INHOUDSOPGAVE het verhaal van
• Het wapen en de vlag van Geertruidenberg GEERTRUIDENBERG
• Voorwoord
• Het ontstaan van Geertruidenberg de ontwikkeling van de Sleutel van Holland tot Toeristische Trekpleister
• De tijdlijn van Geertruidenberg
• Het kasteel van Geertruidenberg (1323-1547) Pagina 1
• Het eerste beleg van Geertruidenberg (1351-1352) Pagina 2
• Het tweede beleg van Geertruidenberg (1420-1421) Pagina 4
• De Sint-Elisabethsvloed (1421) Pagina 5
• De inname van Geertruidenberg tijdens de Jonker Fransenoorlog (1489) Pagina 8
• De Geertruidskerk Pagina 10
• Geertruidenberg tijdens de tachtigjarige oorlog (1568-1648) Pagina 12
• Geertruidenberg als onderdeel van de Zuiderwaterlinie Pagina 14
• Geertruidenberg Garnizoensstad Pagina 16
• Via Napoleon naar Koninkrijk der Nederlanden en een nieuw bestuur in de stad Pagina 18
• Elektriciteit uit Geertruidenberg Pagina 20
• Veranderingen in Geertruidenberg na de Eerste Wereldoorlog (1914–1918) Pagina 26
• Sporen van de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) in Geertruidenberg Pagina 28
• Geertruidenberg, vestingstad aan de Biesbosch Pagina 32
• De band van Geertruidenberg met het Huis van Oranje Pagina 38
• De voorgeschiedenis van Stadshotel Geertruidenberg Pagina 39
• De tijdlijn van Stadshotel Geertruidenberg Pagina 40
• De voorgeschiedenis van Theaterhotel de Schattelijn Pagina 42
Pagina 46
Pagina 50
Pagina 51
Pagina 54
HET WAPEN VAN GEERTRUIDENBERG
Schild goud van kleur met daarop een rode klimmende leeuw. De kleur van het schild en de leeuw typeren het als een wapen van
het graafschap Holland. De leeuw houdt in zijn poten een zwarte gebogen speer (de letterlijke vertaling van Gertrudis is: Zij die de
speer voert). Het schild heeft als schildhouder de Hollandse tuin en wordt gedekt door een gouden kroon van vijf bladeren met
daartussen vier parels. De kroon heeft betrekking op de titel Heer van Geertruidenberg die de Oranjes sinds Willem I voeren.
DE VLAG VAN GEERTRUIDENBERG
De vlag is afgeleid van het gemeentewapen en van de vlaggen van de voormalige gemeente Geertruidenberg en de gemeente
Raamsdonk die werden samengevoegd. De leeuw is wit omlijnd om hem beter te doen uitkomen tegen de donkere banen.
VOORWOORD
Ten grondslag aan de totstandkoming van dit naslagwerk ligt het besluit van de gemeenteraad van Geertruidenberg om Willem en Dieuwke Simonis-Stellinga de
uitvoering van hun plan Warm en goed te gunnen. Warm en goed is de titel van het plan dat mijn broer en schoonzus bij de gemeente Geertruidenberg hebben
ingediend voor de restauratie en herbestemming van de panden aan de Markt 32 t/m 38 en aan de Vismarktstraat 2 t/m 4 te Geertruidenberg. Ter plaatse toen bekend
als het Stadhuis en Sociaal Cultureel Centrum De Schattelijn.
Dat besluit van de gemeenteraad viel op 16 december 2021. Het ging gepaard met stevige discussies tussen de voor- en tegenstanders bij de verkoop van de panden.
Deze hebben enorme (cultuur)historische waarde die nauw verbonden is met de geschiedenis van Geertruidenberg. De intense betrokkenheid van de bevolking bij die
panden wekte mijn interesse voor hun historie en de omgeving. Daaruit werd duidelijk dat de omgeving van Geertruidenberg is gevuld met herinneringen aan een
rumoerig en strijdlustig verleden. De stad en de provincie als speelbal tussen de republiek en haar vijanden.
Het overhandigen van de sleutels van de panden is het begin van een proces rondom herbestemming en verbouwing van het Stadhuis en Sociaal Cultureel Centrum De
Schattelijn naar achtereenvolgens Stadshotel Geertruidenberg en Theaterhotel De Schattelijn. Vanaf de zijlijn was ik betrokken bij het plan dat binnen onze familie voor
die panden in Geertruidenberg werd gemaakt, de samenwerking met de verantwoordelijke wethouder en het proces tot besluitvorming. Daarna ontstond er meer
ruimte om zelf ook direct bij de invulling van Warm en goed betrokken te raken.
Een mooie uitdaging om de synergie binnen onze familie succesvol te kunnen laten zijn en ook in Geertruidenberg succesvolle projecten te realiseren. We geven dat
vorm onder de noemer Simonis Collection; een verzameling van monumentale panden die we restaureren en herbestemmen om daarmee een goede impuls te geven
aan het gebruik en de continuïteit. Zij deden dat eerder met Restaurant Onze Kerk en Boetiekhotel Ons Oude Raadhuis in Hooge Zwaluwe (gemeente Drimmelen).
Om de plannen met Stadshotel Geertruidenberg en Theaterhotel De Schattelijn tot uitvoering te brengen is Monumentaal Geertruidenberg BV opgericht. Voor deze
organisatie volgde ik de training Gastheer van de Zuiderwaterlinie, waarmee ook mijn belangstelling voor de historie van de panden en de historie van Geertruidenberg
en haar omgeving verder werd aangewakkerd. ‘Erfgoed is de ziel van een samenleving en die ziel daar moet je zuinig op zijn. Die moet je willen overdragen aan de
generaties na ons’, aldus de overtuiging van een stadsgids in Geertruidenberg die ik deel. ‘Als je de ziel van een samenleving begrijpt, dan begrijp je ook hoe het zo
gekomen is, waarom het is zoals het is en dan kun je wellicht ook begrijpen hoe en waarom het wordt zoals het wordt ’; aldus diezelfde stadsgids.
Er is veel informatie beschikbaar over de lange en rijke geschiedenis van Geertruidenberg en een deel van haar panden. Het is bijzonder leuk om daarin te grasduinen. Dit
boek is bedoeld om een beeld te kunnen vormen van die geschiedenis en de bezienswaardigheden rondom Geertruidenberg, van Stadshotel Geertruidenberg en van
Theaterhotel De Schattelijn. Ik heb getracht het voor ons relevante deel van die geschiedenis toegankelijk te maken om daarmee het verleden tot leven te kunnen laten
komen. Dit boek heeft niet de pretentie van een wetenschappelijk document en is niet bedoeld om alomvattend of sluitend te zijn. Controle van genoemde feiten of
verwijzing naar gebruikte bronnen is door mij dan ook niet altijd toegepast. Ik heb gebruik gemaakt van publiekelijk beschikbare informatie en afbeeldingen met enkel als
doel een leuk naslagwerk te maken.
Tot groot genoegen kreeg ik bij de afronding van dit werk hulp van de 87-jarige heer Bas Zijlmans. Hij corrigeerde het concept van mijn manuscript en voorzag mij van
aanvullende informatie om het beter te maken. Vanuit heel Nederland weten professionele historici de deskundige autodidact Zijlmans te vinden als het om
Geertruidenberg gaat. Bas is ereburger van de gemeente en erevoorzitter van de Oudheidkundige Kring Geertruydenberghe. Bovendien werd tijdens ons overleg
duidelijk dat hij op één van de kamers van Theaterhotel De Schattelijn geboren is. Het maakte onze samenwerking en streven naar een mooi eindresultaat voor mij extra
waardevol. Ik hoop dat u dat als lezer ook ervaart en aansluitend het enthousiasme voor deze prachtige omgeving en haar historie met ons deelt.
Veel (lees)plezier gewenst.
Nick Simonis
April 2022
2
Anonieme tekening van een prehistorische nederzetting op een ‘donk’ of ‘berg’ aan een waterstroom.
Bron: Museum De Roos te Geertruidenberg
3
HET ONTSTAAN VAN GEERTRUIDENBERG Gertrudis van Nijvel door een anonieme
Vlaamse meester rond 1530
Duizenden jaren geleden had je in west-oost-richting (waar nu Made en Zevenbergen liggen) een zandrug. Dat zand was opgewaaid Bron: Wikipedia
na de laatste ijstijd die elfduizend jaar geleden eindigde (Weichselglaciaal in het geologische tijdperk Pleistoceen). Laagje na laagje,
net zoals het zand dat nu nog uit de Sahara komt aanwaaien. In Noordelijke richting is daar richting de Maas de rivier De Donge
doorheen gebroken. Op die plek ontstond Geertruidenberg, een primitieve nederzetting op de zandrug. Een droge plek in een
moerassig land met hutten van leem, drogend in de zon, bij elkaar gehouden door gevlochten houtwerk. Weerloos tegenover de
spelingen van het klimaat woonden daar de eerste bewoners en drijven zij er hun vee bijeen.
Bijna vierhonderd jaar (circa 17 tot 406 na Chr.) hoorde het zuiden van Nederland bij het Romeinse Rijk. Het Romeinse Rijk was heel
groot: bijna heel Europa en grote delen van Azië en Afrika. De grens ervan liep dwars door ons land, namelijk langs de rivier de Rijn.
Ook Geertruidenberg en omgeving hoorden bij dit grote Romeinse Rijk. We weten niet zeker of er toen al mensen woonden in
Geertruidenberg, maar we denken van wel omdat er ook Romeinse munten gevonden zijn.
De eerste permanente bewoning moet van rond 900 tot 1000 na Chr. zijn. Nomaden vestigden zich en ontwikkelingen in de
landbouw maakten het mogelijk te ontkomen aan de altijd dreigende honger. De nederzetting groeit. Het lemen stadje wordt een
houten stad. Uit de hutten ontstaan houten huizen met daken van riet en stro. Rond 1420, onder invloed van een grote stadsbrand,
krijgen sommige huizen stenen gevels. De grootste huizen groeperen zich rond het marktplein. Daar woont het geraamte van de
nieuwe samenleving, de families die grond hebben, kooplieden, vrienden zijn van graven en adellijke heren. De leidinggevenden
verdelen de ambten in kerk en stad, het gewone volk zit in éénkamerhuisjes tegen de stadsmuur geplakt.
Vanwege de strategische ligging kon Geertruidenberg zich voorspoedig ontwikkelen en werd ook wel Sleutel van Holland genoemd.
Geertruidenberg maakte eerder dan ook deel uit en lag aan de grens van het Graafschap Holland. In 1213 kreeg de pre-stedelijke
nederzetting Mons Sanctae Gertrudis van Graaf Willem I stadsrechten. In 1393 verplaatste hertog Albrecht de Grafelijke Munt
vanuit Dordrecht naar Geertruidenberg en bevestigde daarmee het grote belang van de stad.
De stad kreeg haar naam in 1220 en is genoemd naar de Heilige Gertrudis van Nijvel. In aktes uit de tiende eeuw wordt namelijk al
over Virginis Mons (Berg van de Maagd) en Mons Littoris (Oeverberg) gesproken. Sint Gertrudis was een vroegmiddeleeuwse heilige
(geboren in 626 in Landen Vlaams-Brabant en overleden in 659 in Nijvel Waals-Brabant). In 640 stichtte haar moeder de abdij van
Nijvel, waar Gertrudis intrad en op twintig-jarige leeftijd abdis (vrouwelijk leider van een abdij) werd. De heiligheid van Sint
Gertrudis wordt als volgt verwoord: ‘Men zegt van haar dat ze ijverig was en voorzichtig en veel bewondering kreeg van de zusters.
Ze bad veel en bracht dagen vastend door. Ook studeerde ze veel in de Heilige Schrift en liet daartoe boeken uit Rome komen.
Overigens leefde zij in de grootste armoede en geeft alles wat ze heeft aan de armen, weduwen en wezen. Ook stichtte ze veel
kerken ter ere van de heiligen….’
Toen haar vader Pepijn van Landen haar om politieke redenen wilde uithuwelijken aan een Frankische edelman weigert Gertrudis
dit en verklaart enkel bruid van de Heer te willen zijn. Ze vluchtte en tijdens deze vlucht zou ze volgens de overlevering met een
boot op de rivier de Donge ter hoogte van een ‘berg’, aan land zijn gegaan. De rest van haar leven bleef ze daar om te mediteren en
stichtte er een kluis. In de stad zijn echter nooit sporen van bewoning aangetroffen van voor de elfde eeuw en berust dit gegeven
waarschijnlijk op legendevorming.
