ALPHEN AAN DEN RIJN.
door J. van der Meulen
INLEIDING.
Het huidige Alphen aan den Rijn ontstond deze eeuw door samenvoeging van de dorpen
Alphen, Aar!anderveen, Oudshoorn en Zwammerdarn. Alphen lag op de westoever van de Rijn,
ingeslotcn door er-n kanaal, terwijl Oudshoorn en Aarlanderveen, gescheiden door de Aar, op
de andere ocvcr lagen. De situering langs de Rijn was gunstig voor de vestiging van scheeps-
makerijen, stcenbakkerijen, kalkovens en pijpenmakerijen. Voor al deze bedrijven gold dat de
aan-. en afvocr van grondstoffen en eindprodukten over water moest geschieden. De eerste
pijpenmakcrs, bijna zonder uitzondering Gouwenaars, verschenen tegen het einde van de 17 de
eeuw. De oorz aak van hun komst moet gezocht worden in stagnatie van de omzet door voort-
durende oorlogen en de strenge gildereglementen die in Gouda van toepassing waren. Zowel
meesterpijpenmakers als knechts weken uit. De omvang van de nieuwe nijverheid, in Alphen,
bleef beperkt tot ten hoogste 5 pijpenmakersbazen die gelijktijdig werkzaarn waren. Het am-
bacht wcrd veelal bedreven als huisindustrie, waarbij het hele gezin moest meewerken om een
rendabelc kwantiteit te produceren.
In Aarlanderveen ontwikkelde de industrie zich veel grootschaliger. Behalve een groter aantal
pijpenmakers werden ook enige grore bedrijven opgericht.
Aan de basis van de belangrijkste pijpenfabriek stand Magtelt Andriesse Hoogstraten, die in
1700 trouwde met Jan J anse Versluijs uit Gouda. N adat haar man in 1705 met de noorderzon
naar Oost-Indie vertrokken was moest zij de kost verdienen als pijpenmaakster. Samen met
haar aangenomen zoon Philip Hoogenboom wist zij, vanaf 1721, een bloeiend bedrijf op de
Aardijk op te bouwen, dat op het hoogtepunt van zijn bestaan minstens 30 werknemen in
dienst had. De handelsbetrekkingen die Hoogenboom met kooplieden in Amsterdam en
Rotterdam onderhield gaven vele handen werk. Veel kleine zelfstandige pijpenmakers in de
regio verkochten hun pijpen aan de fabriek, omdat deze zelf niet aan de grote vraag kon vol-
doen. Per maand werden meer dan 1000 gros "casjotte" pijpen verscheept om naar Frankrijk,
de Spaanse eilanden en de landen rond de Oostzee te worden geexporteerd. Ook landelijk kon
Philip bogen op een aanzienlijke omzet. Veel pijpenhandelaren kochten bij hem de betere soor-
ten op, die na vermenging met Goudse pijpen als echte "gouwenaars" aan de kianten werden
aangeboden. Her frauderen werd de kooplui zeer eenvoudig gemaakt aangezien de kwaliteit
niet onderdeed voor de Goudse pijpen en voorzien waren van identieke merken. Het belangrijk-
ste is evenwel dat Philip Hoogenboom goedkoper was dan zijn collega's. Het Goudse giide kwam
heftig in verzet tegen deze vorm van oneerlijke concurrentie die hen veel nadeel berokkende. In
1739 verleende de Staten van Holland en West-Friesland aan leden van het Goudse giide het
alleenrecht om het Goudse stadswapen aIs bijmerk te gebruiken waardoor hun pijpen herken-
baar zouden zijn ten opzichte van de produkten uit andere centra. Philip liet zich echter niet
weerhouden ook het bijmerk, na een kleine wijziging, op zijn pijpen te zetten.
Op dezelfde wijze werd de concurrentie uit het Duitse Westerwaldgebied het hoofd geboden.
Op de stelen van bepaalde typen pijpen pIaatste hij fictieve Duitse namen en gebruikte aange-
paste merken.
Uit de opgegraven fabrieksstort blijkt dat Philip Hoogenboom veel verschillende modellen ge-
lijktijdig in produktie had. Behalve de gebruikelijke ovoide modellen werden ook typen ver-
vaardigd die speciaai voor de export bestemd waren.
