The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.

Gedigitaliseerde versies van het PKN blad, nummers 1 t/m 80

(443 paginas)

Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Stichting PKN, 2017-05-29 01:29:21

PKN bladen Archief nrs 1 - 80

Gedigitaliseerde versies van het PKN blad, nummers 1 t/m 80

(443 paginas)

Keywords: PKN Blad archief

P.K. Smiesing, Utrechtse Pijpenmakers

(PKN 1978, 1 (1), 2-7)

De eerste pijpen:
Met de komst van Graaf Leicester in 1587 kreeg Utrecht Engelse en Schotse troepen binnen
de muren. Toen deze graaf in 1589 ver- trok, verdween ook dit garnizoen. Waarschijnlijk
rookte dit krijgsvolk uit de vroege pijpjes met de typische “spoor”, die nog steeds in en om de
stad gevonden worden. Andere Engelse soldaten, die vanaf 1603 als huurlingen Voor Prins
Maurits vochten, bezochten tot 1610 de stad. Zij woonden Engelse diensten bij in de
Pieterskerk. Omdat ook na 1610 deze kerk als Engelse kerk dienst bleef doen, mogen we wel
aannemen dat hier veel Engelsen zijn achtergebleven. Onder deze achterblijvers moeten we
zeker de eerste Utrechtse pijpenmakers zoeken.
Omdat de pijpjes uit die tijd zelden merkjes hadden, weten we van de makers echter maar
weinig. Enig houvast bieden de pijpjes die vanaf 1620 werden gemaakt, met het Utrechtse
wapen als merk. ( zie afb. 1a ) Van 1625-1630 combineerde een pijpenmaker zijn initialen I.P.
met het Utrechtse wapentje. ( zie afb. 1b )

De eerste aanwijzing in de archiefstukken vinden we pas in 1677. Dan vestigt Jacob Dirkszoon
Deyl zich als pijpenmaker in de Domstad.

Pijpenmakers in de 18e eeuw:
In de “Geschiedenis en beschrijving der stad der Goude” vermeldt G.J. de Lange van
Wijngaarden dat in de 18e eeuw in Utrecht voornamelijk korte grove tabakspijpen werden
gemaakt.
Dat we van de makers van deze pijpen meer weten, danken we vooral aan dié
pijpenmakers die hun naam voluit op de “ketel” plaatsten Het waren de namen Hendrik
Versluijs (HVS) en Gerrit van Westdijk (GWD), die de sleutel vormden tot het historisch archief-
onderzoek.
Op 14 april koopt Hendrik Versluijs twee “cameren” of woningen in het Gerecht Lauwerecht.
Gerrit van Westdijk koopt op 21 juli 1774 van de zeepzieder Christiaan Achterberg een huis in
hetzelfde stadsdeel en krijgt de pottenbakker Cornelis van Blaricom als naaste buur. Al
vanouds werkten en woonden de pottenbakkers in de Lauwerecht, een wijk buiten de
stadswallen, gunstig gelegen aan de Vecht, waarlangs klei en turf werden aangevoerd.
Vanwege het brandgevaar werd het hun niet toegestaan hun ovens binnen de stad te
hebben. Door juist hun bedrijfjes hier te vestigen konden de pijpenmakers tegen bakloon hun
pijpen laten bakken in de pottenbakkersovens en bespaarden zo de kosten van een eigen

Pijpelogische Kring Nederland 1

oven. Ook vervaardigden deze pottenbakkers de pijpenpotten, waarin de pijpen werden
geplaatst alvorens in de oven gebakken te worden.
Het stadswapen als bijmerk:
Het Goudse wapen werd in 1739 op de zijkant van de hiel aangebracht om de handel in
Goudse pijpen te beschermen tegen de praktijken van de pijpenhandelaren. Deze
verkochten n.l. “slegte” soorten pijpen tegen de prijs van de betere. De betere soorten
of “porceleinen” pijpen kregen als bijmerk één Gouds wapen op de zijkant van de hiel. De
mindere of “slegte” soort kreeg op beide zijden van de hiel dit wapen met de toevoeging “S”
van slegte. Bijzonder was dan ook de vondst van enkele fraaie geglaasde pijpenkoppen
met, zoals op de afbeelding te zien is, op de zijkant van de hiel het Utrechtse stadswapen als
bijmerk. Deze pijpen moeten omstreeks 1760 gemaakt zijn en dragen het merk DVS (afb. 2)