4
DE TIJDLIJN VAN GEERTRUIDENBERG
900-1000 1408 1489 1589 1593-1597
De eerste permanente bewoning van Stadsbestuur vraagt om een eigen gebouw voor De Hoekse Jan van Naaldwijk is op 31 maart van Het Engelse garnizoen in Geertruidenberg, sloeg Op 28 maart
Geertruidenberg is van rond 900 tot 1000 na de behandeling van bestuurs- en rechtszaken. Rotterdam naar Geertruidenberg gekomen om in 1588 aan het muiten. Ondanks alle moeite verscheen Prins
Chr. Nomaden vestigden zich. De nederzetting “Onser Stede Raethuis" wordt voor het eerst de stad in te nemen. Zonder veel moeite werd van Staatse zijde om te voorkomen dat de Maurits
groeit. In de Middeleeuwen heeft de groei in vermeld in bronnen op de plaats waar in 1383 de verzwakte stad bij verrassing ingenomen. Op Engelsen de stad zouden verkopen aan de onverwacht voor
nauw verband gestaan met de ontwikkelingen nog een particulier huis stond: Markt 36 28 april gelukte het de Bredanaars om hem weer Spanjaarden, en de bijna geslaagde poging van Geertruidenberg,
binnen en buiten het graafschap Holland en het uit Geertruidenberg te verdrijven en besparen zij Prins Maurits om de stad in te nemen, werd de dat een welhaast
hertogdom Brabant. Doordat die landsheren 1390 de stad een nieuwe verwoesting. In 1492 komt stad toch aan de Spanjaarden uitgeleverd. De onneembare
hun gebied en macht steeds verder uit breiden In het pand Markt 32 vestigt hertog Albrecht in een einde aan de Hoekse en Kabeljauwse Spanjaarden kochten de stad van de Engelsen. vesting was
behoort Geertruidenberg wisselend tot Brabant 1390-1393 zijn muntatelier. Twisten. Prins Maurits was door zijn eigen troepen en de geworden door de
of Holland. onderhandelaars misleid en moest zich, mede vele regen en het
1421 door de regen, uit het moerassig gebied omringende water
1213 1351-1352 De Sint-Elisabethsvloed waardoor de stad veel terugtrekken. In de Geertruidskerk keert het en moerasland. De
Geertruidenberg verwerft van graaf Willem I van Het eerste beleg van het kasteel van van zijn voorrechten kwijt raakte en van het katholicisme weer terug. De Spaanse veldheer prins omsingelde
Holland een aantal privileges en marktrechten Geertruidenberg vond plaats tijdens de Hoekse gewest werd geïsoleerd. Allessandro Farnese, hertog van Parma, liet de stad en legde
vanuit de politieke situatie en uit de plannen die en Kabeljauwse Twisten. De strijd ging om de aansluitend Geertruidenberg versterken omdat uitgebreide
hij had met het gebied. Hij was het namelijk die heerschappij over Holland, Zeeland en 1420 hem ter ore was gekomen dat Prins Maurits vestingwerken aan
de eerste aanzet gaf tot de uiteindelijke Henegouwen. De hoofdpersonen in deze strijd De Hoekse en Kabeljauwse Twisten laaiden in alsnog een aanval op de stad beraamde. om zich tegen
inpoldering van de Grote Waard en om zo’n waren keizerin Margaretha (Hoeks) en haar zoon 1420 weer op. De Hoekse gravin Jacoba van aanvallen van
groot gebied in te polderen moest hij er eerst Willem V (Kabeljauws). De bezetting van het Beieren en haar Kabeljauwse oom hertog Jan 1576 buitenaf te
zeggenschap over hebben. kasteel bestond uit de Hoekse kastelein Filips van Beieren zijn de strijdende hoofdpersonen. De koningsgezinden beraamden een aanslag op beschermen. De
van Polanen en 34 man krijgsvolk. De De kastelein van het kasteel van de stad om deze weer in Spaanse handen te Spaanse veldheer
1304 aanvallende Kabeljauwse partij werd gevormd Geertruidenberg, Dirk van de Merwede, was een brengen. Daartoe zouden soldaten van hopman graaf Pieter van
Hertog Jan II van Brabant rukt met een sterk door detachementen van de steden Dordrecht, geheime vriend van Jacoba van Beieren en Enzenburg hen moeten helpen. Het Mansfeld kwam
leger uit Brabant op naar Geertruidenberg. Pas Haarlem, Delft, Leiden én Geertruidenberg. De hertog Jan IV van Brabant en stond aan haar voorgenomen verraad werd echter tijdig op 6 mei met zijn
na een lange en zware strijd wist hij de stad in te bezetting van het kasteel werd uitgehongerd en zijde. Jacoba van Beieren nam haar toevlucht tot ontdekt zodat de aanslag kon worden verijdeld. troepenmacht van
nemen, hetgeen erop wijst dat Geertruidenberg moest zich uiteindelijk overgeven aan Willem V, het Bergse kasteel. Jan van Beieren vestigde zich 13.000 man aan
zeker geen ‘open’ stad was, maar al door een die daarvoor uit Dordrecht naar te Dordrecht, dat zijn zijde koos. Omdat de 1573 op Den Hout, te
omwalling beveiligd geweest moet zijn en sterk Geertruidenberg was gekomen. Het kasteel liep Bergse burgerij neigde naar de Kabeljauwse kant De watergeuzen zorgen voor afleiding waardoor laat om de stad te
verdedigd werd. Lang bleef de hertog echter grote schade op maar werd hersteld. waarschuwde Dirk vooraf de Bergenaren om op 31 augustus 1573 hopman Poyet namens ontzetten. Op 25
niet in het bezit van de stad, want nog hetzelfde vooral de Dordtenaren buiten de stad te Willem van Oranje de stad bij verrassing in kan juni besloot het
jaar werd hij door Nicolaas van Putten, als 1338 houden, zo niet dan zou hij de stand in brand nemen. De Geertruidskerk wordt protestants. stadsbestuur van
aanvoerder van de grafelijke troepenmacht uit De graaf van Holland stelt het zelfstandige pand steken. De burgerij sloeg de waarschuwing van Willem van Oranje laat na de bevrijding een Geertruidenberg
Dordrecht, daaruit verdreven op Markt 34 ter beschikking aan de Lombarden, Dirk in de wind en zodra de Dordtenaren met Prinsenhof bouwen aan de Koestraat. zich aan de prins
oftewel de bankiers, waarmee de graaf zaken hun huurlingen en krijgsvolk voor de stad over te geven. In
1318 doet verschenen, openden zij de stadspoorten. Het 1568 1597 mislukt de
Samen met zijn rijke en invloedrijke kamerling kasteel werd omsingeld maar Dirk sloeg alle Slag bij Heiligerlee op 23 mei is het startpunt van tegenaanval van
Willem van Duvenvoorde liet graaf Willem III 1323-1325 stormaanvallen af en uit woede schoot hij de opstand tegen de Hertog van Alva en Koning aartshertog Albert
tussen 1318 en 1325 de streek tussen Bij de stadsmuur wordt een sterk ommuurd overvloedig het vuur in alle hoeken van de stad, Filips II van Spanje en daarmee het begin van de van Oostenrijk
Geertruidenberg, Oosterhout en Zevenbergen kasteel gebouwd (1325-1547) dat door een Na dit echec werden Kabeljauwse versterkingen tachtigjarige oorlog. doordat tijdig bij
danig versterken. Binnen deze grensversterking dubbele natte gracht extra werd beveiligd. De naar Geertruidenberg gezonden om de brand te een boer een
kreeg Geertruidenberg een belangrijke positie drie plaatsen met hun kastelen werden sterk wreken. Ze brachten kanonnen mee en 1530-1560 onder het hooi
toebedeeld, de stad werd ommuurd (1318) en genoeg bevonden om de controle over het bestookten daarmee het kasteel, dat grote Diverse verbouwingen aan Markt 36 verborgen wagen
voorzien van een natte buitengracht westelijk deel van de Hollandse zuidgrens te schade opliep en waarvan onder meer twee met ladders, om
waarborgen. torens vernield werden. Ook nu werd het de stad te
kasteel herbouwd beklimmen, werd
gevonden.
1200 1300 1400 1500 1600
5
1600 1720-1744 1806-1809 1813 1920
Fransoys de Province probeerde Economische malaise na het instorten van Napoleon sticht het Koninkrijk Holland met Napoleon wordt bij Leipzig verslagen zodat
Geertruidenberg door verraad in Spaanse de Rotterdamse Beurs en Geertruidenberg zijn broer Lodewijk Napoleon als koning. Hij Geertruidenberg van de Fransen wordt In gebruik name van de
handen te brengen. Deze zou op voorstel en glijdt af naar de status van een verblijft in 1809 tijdens zijn verkenning van verlost en de zoon van voormalig
met medewerking van Anthony Schetz, provinciestad. Nederland een nacht in Geertruidenberg stadhouder Willem V wordt aangewezen als Dongecentrale door de Provinciale
baron van Grobbendonk, commandant van Koning Willem I (1772-1843).
’s-Hertogenbosch, zijn verraad uitvoeren. Noordbrabantsche Electriciteits
Het complot werd ontdekt en het verraad 1815
verijdeld. Fransoys werd veroordeeld tot het Bij de Vrede van Wenen worden de Maatschappij. Voor de stad
schavot om daar te worden onthoofd, voormalige Zuidelijke Nederlanden – het
daarna opengesneden en gevierendeeld. huidige België en Luxemburg – met het belangrijke rooms-katholieke
Het hoofd werd op een paal gezet, terwijl de grondgebied van de oude Republiek
vier overige delen van zijn lichaam aan verenigd. Zo ontstaat een Verenigd families gaven de toon aan
kettingen aan een galg werden gehangen ter Koninkrijk der Nederlanden.
afschrikking voor anderen. 1747 1793 Geertruidenberg wordt onderdeel van de 1934-1946
Franse inval in de Zuidelijke Nederlanden Door onwil van werklieden in provincie Noord-Brabant. In de panden aan de
1615-1625 tijdens de Oostenrijkse Successie-oorlog en Geertruidenberg was een totale inundatie Vismarktstraat 2-4 wordt het
Vestiging van Brouwerijen Den Bel, Den verovering van Bergen op Zoom en van de polders rond Geertruidenberg belastingkantoor en jeugdherberg
Ancker en De Posthoorn in de Maastricht mislukt en konden de Fransen op 1 maart Onder Sint Geerten gevestigd. Van
Vismarktstraat te Geertruidenberg bezit nemen van de Statendam, Drimmelen 1946 tot 1959 is de
1750 en de Noordenbosse Schans. De Franssen ambachtsschool er gehuisvest
1632 Economisch herstel en ontwikkeling van beschoten met hun artillerie onophoudelijk
Carel van Beveren, rentmeester van de Prins Garnizoensstad. Het leger gaf de economie de stad waardoor deze niet langer te 1830 1940-1945
van Oranje, koopt Markt 32 en 34 en voegt van de stad een impuls. De aanwezigheid behouden bleek. Op 4 mei capituleerde Een opknapbeurt voor de garnizoensstad
deze samen. van grote aantallen soldaten in de stad Henry Bedaulx en trokken de Fransen en versterking van de verdedigingswallen in Op 13 mei 1940 werd
bracht levendigheid en vertier. Geertruidenberg binnen Op 6 maart 1793 verband met Belgische Opstand tegen
1648 brengen de Fransen in de Geertruidskerk Koning Willem I. Geertruidenberg ingenomen door
Vrede van Munster, einde van de 1760 onherstelbare beschadigingen aan.
Tachtigjarige oorlog tussen de Spanje en de Architect Philip Willem Schonck (1735-1807) 1833 Duitse troepen. De
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en beeldhouwer Guilliam Carrier drukken 1793 Departement van Oorlog koopt
hun stempel op de stad door het Na zijn overlijden op 7 mei wordt admiraal Vismarktstraat 4 en maakt er een militair bezettingsperiode duurde tot 5
1672 (her)ontwerp van de stadspompen en vele Zoutman bijgezet in de grafkelder van de hospitaal en kazerne.
