Herinneringen aan de oorlogsjaren
Door C. de Muynck
Originele tekst, zoals deze in 1995 is geplaatst in het
themanummer ‘Oorlog en Bevrijding’ van de Ds. G.H. Kerstenschool
De tijd voor de oorlog
De tijd voor de oorlog was aan de ene kant een tijd van grote rijkdom en welvaart. Aan de andere
kant was het een tijd van armoede en gebrek.
We weten nog, dat op een dag toen we in school zaten, er veel mensen op de Catelijneweg liepen. Er
was buiten wat te zien. De meester ging ook eens kijken. Hij kwam ons even later allemaal uit de klas
roepen. Wij moesten ook komen kijken. En toen zagen we daar in de lucht een ballon. Jullie weten
wel hoe een luchtballon eruitziet. Maar deze ballon was langwerpig en zilverkleurig. Hij glinsterde in
de zon. De mensen noemden dat een luchtschip. Onder aan dei ballon waren gondels. Daar zaten
mensen in. Dat luchtschip kwam uit Duitsland. Dat land was alweer zo groot en machtig aan het
worden, dat men zulke luchtschepen maken kon. Later is de ‘Hindenburg’, zo heette dat luchtschip,
in Amerika verbrand.
Ook weten we nog, dat we vrijdags en zaterdags naar de dijk gingen kijken. Daar kwamen dan grote
passagiersschepen langs, die van Antwerpen naar Kongo voeren. De Kongo was toen een Belgische
kolonie, waar veel welvaart voor België vandaan kwam. Als je dan die grote schepen langs zag varen,
met alle verlichting aan en je hoorde de muziek spelen, dan zag je welk een welvaart er was.
De tijd voor de oorlog was ook een tijd van armoede en gebrek. Als je van school afkwam moest ja
gaan werken op het land. In die tijd kwam het maar zelden voor, dat er iemand naar Goes naar
school ging om verder te leren. Dat was maar voor een enkeling weggelegd. De meeste jongens
gingen naar het land om daar te werken. Op zaterdag kregen ze van hun moeder dan 2 cent.
’s Maandags kwam er hier op het dorp altijd een man met een kar om vodden op te kopen. De
mensen konden door hun vodden te verkopen nog wat verdienen. Op zaterdag kwam diezelfde man
met een ijsco-karretje op het dorp. Dan kon je voor die 2 cent een ijsje kopen, een kleintje. Rijkere
jongens kochten een ijsje van 5 cent, dat was dan een hele grote. Wij waren jaloers op zulke jongens.
Je moet eens nadenken, wat een arme tijd dat was, dat je voor 2 cent een ijsje had.
Oorlogsdreiging
In die tijd voelden de mensen ook de dreiging van de oorlog. Op zo’n dorpje als Borssele wist je
natuurlijk niet veel. De mensen gingen elke dag naar hun werk, en van wat er in de wereld gebeurde,
hoorde je zo af en toe maar eens wat. Maar we wisten wel dat Duitsland bezig was om een groot en
machtig land te worden. Vroeger was daar al een man geweest die gezegd had dat Duitsland groot
moest worden en dat de Duitsers veel ruimte nodig hadden. Daarom moesten er wapens gemaakt
worden, zodat men andere landen kon veroveren. “Eerst kanonnen en dan boter”, zei die man.
Ze waren in die tijd in Duitsland bezig om wapens te maken; vliegtuigen, tanks, kanonnen, kortom
alle wapens die je nodig had. En allemaal even modern en goed.
Toen kwam de tijd, dat al die wapens ook gebruikt moesten worden. De Duitsers vielen Oostenrijk,
Sudeten-Duitsland en Polen binnen. En ook hier was men bang, dat het oorlog worden zou. Een
dominee heeft in Rotterdam op Oudejaarsdag van 1939 gezegd, dat in het komende jaar de Heere
Nederland straffen zou met Zijn oordelen.