Het stadswapen als versiering:
Naast de bekende gouwenaar werden er in Gouda ook kortere pijpen vervaardigd waarvan
de koppen niet geglaasd werden. Deze pijpen kregen vaak al in de vorm het merk van de
maker. Zo voorzag de Goudse pijpenmaker Dirk Blok, die al vanaf 1759 het “Utrechtse
wapen” als merk voerde, dit type pijpen van het Utrechtse wapen.
Deze pijp had vooral in Utrecht grote aftrek. Daarom brachten ook Utrechtse pijpenmakers
dit “Stadswapen” in de handel, zoals de maker IP en AVT (zie afb. 3)

Pijpelogische Kring Nederland 2

De familie Versluijs:
Van 1750-1765 voerden de pijpenmakers DVS en PVS buiten deze initialen op de andere zijde
van de kop ook nog het merk “de duif op de tak”. Omdat we in H.V.S. reeds Hendrik Versluijs
leerden kennen, mogen we aannemen dat de beide anderen ook tot de familie Versluijs
behoorden en dan zou de duif het handelsmerk geweest zijn van hun familiebedrijf.
( zie afb. 4 )
Als variant op dit merk kennen we “de gekroonde duif”. De letters GWD boven deze kroon
duiden echter op de pijpenmaker Gerrit van Westdijk.( zie afb. 5 )
Van 1765 tot 1780 vinden we dit drietal verenigd met de makers AVT en IP Ze hebben nu “de
zwemmende zwaan” als handelsmerk. ( zie afb. 6 )

Enkele bekende 18e eeuwse merken:
In Utrecht vinden we bekende merken terug zoals “de gekroonde snoek”. Gerrit van Westdijk
is verantwoordelijk voor zo'n pijpje met de toevoeging GWD(zie afb.7) De letters HVS wijzen
op Hendrik Versluijs, verreweg de aktiefste in het imiteren van bekende merken. Buiten deze
snoek schonk hij ons de merken “de koorddanser " en “de gekroonde ooievaar”. (zie afb. 8)
Dan resten ons nog pijpjes met de initialen als enige versiering. Zij zijn van de pijpenmaker AVT
en een nieuwe telg van de familie Versluijs, CVS (zie afb.9)
Doordat de Utrechtse pijpenmakers niet in een gilde verenigd waren is het niet geheel gelukt
om achter de namen van de pijpenmakers te komen die achter deze initialen schuil gaan.

Pijpelogische Kring Nederland 3

De Pijpenindustrie:
Dat er in Utrecht slechts op beperkte schaal pijpen werden gemaakt, kunnen we opmaken
uit de vondsten van fragmenten van deze pijpen, die nog geen 2% uitmaken van het totaal
van het gevonden materiaal.
Na 1780 is dit ambacht duidelijk over zijn hoogtepunt heen. De kwaliteit van het produkt
verandert aanzienlijk. Doordat de vormhelften niet meer geheel sluiten zien de koppen er
slordig afgewerkt uit. Door het langdurig gebruik sleten de vormen en zijn de tekens op de
kop vaak niet meer te onderscheiden.
Ook het uitdeuken van de vormen liet sporen op de pijpenkoppen na. Het verval wordt nog
eens duidelijk aangetoond door de vondst van enkele fraai afgewerkte pijpenkoppen
waarop in reliëf het embleem van de Utrechtse Universiteit werd afgebeeld: het Utrechtse
stadswapen in een stralende zon. Op het lint lezen we de spreuk:
“Sol justitiae Illustra Nos” (Zon der gerechtigheid verlicht ons). (zie afb. 10) Deze pijp werd
waarschijnlijk in 1786 vervaardigd ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan der Universiteit.
De opdracht tot produktie van deze pijp werd niet in handen gegeven van Utrechtse
pijpenmakers. Ze werden in Gouda gemaakt door Abraham Booij, die het merk “bok met B”
voerde en Jan Woutersz. Begeer met zijn merk “de gekruiste sleutels of het wapen van
Leiden” . Duidelijk werd het vakmanschap van de Goudse pijpenmakers hoger aangeslagen!

De laatste pijpenmakers:
Door de financiële gevolgen van de oorlog met Frankrijk besloten Burgemeester en
vroedschap in 1793 tot de invoering van de 100-ste penning. Dit was rampzalig voor de
handwerkers in de armenwijken en gaf de genadeslag aan de laatste Utrechtse
pijpenmakers. Bijzonder dankbaar zijn we de Schout en zijn secretaris, die de gegevens van
alle neringdoenden in dit gerecht nauwkeurig optekenden. Met deze gegevens konden de
volgende pijpenmakers en knechten aan de vergetelheid ontrukt worden.

