'J-z _
DEK LEI PIJ PAL S BOD E M V 0 N D S T.
Beknopt overzicht van tien jaar onderzoek naar de belangrijkste pijpenmakerscentra
in de 17e en 18e eeuw.
Onder redaktie van F. Tymstra en J. van der Meulen.
Uitgegeven door de Pijpelogische Kring Nederland.
Correspondentie adres: Utrechtse Jaagpad 115, 2 314 AT Leiden.
September 1988.
Oplage: 300 exemplaren.
Deze uitgave kwam tot stand door de belangeloze medewerking van:
- Al-Druk Drukwerk, Weesp
- W. Krook, Diemen
- F.E. Tymstra en J. Tymstra, Zaandam.
SC H 0 0 N H 0 VEN.
door J. van der Meulen
INLEIDING.
Het dromerige provinciestadje Schoonhoven, gelegen aan de Lek, is van oudsher bekend om
zijn vakkundige goud- en zilversmeden. Tot op heden is deze traditie in stand gehouden mede
door de vestiging van een opleidingsinstituut voor de smeedkunst. Niet alle ambachtelijke be-
roepen hebben de veranderingen in het cultuurpatroon zo goed doorstaan. Een triest voorbeeld
is de ondergang van het handwerk van de pijpenmaker. Van deze nijverheid, die ter plaatse
bijna twee eeuwen werd uitgeoefend, zijn, afgezien van bodemvondsten en enige documenten,
geen sporen overgebleven.
Evenals in veel andere steden langs de grote rivieren vestigen zich hier, in de eerste helft van de
17de eeuw, pijpenmakers. Aanvankelijk is de industrie slechts van lokaal belang, hetgeen blijkt
uit het achtereenvolgens verlenen van het alleenrecht op het pijpenmaken aan twee ambachts-
lieden, gedurende de periode 1632 tot 1649. Deze voorkeursbehandeling heeft aanvankelijk de
ontwikkeling van de nijverheid ernstig belemmerd.
In de volgende eeuw neemt het aantal pijpenmakers gestadig toe tot, tegen het einde van de
18de eeuw, ongeveer 24 bazen hun bedrijf uitoefenden (zie onderstaande tabel).
Jaartal Aantal pijpenmakers
1632 1
1640 1
1660 2
1680 2
eerste helft 18de eeuw 15
1780 24
1790 24
1800 14
1808 6
1816 1
1819
Enige malen zijn pogingen ondernomen om een vakvereniging op te richten. Het zou echter tot
1767 duren voordat het pijpenmakersgilde door de Magistraat erkend zou worden. Het eerste
gildereglement is een met de hand geschreven document bestaande uit 28 artikelen. Pas in
1774 verschijnt de gedrukte versie van de inmiddels uitgebreide en gewijzigde gildebrief.
Opvallend is dat de leeftijd van de knecht die "op de schroef" werkt, de kaster genaamd, steeds
verlaagd wordt. In de laatste gildebrief staat dat de zoon van een gildebroeder reeds vanaf zijn
twaalfde jaar dit zware werk mag uitvoeren. Hieruit mag geconcludeerd worden dat er een
groeiende behoefte is aan goedkope arbeidskrachten. In dezelfde lijn ligt ook de strekking van
een ander artikel waarin staat dat het aan timmerlieden en metselaars is toegestaan om
's winters, na het betalen van 10 stuivers inleggeld, pijpen te maken. Er zijn veel aanwijzingen
die erop duiden dat de pijpenmakerijen geen bloeiende bedrijven waren. De hoge Onkosten en
de geringe winstmarge vereisten een zorgvuldig financieel beleid.
Logischerwijs ontstonden daardoor conflicten tussen pijpenmakers en de plaatselijke potten-
bakker, Cornelis Lasonder, over de hoogte van het bakloon. Vooral in de periode 1764 tot
1777 laaiden deze hoog op. Uit een brief van Cornelis Lasonder aan de plaatselijke overheid
- 150-
staan veel details vermeld. Hij beweert dat het bakloon in Schoonhoven hoger moet liggen dan
in Gouda en Gorcum (Gorinchem) omdat hij vanwege de langere aanvoerroute meer voor zijn
turf moet betalen dan zijn collega's in Gouda. Een vergelijking met het bakloon in Gorcum zou
niet juist zijn omdat deze pijpenpotten gebruiken die een gros minder pijpen kunnen bevatten.
