enigszins ruitvormig.

Herhaaldelijk komt het voor, dat

een pijpenmaker ook andere

bronnen van inkomsten heeft.

Vooral de combinatie

pijpenmaker-soldaat komt

regelmatig voor. Dit is het geval

bij de pijpenmaker Jean Tillaer,

die tevens soldaat is in de

compagnie van “Collonel

Veer”. (15)

Pijpelogische Kring Nederland 47

Een van de belangrijkste pijpenmakerijen is eigendom geweest van Huybrecht Leendertsz.
Lievelaer. (16) Hij bezit in 1636 samen met Ariensz. van Ouwen (17) enige huizen bij de
Leeuwepoort. (18) De vorige eigenaren van de panden waren plateelbakkers, dus is het zeer
waarschijnlijk dat zij beschikken over een oven.
Van Huybrecht Lievelaer zijn diverse produkten bekend, die hij merkte met de letters HL. Dit
merk komen we zowel als monogram (afb. 5) of met losse letters (afb.4,6,7) tegen. Uit de
vondsten blijkt, dat hij in het bezit was van meerdere mallen; slechts de uiterste
vormverschillen staan hier afgebeeld. Opvallend zijn de pijpen met de slanke ketel, met een
steellengte van 26,5 cm, die onder een hoek van ca. 1200 t.o.v. de steel staat. (afb. 4). In het
algemeen is de hoek ca.130-135°. Steelversieringen komen voor maar zijn minder frequent als
bij Tomas Bael.
Het is niet zeker of de compagnon van Huybrecht, Ariensz. van Ouwen, zich ook met de
pijpenmakerij heeft beziggehouden. Door het huwelijk van Huybrecht Lievelaer in 1645 met
de weduwe van de plateelbakker Jacob Pietersz. van Lauberch, (Ver)Burchgen Henricx (19),
breidt het aantal huizen zich verder uit en laten zij huwelijkse voorwaarden opstellen. (20)
Nadat Huybrecht in 1650 is overleden (21) trouwt zijn vrouw Burchgen Henricx met Joseph
van Ouwen. (22) Niet duidelijk is of Joseph familie is van de eerder genoemde Ariensz. van
Ouwen en of het bedrijf onder zijn leiding is voortgezet.

In 1643 vindt er een drama plaats. De toubackpypmaeker Willem Pouwel, afkomstig uit
London, heeft zijn vrouw vermoord en wordt veroordeeld om op het schavot onthoofd te
worden. Willem blijkt een onbeheerst persoon te zijn. Reeds tweemaal heeft hij gevangen
gezeten vanwege het toebrengen van dodelijke kwetsuren aan derden en de kwalijke
bejegening van zijn vrouw. In de criminele boeken staat de toedracht van de moord
uitgebreid beschreven: “..dat hij nu buyten pijne ende bande van ijsere bekent, dat hij weder
woorden met sijn vrouwe gehadt hebbende ende sij coomende nae binnen tot in ’t
werckhuys, haer in toornichheid eerst een slach off twee met sijn rechterhant in ‘t aensicht
gegeven heeft, hebbende doen zijn mesch in des lynckerhant, daer nae het mesch
hebbende gecregen in de rechterhant, hij voelde dattet gehecht off gesteuyt heeft in haer
lijff, dat sij terstont daer van doot bleeff ende sulcx bekent oorsaeck te wesen van haer doot
ende de doot waerdich te wesen. .." (23)