Na 1760 is de nijverheid over haar top heen (tabel O. Dit valt op te maken uit het afnemende
aantal pijpenmakcrs en de pijpen die gemaakt worden. Het assortiment is aanzienlijk ingekrom-
-4-
pen, bovendien zijn de rijk gedecoreerde pijpen uit de produktie genomen. De kwaliteit laat
ook steeds meer te wensen over.
Rond 1800 als er door handelsbeperkingen en internationale conflicten een economische
malaise ontstaat, houden veel pijpenmakerijen op te bestaan.
Tabel I. zelfstandig werkende pijpenmakers opgenomen, die in hct vermelde jaar
In de tabel zijn d
werkzaam waren. ee Aarlanderveen Alphen Oudshoorn
3
Jaartal 3 3 3
15 2 2
1697 24 3
171'0 21 3
1730 13 5
1745 5 2
1760 3 1
1780 4
1800 7
1808 3
1820 1
1830 2
1850
1880
1914
Na de Franse tijd (1812) maakte de industrie nog een korte opleving mee. Zelfs in Oudshoorn
vestigden zich enige pijpenmakers. De overzeese afzetgebieden zijn voor een be!angrijk dee!
weggevallen waardoor het ambacht aan importantie heeft moeten inboeten.
In 1914 geeft de laatste pijpenmaker de pijp aan Maarten en valt het doek voor de kleipijpen-
nijverheid in de regio.
TYPELOGIE.
De vormontwikkelingen van de Goudse pijpen werden op de voet gevolgd en nagemaakt. Naast
de bekende ovoide (eivormige) typen van verschillende grootte (afb. 1-3) werden ook trechter-
vorrnige- (afb. 6, 8), kromkop- (afb. 9-12) en kelkpijpjes (afb. 13-15) vervaardigd. Hielloze
pijpen (afb. 16-20) en pijpen met het pijpenmakersmerk op de voorzijde (de kant die naar de
roker is toegekeerd) van de ketel (afb. 20-28) werden tevens in het assortiment opgenomen.
Omstreeks het midden van de 18de eeuw produceerden de kleine zelfstandige pijpenmakers
vooral kortstelige "casjotte"pijpen, ook we! kleine kromkop pijpen genaamd (afb. 9-12). Dit
type was voornamelijk voor de export bestemd. Ais de plaatselijke pijpenmakers niet in staat
waren het gewenste aantal te leveren, werden zelfs pijpen van collega's uit Schoonhoven be-
trokken.
De produktie van de betere soorten en langstelige pijpen yond hoofdzakelijk plaats in de pij-
penfabriek van Aarlanderveen. Naast de gladde pijpen werden ook reliefpijpen gemaakt. Tot
deze categorie behoren niet alleen de pijpen van "groffe" kwaliteit (afb. 29, 30, 32, 60-70),
maar ook de zorgvuldig afgewerkte lobben- of ribbenpijpen (afb. 34-45) en de in hoog-relief
uitgevoerde versierde pijpen waarop wapenschilden (afb. 48-53) of figuratieve voorstellingen
(afb. 46) sraan afgebeeld. Hierbij diem opgemerkt te worden dat sommige pijpen (afb. 46, 48)
speciaal voor de export bestemd waren.
-5-
In de tweede helft van de 18de eeuw treedt een opvallende versobering op van het aantal ge-
produceerde modellen. De nijverheid spitste zich steeds meer toe op de vervaardiging van pij-
pen van groffe makelij met een eenvoudige versiering. Ook in andere centra zoals Gouda,
Schoonhoven, Utrecht en Gorinchem werden deze zijmerkpijpen geproduceerd.
Naast de uitgebreide copieer-praktijken zijn ook enkele pijpen geproduceerd met een origin eel
versieringsmotief. Zo heeft Philip (Flip) Hoogenboom een pijpje gemaakt waarop hij zijn ini-
tialen aan weerszijden van de starn van een hoge boom heeft gezet (afb. 30). Hetzelfde merk is
ook op een gros- of betaalpenning terug te vinden (afb. 31). Een ander specifiek zijmerk toont
het wapen van Alphen, de achtpuntige ster, waarboven verschillende initialen voorkomen.
KWALITEIT.