Pijpelogische Kring Nederland 4

JAN GLANSBEEK -PIJPENMAKER

JAN VERSLUIJS -PIJPENMAKER

PIETER DE GRAAF -PIJPENBAKKER

BAREND ROELOFS -PIJPENMAKERSKNECHT

JAN VAN DER SLUIJS -PIJPENMAKERSKNECHT

PIETER VAN DER SLUIJS -PIJPENMAKERSKNECHT

Zij verklaarden allen “niet gegoed te zijn om te furneren”. Aangezien Barend Roelofs
getrouwd was met Sofia van der Sluijs en de namen van der Sluijs en Versluijs in het archief tot
één familie werden gerekend, mogen we aannemen dat de pijpenproduktie in Utrecht
grotendeels in handen was van deze familie. Ik hoop dat dit overzicht, dat nog lang niet
compleet is, wat meer licht heeft kunnen werpen op deze tot dusver weinig bekende
Utrechtse industrie.

Fred Tijmstra, Stempel “Pypefabriekeur”

(PKN 1978, 1 (1), 10)

In oktober van het vorig jaar werden door een antiquair enige originele stempels
aangeboden. Hieronder bevond zich een stempel van de pijpenfabrikant Pieter van Rijk in
Gouda.
Het opmerkelijke is, dat dit stempel niet afgebeeld staat in het boek “Goudsche pijpen” van
G.C. Helbers en D.A. Goedewaagen.
In “Pijpmakers en pijpmerken van 1724-1865” noemt S. Laansma de pijpmakers Pieter van Rijk
( 1814) en Simon van Rijk ( 1839 ). Pieter van Rijk voerde het merk “ het wapen van Haarlem",
hetgeen overeenkomt met de afbeelding op het stempel.
Het stempel is aangekocht door de Heer G.A. Brongers van het Niemeyer Nederlands
Tabacologisch Museum.

Fred Tijmstra, Gedichtpijpen

(PKN 1978, 1 (1), 10)

Van Leen v.d. Berg kreeg ik onlangs een fotocopie toegestuurd uit “Het boek der
opschriften“ door Mr.J.v. Lennep en J.ter Gouw. Daarin staat de volgende pijp beschreven:
Voor ons ligt eene uit de Gekpoonde 27 herkomstig, op wier kop tusschen lauwertakken~
deze regels staan:
De held van Wateploo, de glorie van zijn tijd
Was minzaam voor het volk, en dapper in den strijd. van 1815 tot 1865

Eigenaar van het merk de gekroonde 27 was J. de Gidts
in Gouda. Het toeval wil, dat ik in mijn collectie een
soortgelijke pijp bezit van dezelfde pijpmaker.
Bovenstaande pijp droeg een lofdicht over Koning Willem
I. Hieronder volgt er een over Koning Willem II.
De tweede Willems moed, waaraan wij nu herdenken
Mogt door zijn dapperheid, den vrede aan ons schenken.
1815- 1865
De jaartallen zijn verwarrend omdat ze niet een
regeringsperiode aangeven. Wel is het in 1865 vijftig jaar
geleden dat Koning Willem I, en vijfentwintig jaar geleden dat Koning Willem II de troon
besteeg.

Pijpelogische Kring Nederland 5

Harry Tupan, De Bruidegomspijp

(PKN 1978, 1 (2), 2-6)

Het huwelijk is door de eeuwen heen vaak met folkloristische gebruiken gepaard gegaan. In
vele streken van Nederland werden traditie getrouw symbolische geschenken aangeboden.
Met name in Groningen, Friesland en Drente was het, vooral in de 19e eeuw, de gewoonte
dat de bruidegom een versierde pijp aangeboden kreeg. Het gebruik van bruidegomspijpen
is echter veelouder. Reeds in 1771 wordt er melding gemaakt van een zogenaamde
“Bruigomspyp , een in linten bestrikte tabakspyp" . J. le Francq van Berkhey zegt dan in zijn "
Natuurlijke historie van Holland ": "Een veender toonde mij eens, uit dien hoofde, als iets
zeldzaams, de Pyp, daar hy, dertig jaaren geleeden, op zyne Bruiloft, en ook op zyn Vyf-en
twintigjaarig Feest, uit gerookt had; en ik ken er die deeze hunne Pyp telkens op de
Verjaaring van hunnen Trouwdag gebruiken, om dezelve, door den tyd, gitzwart te rooken;
waarin de Boeren meermaals eene aartigheid stellen".