De mobilisatie en de meidagen van 1940
Toen kwam ook de tijd van de mobilisatie. Alle mannen, die vroeger in dienst geweest waren,
moesten nu weer naar hun legerplaatsen komen. De omroeper ging op een avond door het dorp. Hij
luidde dan met een bel en zei, dat alle mannen de volgende morgen om 7 uur op het Plein moesten
staan met hun spullen, om naar de legerplaats te vertrekken. We zijn die morgen om 7 uur wezen
kijken. En daar stonden al die mannen, die vroeger soldaat geweest waren. Voor het
verenigingsgebouw stonden bussen, en daarmee zouden ze dan vervoerd worden. We weten nog
van een man, die veel te dik geworden was, zo dik dat hij zijn broek niet meer dicht kon doen. Hij had
er maar een touwtje om gebonden. We denken dat hij in zijn legerplaats wel een andere broek
gekregen heeft.
De Nederlandse ambassadeur in Berlijn was bevriend met een Duitse generaal die niet voor oorlog
was. Die generaal waarschuwde de ambassadeur op 9 mei, dat de Duitse soldaten de volgende dag
de Nederlandse grens over zouden gaan. Maar de Nederlandse regering geloofde dat bericht niet. Er
was al wel vaker verteld dat het oorlog zou worden, en het was nog steeds niet gebeurd. De
bevelvoerder van het Nederlandse leger in Zeeland hechtte wel waarde aan dat bericht, want hij gaf
de opdracht om de vuurtorens langs de Zeeuwse kust te doven. Die hebben in de nacht van 9 op 10
mei niet gebrand. Ze mochten niet branden anders zouden de Duitsers er gemak van hebben.
Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. Onze soldaten wisten niet wat ze zagen. Ze
werkten zelf nog met paarden en fietsen en de Duitsers hadden de modernste spullen, die je
bedenken kan. Ons leger werd totaal overrompeld. Veel soldaten sloegen zomaar op de vlucht. In
Borssele merkten we in het begin niet veel van de oorlog. Wel waren er in Zeeland een heleboel
Franse soldaten, die onze soldaten hielpen vechten tegen de Duitsers. De meesten waren
teleurgesteld dat de Nederlanders het zo gemakkelijk over gaven. Deze Fransen hebben moedig
gevochten, onder andere bij Kapelle.
De Franse soldaten werden door de Duitsers op de vlucht gejaagd. Ze probeerden langs alle kanten
te ontsnappen naar Frankrijk. Zo waren er 200 Fransen, die afgesproken hadden, dat er bij de steiger
van Borssele een torpedojager zou komen om hen op te halen. Totdat dat schip kwam, verstopten ze
zich in de omgeving van Borssele. Er is altijd verteld dat er toen op het dorp een NSB-er was, die alles
tegen de Duitsers vertelde. Toen deze kwamen namen ze die Franse soldaten direct gevangen. We
weten nog, dat ze op het dorp kwamen; 200 vermoeide mannen. Enkele vrouwen van de
Monsterweg wilden aan de Franse soldaten water geven, maar dat werd door de Duitsers verboden.
Later werden de Fransen naar het vroegere stationnetje gebracht en weggevoerd als
krijgsgevangenen.
Franse krijgsgevangenen
Toen de Duitsers heel Zeeland veroverd hadden, moesten de Nederlandse soldaten al hun spullen
inleveren. In Borssele moest dat op het Plein gebeuren. Ze moesten allemaal hun geweer en hun
andere spullen op de muziektent gooien. We weten nog dat er soldaten bij waren, die dat lachend
deden. Het leek wel of ze blij waren, dat Nederland verloren had. Dat kun je niet begrijpen hè? De
Nederlandse soldaten werden ook krijgsgevangenen gemaakt. Ze werden naar Goes gebracht. De
meesten mochten later weer gewoon naar huis, als ze beloofden om niet meer tegen de Duitsers te
vechten.
De bezetting
In de oorlog was Borssele maar een klein dorp. De Everingestraat, de Diepeneestraat, de Kaloostraat
en de Borzeestraat waren er nog helemaal niet en ook langs de singels stonden veel minder huizen.
Er woonden ongeveer 1400 mensen op het dorp.
Toen kwamen er zeker 2500 Duitse soldaten bij. Dat was natuurlijk heel veel voor zo’n klein dorp. Ze
werden ondergebracht in de school en in de boerderijen rond het dorp, maar er werden ook
barakken gebouwd langs de Zuidsingel. Waarom waren er nu zoveel soldaten op zo’n klein dorpje?