De goederen van Willem Pouwel worden op een boeldag geveild, maar brengen zo weinig
op, dat de onkosten van het proces en de gevangenis bij lange na niet betaald kunnen
worden. Uit bovenstaand citaat valt op te maken, dat Willem een zelfstandige pijpenmaker
is. Immers er is sprake van een werckhuys. Bovendien woont Claes Pietersz., die later vermeld
wordt als pijpenmaker, bij Willem Pouwel in (24) en is hij als knecht werkzaam in de
pijpenmakerij. Het mes waarmee Willem zijn misdaad heeft begaan, zou een rondslingerend
trimmes kunnen zijn geweest.
Hij zette op zijn produkten het WP-monogram {afb. 8, 10), soms voorzien van een kroon {afb.
9).Uit de metingen van een tiental pijpen uit zijn 'winkel' blijkt, dat er slechts een geringe
onderlinge variatie is. De breedte van de ketel is steeds ca. 19 mm. De hoogte vertoont een
grotere spreiding. De stelen zijn regelmatig voorzien van lelies; een bandstempeling werd niet
aangetroffen.
In 1661 beschuldigt de zoon van Willem, Jan Pouwel, zijn vroegere buurvrouw Aryaentge
Lammers van der Plonche, dat zij na de onthoofding van zijn vader goederen zou hebben
ontvreemd en met de laserus klap (klepper van een melaatse) langs de deuren is gegaan.
Andere buren van wijlen Willem Pouwel komen hiertegen heftig in verzet en stappen naar de
notaris, waar zij verklaren, dat Aryaentge een eerlijke en deugdzame vrouw is, die de beide
kinderen van Willem, Jan en Lijsbeth, gedurende een jaar heeft verzorgd. (24) Onder de
getuigen treffen we ook de pijpenmaker Claes Pietersz. aan met zijn vrouw. (25)
Omstreeks 1645 komen Hendri(c)k de Jong en Gerrit Jansz. de Jong(h) (27) in de
gemeentelijke archieven voor; van een familierelatie tussen deze pijpenmakers is niets
gebleken.
Mogelijk heeft Gerrit Jansz. de Jong zijn pijpen gemerkt met Gi, omsloten door een cirkel.
{afb. 11)

Pijpelogische Kring Nederland 48

De als pijpenmaker en tevens als soldaat te boek staande Engelsman Willem Ketel, afkomstig

uit Norwich, woont reeds geruime tijd in Delft. (28) Als zijn derde vrouw in 1643 komt te

overlijden, heeft hij drie kinderen, namelijk Dirk 22 jaar, Maria 9 jaar en Jan 7 jaar oud. De

bezittingen zijn zo gering, dat

hieruit geen erfdeel voor de

kinderen verkregen kan

worden. Kort na de begrafenis

trouwt Willem opnieuw en

woont op het Suyteinde. (29)

Op 27 mei 1646 laat hij zich

inschrijven als poorter. (30)

Vermoedelijk zijn de in Delft

veel opgegraven pijpen met

het WK-monogram uit zijn

werkplaats afkomstig. In de

modellen bestaat een grote

variatie. Het slanke type pijp,

waarvan de steel door de

pijpenmaker is gerepareerd

{afb.14), heeft een

bandversiering. Ook een

'bonkig, zwaar' model {afb. 13)

en tussenliggende vormen zijn

bekend (afb. 12). De lengte

van een complete pijp,

waarvan de steel is opgesierd

met 5 lelies, bedraagt 34 cm.

Verder komen de namen van

de volgende pijpenmakers in

de archieven voor: Cornelis

Leendertsz. (1644) (31), Frans

Cornelisz. Braem (1653) (32),

Jan Cornelis Fransz. (1679) (35)

en Joseph Heijndricksz. (1657)

(33). Mogelijk heeft Joseph

gebruik gemaakt van de letters

IH (afb. 15,16), die voorkomen

op pijpen met uitgesproken

Delftse kenmerken en waarvan de stelen rijkelijk versierd zijn met lelies.

Christiaen Zegertsz. de Goije (1674), die uit Gouda afkomstig is en zich mogelijk in Delft

vestigde (34) zou de maker kunnen zijn van de pijp, waarvan de steelversiering in de mal is

gegraveerd. {afb. 17) De versiering is vlak en duidt op veelvuldig gebruik. Ter hoogte van de

decoratie is de steel niet 'geschonken'. Het hielmerk is een lelie met aan weerszijden de

letters C en G.