Wat is nu precies een bruidegomspijp?
In de meeste gevallen is dit een kleipijp van 50 cm. of langer, waarvan de steel weelderig
versierd is met droogbloemen, stoffen bloemen, linten en strikken. Op de kop zit vaak een
pijpendop.
De pijp werd na de bruiloft meestal in een speciaal kastje geplaatst, om breuk te voorkomen.
Het verhaal ging namelijk, dat wanneer de pijp brak, ook het huwelijk kapot zou gaan. Hij
werd verder alleen gerookt op de koperen-, zilveren-, gouden- en diamanten bruiloft. Vaak
werd tesamen met de bruidegomspijp het bruidsboeket of de bruidssluier in het kistje
geplaatst.
Per provincie waren de gewoontes rondom het aanbieden en de benaming verschillend. Op
deze verschillen zal ik nu wat dieper ingaan.
In Drente wordt de bruidegomspijp, ook wel breugmanspiep genoemd, aangeboden door
de meid of door de zuster van de bruid, na terugkomst uit het gemeentehuis. Terwijl ze de
pijp aanbiedt zegt ze een gedichtje op:

Geachte jongeman, ik ben er toe genegen
U deez' versierde pijp te geven;
Is dit de eerste keer, 't zij ook de laatste keer,
Dat ik U zulk een pijp vereer.

Niet alleen de bruidegom, doch ook de rest van de mannelijke aanwezigen kregen een pijp
aangeboden. Deze pijpen waren, zij het eenvoudiger, ook met enkele linten versierd. Als het
meisje de pijp heeft overhandigd, krijgt zij van de bruidegom als dank een gulden. Van de
overige mannelijke gasten krijgt ze een kwartje, omdat hun pijp minder versierd is.
Aardig is onderstaand “Pijp Gedigt“ uit 1830, welke werd opgezegd en gemaakt door Margje
Wolters Zoer ter gelegenheid van het huwelijk van haar zuster in het Drentse plaatsje
Dwingeloo.

Bruidegom ik ga uw sieren
Met eene pijpe wilt nog zwieren
Wijl gij zijt de bruidegom
't Is gedaan komt gij weer om
Van de kerk zo als wij weten
Dan word man en vrouw geheten
Nu nog bruidegom en bruid
Strakjes is dat deuntje uit

Pijpelogische Kring Nederland 6

Met aan het eind:

Maar gedenkt eens komt die nood
Op het trouwen volgt.de dood
Bruidegom wilt nu op stoken
en een lekker pijpje roken
't zal voor uw nog zoeter zijn
Als de beste brandewijn
Nu tot slot gij jonge lieden
laat de zonde van uw vlieden
Dat het scheiden dan ook blij
uw een geestelijk huwelijk zij.

In het bekende Overijsselse plaatsje Staphorst werd de pijp door de vrienden van de
bruidegom aangeboden. De pijp, hier bruurmanspiepe genoemd, werd ook na de
huwelijksdag in een kastje opgehangen. Ook hier werd bij de aanbieding een toepasselijk
gedicht opgezegd. Het eerste couplet van dit “ Pijp Gedicht” luidt als volgt:

Bruidegom, 't is mijn begeren,
Om in deze stand u te eren.
‘t is een oud gebruik gewis,
Dat nog niet verouderd is ……( 1865 )

De bruidegomspijp, in Friesland de breggemanspiip genoemd, werd daar door de
bruidszusters aangeboden. Fraai is de herdenkingspijp uit de verzameling van Niemeyers
Nederlands Tabacologisch museum. Deze Goudse pijp is in Harlingen of Makkum beschilderd
ter gelegenheid van een 50-jarig huwelijk. Op de ketel staat onder meer “ Houwliks
Oanthinken “
Ook bij dergelijke gelegenheden werden versjes gemaakt:

… zijn dochter wenkt, en 't kleine Jant jen
Reikt hem de bruigomspijp, het pronksieraad van 't mandjen.
Hij neemt haar lachend aan, om kleinzoons vreugd vernoegd,
Maar 't omgeslingerd groen is hem tot het last bij het stoppen.