Het rampjaar van Holland begon in maart hardstenen versieringen op de gebouwen in familie Van Heusden in de Geertruidskerk november 1944 toen de stad door
toen de Engelsen een Nederlands Geertruidenberg 1840
handelskonvooi aanvielen en vervolgens op 1793 Willem II volgt zijn vader op en vraagt Poolse troepen werd bevrijd.
27 maart de oorlog verklaarden. Op 6 april 1768 Thomas Schattelijn koopt het pand van Thorbecke om voorzitter te worden van de
volgde een oorlogsverklaring van de Franse Philip Willem Schonck herstelt de door Prins brouwerij De Bel en vernieuwt de voorgevel nieuwe Grondwetscommissie o.b.v. het 2000-2020
Zonnekoning Lodewijk XIV. Eind mei sloten Maurits verwoeste toren van de over de hele breedte in Lodewijk XVI-stijl Trias Politica-gedachtegoed van Onder regie van Stadshistoricus
ook de bisdommen van Keulen en Münster Geertruidskerk met een nieuwe bovenbouw Montesquieu. De nieuwe grondwet is er in Bas Zijlmans worden de oude
zich bij de aanvallers aan. De Republiek werd 1848. fundamenten van het kasteel van
nu van alle kanten aangevallen. 1776-1782 1795 Geertruidenberg blootgelegd en
Thomas Schattelijn koopt De Fransen keerden tijdens de strenge winter van dit jaar onder deels weer opgebouwd
Brouwerij De Posthoorn generaal Pichegru weer terug naar ons land. Nu voor langere
aan de Vismarktstraat te tijd. Geertruidenberg werd opnieuw belegerd. Een lange 2022
Geertruidenberg en de periode van Frans bewind volgde waarbij alle ‘heerlijke’ rechten Stadshotel en Theaterhotel
erven van Keum worden afgeschaft en de Nassause goederen verbeurd worden worden geopend en geven de
verbouwen brouwerij De verklaard. Made wordt losgemaakt van Geertruidenberg en cultuurhistorische stad een
Bel en brouwerij Den werd enkele jaren later bij decreet van Napoleon met het iets toeristische impuls.
Ancker tot één pand aan noordelijker gelegen vissersdorp Drimmelen samengevoegd tot
de Vismarktstraat één gemeente: Made en Drimmelen. 1914
Algemene Mobilisatie om de neutraliteit tijdens WOI te
kunnen verdedigen. De staat van oorlog, de mobilisatie
en de enorme aantallen Belgische vluchtelingen
bezorgden het provinciebestuur problemen, die
verergerd werden door ziekte en voedselschaarste
waardoor ook veel slachtoffers vielen.
1700 1800 1900 2000
6
‘t Slot Geertruidenberg Anno 1417 naar een anoniem voorbeeld, tekening in penseel en bruin door Abraham Rademaker (1676-1735)
Bron: W. Beelaerts van Blokland en Ch. Dumas ‘De Kasteeltekeningen van Abraham Rademaker’, Zwolle 2006, 211, II:113
7
HET KASTEEL VAN GEERTRUIDENBERG (1323–1547)
Willem van Duivenvoorde (ook van Duvenvoorde of van Duvoorde), bijgenaamd Willem Snickerieme (1290-1353), was een bastaardzoon van Filips III van Duivenvoorde
en een halfbroer van Jan I van Polanen. Hij was kamerheer en schatbewaarder van graaf Willem III van Holland (Willem de Goede, 1287-1337) en hij zat in de grafelijke
raad van de Hertog van Brabant. In 1323 beleende graaf Willem III aan Willem van Duivenvoorde het schoutambt Geertruidenberg. De graaf wilde dat Willem van
Duivenvoorde in Geertruidenberg een kasteel ging bouwen. Binnen twee jaar moest het kasteel klaar zijn. De voorwaarden van de graaf waren dat het een open huis
moest zijn. Dat betekende dat de graaf te allen tijde onderdak verleend moest worden. Willem begon met de aanleg van het kasteel (60 x 45 meter) in 1323 en in 1325
werd het voltooid. Het kasteel werd net buiten de poort van Geertruidenberg gebouwd, midden in het moeras. Dat moeras was een hindernis en tegelijk een
verdediging tegen vijanden. Omdat Willem van Duivenvoorde ook water in de slotgracht wilde hebben, mocht het kasteel niet te hoog liggen.
Van Duivenvoorde kocht in 1325 de Heerlijkheid Oosterhout. Daar, in de schimmige grensstreek tussen het graafschap Holland en het hertogdom Brabant, had hij in
1324 het Huis Ten Strijen gekocht van vrouwe Beatrijs van Putten en Strijen. In de jaren daarna verbouwde hij dit huis tot een slot. Huis Ten Strijen werd het grootste
kasteel dat er in de veertiende eeuw in het graafschap is gebouwd (het kasteel zelf bestond uit drie verdiepingen, de toren uit zes). Nu staat van dit kasteel alleen de
Slotbosse toren nog overeind. In die jaren gaf de ondernemende schout van Geertruidenberg ook opdracht om een weg naar Oosterhout te leggen recht naar zijn
kasteel Strijen. Al vóór 1200, maar zeker vanaf 1273, kon men vanaf Geertruidenberg over de dijken alle kanten op. Naar het noordwesten tot aan Dordrecht. Naar het
oosten via de dijken en donken van de Langstraat naar ’s-Hertogenbosch. Naar het zuiden over de Steelhovensedijk naar Breda. Geertruidenberg was echt een
knooppunt van middeleeuwse wegen. Dankzij dit feit bleef de stad belangrijk voor de regionale handel.
Tijdens zijn leven wist Willem van Duivenvoorde een enorm vermogen op te bouwen, niet alleen door leningen aan koningen en aan de keizer, maar ook door een
modern centraal beheer over zijn bezittingen vanuit kasteel Strijen. Hij verwierf onder meer delen van het land van Breda (later ook de Baronie van Breda genoemd). In
1328 werd Willem van Duivenvoorde door hertog Jan III (De Triomfator) van Brabant tot ridder geslagen en vervolgens benoemde de hertog hem tot zijn baanderheer,
waardoor Willem een aantal leenmannen onder zich kreeg. Hij werd in 1329 door keizer Lodewijk IV gewettigd, zodat hij niet langer als bastaard hoefde te gelden.
Omdat Willem van Duivenvoorde uit zijn huwelijk met Heylwich van Vianen (overleden 1351) geen wettige erfgenamen had (hij had mogelijk wel 12 bastaardkinderen)
kwam de erfenis inclusief onder andere kasteel Strijen, de Baronie van Breda en het kasteel van Geertruidenberg terecht bij de zoon van zijn halfbroer, Jan II van
Polanen. Door vererving gingen deze bezittingen vervolgens over op zijn zoon Jan III van Polanen en diens enige dochter Johanna van Polanen. Zij trouwde met graaf
Engelbrecht I van Nassau-Siegen en door dat huwelijk kwamen de Nassaus in het bezit van alles. Zo werden zij vooraanstaande edelen in het hertogdom Brabant en dat
legde de basis voor hun rol in de Nederlandse geschiedenis. De banden met bijvoorbeeld de Baronie van Breda en ook de Heerlijkheid (Hooge en Lage) Zwaluwe zijn dan
ook nog steeds terug te vinden in de titels van de Koning der Nederlanden (Willem-Alexander, Heer van Geertruidenberg enz. enz. enz.). Zie verder pagina 46.
In 1352 werd het kasteel van Geertruidenberg betrokken in de Hoekse en Kabeljauwse twisten en liep
het grote schade op. Het werd hersteld en in 1439 kwam het in bezit van de Hertog van Brabant. In
1489 stelde de verdediging van het kasteel niet veel meer voor. Karel V staat in 1525 toe om het
kasteel te slopen. In 1547 werd het laatste bovengrondse gedeelte afgebroken. De fundamenten
bleven verborgen onder de grond en het kasteel raakte in de vergetelheid.
Na jarenlang ‘papieren’ onderzoek kwam stadshistoricus Bas Zijlmans begin jaren tachtig op het
spoor van de locatie van het kasteel en in het jaar 2000 kon voor het eerst een deel van de oude
fundamenten blootgelegd worden. In 2020 werd uiteindelijk een bovengrondse wederopbouw van
een gedeelte van de oostelijke weermuur van het kasteel Geertruidenberg gerealiseerd.
De locatie van het Kasteel te Geertruidenberg (2700 m2) aan het Wilhelminaplein
Bron: Bas Zijlmans, Het grafelijk Kasteel van Geertruidenberg, in H.L. Jansen en W. Landewe,
Middeleeuwse Kastelen in veelvoud, Wijk bij Duurstede, 2009, 88
8
Margaretha die Keyserinne en haar zoon graaf Willem V.
met hun machtsstrijd begonnen de Hoekse en Kabeljauwse twisten (1350-1490)
Bron: Historiek.net, Online Geschiedenismagazine, 2019
9
HET EERSTE BELEG VAN GEERTRUIDENBERG (1351-1352)
Het eerste beleg van Geertruidenberg vond plaats in de beginperiode van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten, een onderbelichte periode in de vaderlandse- en militaire
geschiedenis, waarin de Lage Landen nog niet verenigd waren onder één centraal gezag. De strijd woedde bij tussenpozen vanaf de tweede helft van de veertiende
eeuw tot het eind van de vijftiende eeuw. De oorsprong van het conflict lag in het kinderloos overlijden in september 1345 van de 38-jarige graaf Willem IV van
Holland tijdens de Slag bij Stavoren.
Willem IV had er een dure politiek op na gehouden door zijn vele veldtochten. Om die te financieren verstrekte hij tegen betaling privileges. Hij nam vertegenwoordigers
van de steden op in het Hof van Holland. De steden groeiden in deze periode dan ook uit tot een belangrijke machtsfactor. Na het overlijden van Willem IV zagen edelen
die niet in de raad waren opgenomen hun kans afnemen om belangrijke posities en daarmee inkomsten voor zichzelf op te eisen. In de steden heerste onrust vanwege
de zware financiële verplichtingen die men was aangegaan voor Willem IV.
In september 1346 werd de dertienjarige Willem V, de vierde zoon van de voormalige keizer Lodewijk IV (1328-1365) en diens tweede vrouw Margaretha, belast met
het bestuur over Holland en Zeeland. Gezien zijn leeftijd bleef de macht nog in handen van Jan van Beaumont, de jongere broer van Willem III van Holland. Margaretha
en haar regent en oom Jan van Beaumont konden alle verplichtingen echter niet voldoende verminderen en slaagden er ook niet in om de onrust bij de edelen weg te
nemen.
Op 5 januari 1349 stelde Margaretha haar zoon Willem V aan als graaf van Holland en Zeeland en bedong daarbij een uitkering van vijftienduizend gulden en een
jaargeld van zesduizend gulden. Bij hun treffen in het toen nog Hollandse Geertruidenberg wezen de steden en de edelen deze uitkeringen af. Een aantal edelen, onder
wie Jan I van Egmont en Gerard van Heemskerk, zag als enige uitkomst een opstand die de banden van Willem V met zijn moeder en haar omgeving los zou
maken. Tussen aanhangers van Margaretha en aanhangers van Willem V braken conflicten uit. Wolfert III van Borselen zou de staatsgreep begin 1350 uit moeten
voeren, maar dit werd verhinderd door de terugkeer van Margaretha, waarna Willem V zich aan haar onderwierp in het besef te hebben gefaald.
De opstandige stedelijke adel, Jan I van Egmont, Gerard III van Heemskerk, Jan IV van Arkel en Gijsbrecht II van Nijenrode, gaven echter niet op en sloten op 23 mei 1350
de Kabeljauwse verbondsakte, waarmee zij aangaven dat Willem V landsheer moest worden zonder de betalingsverplichting aan zijn moeder. De geuzennaam
Kabeljauwen is ontleend aan de roofvissen die graag in de aanval gaan. Hoewel enkele steden zich direct bij de Kabeljauwen aansloten, werd op 5 september een
tegenverbond gesloten door de Hoeken, die Margaretha steunden. De naam Hoeken is afgeleid van het woord hoek, dat haak betekent, en waarmee je vissen, in dit
geval Kabeljauwen, kunt vangen. Deze aanhang van Margaretha van Beieren bestond voornamelijk uit de plattelandsadel. Na een ontvoering door de Hoeken in februari
1351 trok Willem met zijn aanhangers op veldtocht langs zeventien kastelen van Hoekse edelen, om ze vervolgens te plunderen en te verbranden. Daarbij zou voor het
eerst in de Nederlanden buskruit zijn gebruikt
Begin oktober 1351 kwamen de aanvoerders met hun huurlegers uit onder andere Dordrecht, Haarlem, Delft en Leiden ook aan bij Geertruidenberg. Het leger werd
bijgestaan door twaalf prominente edelen, onder wie Jan I van Egmont, Gerard van Heemskerk, Gerard van Herlaar en Jan van Noordeloos, onder aanvoering van Jan IV
van Arkel. Samen belegerden de Kabeljauwen het kasteel van Geertruidenberg. De slotvoogd Filips van Polanen, broer van Jan II van Polanen, stond voor de zware taak
om met het kasteel stand te houden. Door het langdurige beleg raakte de bezetting uitgehongerd en Filips van Polanen besloot tot het aanvragen van een bestand rond
juni 1352. Graaf Willem V van Holland begaf zich daarop naar Geertruidenberg en sloot op 22 juli een tijdelijk verdrag dat tot 15 augustus zou gaan duren.