Bovendien worden de pijpen, vanwege de betere kwaliteit, voor 4,5 tot 6 duiten per gros duur-
der verkocht dan degene die in Gorkum worden geproduceerd. De pijpenmakers van Schoon-
hoven hebben volgens de pottenbakker geen reden tot klagen en hij houdt vast aan zijn bak-
loon van 7 stuivers per pijpenpot, hetgeen een halve stuiver hoger ligt dan in Gouda (1777).
Na 1790 gaat het evenals in andere centra snel bergafwaarts met de nijverheid. Uit een inven-
tarisatie betreffende de door de pijpenmakers gebruikte merken, die in 1819 door de centrale
overheid werd uitgevoerd blijkt dat in Schoonhoven alleen nog een pijpenkoopman actief is.
Over de produkten die in de 17de eeuw zijn gemaakt is nauwelijks iets bekend. De produktie
was afgestemd op de lokale behoefte.
Uit vondsten in 18de eeuwse beerputten en afvalhopen blijkt dat men het roer radicaal heeft
omgegooid. Door het hele land verspreid worden de Schoonhovense pijpen aangetroffen. De
pijpen zijn te herkennen aan een gekroond versieringspatroon op de linkerzijde van de pijpe-
kop, met daarboven de initialen van de pijpenrnaker.
Hoewel de plaatselijke pijpenmakers zich regelmatig op de hoogte stellen van de baklonen in
andere centra, is niet bekend in hoeverre zij contact onderhielden met andere collega's. Een
uitzondering hierop vormen Nicolaes Bakker en Gerrit van Duuren, die aan de Aarlanderveense
pijpenfabrikant Philip Hoogenboom kortstelige pijpen geleverd hebben. Tevens zijn de schout
en hoofdlieden van Alphen in 1790 in Schoonhoven op bezoek geweest. De reden van het over-
leg met het gilde kon echter niet worden achterhaald.
TYPELOGIE.
Vanwege de kleinschalige en regionaal ingestelde produktie is nog niets bekend over het model
en de merken van de 17 de eeuwse pijpen. Uitgebreid archeologisch onderzoek ter plaatse zou
hierin verandering kunnen brengen.
In de loop van de 18de eeuw gaan de pijpenmakers steeds meer over op het maken van een-
voudige pijpen met een herkenningsteken op de linkerzijde van de pijpekop. Deze pijpen
behoren tot het zijmerk-type en zijn wat de vorm betreft te vergelijken met een kortere versie
van het Goudse ovoide model.
De karakteristieken van de zijmerk-pijpen zijn als volgt te omschrijven:
de hoogte van de kop ligt tussen de 38 en 40 mmo
de grootste breedte van de kop, gemeten in het verlengde van de steel, varieert van 21 tot
24mm.
op de steel zijn in het algemeen geen versieringen of namen aangebracht
de steellengte bedraagt ongeveer 26 cm.
de meest voorkomende merken zijn: gekroond vismotief (waarschijnlijk een zalm), ge-
kroonde N, gekroond wapen van Utrecht, gekroonde ooievaar, gekroonde M, gekroonde IG
en zelden de gekroonde sier kan
behalve het zijmerk staan op de ketel ook initialen, deze bevinden zich meestal boven de
gekroonde voorstelling.
Aangezien ook in Gorinchem, Gouda, Alphen en Utrecht hetzelfde type pijp met vergelijkbare
voorstelling werd vervaardigd, maakt dat het bepalen van de herkomst van een pijpekop soms
moeilijk. Voor een juiste determinatie moeten de initialen boven het zijmerk vergeleken wor-
den met de letters in de naam van de pijpenmaker. Helaas ontbreken nog veel gegevens over
- 151 -
merken die gezet zijn en IS de lijst met namen van de lokale pijpenmakers niet compleet
(hoofdstuk merken).