Dat kwam omdat Borssele aan de kust van Nederland lag. De Duitsers waren steeds maar bang, dat
de Engelsen zouden komen om ons te helpen. Ook waren ze zelf van plan om naar Engeland te gaan
en dat land ook in te nemen. We weten nog, dat er Duitse soldaten, die nog nooit de zee gezien
hadden, op de dijk stonden en naar Zeeuws-Vlaanderen keken en dachten dat dat Engeland was. Ze
zeiden: “Daar is Engeland, daar gaan we ook nog naar toe!”. Ze vergisten zich natuurlijk, want ze
moesten de Noordzee oversteken, maar dat wisten die jongens niet.
Al die soldaten moesten natuurlijk te eten hebben en daarom was de openbare school gevorderd.
Daar werd de keuken van de Duitsers ingericht. De Duitsers hadden hulp nodig om in de keuken te
werken en daarvoor gebruikten ze de meisjes van het dorp. Er zijn nog vrouwen, die nu nog weten te
vertellen, dat ze in die tijd door de Duitsers verplicht werden om in de keuken te werken.
De Duitse troepen, die hier gelegerd waren, gingen ook regelmatig oefenen. We zien jullie, jongens,
wel eens bezig met geweertjes en camouflagepakken, maar deze soldaten deden dat echt.
Als er niets bijzonders gaande was, waren de soldaten zaterdags vrij en dan konden ze zich
ontspannen. De Ortskommandant wilde graag een grote ruimte hebben, waar ze films konden
draaien voor de Duitse soldaten. Hij vond de kerk van de Gereformeerde Gemeente aan de
Oostsingel daar een heel geschikt gebouw voor; er stonden al banken in! De Ortskommandant ging
naar de kerkeraad om de kerk te vorderen. Dat was natuurlijk een moeilijk geval. Als de kerk gebruikt
zou worden als filmzaal, kon er ’s zondags geen kerk meer gehouden worden. De kerkeraad heeft
toen aan de Heere gevraagd of Hij uitkomst wilde geven.
Daarna gingen ze naar de Ortskommandant om te vragen, of er niet ergens anders een filmzaal
ingericht kon worden. “Dat kan”, zei hij “maar dan moeten jullie daar voor zorgen!” Toen zijn ze op
zoek gegaan naar een geschikte plaats en ze kwamen bij het graanpakhuis van Duynkerke aan de
Westsingel, het kerkje in Lombok, dat nu afgebroken is. Daar zijn ze toen aan het werk gegaan: alles
moest er uit, er moest schoongemaakt worden en er moesten banken in komen en verduistering in
aangebracht. En het was al zaterdag. Als de Ortskommandant het af zou keuren, zou hij toch de kerk
nog nemen. Toen het bijna avond was, waren ze klaar. Het was allemaal heel eenvoudig: de banken
waren gemaakt van veilingkisten met steigerplanken erover. Iedereen stond in spanning: zou de
kommandant het goedkeuren? Hij keurde het goed en de kerk was voor de gemeente behouden
gebleven. De mensen die daarbij geholpen hebben, hebben op die middag voor het eerst een film
gezien. Daar had je in dei tijd op Borssele nog nooit van gehoord en nu zagen die mensen op het
witte doek echte bewegende beelden uit de oorlog. Dat heeft op die mensen een grote indruk
gemaakt.
Bij de Duitse soldaten waren ook nog heel wat jongens, die thuis op zondag altijd naar de kerk
gingen. Ze waren van de Evangelisch-lutherse kerk. Deze soldaten wilden ook hier wel graag naar de
kerk gaan op zondag. Daarvoor werd de kerk van de Gereformeerde Gemeente aan de Oostsingel
gebruikt. Onze dienst begon dan om 9 uur en om 11 uur kwamen de soldaten in de kerk, die uit de
1943: Onderduikers van Borsselsedijk 26.
wijde omtrek en van het dorp kwamen. De legerpredikant zette dan voor de kansel een tafel neer en
legde daar de Bijbel op en dan hield hij een Duitse dienst. Heel vaak zat de kerk helemaal vol met
soldaten. Aan het eind van elke dienst zongen ze “Ein fester Burg ist unser Gott”.