Tijdens de onderhandelingen over het bestand hoopte Filips van Polanen nog op bijstand uit Breda van Filips van Tetterode, maar toen dat uitbleef gaf hij zich op 18
augustus 1352 definitief over. Samen met zijn 34 medestrijders ging hij in ballingschap en vestigde hij zich in Breda. Veel Hoekse edelen, waaronder de adellijke
families Wassenaer, Polanen, Brederode, Kralingen en Raaphorst leefden in ballingschap. Hier kwam een einde aan toen Willem V en zijn moeder Margaretha in 1354
vrede sloten, na steun en bemiddeling van hun zwager en oom Eduard III van Engeland.
10
Schoolplaat: Jacoba van Beieren voor Gorinchem (1417), aquarel door J.H. Isings, 1958
Bron: J.B. Wolters, Groningen
11
HET TWEEDE BELEG VAN GEERTRUIDENBERG (1420-1421)
Het kasteel Geertruidenberg werd de tweede keer zware schade toegebracht tijdens de belegering van 1420. De aanleiding voor deze belegering was gelegen in de strijd
tussen Jacoba van Beieren en Jan van Beieren. De strijd tussen Jacoba en Jan van Beieren betekende tevens een oplaaiing van de Hoekse en Kabeljauwse Twisten.
Jacoba werd in 1401 geboren. Ze was de dochter van graaf Willem VI en Margaretha van Bourgondië. In 1406 werd zij op vijfjarige leeftijd uitgehuwelijkt aan de Franse
prins Jan van Touraine. In 1415, toen zij veertien was, werd dat huwelijk voltrokken in Den Haag. Kort daarop overleed Jans oudere broer Lodewijk van Guyenne, waarna
Jan dauphin van Frankrijk werd, en Jacoba dus dauphine, oftewel kroonprinses van Frankrijk. In 1417 overleed echter ook Jan van Touraine en werd Jacoba weduwe.
Enkele maanden later overleed ook haar vader graaf Willem VI van Holland. Jacoba volgde haar vader op zestienjarige leeftijd op, maar haar oom, de Luikse bisschop Jan
VI van Beieren, had ook zijn oog laten vallen op de erfenis van graaf Willem VI. Hij werd hierin gesteund door de Duitse keizer Sigismund, die verdere invloed van de
Bourgondische hertogen in zijn gebieden wilde voorkomen. Jacoba, gesteund door haar moeder Margaretha van Bourgondië zocht haar steun bij een andere oom: Jan
zonder Vrees, de hertog van Bourgondië en de broer van Jacoba's moeder Margaretha. Onder Jacoba's leiding behielden de edellieden die onder Willem VI gediend
hadden hun positie, zij behoorden tot het Hoekse kamp. Daarentegen werd Jan van Beieren door de Kabeljauwse edelen gesteund.
Om haar machtspositie te versterken trouwde Jacoba in 1418 met haar neef in de vierde graad Jan IV van Brabant. Ze kreeg hiervoor toestemming van paus Martinus V.
Jan VI van Beieren en zijn partijgenoten protesteerden tegen dit huwelijk. Onder druk van keizer Sigismund werd de pauselijke toestemming later ingetrokken. Na het
Beleg van Dordrecht en omdat hij zijn financiële verplichtingen niet kon nakomen, verpandde Jan IV van Brabant het grondgebied van Jacoba voor twaalf jaar aan haar
vijand Jan van Beieren. De ’Zoen van Woudrichem’, een verzoening tussen Jacoba van Beieren en Jan van Beieren, werd ondertekend op 13 februari 1419.
Jacoba liet hierop haar huwelijk met Jan van Brabant ongeldig verklaren en vertrok in 1421 naar Engeland, waar zij in 1423 in het huwelijk trad met Humphrey van
Gloucester, zoon van koning Hendrik IV van Engeland. Samen met Humphrey ging zij met een leger in 1424 terug naar Henegouwen om de strijd op te nemen tegen haar
ex-echtgenoot Jan van Brabant, die gesteund werd door Filips de Goede, hertog van Bourgondië
Dirk (Diederik) van der Merwede (1383-1452) was heer van Meeuwen, Eethen, 's Gravenmoer, Baerdwijck, Burgst, Sliedrecht en Zuydewijn en Slotvoogd van Heusden en
Geertruidenberg (1414-1421). Dirk wordt voor het eerst vermeld in 1414 toen hij een belofte van trouw aflegde tegenover Jacoba van Beieren. Dirk beloofde om het
kasteel Geertruidenberg te allen tijde te bewaren en waarschuwde de burgerij om toch vooral de Dordtenaren buiten de stad te houden. Hij dreigde hen zelfs met het in
brand steken van de stad, als zij zijn waarschuwing in de wind zouden slaan en de stad aan hen zouden overgeven: tot wat tijden dat ghy die van Dordrecht in u stede laet
komen, so segghe ic u voorwaer, dat ic ’t vyer in u stede schieten sal.
De burgerij sloeg de waarschuwing van Dirk van der Merwede wel in de wind. Toen de Dordtenaren in 1420 met hun soudeniers ende knechten (huurlingen en krijgsvolk)
voor de stad verschenen opende zij de stadspoorten. Het kasteel werd omsingeld maar Dirk sloeg alle stormaanvallen af en uit woede schoot hij op Sint-Lambertusdag
(17 september), ’s middags om vier uur, overvloedig het vuur in alle hoeken van de stad. De stad werd nagenoeg geheel in de as gelegd.
Na dit echec werden Kabeljauwse versterkingen naar Geertruidenberg gezonden om de brand te wreken. Ze brachten kanonnen mee en bestookten daarmee het
kasteel, dat grote schade opliep en waarvan onder meer twee torens vernield werden. Dirk van der Merwede hield het beleg zesentwintig weken uit, maar moest
uiteindelijk capituleren en uitwijken naar Breda. Als slotvoogd tijdens dit tweede beleg van Geertruidenberg vervulde Dirk nog een heldenrol: na de belegering van zijn
kasteel, die dus een half jaar duurde, wist hij met enkele medestanders te ontsnappen naar Breda, en daarna zou hij met zijn vazal Arnoud Spiering van Aalburg in
augustus 1425 een van degenen zijn geweest die Jacoba van Beieren hielp ontsnappen uit het Gentse Gravensteen, een versterkte waterburcht, gelegen in de Oost-
Vlaamse stad Gent.
12
‘T verdroncken lant na de dyckbreuk A’D’1421, de Grootte ofte Zuydt Hollantsche Waert
Bron: Kalenderplaat uit 1959 van de Hollandsche Sociëteit Levensverzekeringen NV Anno 1807
13
DE SINT-ELISABETHSVLOED (1421)
De Sint-Elisabethsvloed van 1421 was een watersnoodramp in de graafschappen
Zeeland, Holland en Vlaanderen. De ramp wordt vermeld in Chronicon Tielense. Dit
is een zestiende eeuwse bundeling van drie afzonderlijke (boek)werken uit de
vijftiende en zestiende eeuw, waarvan de oudste teksten dateren uit de periode
1450-1455. De boekwerken behandelen in het Latijn achtereenvolgens de tot dan
toe bekende wereldgeschiedenis, de regionale geschiedenis, de Tielse geschiedenis
van 1552-1566 en het Heilige Land.
Vermoedelijk werd de ramp van 1421 veroorzaakt door een bijzonder zware St-Elisabethsvloed 1421 – ets door Romeyn de Hooghe, naar Arnold Houbraken, 1675-1677
noordwesterstorm, gevolgd door een zeer hoge stormvloed. Van springvloed was Bron: Rijksmuseum Amsterdam, nr.rp.p.ob-76.843
geen sprake, maar de grote aanvoer van bovenwater maakte dat de rivieren zeer
hoog stonden. Er waren twee doorbraken, de eerste in het zuidwesten in november
1421. Het lijkt er op dat deze doorbraak tot een vrij brede bres leidde, die langzaam
de Grote Waard onder water zette. Waarschijnlijk was de vloed zelf niet eens zo
hoog, Veel mensen konden zichzelf en hun vee in veiligheid stellen.
Echter, in december van dat jaar was er ook een grote afvoer van Rijn en Maas, die tot een extreem hoge waterstand bij Werkendam leidde. Als gevolg hiervan brak ook
de dijk daar door en ontstond een doorgaande geul door de Grote Waard. Met name omdat het brede gat in het zuidwesten niet onmiddellijk gedicht kon worden, is het
door de getijdewerking steeds verder vergroot. Sluiten was toen niet meer mogelijk. Door de Hoekse en Kabeljauwse Twisten was ook het dijkonderhoud verwaarloosd.
Doordat er een constante doorstroming van het gebied was en er aan de westzijde een getijde effect was, ontstond er een nat gebied met opgeslibde zandplaten met
daartussen kreken en bredere wateren. Een misverstand is dat de Biesbosch door deze stormvloed plotseling is ontstaan. Bij de Sint-Elisabethsvloed braken weliswaar de
dijken van de toenmalige Grote Waard, maar het duurde tientallen jaren voor het gehele gebied met zijn kreken en riet gevormd was. De veranderde loop van de rivier
had hierbij grote invloed.
Het aantal genoemde slachtoffers liep in de loop van de jaren door mythevorming op tot honderdduizend. In de Chronicon Tielense uit 1450 wordt gemeld dat: ‘Daags na
St. Elisabeth woedde er ‘s nachts zo’n hevige storm dat de wind met orkaankracht in Tiel verschillende huizen omver blies en in Holland door dijkdoorbraken veel schade
aanrichtte. Tweeduizend mensen zijn, naar men zegt, verdronken. Bijna heel Holland is, evenals Vlaanderen en Zeeland, ondergelopen. Hierdoor kwam ook de Grote Zuid
Hollandse Waard onder te staan en ging verloren.’
Door de vloed werden de elkaar destijds bestrijdende steden Geertruidenberg en Dordrecht gescheiden. Een gevolg voor Dordrecht was dat er vaarwegen rond Dordrecht
ontstonden, waardoor het zogenaamde stapelrecht van Dordrecht, dat bepaalde dat handelswaar eerst moest worden uitgeladen eer men het mocht doorvoeren,
omzeild kon worden. Ook was Dordrecht nu afgesneden van het zuiden, wat ongunstig was voor de handel.
Tot dan was ook Geertruidenberg een belangrijk handelscentrum en een plaats waar graven, edelen en de vertegenwoordigers van steden tezamen kwamen. Aan die
bloeiperiode kwam in 1420 een einde met de verovering door het Kabeljauwse Dordrecht en vervolgens door de Sint-Elisabethsvloed van 1421. De stad werd zwaar
beschadigd, verloor zijn handelsfunctie en raakte veel van zijn voorrechten kwijt. Door de Sint-Elisabethsvloed was een merkwaardige grenslijn ontstaan die een rand van
Holland met daarin Geertruidenberg van het gewest had geïsoleerd. De stad kreeg daarmee de rol van grensvesting toebedeeld.
14
Zegenvisserij op de Biesbos ten noorden van St.-Geertruijdenberg, ets door Gaspar Bouttats naar Johann Peeters, 1674
Bron: J. Peeters/G. Bouttats, Thooneel der Steden ende Sterckten van ‘t Vereenight Nederlandt, Antwerpen z.j.