KWALITEIT.
De vervaardiging van eenvoudige zijmerk-pijpen, vereist niet veel vakmanschap, hierdoor kon
een grote produktie bereikt worden. Dit gaat evenwel ten koste van de kwaliteit van de pijp.
Ook is de voorstelling op de pijpekop in de regel weinig gedetailleerd. Tevens komt het vaak
voor dat beide helften van de pijp ten opzichte van elkaar verschoven zijn. De oorzaak van dit
verschijnsel moet gezocht worden in de te grote speling van de pen-gat verbindingen van de
mal. De afwerking van de vormnaden, die door bovengenoemde oorzaken aanzienlijk konden
zijn~ werd onzorgvuldig uitgevoerd. Bovendien werd vaak een grof trimmes gebruikt waarvan
op de kop en steel duidelijke sporen achterbleven.
Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat zowel aan het graveren als aan het tijdig
"ophalen" (bijwerken) van de mallen niet voldoende aandacht werd besteed om een optimaal
produkt te kunnen vervaardigen. Al deze factoren zijn bepalend voor de kwaliteit van de pijp
en daardoor ook van invloed op de prijs. Ondanks het aantrekkelijke uiterlijk behoort dit type
pijp tot de mindere soorten en worden aangeduid met "groffe" kwaliteit.
MERKEN.
Omtrent h.et gebruik van merken zijn in de gildebrief van 1767 nauwelijks bindende bepalingen
opgenomen. Het staat iedere gildebroeder vrij naar eigen goeddunken een merk te kiezen. De
enige beperking was dat zij de voorletter van hun naam en Van moesten toevoegen om onder-
scheid te kunnen maken tussen de produkten van de collega's. De geringe boete die bij overtre-
ding van dit artikel werd opgelegd, geeft aan dat het niet als een zwaar vergrijp werd opgevat
als van de regel werd afgeweken.
Voor de lokale pijpenmakers was de weg vrij om produkten van de concurrentie te gaan nama-
ken.
In onderstaande opsomming zijn de pijpenmakers uit de 17de en 18de eeuw opgenomen. Ach-
ter de naam staat voor zover bekend, de periode waarin zij werkten en het merk dat zij ge-
bruikten:
Frans Andriesz. (voor 1688) NB
Dionys Bakker (voor 1792)
Nicolaes Bakker (1764-1770) PVD
Alexander van den Berg (1720) DVD
Robert Bort (1640-1649) GVD
D.C. Breur (1680) IVG(D)
Thomas Claesz. (Pijprnaker?) (1644-1659) IVG(D)
Pieter van Dort (1787-1793) MVG
Dirk van Duuren (1785-1793)
Gerrit van Duuren (1 764-1791 ) PVH
Jacobus van Genderen (1787-1791) GVH
Jan van Genderen (1769-1790)
Machiel van Genderen (1767-1770)
Hendrick Gillisz. (voor 1672)
Bastiaan Cornelisz. Groeneveld (1640)
Pieter van Heijn
Gijsbert van Heumen (1769-1789)
- 152 -
G.H.L. Hilligers (1788) HDH
Huijbert de Hoog (1773-1793) IHD
Arie Hogendijk (1787-1792) CHN
Joris Hoogendijk (1779) LHN
Cornelis Huijgeriaar (1790-1793) IHN
Lauwrens Huijgenaar (1788-1793) AKL
Jacobus Huijvenaar (1787-1788) ILR
Andries Kulick (1788-1793) HLR
Stoffel Andreisz. Kulinck (1793) PDL
Jan Lamore (1787-1793)
Hannes Lamore (1778-1793) HVDO
Pieter de Leeuw (1767-1780) MVO(H)
Arnoldus Murk (1788-1810)
Jaap Murk (1793) IVS(?)