Ondanks intensief speurwerk werden geen pijpenmakers aangetroffen in de periode 1680-

1750. Dit hiaat in de gegevens is merkwaardig, omdat in november 1711 een aantal

pijpenmakers, touwslagers en verkopers een verzoek indienen bij de stedelijke overheid. (37)

Zij beklagen zich, dat hun concurrentie wordt aangedaan'door verkopers van buiten Delft,

die allerhande waren langs de deur uitventten. Aan het request wordt gevolg gegeven en

op 30 december wordt er een keur uitgevaardigd waarin het verboden is: “..allen en een

ygelijken van buyten komende met eenighe tabackspijpen, gaaren, touw off andere waaren

langs en aan de huysen om te loopen en die onder particuliere burgerie te coop te

presenteren off te venten, op peine {straffe) van dertig stuivers voor de eerste mael tot laste

van diegene dewelcke met sodanige tabackspijpen, gaaren, en touw, contrarie deses

werden bevonden om te loopen. En voor de tweede mael op gelijcke peine boven de

verbeurte van tabackspijpen, gaaren en touw met dewelcke sij omgeloopen hebben..." (38)

Pijpelogische Kring Nederland 49

In 1750 doet Pieter de Kol verwoede pogingen om zijn kost te verdienen met het
pijpenmaken, doch uit de impostboeken blijkt dat hij 'leeft van de armen.' (36)
In de 18e eeuw komt regelmatig het beroep van pijpenbrander (-brandster) voor. (39) Ook in
Delft voorziet een enkeling zich in het levensonderhoud met het schoonbranden van
verstopte pijpen. In 1750 komen we Jannetje van der Aarde tegen die brant pijpe uyt en
Lambert Veneka die als timmermansknecht ook tabakspijpen uitbrandt. (40) Bij de volkstelling
van 1839 blijken eveneens twee inwoners dit beroep uit te oefenen. (41) Andere beroepen
die met het 'tabaksgenot' te maken hebben, zijn: verkopers van tabak en/of snuif,
'swavelstokmaek(st)ers' en een handelaar in pijpen. (40) Vaak worden deze beroepen
gecombineerd met andere bezigheden zoals plateelschilder, koopman in vellen en sterke
drank, vletter, klapwaker, kamergast en dooddrager. In 1839 vallen vooral de tabakswerkers,-
kervers en -strippers op naast de tabakverkopers. (41)

Delftse pijpen
Globaal zijn de Delftse pijpen nauwelijks te onderscheiden van Goudse produkten uit
dezelfde periode. Hierop zijn echter twee uitzonderingen, namelijk een pijp met een hoge,
slanke ketel (afb. 1,2,14) en het lagere 'bonkige' type. (afb. 5,13,18) Deze vormen lijken
evenwel niet bij alle lokale pijpenmakers in produktie te zijn geweest. Overgangen tussen
beide typen zijn qua vorm moeilijk als Delfts te determineren. De inwendige diameter van de
ketel varieert tussen 9,5 en 11 mm. Hierop zijn slechts enkele uitzonderingen. Waarschijnlijk is
het slanke model ouder dan het bonkige type, hoewel beide typen ook naast elkaar gebruikt
zullen zijn, gezien de vele modellen die enkele pijpenmakers in produktie hebben.
Opvallend is echter dat Goudse pijpen in het algemeen aanmerkeIijk meer glanzen, wat een
gevolg kan zijn van een betere kleisamenstelling of een betere afwerking, hoewel de Delftse
pijpen ook geglaasd zijn. Het bakproces is goed verlopen, want de pijpen hebben nauwelijks
te lijden van de langdurige inwerking van de grond, zoals dat wel het geval is met veel
Leidse pijpen.

Merken komen vaak voor in de vorm van een monogram, hoewel ook losse letters worden
gebruikt, al dan niet voorzien van een kroon. Afgezien van de lelie komen weinig figuratieve
voorstellingen als hielmerk voor.
Frappant is het veelvuldig gebruik van ingestempelde lelies op de steel. Van de 49
onderzochte langstelige Delftse pijpen is 61% voorzien van lelies, 23% heeft een

Pijpelogische Kring Nederland 50


Click to View FlipBook Version