Rond 1900 neemt het gebruik van bruidegomspijpen sterk af, mede door het uit het gebruik
raken van de kleipijp.
Men ziet dan ook porseleinen pijpen, kleurig versierd, als bruidegomspijpen verschijnen.
Kenmerkend voor onze drang naar het verleden is het feit dat men tegenwoordig weer
veelvuldig het aloude gebruik van het aanbieden van bruidegomspijpen ter hand neemt.
(zie illustratie)

Een heuglijk feit, want het zou jammer zijn dat zo'n oude traditie voorgoed uit het gebruik zou
raken. Over de pijpen en de kastjes nog het volgende:

Pijpelogische Kring Nederland 7

De pijpen zijn meestal ongeveer een halve meter lang en zijn zowel gedecoreerd als glad.
Opvallend is, dat alle gebruikte pijpen na 1900 afkomstig waren van de Firma
Goedewaagen.

In het “ Noorden “ ( Gron-Friesl-Drente ) vinden we de pijpen in smalle verticale kastjes. In de
Achterhoek”” ( Gelderland) vinden we kastjes met een zeshoekig bovenstuk waarin vaak het
bruidsboeket zit; hieronder zit dan dikwijls een verticale kist, met daarin de pijp.

Waar bevinden zich bruidegomspijpen?
Niemeyer Ned.Tab.Museum - Groningen 7 exempl. Openluchtmuseum -Arnhem 4 " Harry
Tupan Hoogeveen 3 " De Moriaan -Gouda 2 " Drents Museum -Assen 2 " Openlucht Museum -
Schoonoord 2 " Douwe Egberts -Utrecht 1 " Douwe Egberts -Joure 1 " Behouden Huys -
Terschelling 1 " Hoogeveens Museum -Hoogeveen 1 " Drie Haringen -Deventer 1 " Don Duco -
Leiden 1 " Pijpenmuseum St.Claude -St.Claude 1 "

Literatuurlijst:

Pijpelogische Kring Nederland 8

Anoniem- De Naoberschap in Aalten, de Oude Tijd 1874, pg.12-13.
Anoniem- “ Bruidspijp voor de bruidegom “, Pijprokersmagazine 12e jaargang. nr.4, nov/dec
1973

Anoniem- “De bruidegomspijp in ere hersteld “, Niemeyer Nieuws, nov/dec 1970, pg.1-2.

Anoniem- “ Bruid opgeeist “, Nieuwsblad van het Noorden,26.11.1977. pg. 5.

Anoniem- (28) “Gedigt”I, Meppeler Courant, 30.11.1977
Bergmans-Beins, J.H.- artikel in de Nieuwe Drentse Volksalmanak. 1928, pg.74
Brongers,G.A.- Nicotiana Tabacum, Amsterdam, Becht,1964 pg.46-47.
Dykstra,W- Uit Frieslands volksleven van vroeger en later,1, Leeuwarden, Suringar, 1845, pg.
209.
Francq van Berkhey, J1e.- Natuurlijke Historie van Holland 3, Amsterdam, yntema en Tieboel,
1771, pg. 1129-1130.
Laan,K ter, -Folkloristisch woordenboek.
Kuipers,G., -Volksleven in het oude Drente. p.85-86.

Schelterna, J. –Volksgebruiken der Nederlanders bij het vrijen en trouwen, Utrecht, Van
Treveen, 1832, p.105.
Schotel,G.D.J. -Het Oud-Hollandsch huisgezin der 17e eeuw, Sijthoff, Leiden, 1904,p.241-242.

Leen van den Berg, Aap en Tabak

(PKN 1978, 1 (2), 8)

De traditionele Moriaan had in de achttiende en negentiende eeuw een geducht konkurrent
als blikvanger en dat was de aap. Hij werd veel gebruikt op uithangtekens en tabakszakjes.
Zelfs in onze eeuw wordt hij nog in verband gebracht met het roken, denkend aan het
gezegde als men jongeren ziet roken: “mooi weer, de apen roken”.
Terugkerend naar voorbije eeuwen een paar voorbeelden overgenomen uit het boek
“Uithangtekens van J. van Lennep en J Ter Gouw, 1868.