Jacob Murk (1788) IST
Jan Murk (1789-1793) PST
Pieter Arnoldus Murk (1776) LDS
Hendrik van den Oever (1774-1792)
Machiel van Oosterhout (1767-1774) KW
Abraham Jansz. van der Plaet (1690) W
Richard Renalts (voor 1632)
Willem Renalts (1632)
J .H. van Santen (1785)
Jan Jansz. Seton (1784-1793)
Pieter Seton (1782-1793)
Leendert Smit (1776)
W Wz. van Solingen (1816)
Pieter van Vliet (1730)
Frans Waels (1650-1672)
Klaas Walters (1790-1793 )
W. Wiltschut, pijpenhandelaar (1819)
Beschrijving van de afbeeldingen.
De afgebeelde pijpen zijn een selectie uit de vele exemplaren die aan Schoonhovense pijpenma-
kers worden toegeschreven. Bij de keuze is vooral gelet op de variatie, die binnen de diverse
motieven bestaat, tot uitdrukking te brengen.
De pijpen zijn, met uitzondering van de produkten van Nicolaes Bakker (NB), alfabetisch op
initialen gerangschikt.
Aan de hand van de letters kan men de naam van de pijpenmaker achterhalen (zie hoofdstuk
merken).
LITERATUUR.
* Bakker, P., Achttiende eeuwse pijpen met het vismotief als zijmerk. Pijpelegische Kring
Nederland, 5e jrg., nr. 20, 1983
* Duco, D., Achttiende eeuwse pijpen uit Schoonhoven. Nieuwsbulletin Pijpenkamer leon,
jrg. lIl, nr. 1, 1977
- 153 -
* Duco, D., Achttiende eeuwse zijmerken met initialen. Pijpelogische Kring Nederland, 2e jrg.
nr. 5, 1979
* Duco, D., Eighteenth Century Clay Pipes from Schoonhoven. The Archaeology of thc Clay
Tobacco Pipe. IV BAR International Series 92, 1980
* Duco, D.H., De kleipijp in de zeventiende eeuwse Nederlanden. The Archaeology of the
Clay Tobacco Pipe. V Europe 2, Bar International Series 106 (ii), 1981
* Goedewaagen, D.A., Schoonhoven als concurrent van de Goudsche pijpenstad. Oudheid-
kundige Kring "Die Goude", vierde verzameling bijdragen, 1943
* Helbers, G.c., Gorinchem als concurrent van de Goudsche pijpenstad in de tweede helft van
de achttiende eeuw. Oudheidkundige Kring "Die Gouda", zesde verzameling bijdragen, 1949
* Meulen, H. van der, en P. Bakker, Achttiende eeuwse pijpen met als zijmerk de letters M en
N. Pijpelogische Kring Nederland, 6e jrg., nr. 22, 1983
* Meulen, J. van der, en L. den Toom, Het pijpenmakersgilde te Schoonhoven. Pijpelogische
Kring Nederland, 6e jrg., nr. 22, 1983
* Meulen, J. van der, en L. den Toom, Pijpmaker en pijpmakersknechts 111 Schoonhoven.
Pijpelogische Kring Nederland, 6e jrg., nr. 24, 1984
ILLUSTRATIES.
- J. van der Meulen
- 154-
......:...,t..~.•..... IN. SCHa )N HOVEN
•2:!Th.
3
45 6 7
CHN 11
~ @w@
IM ~
8 1NI
10
14
12 13
- 155 -
15 16 17 18
19 H DH HDH 22
HLR ~. .~~~ f::. _.,
*N N .~
23 20 1·J·~1
lHD 21
~('l "" .... 26
~ • B:>'-<::».
~
tG
27
24 25
II-ID I 1-i'D IHN
"'.flU~ l
~.~
~
29
~ 30
28
- 156 -
I LR lVG MVG ytVG
~{?.,_ 1'7.
n ~~
~ ~~
~.~:.:.:. ~ 34
l
31 32 t.l~i\O..
" -'--== ~
35 36
LHN 33 38
LHN
~~~~t' MVO
W
39 .~t._ •••• ::
~ ~
40
37
41
46
45
- 157 -