15
DE INNAME VAN GEERTRUIDENBERG TIJDENS DE JONKER FRANSENOORLOG (1489)
Toen graaf Willem VI van Holland in 1417 overleed werd een neergang ingezet waarbij de Hoeksgezinde beweging in de minderheid kwam. De conservatief ingestelde
Hoeken werden vanaf 1484 merendeels overheerst door de Kabeljauwen en vonden hun toevlucht in plaatsen als Alphen, Montfoort, Zevenbergen en Sluis.
In 1488 werd besloten een commissie in te stellen om een nieuwe leider der Hoeken te benoemen, omdat de Hoeken het niet eens waren met de aanstelling van
Maximiliaan van Oostenrijk als regent der Nederlanden namens diens zoon Filips de Schone van Bourgondië. De belangrijkste edelen onder de Hoeken waren vooral de
Brederodes, wat het niet verrassend maakte dat uit die familie de nieuwe leider werd verkozen. Verder waren er nog de Naaldwijks en de Montfoorts die in mindere
mate populair waren. De driekoppige commissie bestond uit Walraven II van Brederode, Jan van Naaldwijk en Zweder van Montfoort. Walraven II zat in een innerlijke
tweestrijd om zelf het leiderschap op te nemen en dacht aan zijn studerende broer Frans. Deze werd in Leuven bezocht en overgehaald om mee te reizen naar Sluis. Daar
werd besloten dat Frans de Hoeken mocht leiden.
Op 13 november 1488 vertrok een vloot van 43 koggen, met aan boord een aantal vendels (circa achthonderd tot duizend manschappen). Op 15 november voeren ze de
Maas op en op 16 november landden ze bij Delfshaven, waar een grote groep aan land ging. Op 18 november nam deze groep via de Schiedamse Poort de stad
Rotterdam in. Vanaf dat moment heerste er piraterij op de Maas en andere rivieren en werd het omringende land rond Rotterdam geplunderd. Van daaruit werden
daarna pogingen ondernomen om meer steden en dorpen Hoeksgezind te krijgen
In de nacht van 30 maart 1489 kwamen zeventien kleine schepen voorbij Dordrecht gevaren en 31 maart in de ochtend lagen deze schepen voor de Waterpoort van
Geertruidenberg. Onder leiding van de heren Jan van Naaldwijk, Jan van Kroonenburg en Frederik van Zevender gingen ze met hun achthonderd krijgsmannen aan land,
gewapend met bijlen en de neergehaalde masten om de stadspoorten mee in te beuken. Achter de poort stonden burgers die zich in het geheim hadden aangesloten bij
de Hoeken en met hen mee zouden optrekken. Vervolgens werd meteen de grote kerk ingenomen, die gelijk bij de stadspoort stond, om daarna op te trekken naar het
stadhuis in het centrum. Daar stonden andere burgers die echter te zwak waren om zich te verweren. Deze werden door de Hoeken ongemoeid gelaten. Daarna
verzekerde ze zich van alle wallen en stadspoorten waarna de stad Geertruidenberg een Hoeks bolwerk was.
Op 14 april 1489 werd een plundertocht ondernomen vanuit de stad naar het zuiden richting Breda. Alles wat bruikbaar was werd meegenomen vanuit dorpen,
boerderijen en gehuchten. De drost van Breda, Jan van Wijngaerden, zag het gevaar op tijd naderen en wist een aantal boeren te verenigen om tegen deze Hoekse
krijgsmannen op te trekken. De drossaard wist een aantal plunderaars te pakken te nemen en die werden binnen Breda gebracht om vervolgens onthoofd of opgeknoopt
te worden. Er werd in de dagen daarna gesproken over een vredesverdrag tussen de Hoeken en de drost, waarbij men dreigde dat namens koning Maximiliaan van
Oostenrijk de hertog Albrecht van Saksen onderweg was en dat ze eerst Geertruidenberg zouden aandoen om het aan hun zijden te krijgen. Prompt werd op 28 april
1489 door de Hoeken, onder leiding van Jan van Naaldwijk, besloten om de stad te ontruimen en met veroverde buit van 2000 schilden naar Rotterdam terug te keren.
Door het optreden van de Bredanaars bleef Geertruidenberg in 1489 gespaard voor een mogelijke nieuwe verwoesting.
Van Brederode hield zich op dat moment op bij de Zeeuwse eilanden en stroopte daar de eilanden tot de Zwijndrechtse Waard af. Stadhouder Jan III van Egmont besloot
met een vloot richting Brouwershaven te varen en daar vond de zeeslag bij het gat van Brouwershaven plaats. Frans van Brederode werd gewond, waarbij hij te water
raakte en zodoende gevangen kon worden genomen. Met het gevangennemen van Brederode en enkele andere aanvoerders was de Jonker Fransenoorlog voorbij.
De Hoekse en Kabeljauwse Twisten werden voorgoed afgesloten met de ondertekening van een verdrag in 1492.
16
De Geertruidskerk te Geertruidenberg
Bron: Reliwiki.nl
17
DE GEERTRUIDSKERK
De Geertruidskerk aan de Elfhuizen in Geertruidenberg heeft een lange geschiedenis die waarschijnlijk terug gaat tot het jaar 660. Op de plaats van huidige kerk stond in
de elfde eeuw namelijk een volgens de legende aan Gertrudis van Nijvel gewijde romaanse kerk uit tufsteen.
Uit oude documenten blijkt dat de abdij van Thorn bepaalde rechten had in Geertruidenberg. In 1310 werd de kerk op verzoek van de abdis van Thorn door Theobald,
prins-bisschop van Luik, tot kapittelkerk verheven, waarna het tufstenen basiliekje vervangen werd door een gebouw dat, na geleidelijke groei in de veertiende, vijftiende
en zestiende eeuw, thans bestaat uit een aan de noordzijde ingebouwde toren, een driebeukig kerkgebouw, transepten met veelhoekige sluiting en een hoger, eveneens
veelhoekig, gesloten koor met onvoltooide crypte. Met de bouw van de toren begon men pas in 1315. In 1325 begon men met de noordelijke zijbeuk, terwijl omstreeks
1400 met de bouw van het priesterkoor en de crypte werd begonnen. Aan de noordzijde werd vervolgens de Onze-Lieve-Vrouwekapel gebouwd, waarna men aan het
zuidertransept begon.
Een deel van de toren, het middenschip, de zuidbeuk, het koor en de crypte, alles nog zonder gewelven, waren ver gereed toen in 1420, bij de inval van de Dordtenaren,
de kerk door brand beschadigd werd. Daarna werd de crypte dichtgegooid. De crypte werd dus nimmer voltooid en de stenen gewelven werden door houten
tongewelven vervangen. Het zuidelijk transept werd in 1439 voltooid, de toren in 1447. Het noordertransept en de noordbeuk kwamen respectievelijk tegen 1500 en
omstreeks 1539 tot stand.
Willem van Oranje veroverde Geertruidenberg in 1573 waarbij de kerk overging naar het protestantisme. De eerste predikant in Geertruidenberg trad aan in 1574. De
reeks van predikanten vertoont echter een hiaat omdat in 1589 de stad door verraad (zie pagina 22) in Spaanse handen komt en het katholicisme weer terugkeert.
Daarna heroverde Maurits de stad rond 1593 en sindsdien is de kerk weer protestants. De door Maurits verwoeste toren werd pas in 1768 definitief hersteld en door
Philip Willem Schonck van een nieuwe bovenbouw in zijn huidige vorm voorzien. Omstreeks dezelfde tijd zijn de gebeeldhouwde hardstenen hekpalen voor de
westingang en aan de noordzijde, bij de Vishal, geplaatst en is de kerkhofmuur herbouwd.
Nauwelijks was de kerk met de toren opgeknapt of een nieuwe ramp treft haar. De Fransen werden op 6
maart 1793 gelegerd in het kerkgebouw. In één dag hebben ze de stoelen en banken op dertien plaatsen
in de kerk als brandhout gebruikt, werd het orgel onherstelbaar beschadigd en sprongen meerdere zware
grafzerken stuk. Bij zijn bezoek in 1809 betoonde koning Lodewijk Napoleon zijn medeleven door
tweeduizend gulden te schenken voor een nieuw orgel. De kerkmeesters zagen weinig heil in het plaatsen
van een nieuw orgel in een ruïne. In 1817 werd het gebouw door een muur in tweeën gedeeld. Het koor
en de transepten hadden teveel geleden van de ingekwartierde soldaten. Herstelwerkzaamheden
beginnen in 1876 en duren tot 1986 wanneer het komt tot een totale restauratie.
In het noordertransept van de kerk is op verzoek van dominee Glasius aan Koning Willem II een
monument ter ere van Admiraal Johan Arnold Zoutman opgericht, een eenvoudige zuil van wit geaderd
marmer afgedekt door een metalen kroonstuk. Zoutman werd gezien als de winnaar van de Slag bij de
Doggersbank tegen de Engelsen in 1780. Hij was getrouwd met Adriana Johanna van Heusden, dochter
van de rentmeester van de Prins van Oranje over het kwartier van Geertruidenberg. Na zijn overlijden op
7 mei 1793 werd Zoutman daarom bijgezet in de grafkelder van de familie Van Heusden in de
Geertruidskerk. Het exterieur maar ook het fraai gerestaureerde interieur nodigen uit tot een bezoek.
18
Inname van Geertruidenberg door de Geuzen op 28 augustus 1573, Ets door Frans Hogenberg, Keulen 1573-1575
Bron: Nieuwsprent Publiek Domein (aankoop 1881) RP-P-OB-78.764
19
GEERTRUIDENBERG TIJDENS DE TACHTIGJARIGE OORLOG (1568-1648)
In de zestiende eeuw kwam het calvinisme op in de Nederlanden. De aanhangers van het calvinistisch protestantisme zouden erg gekant zijn tegen het vereren van
heiligen. Zij baseerden zich daarbij op de Bijbelse Tien Geboden, waarin sprake is van het verbod om beelden te vereren. Ook zouden zij zich aan de uitbundige
rijkdom binnen kerkgebouwen ergeren. De calvinisten, die zich voornamelijk in stedelijke centra manifesteerden, waren van mening dat een kerk zo sober mogelijk
moest zijn ingericht. Dat was een cultuurkenmerk van de opkomende stedelijke burgerij. Gelet op de overheersende rol in de toenmalige samenleving van de rooms-
katholieke religie en kerk had dit onmiddellijke grote maatschappelijke consequenties.
Tussen 10 augustus en oktober 1566 vond, na een zogenaamde hagenpreek door protestanten in de Lage Landen, op grote schaal een vernietiging van
heiligenbeelden en andere objecten van katholieke religieuze plaatsen plaats: De Beeldenstorm. Calvinisten en meelopers vernielden of roofden de inventaris en
bibliotheek van honderden katholieke kerken, kapellen, abdijen en kloosters. Altaren, beelden, doopvonten, reliekhouders, koorgestoelten, kansels, orgels, kelken,
schilderijen, missalen en gewaden moesten het ontgelden. De verscherpte tegenstellingen, die mede een gevolg waren van De Beeldenstorm, leidden indirect tot het
uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog en het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Koning Filips II van Spanje wilde de orde in de Nederlanden herstellen en de beeldenstormers bestraffen. Hij zond daarom Fernando Álvarez de Toledo, hertog van
Alva, naar de Nederlanden. In 1567 trad landvoogd Margaretha van Parma uit protest tegen de methoden van Alva af, waarna Alva werd aangewezen als haar
opvolger. Hij voerde meteen drie opdrachten van Filips II uit, namelijk de opstandelingen straffen, ervoor zorgen dat alleen het katholieke geloof in de Nederlanden
beleden zou worden en centralisatie van het bestuur. In de praktijk kwam dit neer op een bestraffing van de beeldenstormers, het aanstellen van nieuwe bisschoppen
in bepaalde bisdommen en het doorvoeren van de besluiten van het Concilie van Trente. Alva kreeg wegens zijn optreden de bijnaam IJzeren hertog.
Zijn tegenstander Prins Willem van Oranje, die veel bezittingen had in de Nederlanden, was volledig tegen Filips' politiek. Diens idealen waren meer zelfstandigheid
voor de Nederlanden en verdraagzaamheid tussen katholieken en protestanten. Hij vluchtte naar Nassau, net als de Nederlanden deel van het Heilige Roomse Rijk
maar buiten de invloedssfeer van Filips II, en organiseerde vandaaruit een opstand tegen het Spaanse bestuur van Filips II. Deze opstand werd het begin van de
Tachtigjarige Oorlog. Niet alleen de edelen en protestanten moesten niets van Alva hebben, ook onder de katholieken was de sympathie niet groot.