Op een uithangbord in de Anjelierenstraat te Amsterdam stond aan de ene zijde een aap en
aan de andere zijde een uil, beide met een pijp in de bek, daaronder dit rijmpje:

Sijt gij met weelde of wee belaan
Denk dat die beide als rook vergaan

Op de deur van een tabakswinkel in Hoorn stond “Het Aapje met de Kraag”, en daaronder
het vers:

Gij Burgers en Boeren en wilt niet voorbijgaan
Want hier vint gij den oprechten welriekende Nicoxiaan,
Die alle flegmatieke humeuren doet opdroogen,
Sij is goet voor een druipende neus en loopende oogen.
Komt maar in, vrienden, hier heb je hagendevelt,
Een pijp vooraf voor niet, en veel voor je gelt.
Sij zelje deurwarmen van agteren naar voren,
En kruipen door je neusgat en beide jou ooren.
Hebje wat van doen, volg dit briefje maar, en vraag,
Na Joris Muishond, in’t Aapje met de kraag.

Dit vers werd ook op tabakszakjes gebruikt.

Pijpelogische Kring Nederland 9

Elders lezen wij: Een Moriaan met gestopte pijp in de mond, betiteld als Rookend Moortje, of
wel een boer of een aap, die een pijp scheen te rooken, geplaatst boven de deur of in’t
venster, strekten soms nog tot een extra cieraad van den tabakswinkel.

Het in de negentiende eeuw beroemde aapjessnuif geeft aan hoe populair de aap ook toen
was.

G.A. Brongers, Protectionistische maatregelen ten gunste van
Goudse pijpmakers in 1791

(PKN 1978, 1 (2), 7)

In het zeker belangrijke standaardwerk van Helbers en Goedewaagen, “Goudse Pijpen“,
schrijft laatstgenoemde o.a. op pag. 6:
“Hoewel de handel al sterk was teruggeloopen, gingen omstreeks 1765 jaarlijks nog 10
Friesche tjalkschepen met Goudsche pijpen naar Hamburg. In 1789 gingen er geen 3
schepen meer. Dit alles was oorzaak dat het gilde in 1789 bij de regeering aandrong op een
in- en doorvoerbelasting op pijpen." Dit gebeurde door de sterke concurrentie van de Duitse
stad Höhr, die veel goedkoper produceerde door de veel lagere levensstandaard en
bovendien niet aarzelde de merken van de beste Goudse ateliers op zijn pijpen te plaatsen.
Op “ 19 mey 1791“ (de regeringsmolens maalden ook toen al langzaam !) behaagde het
Hunne Ed. Gr. Mog. eene Publicatie uit te geven, waarbij het volgende werd bepaald:

"Voor Eerst, dat niemand op eenige Pypen buiten de Stad Gouda gemaakt wordende, op
de zyde van de hiel, of op de kop of steel van de Gemelde Pypen of op eenig gedeelte
derzelven, hoe ook genaamd, het Wapen der Stad Gouda, of ook eenige sterretjes,
bloemen of stippen, of iets diergelijks, eenigzints naar het Wapen de Stad Gouda gelykende
of dat verbeeldende, noch ook den naam der Stad Gouda, zal mogen stellen of doen
stellen, het zy zulks in de Vorm gesneden, het zy door andere instrumenten daarin of op
gedrukt wprdende of op eenigerlei manieren hoegenaamd.
Ten Tweeden, dat geen Pypenfabriqueur op desselfs Pypen een andere naam, dat zijn
eigen, zal mogen gebruiken, of stellen of doen stellen; en dat byzonder niemand op de
Pypen, buiten Gouda gemaakt wordende, de naam of het merk van de Pypenfabriqueur te
Gouda op enigerlei wyze zal mogen stellen of doen stellen mitsgaders dat niemand
voorwetens enige Pypen, welke buiten Gouda gemaakt, doch, tegen het voorschreven
verbod, met het wapen, of den naam der Stad Gouda, of met den naam of met het merk
van een Goudschen Pypen-fabriqueur voorzien zijn zal mogen verkopen, mitsgaders
zodanige Pypen in te pakken of te doen inpakken in tonnen, mandens, kisten of andere
embalagie, met het Wapen der Stad Gouda of de naam of het teeken van een der
Pypemakerijen, aLdaar geëxcerceert wordende; alles op eene boete van zes hondert
GuLdens" telkens by den overtreden te verbeuren; en bovendien op poene van zoodanige
ar bitaire straffen, als na de omstandigheden van den gepleegden bedrieglyken handel, als
eensoor't van falsiteit zynde, zal bevonden worden te behooren."