De Ortskommandant had zijn kantoor in het huis naast het verenigingsgebouw op het Plein. Het
kantoor was beneden aan de voorkant. Achter in het huis woonden nog mensen. Die konden gewoon
naar boven en ook aan de voorkant, boven het kantoor van de kommandant komen. Daar, boven dat
kantoor hebben die mensen lange tijd 3 Joodse kinderen en een vrouw verborgen gehouden. Ze zijn
nooit ontdekt of gepakt, want wie had er nu gedacht dat er boven het Duitse kantoor onderduikers
verstopt zouden zitten. Eigenlijk was dat de veiligste plaats van het hele dorp, maar ’t was toch erg
gevaarlijk.
De Duitse troepen die hier in het dorp lagen, hadden een gemakkelijk leven, omdat ze niet aan het
front waren. Hier gebeurde eigenlijk niet veel en er was overvloed van voedsel. Andere Duitse
soldaten hadden het veel zwaarder. Vooral aan het Oostfront, in Rustland, werd verschrikkelijk
gevochten. Nu hadden de Duitsers de gewoonte om hun troepen geregeld te verplaatsen: soldaten
die moegevochten waren konden naar een rustiger gebied om uit te rusten en soldaten, die in zo’n
plaats al een tijdje uitgerust hadden, werden dan weer naar het front gestuurd.
De Duitsers, die hier in het dorp lagen, waren allemaal heel erg bang voor de Oostfront. Daar
gebeurden de verschrikkelijkste dingen, daar vielen duizenden doden, veel soldaten keerden nooit
terug.
Toen op zekere dag bekend werd dat de Duitse bezetting zou vertrekken naar het Oostfront, werd
een jonge Duitse soldaat zo bang, dat hij alle moed verloor en zich achter de school met zijn eigen
geweer van het leven beroofde.
Als de Duitsers vetrokken, kon je pas goed zien hoe goed alles georganiseerd was. Alle manschappen
moesten dan op het Plein komen. Ook alle wagens en alle voertuigen gingen mee, er bleef dan niets
achter. Voor de stoet uit ging het muziekkorps, want de Duitsers zongen altijd als ze marcheerden.
Dat werden ze verplicht. Of ze nu wilden of niet, ze moesten soldatenliederen zingen, om te laten
merken hoe dapper ze wel waren. Als de kommandant dan een teken gaf en de muziek begon te
spelen en de hele stoet zich in beweging zette en al zingend vertrok, dan moest je wel onder de
indruk komen van de macht die dat leger had. Ze vertrokken dan in strakke pas door de Ooststraat
over de Oostsingel, zo de Monsterweg op. En dan hoorde je ze nog zingen tot het geluid alsmaar
zachter en zachter werd.
Dan was het een paar uren stil, maar in de middag hoorde je in de verte weer gezang op de
Monsterweg. Het kwam steeds dichterbij en voor het avond was, was er een complete nieuwe
bezetting op het dorp.
Omdat er in de school ook soldaten gelegerd waren, moesten de kinderen ergens anders naartoe. In
die tijd werd er school gehouden in de consistorie van de kerk en ook in de kerk zelf stonden er voor
de preekstoel bankjes, waar kinderen aan zaten te werken.
1 juli 1943: de openbare school in de Nederlandse Hervormde Kerk op het Plein. Op deze foto zijn onder andere te zien:
meester Op ’t Hof, Marie Zwemer-Witte, Janny Remijn-Korstanje, Brechtje Walhout-Nieuwenhuyse, een jongen van
Veerhoek, Nellie Rottier-Walhout, Dien Walhout-Schipper.
De bevrijding
Wij wisten dat de Geallieerde troepen geland waren in Normandië. Daar hoorde je over praten, maar
je merkte er in het begin maar heel weinig van.
Later, toen de geallieerden steeds dichterbij kwamen, gingen we het wel merken. De Duitsers
werden erg bang voor de Engelsen en Amerikanen, want ze voelden wel, dat ze het zouden gaan
verliezen. Op den duur waren de geallieerden al in Zeeuws-Vlaanderen. Wij konden ze daar horen
schieten.