Traditioneel wordt de Slag bij Heiligerlee tijdens de eerste invasie van Willem van Oranje op 23 mei 1568 gezien als startpunt van de opstand. Na de mislukte inval van
1568, wilde Oranje in de zomer van 1572 opnieuw vanuit meerdere kanten de Nederlanden binnenvallen, Oranjes tweede invasie. De Watergeuzen werd gevraagd
voor afleiding te zorgen. De Watergeuzen, naar het Franse woord voor les Geux (armoedzaaiers), waren een verzameling ballingen bestaande uit lage edelen,
zeelieden, vissers, koopmannen en ambachtslieden die in 1567 gevlucht waren voor Alva en uitgeweken naar Engeland en het westen van Duitsland. Vanuit die
oorden voeren ze op zee en kaapten schepen om in hun onderhoud te voorzien en Spanje schade aan te richten. Daarbij gingen zij geregeld hun boekje te buiten
met piraterij door ook neutrale schepen aan te vallen. Bovendien hielden ze strooptochten op de Nederlandse kust.
In de vroege morgen van 28 augustus 1573 beklommen Watergeuzen onder leiding van hopman Poyet, een kapitein in dienst van de Prins van Oranje, bij de Bredase
Poort de stadswallen van Geertruidenberg. Dat deden zij zo stil dat de verdedigers hen pas in de gaten kreeg toen ze al in de stad waren. De bestond uit een vendel
Waalse militairen van honderdvijftig man sterk onder leiding van kapitein Draek, een Frans edelman. De militaire bezetting werd grotendeels omgebracht, sommigen
wisten te vluchten. Het verminkte lichaam van kanunnik Willem van Galen blijft twee dagen op straat liggen en wordt dan in de stadsgracht gesmeten. Kapitteldeken
Arnold Swaens verbergt zich achter een wilgenbos in de stadsgracht, staat veertien uur tot zijn nek in het water en weet zo te ontkomen. Kapitein Draek wist ook te
ontsnappen. In zijn haast had hij de soldij voor zijn mannen op een tafel achtergelaten. De burgers in de stad Geertruidenberg kregen een redelijk goede behandeling.
20
Inname van Geertruidenberg door Prins Maurits in 1593, gravure van Joan Blaeu naar een tekening van J.B. Boazio
Bron: Toonneel der Steden van de Vereenighde Nederlanden, Amsterdam, 1649
21
Prins Willem van Oranje ging op 31 augustus 1573 al weer naar Dordrecht terug. Op 8 september daaraanvolgend werd in de veroverde stad de eerste protestantse preek
gehouden. Een predikant van Gillergshoek, Hubertus Cornelis Walsberg was de eerste protestantse voorganger die in Geertruidenberg aangesteld werd. De prins
benoemde Jerome Tseraerts, in wie hij een groot vertrouwen stelde, tot nieuwe bevelhebber van de stad. Dat vertrouwen was onder zijn manschappen echter heel wat
minder. Zij doodde hem toen hij ze er rond de jaarwisseling van af wilde houden het interieur van de kerk te vernielen.
Geertruidenberg zou tot 10 april 1589 Staats blijven. Op die datum kregen de Spanjaarden Geertruidenberg terug in handen, doordat zij Engelse troepen die in dienst
waren van de Staten-Generaal een geldbedrag gaven; de Bergverkopers. Datzelfde jaar echter begon een periode waarin de Staten-Generaal grote successen behaalde
onder leiding van Maurits van Nassau, de latere Prins van Oranje (1567-1625). Tijdens deze periode heroverde Maurits grote delen van Oost- en Noord-Nederland. In 1591
werd er al een eerste maal door met name de Zeeuwse afgevaardigden in de Staten-Generaal aangedrongen op een aanval op Geertruidenberg. Destijds werd er echter
verrassend voor Nijmegen gekozen, dat na een kort beleg werd ingenomen.
In 1592 werd er door de Zeeuwse afvaardiging wederom aangedrongen op een belegering van Geertruidenberg, maar ditmaal werd er gekozen van een afsnijding van
Groningen en werden de steden Steenwijk en Coevorden belegerd en veroverd. In 1593 werd er uiteindelijk wel voor een belegering van Geertruidenberg besloten. De
omschrijving die er destijds bij werd gegeven was: missende van haer geheele lichaem dese enighe stadt, waer aen het feylde, dat haeren tuyn niet 't eenemael ghesloten
was. Een relatief voordeel voor de Staatse troepen was dat Alexander Farnese, hertog van Parma, en aanvoerder van het Leger van Vlaanderen, het jaar ervoor overleden
was. De stad was echter een sterke vestingstad.
Als afleidingsmanoeuvre zond de Republiek Filips van Nassau naar Luxemburg. Hierdoor zou landvoogd Mansfeld (de man die na het overlijden van Alexander Farnese in
1592 door de Spaanse koning tijdelijk als landvoogd was aangesteld), tevens stadhouder van Luxemburg, naar het zuiden van de Nederlanden gelokt moeten worden,
waardoor Maurits tijd had om Geertruidenberg, de enige stad in Holland die in Spaanse handen was, te kunnen verrassen. De verrassing mislukte, maar Maurits had
voldoende tijd om zich te verschansen. Hierdoor won Maurits kostbare tijd. Mansfeld had daarnaast voor het beleg een aantal vendels naar Groningen gestuurd. Na de
veroveringen van Steenwijk en Coevorden door de Staatse partij wilden de Friezen Groningen belegeren. Omdat de Staten-Generaal anders had besloten, stuurden de
Friezen als teken van protest geen troepen naar Geertruidenberg. Doordat de Friese troepen niet verplaatst werden en de Spaanse troepen dit opmerkten, kregen de
Spanjaarden de indruk dat Groningen het doel zou zijn in 1593.
Om de voorraden in de stad te beperken, werd in de winter van 1592 op 1593 de bevoorradingsschepen en voertuigen zo veel mogelijk gedwarsboomd. Op 27 maart 1593
kwam Maurits met zijn troepen aan bij Geertruidenberg. Oorlogsschepen liet hij een halve cirkel vormen om Geertruidenberg heen, die onderling verbonden waren met
sterke kabels. Door de afsluiting kon de stad niet meer over het water bevoorraad worden. Op het land werden diverse schansen aangelegd, waardoor Geertruidenberg ook
over land was afgesloten. Naast schansen werden allerlei waterhuishoudkundige werken aangelegd, zoals molens en dijken, om zo weerstand te kunnen bieden tegen een
mogelijke inundatie van het gebied. Alle werken werden door de soldaten zelf aangelegd en om deze te motiveren, werd een premie in het vooruitzicht gesteld. Dit gold
eveneens voor het werken op risicovolle plaatsen. De werken waren zo goed aangelegd, dat het sterker was dan menig vestingstad.
Maurits diende voor Geertruidenberg eerst nog het fort Steelhoven te veroveren omdat de enige weg naar de stad langs dit fort liep. Na gevechten die vijf dagen duurden,
had Maurits dit fort ook in handen. Hierbij had Maurits het voordeel dat een ontzettingsleger nog niet in aankomst was. Op de schansen rondom Geertruidenberg stonden
honderd kanonnen. De kampen van de Staatse soldaten werden ondertussen druk bezocht door mensen van buitenaf om hun waar te verkopen of het kamp te bekijken.
Hieronder was onder meer Louise de Coligny, de vierde vrouw van Willem van Oranje, en zijn halfbroer prins Frederik Hendrik. De bezoekers hoefden niet te vrezen voor de
soldaten, omdat Maurits een stevige krijgstucht had ingesteld.
Doordat Maurits zijn soldaten extra had gemotiveerd om schansen aan te leggen, was het leger van Maurits voldoende verschanst op het moment dat een ontzettingsleger,
onder leiding van Pieter Ernst van Mansfeld arriveerde. Dit leger was in Brussel zo snel mogelijk geformeerd. Mansfeld riep zelfs zijn zoon, Karel van Mansfeld, dat met een
leger bijstand moest bieden in Frankrijk, terug, om zo zijn eigen leger aan te vullen. Het leger bestond uit circa achtduizend man voetvolk en nog eens vijftienhonderd
ruiters. Zij kwamen echter te laat.
22
Prins Maurits voor Geertruidenberg ontvangt bezoek van Louise de Coligny en Prins Frederik Hendrik, lithografie Emrik & Binger
Bron: Collectie Bas Zijlmans
23
Mansfeld stuurde bij aankomst bij Geertruidenberg (vanaf Den Hout) een trommelslager naar Maurits, die een Portret van Maurits, prins van Oranje (ca.1613)
boodschap moest overbrengen, waarmee hij Maurits probeerde uit te dagen. Maurits antwoordde hierop met olieverf op paneel door Michiel Jansz. van Mierevelt
humor dat hij net zo'n grote veldheer wilde worden als Mansfeld en daarom de strijd aanging. Het Staatse leger
was onderwijl nog aangevuld met vier Friese troepen regimenten. Bron: Rijksmuseum Amsterdam, nr. SK-A-255
Mansfeld liet zijn soldaten diverse prikacties uitvoeren op de Staatse stellingen, maar daaruit bleek dat het Staatse
leger zich sterk had verschanst en dat hij met zijn troepen buiten Geertruidenberg moest blijven wachten. Maar al
tijdens het aanleggen van de schansen had het hevig geregend, waardoor de gronden rondom de stad drassig
waren geworden. Na een belegering van drie maanden en nadat duidelijk was geworden dat geen hulp meer te
verwachten was en via de aanvoerroutes geen voedsel meer naar de stad kon komen gaf de stad zich op 25 juni
1593 over. De verovering kostte Prins Maurits 300 dode, 400 gewonden en 4300 kanonskogels.
Door het veroveren van Geertruidenberg waren de wateren rond Holland en Zeeland in handen van de Staten-
Generaal, waardoor zij daar vrijelijk konden varen. De Friezen spoorden de Staten-Generaal aan om na het succes
bij Geertruidenberg het leger over te brengen naar Groningen. Echter, doordat in Frankrijk sprake was van een
wapenstilstand, kon Mansfeld in de republiek beschikken over een groot leger. Maurits was hierdoor gedwongen
om in het zuiden van de republiek te blijven om zo de Spaanse troepen af te houden.
De verovering van Geertruidenberg was voor vele buitenlandse vorsten de bevestiging omtrent Maurits' kwaliteiten
van legeraanvoerderschap. De Friese stadhouder en neef van Maurits, Willem Lodewijk van Nassau-Dillenburg,
roemde de overwinning met de woorden: ‘Gij hebt in een merkwaardig voorbeeld bewezen, dat methode en arbeid
in den oorlog het ruwe geweld te boven gaan; uwe belegering brengt de oude krijgskunde’ en verder: ‘Deze
overwinning wordt terecht een tweede Alesia (note: overwinning van Julius Cesar op Vercingetorix in het jaar 52
v.Chr.) genoemd en het gedeeltelijk herstel van de oude art en science militaire’. Maurits had de Romeinse
krijgskunst uitvoerig bestudeerd en kopieerde onderdelen daarvan naar zijn leger, waaronder de circumvallatielinie.
Het doel daarvan was dus het voorkomen dat de vestiging versterking van buitenaf krijgt en tevens het verhinderen
van levering van levensvoorraden. Uitputting van een stad werd dan gebruikt om ze tot overgave te dwingen. Dat
lukte in Geertruidenberg.
Gedurende de Tien Jaren van 1588 tot 1598 behaalde Maurits onder het politieke leiderschap van de
landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt veel overwinningen. Het was een keerpunt in de oorlog en de
Spanjaarden werden uit het noorden en oosten van de Republiek verdreven. Op militair gebied was dit succes
mede te danken aan de hervormingen die Maurits samen met de Friese stadhouder Willem Lodewijk in het leger
doorvoerde.
De goede samenwerking met Van Oldenbarnevelt kreeg een deuk toen Maurits tijdens een expeditie op een
Spaans leger stuitte: de Slag bij Nieuwpoort. Tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) brak in de republiek een
religieus conflict uit. Maurits koos de kant van de orthodoxe calvinisten (Gomaristen), waarmee hij recht tegenover
Van Oldenbarnevelt kwam te staan, met uiteindelijk een machtsovername en de onthoofding van de landsadvocaat
tot gevolg. De jaren erna ging het land zowel op bestuurlijk als op militair gebied achteruit. Op 23 april 1625 stierf
Maurits in Den Haag. In Geertruidenberg is net buiten de vesting de locatie van een instelling voor gespecialiseerde
zorg naar hem genoemd: Mauritsstaete.