De kwaliteit van de plaatselijk geproduceerde pijpen (tot 1765) is uitsteken en getuigt van ken-
nis van zaken. Zij zijn vergelijkbaar met de Goudse produkten die kwalitatief aan de top ston-
den. Dit blijkt ook uit het feit dat de lokale industrie voor een belangrijk deel produceerde
voor de export.
De teruggang in vormenrijkdom en kwaliteit zet zich tegen het einde van de zestiger jaren in.
Producten uit de fabriek van Cornelis Stortenbeker (1760-1780) laten dit duidelijk zien. De
rijk versierde pijpekoppen met wapenschilden of figuratieve voorstcllingen worden niet meer
vervaardigd. Naast enige typen gladde pijpen worden uitsluitend drie soorten lobbenpijpen
(afb. 57-59) gemaakt, met een redelijke kwaliteit.
Tegen het einde van de 18de eeuw werden hoofdzakelijk nog ovo ide en hielloze pijpen (afb.
1, 2, 19) gemaakt en pijpen met een vismotief op de kop (afb. 63-71). Deze zijmerkpijpen be-
horen tot de groffe kwaliteit, waarvoor niet veel vakmanschap nodig was om ze te vervaardi-
gen. Van de lobbenpijpen is slechts een type overgebleven (afb. 72).
Opvallend is dat met het verstrijken van de tweede helft van de 18de eeuw steeds meer pijpen
met glazuursporen in een pijpenmakersstort worden aangetroffen. Dit kan betekenen dat de
produktie van pijpen dermate gering was dat de lege ruimte in de oven opgevuld moest worden
met aardewerk om het stoken nog rendabel te maken.
MERKEN.
Hielmerken die in de regio van Alphen gebruikt werden zijn merendeels identiek aan de Goud-
se. De nabootsing bleef niet beperkt tot het merk, ook werd de naam van de werkelijke pijpen-
maker, met een kleine variatie in de schrijfwijze, op de steel gezet. Ten onrechte werd met een
bandstempel als plaats van herkomst Gouda op de steel gezet.
De enige mogelijkheid om de produkten van beide plaatsen te onderscheiden moet gezocht
worden in het bijmerk, op de zijkant van de hiel of pijpekop. Vanaf 1739 verwierf het Goudse
gilde octrooi om het stadswapen op de pijpen te zetten. In Aarlanderveen werd dit bijmerk
aangevuld met enige extra stippen op de middenbalk (afb. 49a). Na 1819 werd ook een gesti-
leerde weergave van het Aarlanderveense wapen, een doodskop met daaronder twee gekruiste
zwaarden, als bijmerk gebruikt (afb. 49b).
De meest voorkomende of in het archief achterhaalde merken die aan pijpenmakers toegeschre-
yen kunnen worden zijn.
- Henrik Abrahamsz. van Elstland (1697-1705) en Will em Dircksz. van der Helm (1697-1727),
gekroonde H, de hand, IVK, de melkmeid, gekroonde schenkkan, het schip.
- Cornelis Lenardsz. Roos (1697-1720) - de duif, het klaverblad, de wijnton
- Jan Joosten Proost (tot 1743) en Bastiaan Snel (1743-1780) - gekroonde 9, het fortuin,
Hollandse min, de slang
-6-
- Magtelt Andriesse Hoogstraten (1705-1762) en Philip Hoogenboom (1740-1764) - gekroon-
de 9, gekroonde 16, gekroonde 33, gekroonde A, gekroonde B, BVB, monogram C6 (afb.
47), FHB, de fruitben, Hollandse tuin, _!!2; gekroonde IiH, de molen, gekroonde P, het
scheepje, de slang, enz.
- Cornelis Jansz. Stortenbeker (1760-1780) - gekroonde 16, gekroonde A, gekroonde B, BVB,
koning David, de slang, de zwaan
- Pieter van Rijk (1786-1808) - gekroonde 16, gekroondc A, BVB, PVR de slang
- Cornelis Pietersz. van Rijk (1784-1798) - CVR, de keeshond (afb. 73)
- Pieter van Wijngaarden (1783-1802) - BVB, PVW
- Jan Cornelisse (Murk) (1820-1833) - de speelman (violist)
- P~eter Boot (voor 1819-ca. 1831) - CB
- Jan van den Berg (1816-1829) - WVS
- Pieter de Looy (1812-1833) - de 16, de D, het dubbele klaverblad, de P, PDL, PLK, VH,
WVS
- Geurt Jacob Schild (1823-1850) - gekroonde L, de melkmeid, de ster, gekroonde WS
- Onbekende maker (begin 19de eeuw) - AS, gekroonde AV
De onderstreepte merken staan niet in de Goudse merkenboeken (vanaf 1724) vermeld.