Toen is er op zekere dag op de Noordenol een schip met Duitse soldaten, waaronder veel gewonden,
aan de grond gelopen, juist toen het hoog water was. Dit schip kon niet meer loskomen. Vele
gezonde Duitsers vooral officieren verlieten het schip. Ze lieten vervoermiddelen, die ze bij zich
hadden neer op het slik en gingen zo snel mogelijk weg, Zeeland uit. Toen moesten al die gewonden
nog van boord gehaald worden. De Duitsers lieten daarvoor mannen uit het dorp komen. Voor het
eerst in jaren kwamen we nu weer eens op de dijk. Tijdens de oorlog was de hele dijk sper-gebied.
Daar waren de militairen en wij mochten daar niet komen. Bij het vervoeren van die gewonden
merkten we ook weer hoe bang de Duitsers waren, vooral voor de Engelse vliegtuigen.
Dat merkten we ook bij de beschieting van een Duits legervoertuig op 12 september 1944. Deze auto
met soldaten kwam van de Weelweg af naar het dorp toe rijden. Opeens zagen we een Engelse jager
boven de Weelweg. Hij had het op die Duitse auto voorzien. De Duitsers wisten niet hoe snel ze van
die auto af moesten komen om dekking te zoeken voor de kogels. De auto reed nog een eindje door
en kwam tegen een boom en half in de sloot terecht, vlak bij het huis aan de Westsingel op nummer
16. Het Engelse vliegtuig beschoot die Duitse auto. Gelukkig ontplofte die niet. Even later kwam het
vliegtuig terug. Het was omgekeerd en kwam nu vanaf de Zuidsingel aanvliegen om het voertuig nog
een keer te beschieten. Toen werd er een woning aan de Noordsingel getroffen. De vrouw die daar
woonde (mevrouw Bras) was binnen. Tevens kwam een man naar binnen gevlucht (dhr. Duvekot).
Deze mensen hadden het vliegtuig al horen schieten en nu hoorden ze het terugkomen. Ze
probeerden snel dekking te zoeken achter de kast in de kamer. Helaas, mocht het niet baten. Een
mitrailleurkogel ging door de sponning van het raam, door de kast, doodde de vrouw en rukte de
man een arm af. Dat was het eerste dodelijke burgerslachtoffer op Borssele.
Het haventje van Borssele (bij fa. Duinkerke) na het bombardement van de geallieerden, maar voor de landing.
De bevrijders kwamen steeds dichterbij, maar ze werden er gehinderd door de kanonnen, die vanuit
Borssele naar Zeeuws-Vlaanderen schoten. Die kanonnen stonden bij Dekker in de boomgaard en op
de hofstede van Van Overbeke en op andere plaatsen. Ze waren helemaal gecamoufleerd met takken
en netten, zodat je ze vanuit de lucht niet kon zien staan. Toch wilden de geallieerden deze
kanonnen graag onschadelijk maken en daarom kwamen er op 12 oktober 1944 ’s morgens
bommenwerpers boven het dorp. Toen zagen de mensen pas echt wat een verwoestingen de oorlog
aan kan richten. Wijzelf waren toen in de buurt van de molen en daar was een vliegtuig, wat daar zijn
bommen al liet vallen. De grond golfde en dreunde onder je voeten, de weg was totaal vernield en er
waren grote kraters geslagen. Hierbij vielen geen slachtoffers.
De piloten konden de kanonnen echter niet zien staan. De andere vliegtuigen wierpen hun bommen
op het dorp: in de Noordstraat, tussen woningen nummer 10 en 12, viel een bom, waardoor beide
huizen instortten en twee mensen om het leven kwamen (H. de Priester en W. de Priester). De
familie Van Dalen van Noordstraat 10 was nog maar net in hun huis getrokken, en toen de
vliegtuigen kwamen, waren ze in de kelder gekropen om te schuilen voor de bommen. Toen ze daar
zaten viel er een bom op het huis. De kelder werd bedekt door een deur en vervolgens stortte het
hele huis in. Wonder boven wonder werden deze mensen later allen levend onder het puin vandaan
gehaald, maar bij de volgende bom werd de woning getroffen aan de Noordsingel op nummer 6 en
ook helemaal verwoest. Daarbij kwamen een jonge vrouw en een baby’tje om het leven (mej. J.