24
Het inundatiegebied van de Zuiderwaterlinie tussen Bergen op Zoom en Grave
Bron: www.zuiderwaterlinie.nl
25
GEERTRUIDENBERG ALS ONDERDEEL VAN DE ZUIDERWATERLINIE
Het is 1200, de Middeleeuwen. De eerste vestingsteden verrijzen. Dikke muren moeten de bewoners tegen de vijand beschermen, maar wapens worden krachtiger en
de vijand schiet steeds makkelijker over de muren heen. En zo begint water een belangrijke rol te spelen in het vergroten van de verdedigingszone. De Zuiderwaterlinie
is een Nederlandse militaire verdedigingslinie uit de zeventiende en achttiende eeuw, waarvan enkele gedeelten tot aan 1952 in gebruik zijn geweest. De linie liep vanaf
Bergen op Zoom tot aan Grave en was daarmee de langste aaneenschakeling van forten, Brabantse vestingsteden en hun ommeland die Nederland ooit heeft gekend.
De bestaande wateren aan de Brabantse noordgrens, de Eendracht, het Hollands Diep, de Biesbosch en de Maas werden gebruikt om de aangelegen landerijen te
inunderen. Eenmaal onder water (geïnundeerd) vormden deze gebieden tussen de bestaande vestingsteden een doeltreffende verdedigingslinie.
De verdedigingslinie is aangelegd om de republiek tegen de vijand te beschermen (dus het huidige gebied van Noord-Brabant had amper een verdedigingslinie). Door
het gebied met een laag van veertig à vijftig centimeter met water te vullen, kon vijandelijke infanterie er moeilijk manoeuvreren. Prikkeldraad en greppels werden
moeilijker zichtbaar en dekking zoeken op de grond kon de vijand niet meer. Het was tevens te ondiep om met schepen op te varen.
Het hele concept van de linie was uitgedacht door Menno van Coehoorn. Hij combineerde al bestaande onderdelen, met name vestingsteden, met verschillende
inundatiegebieden en nieuwe werken zoals de Linie van Den Hout, de Linie van de Munnikenhof en het Retranchement bij Waspik. Daarnaast liet hij een aantal
vestingsteden verbeteren, zoals Bergen op Zoom, Breda, 's-Hertogenbosch en Grave. In onze regio liep de Zuiderwaterline van west naar oost (Zevenbergen-
Geertruidenberg-Waalwijk-Heusden) dwars door moerassige gebieden die werden aangeduid als: ‘vene’ (veengronden), ‘wastines’ (slijkgronden), ‘pasturages’
(weidegronden) en broeklanden (al dan niet ingedijkt laag groenland). Deze gebieden, waarin Geertruidenberg een zeer belangrijke grenspositie innam, werden
doorsneden door rivieren als de Maas, de Donge, de Mark en meerdere kleinere afwateringsstroompjes.
De aanleg van een verdedigingslinie leek in eerste instantie weinig urgentie te hebben. In 1697 was namelijk bij de Vrede van
Rijswijk een clausule opgenomen die bekend staat als het Barrièretraktaat. Dit verdrag stond de republiek toe om garnizoenen
te houden in een achttal grenssteden met Frankrijk in de Oostenrijkse Nederlanden. In 1715 werd dat traktaat nog een keer
vernieuwd. Daarmee lag het zwaartepunt van de verdediging van de republiek feitelijk in de Zuidelijke Nederlanden. Pas door
de Franse inval in 1747, tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog, waarbij Bergen op Zoom en Maastricht veroverd werden,
bleek toch de noodzaak van een goed verdedigde zuidgrens. Ook in 1793 doorbraken de Franse legers de West-Brabantse
Waterlinie. Ze plunderden Tholen, maar moesten zich toch weer terugtrekken. Niet voor lang echter, een jaar later maakten de
Fransen gebruik van de echte zwakke plek van iedere waterlinie: vorst. In de strenge winter van 1794-1795 zagen zij hun kans
schoon en trokken bij Kralingse Veer de bevroren Maas over.
Daarmee kreeg de Zuiderwaterlinie een roemloos einde. Want onder het Franse bewind in de jaren tussen 1795 en 1814
verviel de noodzaak van een verdedigingslinie tegen een vijand uit het zuiden. Alleen de vestingen Willemstad en Bergen op
Zoom behielden hun functie in het kader van de kustverdediging tegen de Engelsen. De Belgische Opstand (1830-1839) bracht
weer verandering in die situatie. Toen werden de Brabantse verdedigingswerken van de Zuiderwaterlinie opgenomen in de
Noord-Brabantse Waterlinie.
De sporen van de Zuiderwaterlinie zijn nog steeds zichtbaar in het landschap en markeren ook de culturele grens tussen
Portret van Menno van Coehoorn (1640-1704), Noord- en Zuid-Nederland. De meeste inundatievlakken, die in het verleden om strategische redenen onder water konden
voorstudie door Caspar Netscher tussen 1700-1705 worden gezet, zijn nog steeds open, vrijwel onbebouwde gebieden. Ook de bewaard gebleven verdedigingswerken vertellen
Bron: Rijksmuseum Amsterdam, nr. SK-A-1552 nog steeds het verhaal van Brabant: de provincie als speelbal tussen de republiek en haar vijanden.
26
Kaart van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1579-1795) in 1609
Bron: histoforum.net
27
GEERTRUIDENBERG GARNIZOENSSTAD
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was tussen 1588 en 1795 een confederatie met de trekken van een defensieverbond en een douane-unie. Zij besloeg
grotendeels het grondgebied van het huidige Nederland. In de zeventiende eeuw verwierf de republiek grote politieke en economische macht en speelde geruime tijd een
hoofdrol op het wereldtoneel. Zo ook bij de Vrede van Münster, een verdrag dat op 15 mei 1648 in Münster gesloten werd tussen Spanje en de Republiek der Zeven
Verenigde Nederlanden, waarmee aan de Tachtigjarige Oorlog tussen Spanje en de opstandelingen in de republiek een einde kwam en de republiek als soevereine staat
erkend werd.
De republiek bestond uit acht soevereine staten: Stad en Lande (Groningen), Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland, Zeeland en Drenthe. Elke staat bestuurde
zijn eigen gebied. Vertegenwoordigers van zeven staten (Drenthe viel hierbuiten) stuurden hun vertegenwoordigers naar de Staten-Generaal in Den Haag. Gebiedsdelen
die zich buiten de provincies bevonden maar wel tot het grondgebied van de confederatie behoorden, de zogenaamde generaliteits-landen, bevonden zich in de huidige
Nederlandse provincies Noord-Brabant (Staats-Brabant) en Limburg (Staats-Overmaas en Staats-Opper-Gelre), in het huidige Zeeuws-Vlaanderen (Staats-Vlaanderen) en in
het zuidoosten van Groningen (Wedde en Westerwolde).
Geertruidenberg maakte na de vrede van 1648 geen deel uit van de Generaliteitslanden maar lag wel op de grens ervan en lag mede daardoor zeer excentrisch ten
opzichte van Holland waar het deel van uitmaakte. Ze fungeerden als bufferzone tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en de aanvallende legers. In economisch
opzicht werd ze als wingewest uitgebuit met zware belastingen en heffingen. Hieronder leed de economie van de stad.
De Gouden Eeuw voor de Republiek der Verenigde Nederlanden kwam tot een abrupt einde in 1672. Het begon in maart toen de Engelsen een Nederlands
handelskonvooi aanvielen en vervolgens op 27 maart de oorlog verklaarden. Op 6 april volgde een oorlogsverklaring van de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV. Eind mei
sloten ook de bisdommen van Keulen en Münster zich bij de aanvallers aan. De Republiek werd nu van alle kanten aangevallen. Het land was in paniek. Dat leidde tot de
vaak aangehaalde woorden: het volk was redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos.
Omdat de Franse legers niet de kortste route vanuit het zuiden konden volgen bleef Noord-Brabant aanvankelijk buiten schot. Uiteindelijk draaiden de inwoners van
Noord-Brabant wel op voor een deel van de kosten. Bovendien betaalden zij mee, zowel met geld als met goederen en mensen, aan de versterking van de steden zoals
Breda, Geertruidenberg en 's-Hertogenbosch. Van die verplichtingen vinden we dan ook sporen terug in de archieven. In latere maanden trokken de Franse legers wel
degelijk door Brabant werden de bewoners verplicht tot het leveren van voorraden en een bijdrage (contributie) in de kosten van de Franse legers of moesten onderdelen
inkwartieren binnen hun dorpen en steden.
Na het instorten van de Rotterdamse Beurs in 1720, schoot de rente omhoog en het bestuur van Geertruidenberg kwam in de financiële problemen, omdat ze tegen hoge
rente geld geleend hadden. Hier zouden ze nog wel uitgekomen zijn als niet ook de inkomsten drastisch gedaald waren. Over iedere in de stad aangevoerde vis moest
belasting aan het stadsbestuur betaald worden, het ‘zalmgeld’, en ook het in de stad gebrouwen bier werd belast. Steeds meer vissers gingen over op het direct verkopen
van de vis aan handelaren en omzeilden zo de afslag in Geertruidenberg (Vismarktstraat) en nieuwe dranken als thee, koffie en jenever deden de afname van het bier
kelderen. Zo verminderden dus de inkomsten van het stadsbestuur, terwijl de uitgaven stegen. In 1744 was het tekort zodanig opgelopen dat de stad de rente over de
schulden niet meer kon betalen. Uiteindelijk bracht stadhouder Willem IV redding door Geertruidenberg gedurende 42 jaar een jaarlijkse subsidie te verlenen. Ook werden
er nieuwe afspraken met schuldeisers gemaakt over de aflossing. Het stadsbestuur kon weer ademhalen maar Geertruidenberg gleed langzaam af naar een provinciestad.
Een stad die weliswaar nog militair van belang was, maar die jarenlang nodig zou hebben om puin te ruimen in een poging iets van de oude grandeur te herstellen. Die
bovenlokale grandeur was echter voorgoed verloren, evenals de rijke uitstraling van het katholieke geloof. De kloosters in en bij de stad vervielen tot ruïnes, de
Geertruidskerk ontdeed zich van paapse zaken en de katholieken moesten zich tot de negentiende eeuw tevreden stellen met een tweederangs burgerschap. De republiek
moest de heerschappij over de wereldzeeën afstaan aan Engeland en de graanhandel met de Oostzeelanden (de motor waarop de economie van de republiek draaide)
stagneerde.
28
De tolbrug vormde van 1844 tot 1890 de verbinding tussen Geertruidenberg (rechts op de tekening) en Raamsdonksveer.
Detail van een steendruk door F. Böger vervaardigd naar een tekening van Arie Kelterig de Koningh uit 1846.
Bron: canon-geertruidenberg.nl
29
Minder geïmporteerd graan betekende wel een stimulans voor de eigen landbouw, die gebruik kon maken van de nieuwe grond in de ingepolderde gebieden en die
vanaf 1750 ervoor zorgde dat het in de republiek weer een beetje de goede kant opging. Geertruidenberg schommelde mee op het tij van de landelijke recessie. De drie
belangrijkste economische peilers waren de visserij, de bierbrouwerijen en het garnizoen, waarbij vooral de bierbrouwers het zwaar hadden.
In 1690 bevonden zich zeventien bierbrouwerijen in de stad. Ze brouwden verschillende soorten bier: voor consumptie van de eigen stadsbevolking en voor export naar
andere steden. In 1749 waren er nog zes brouwerijen over en in 1772 nog vier. Deze vier waren wel groter dan de oorspronkelijke brouwerijen. Zo voegde Thomas
Schattelijn twee kleinere brouwerijen (De Bel en Het Anker) samen in het pand van Theaterhotel De Schattelijn aan de Vismarktstraat. In het gebouw zijn nog steeds de
bierkelders van toen te zien. De afgenomen aantallen zeggen echter genoeg over de neergang in deze bedrijfstak.