Beschrijving van de afbeeldingen:
afb. 1-54 Pijpen aangetroffen in de fabrieksstort van Philip Hoogenboom, die om-
afb. 1-28 streeks 1748 gedateerd moet worden.
afb.31 Diverse modellen voorzien van een merk op hiel of ketel.
afb.47 Voor- en achterzijde van een grospenning met de initial en van Philip (Flip)
afb.49a Hoogenboom.
afb.49b Hielmerk in de vorm van het monogram van Christiaan VI (1739-1748) van
afb. 55 Denemarken.
Stadswapen van Gouda waaraan drie extra stipp en zijn toegevoegd.
afb. 56 Gestileerde wapen van Aarlanderveen, na 1819 als bijmerk geplaatst.
afb. 57 Nagemaakt versieringsmotief van een produkt van de Goudse pijpenmaker
afb. 58 Barent van Berkel. Rondom de wapens van de zeven provincien staat DE
PI]PENMAKERY VAN D. BVB
afb. 59 In de stort aangetroffen Gouds pijpje uit 1748
afb.60-62 Bijna complete pijp gemaakt door Cornelis Stortenbeker (1760-1780). Op de
afb. 63-72 steel staat als produktieplaats IN GOUDA. Steellengte 15 em.
Het beste produkt dat Cornelis Stortenbeker heeft gemaakt. De 19 ern. lange
afb.73 steelversiering eindigt met C.S.B.KER, een verkorte schrijfwijze van zlJn
elgen naam.
Grotere versie van de pijp op afb. 57, gemerkt met de slang.
Drie zijmerkpijpjes met het wapen van Alphen. Maker(s) onbekend.
Datering eind 18de eeuw.
Produktie van Pieter van Rijk (1786-1808). De pijpjes met vismotief waren
zeer in trek tegen het einde van de 18de eeuw. Behalve de vele fictieve initia-
len merkte Pieter ook met zijn eigen initialen (afb. 67). Op een ander ex em-
plaar (afb. 68) is glazuur aanwezig.
Cornelis van Rijk (1784-1798) gebruikte het symbool van de patriotten, de
keeshond, om zijn pijpen te merken.
-7-
LlTERATUUR.
* Duco, D., Alphen als concurrent van de Goudse pijpmakers. Pijpclijntjcs jrg. X, nr. 4, 19R4
* Helbers, G.c. en D.A. Goedewaagen, Goudsche Pijpen, Atlantic, Amsterdam, 1942
* flout, P. von, Een "stapcltrompet " uit Alphen aan den Rijn. Pijpelogische Kring Nederland,
gejrg., nr. 33,1986
* Mculen,]. van dcr, en (':. van dcr Most, Pijpenvondst te Alphen aan den Rijn. Pijpelogischc
Kring Nederland, 5e jrg., nr. 18, 1982
* Mculen ] , van der, Pijpenrnakers en hun mcrken in dc ccrstc hclft van de 19c ccuw. Pijpclo-
gische Kring Nederland, Be jrg., nr. 30, 1985
* Meulen,]. van der, De "Gouwcnaars" van Alphen aan den Rijn. Rcpro-Holand B.V., Alphen
aan den Rijn, 1986
* Meulen,]. van dcr, "Goudse" pijpcn uit Alphen aan den Rijn. De Viersprong, uitgave van de
Historische Vereniging voor Alphen aan den Rijn en Omstreken, nr. 9, 1986
ILLUSTRATIES.
- H. Brinkcrink , afb. 1-48, 50-53, 56-73
- D. Duco , afb. 54, 55
-8–
42
44
46 47
48 I** 49a
- 12 -
49b
50
- 13 -
54 55
56
57
58
- 14-
H I~ F!.-JT-t~A1!;
\>}à\d
~~
61 62
60
65
63 64
69 70
67
73
71
- 15 -