Wijlen de heer Goedewaagen spreekt van een “in- en doorvoerbelasting“, waarvan in het
voorgaande geen sprake is.
Mijn vraag is dan ook, wie spoort -zo deze ooit is verschenen- de publicatie of ordonnantie
op, waarbij deze belasting werd ingesteld? Of was de voornoemde publicatie de honorering
van het verzoek van de pijpenmakers?

Pijpelogische Kring Nederland 10

Jos Engelen, Een grafvondst

(PKN 1978, 1 (3), 2-4)

In de oude Rijnbedding bij Lobith, vlak bij de plaats waar in de zeventiende eeuw een
veeroversteekplaats is geweest, werd in 1973 door enkele jongelui een geraamte gevonden.
Naast het geraamte stond een aardewerk pot gevuld met pijpenkoppen en stelen.
Hoewel de pijpen door het grondwater en door de werking van de grond enigszins zijn
versleten en verschraald is het nog zeer goed mogelijk de zij- en hielmerken te
onderscheiden.
Alle merken vallen volgens mijn onderzoek te dateren in de periode 1620-1640, doch dit is
niet meer geweest dan een vluchtige meting. Aangezien alle fragmenten bij elkaar werden
gevonden lijkt mij de veronderstelling gewettigd dat dit alle hele exemplaren zijn geweest.
Een nauwkeurige restauratie door een deskundige zou mijn stelling kunnen bewijzen.
Waarom werden deze pijpen bij een overledene begraven? Is zijn vak mogelijk dat van
“pijpenmaker” geweest? Deze vragen zou ik helaas niet kunnen beantwoorden.
Aangezien de vondst een periode beslaat waarvan nog lang niet alles bekend is, besloot ik
de vondst op te tekenen.
Misschien kan dit tot een verdere bekendheid van deze periode bijdragen en misschien kan
iemand mij nadere aanvullingen, suggesties e.d aan de hand doen om de summiere eerste
opsomming van de volgende pagina's te vervolmaken.

De metingen werden verricht met behulp van een stalen schuifmaat volgens de methode
Friederich. Zie o.a. het boek " Pijpelogie ". Door het produkt HxBxO te nemen ( B over de reliëfs
heen gemeten ) werd het uiteindelijke jaartal verkregen.
De tekeningen werden met de pantograaf overgebracht.

Inventarisatielijst ( zie afbeeldingen) 11
1. Tweezijdig gekroonde fleur de Lis, zonder hielmerk circa 1627
2. Tweezijdig 5-blad Tudorroos,met hielmerk circa 1630
3. Tweezijdig 4-blad Tudorroos,met hielmerk circa 1633
4. Tweezijdig 5-blad T-roos met steunblad,zonder hielmerk circa 1625
5. Tweezijdig fleur de Lis , 5-blad. met steunblad,zonder hielm. circa 1637
6. Tweezijdig fleur de Lis, zonder hielmerk circa 1630
7. Tweezijdig S-blad T-roos met steunblad,zonder hielmerk circa 1625
8. Zes en zevenblad T-roos zonder hielmerk circa 1633
9. Tweezijdig een 6-blad T-roos,zonder hielmerk circa 1632

Pijpelogische Kring Nederland

10. Tweezijdig een 4-blad T-roos,met steunblad,zonder hielmerk circa 1627
11. Tweezijdig een 5-blad T-roos,met steunblad,zonder hielmerk circa 1635

12. Tweezijdig een 5-blad T-roos,met steunblad,met hielmerk circa 1625
*13. Sir Walter Raleigh met hielmerk 5-blad Tudorroos circa 1637
14. “ Barok " pijp zonder hielmerk,diverse steelfragmenten circa 1630
15. Tweezijdig een 5-blad T-roos,met steunblad,met hielmerk circa 1635
* Hoewel de meesten over Sir Walter Raleigh spreken is de benaming voor dit soort pijpen op
het ogenblik aanvechtbaar.

16. Ongedecoreerde pijp met hielmerk 5-blad Tudorroos circa 1639 12
17. Ongedecoreerde pijp met hielmerk 5-blad Tudorroos circa 1625
18. Ongedecoreerde pijp met hielmerk 5-blad Tudorroos circa 1621
19. Ongedecoreerde pijp met hielmerk 5-blad Tudorroos gekroond circa 1626
20. Pijpfragment met hielmerk gekroonde NG + fleur de Lis

Pijpelogische Kring Nederland












































































Click to View FlipBook Version