Walhout en het kindje van fam. A. van Liere).
Eén van de vliegers zag nog net hoe één van de Duitse kanonnen schoot, toen alle bommen al op
waren. Daarom kwamen ze ’s middags terug, want nu wisten ze die kanonnen precies te staan. Toen
vielen de bommen niet op het dorp maar op de hofstede van Van Overbeke aan de Weelweg, waarbij
de schuur in brand vloog en verschillende Duitse soldaten om het leven kwamen. Een zwaargewonde
Duitse soldaat werd door Nico Walhout op een kruiwagen naar het lazaret op Oostsingel 3 gereden.
Deze hulp mocht niet meer baten, de Duitser overleed aan zijn verwondingen.
Na deze bomaanval
op het dorp namen de
mensen ter harte,
wat de Engelsen al
eerder door
pamfletten uit de
lucht bekend
gemaakt hadden. Ze
moesten vluchten,
omdat er zwaar
geschoten zou gaan
worden. De meeste
mensen gaven toen
pas aan deze oproep
gehoor en heel
Borssele stroomde
leeg. De mensen
zochten onderdak bij
familie en vrienden
Februari 1945: Engelsen maken het geschut gereed. op andere dorpen in
de buurt.
Na deze bomaanval
werd er in de laatste week van oktober begonnen met een zware beschieting met granaten. Heel
Borssele lag onder vuur. Veel is er vernield, er is in Borssele geen huis uit die tijd, waarin geen
scherven van granaten in het dak zitten. De geallieerden schoten zo veel omdat ze van plan waren
om op Zuid-Beveland een landing uit te voeren. Ze wilden daarbij zo weinig mogelijk verliezen lijden
en daarom schoten ze de Duitsers als het ware uit de dopen weg. Jammer genoeg was deze
beschieting totaal overbodig, want op Borssele waren al geen Duitsers meer. Die waren al gevlucht.
Niet alle bewoners waren vertrokken. Mijn broer en ik waren nog op het dorp achtergebleven met
nog enkele anderen, maar toen het schieten maar aanhield, wilden we ook wel graag vetrekken.
Over de Monsterweg zijn we gevlucht, tussen de granaatscherven door, naar ’s Heerenhoek, waar we
veilig waren voor de beschieting. Daar hebben we de brandweer gewaarschuwd om naar Borssele te
komen. Zelf zijn we toen weer teruggegaan naar Borssele en vonden we in de garage van Plein 65
een man met zijn dochter, de dochter reeds overleden en de man zwaargewond. Deze is op weg naar
het ziekenhuis ook overleden (dhr. J. Westerweele en zijn dochter T. Westerweele).
De laatste granaat die afgevuurd werd, trof juist een huis aan de Wolphaartsweg, tegen de dijk, wat
nu afgebroken is. De bewoner (dhr. Iz. Rottier), die net naar buiten kwam werd op slag gedood door
het laatste granaatvuur.
Op 26 oktober, ’s morgens vroeg landden de geallieerden bij Oudelande. Vanaf het water werden de
Duitse stellingen beschoten. Op de hofstede Korte Zuidweg 5, waar nu Hand Witte woont, was een
Duitse stelling. Deze soldaten moesten proberen de geallieerden tegen te houden. Op sommige
plaatsen is toen nog fel gevochten, maar de Duitsers konden er niet meer tegenop, de overmacht
was te groot. Toch zijn tussen Ellewoutsdijk en Borssele nog 12 Canadese soldaten door de Duitsers
vanuit hun stellingen gedood Bij een tegenaanval zijn verschillende Duitse soldaten gesneuveld, die
tijdelijk in de dijk begraven zijn geweest.
Zodoende werd onze omgeving en later ook heel Zeeland bevrijd. Toch heeft de bevrijding van ons
lang nog tienduizenden jonge geallieerde levens gekost.
En wat hebben wij nu met die bevrijding gedaan?