In de tweede helft van de achttiende eeuw wordt Geertruidenberg vooral een garnizoensstad. Dat is een stad van militair belang waar één of meer legerafdelingen
gevestigd zijn. Het gaf de economie van de stad een impuls. De aanwezigheid van grote aantallen soldaten in de stad bracht levendigheid en vertier. Elke keer als er
perioden waren waarin de soldaten wegbleven, sloeg de paniek toe bij de ondernemers en de bestuurders. Verzoekschriften gingen onmiddellijk richting het
landsbestuur: dat de aanwezigheid van het garnizoen onontbeerlijk was voor Geertruidenberg.
Voorheen stelde men per gelegenheid vaak een leger samen. Degene die oorlog wilde voeren, kocht groepen (compagnieën)
soldaten voor een bepaalde tijd in. Dit waren (meestal buitenlandse) huursoldaten. Als de betaling van soldij achterbleef, zorgden de
soldaten zelf voor hun inkomen door middel van berovingen en plunderingen, waarvan de gewone man veelal de dupe was. Prins
Maurits, de oudste zoon van Willem van Oranje, besefte dat een gedisciplineerd leger voor meer succes in de oorlogsvoering kon
zorgen dan de rebelse en vaak losbandige huurlingen. Maurits voerde diverse maatregelen in: hij betaalde meer soldij, stelde
militaire rechtspraak in (om soldaten die zich misdroegen te kunnen berechten), verkleinde de compagnieën om zo een betere
controle te kunnen uitoefenen, stelde grenzen aan gokken en prostitutiebezoek en verhoogde de vergoeding voor inkwartiering
(soldaten werden tegen betaling ondergebracht bij de burgers van de stad). Daarnaast liet hij de infanterie-eenheden (soldaten te
voet) beter met elkaar samenwerken door ze voortdurend te drillen en te laten exerceren. Ze leerden zo de gelederen gesloten te
houden en toch wendbaar te zijn. Het oefenen werd gedaan in periodes waarin niet gevochten werd. Normaal werd na de
daadwerkelijke strijd het leger ontbonden, maar Maurits hield de soldaten in dienst om ze te drillen. Op deze manier ontstond een
leger van goed getrainde soldaten die permanent paraat stonden. Maurits legde zo de basis voor het moderne staande leger.
Niet alle soldaten waren blij met de veranderingen: ‘De discipline is zo strikt als in een klooster en van ons wordt kuisheid verwacht als van nonnen’, klaagden ze. Maar ze
hadden geen keuze. Als ze werk wilden hebben, moesten ze zich aan de regels onderwerpen. Ook de in Geertruidenberg gehuisveste soldaten gedroegen zich beter en
de bevolking voer er wel bij. De militairen zorgden namelijk voor veel extra inkomsten. In 1760 was de stad uit het dal geklommen en kon het stadsbestuur overgaan tot
het spenderen van geld aan verfraaiing van allerlei gebouwen. Uit deze periode stammen bijvoorbeeld de rijk versierde stadspompen op de Markt. Verder zijn
voormalige militaire gebouwen te herkennen zoals het Arsenaal, de Hoofdwacht, de Marktkazerne, de Oude Wacht, het Kruithuis, de Affuitloods (onderstel kanonnen),
nu Bergs Backhuys en Theaterhotel de Schattelijn (toen Havenkazerne en later militair hospitaal). Twee mannen drukten in deze periode een stempel op de stad en
zorgden ervoor dat we nu nog steeds kunnen genieten van hun werk. Die twee mannen waren architect Philip Willem Schonck (1735-1807) en beeldhouwer Guilliam
Carrier. Van hun hand zijn de gevels van het Stadhuis en het Weeshuis, de bouw van de Vishal, de Godshuizen en het Arsenaal (oorspronkelijke benaming: ‘s-Lands
Magazijn en Tuighuis), de restauratie van de toren van de Geertruidskerk en de constructie van diverse stoepen en trappen met hekwerk.
De vestingwerken van Geertruidenberg, als onderdeel van de Zuiderwaterlinie, dienden ter verdediging van de zuidgrens van de Republiek der Nederlanden en later van
ons koninkrijk. Omdat de manier van vechten en de gebruikte wapens zich echter ontwikkelden, nam het belang van de vestingwerken af en deze werden in het begin
van de twintigste eeuw dan ook definitief opgeheven. Geertruidenberg bleef nog tot 1963 een garnizoensplaats: een stad waar soldaten werden gelegerd, hoewel deze
legering vanaf eind negentiende eeuw geen aaneengesloten karakter meer had.
30
Franse Troepen trekken over de Lek op 15 januari 1795, oude schoolplaat.
Bron: equipage-dedelft.nl
31
VIA NAPOLEON NAAR KONINKRIJK DER NEDERLANDEN EN EEN NIEUW BESTUUR IN DE STAD
Tot december 1794 lagen Franse troepen vast voor de Zuiderwaterlinie. Toen het eind december begon te vriezen veranderde de grote watervlakte in een stevige
ijsvloer. Daarop besloot het Franse leger onder opperbevel van Generaal Pichegru over de bevroren rivieren en ijsvlakten de aanval in te zetten. De troepen verzamelden
zich ook voor Geertruidenberg. Het vestingwerk werd door een omtrekkende beweging van het leger in de rug aangevallen en aangezien de kanonnen vastgevroren
waren konden ze niet gedraaid worden. De stad werd van alle kanten ingesloten en hevig beschoten waarna het garnizoen zich op 19 januari 1795 aan de Fransen
overgaf.
Omdat de Fransen op hun tocht naar het noorden niet op de val van Geertruidenberg hoefden te wachten en op andere plaatsen de rivier al waren overgestoken,
trokken andere Franse troepen, op de dag dat Geertruidenberg viel, Amsterdam binnen. Stadhouder Willem V had inmiddels op een vissersboot vanuit Scheveningen
het land verlaten. En daarmee was het gedaan met de Republiek der Verenigde Nederlanden. De Patriotten hadden al een passende naam verzonnen voor het nieuwe
Nederland: De Bataafsche Republiek.
Daags nadat stadhouder Willem V naar Engeland was gevlucht werd de Bataafsche Republiek op 19 De Bataafsche Republiek in 1798
januari 1795 uitgeroepen. Een republiek die het grootste gedeelte van het huidige Nederland omvatte. kaart door C.L. Brinkman, 1881
De republiek was gevormd naar voorbeeld van en met militaire steun van de Franse Republiek. Dat de
Fransen niet alleen uit naastenliefde naar het noorden waren gekomen bleek al snel. Het brengen van Bron: nl.pinterest.com
vrijheid mocht hen in elk geval niets kosten. De streken die ze bevrijd hadden moesten hun eigen
bevrijding bekostigen. En overal waar de Fransen kwamen, vormden ze een ware plaag door de
vorderingen van hooi, stro en proviand voor de ingekwartierde soldaten.
Ten tijde van de oude Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren de afzonderlijke provincies
soeverein, ieders instemming was dus nodig om tot besluitvorming te komen. Dit kon soms jaren duren.
Daarnaast was veel macht geconcentreerd geweest in handen van de zogenaamde regenten en de adel.
De Bataafsche Republiek wilde een overgang maken naar een meer gecentraliseerde regering met
uniforme rechtspraak, munteenheid, maten en gewichten en belastingheffing.
In een stad als Geertruidenberg was de leus Liberté, Egalité et Fraternité (vrijheid, gelijkheid en
broederschap) toen als vloeken in de kerk. In 1794 werd de stad bestuurd door een aristocratische elite.
Dat het in 1795 opeens anders moest, viel niet in goede aarde. Niet alleen bij deze maatschappelijke
bovenlaag, maar ook bij een groot deel van de Bergse bevolking.
De inwoners waren gewend aan de bestaande situatie en aan de rituelen die erbij hoorden. Toen zij voor
het eerst van hun leven een eigen bestuur mochten kiezen, wisten ze niet wat ze moesten doen, want de
kandidaten voor het nieuwe bestuur waren helemaal geen bestuurders zoals zij gewend waren, het waren
gewone mensen net als zij. Het was een chaotische periode in de stad, waarin iedereen opnieuw een
plekje in de samenleving moest zien te veroveren. Dat gold met name voor de katholieken. Tot 1795
waren zij uitgesloten van publieke ambten en nu grepen ze de kans om in het stadsbestuur gekozen te
worden. Wat dan ook gebeurde. Vanaf 1795 ontstond langzaam in Geertruidenberg een nieuwe elite van
katholieken.
32
Portret van Koning Willem I (1772-1843) staand met de grondwet van 1815
door Mattheus Ignatius van Bree (1815)
Bron: Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel, België
33
De verkiezingen zelf verliepen in Geertruidenberg chaotisch en moesten een aantal keren opnieuw gedaan worden. Voor de één gingen de veranderingen niet ver
genoeg, voor de ander juist veel te snel. De Bataafsche Republiek was een feit, maar moest eigenlijk nog uitgevonden worden. Wilden de representanten van het volk
een soort federatie als de Verenigde Staten van Amerika of wilden ze alles centraal besturen zoals Frankrijk? De federalisten tegenover de unitarissen. De grondwet
van 1798 gaf de unitarissen gelijk: er was één ondeelbaar Nederland. Maar de federalisten ondermijnden de uitvoering van de Staatsregeling.
Uiteindelijk greep Napoleon in. Hij. Hij verving de door Napoleon eerder aangestelde raadspensionaris Rutger Jan
Schimmelpennick. Lodewijk Napoleon Bonaparte (oorspronkelijk: Luigi Napoleone Buonaparte 1778-1846) was de
jongere broer van keizer Napoleon I en de vader van de latere Franse keizer Napoleon III. In 1806 werd hij op last van
zijn broer Napoleon koning van Holland. Hij probeerde een eigen koers te varen en kwam, tegen de instructies van zijn
broer, echt op voor de belangen van het Koninkrijk Holland.
Lodewijk Napoleon nam zijn taak zo serieus dat hij taallessen nam bij de hoogleraar David Jacob van Lennep en bij de
schrijver en hofdichter Willem Bilderdijk om het Nederlands onder de knie te krijgen. Maar zoals voor alle Franstaligen
ging hem de Nederlandse accentuering niet gemakkelijk af. Zo zou hij zichzelf bij een toespraak in Amsterdam ‘Konijn
van Olland‘ genoemd hebben. De historiciteit van deze gebeurtenis staat echter niet vast. Lodewijk Napoleon maakte
zich wel geliefd onder het volk door zijn betrokken optreden bij rampen. Dat leidde tot steeds meer toenemende
conflicten met zijn broer. Als gevolg moest hij in 1810 aftreden.
Als Napoleon in 1813 bij Leipzig verslagen is, wordt de zoon van de voormalige stadhouder Willem V aangewezen om Portret van Lodewijk Napoleon (1778–1846)
het koningschap van Nederland op zich te nemen. Hij accepteert de kroon en komt na zijn ballingschap in Engeland Door Charles Howard Hodges, 1800-1837
terug naar Nederland. In 1814 wordt hij in de Nieuwe Kerk in Amsterdam ingehuldigd als koning Willem I (1772-1843).
Dat is een duidelijke breuk met het verleden. Willem I wordt niet, zoals zijn vader, stadhouder in alle gewesten, maar Bron: Rijksmuseum Amsterdam, dossier 307
koning van een eenheidsstaat, met een duidelijke politieke hoofdrol. In 1815 worden bij de Vrede van Wenen de
voormalige Zuidelijke Nederlanden – het huidige België en Luxemburg – met het grondgebied van de oude Republiek
verenigd. Zo ontstaat een Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Geertruidenberg wordt onderdeel van de provincie
Noord-Brabant.
Nadat koning Willem I van Oranje-Nassau in 1815 het koningschap over het nieuw gevormde koninkrijk had aanvaard, kwam een nieuwe grondwet tot stand. De
grondwet van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gaf hem veel macht. Hoewel de Eerste en Tweede Kamer werden ingesteld, alsmede een kabinet met
ministers, behield de koning de regie. Hij kon de Staten-Generaal omzeilen via Koninklijke Besluiten, hetgeen hij regelmatig deed. De ministers moesten zijn
persoonlijke besluiten mede ondertekenen en deden dit ook, al dan niet onder protest. Willem I was namelijk nogal autoritair. Zijn wil was wet en die ministers hadden
dat als goede dienaren maar uit te voeren, vond hij. Willem I bouwde voort op de bestuurlijke veranderingen die tijdens Napoleon in ons land waren ingevoerd en
versterkte het toen ontstane centrale gezag: geen zeggenschap binnen de eigen gewesten meer, geen rol meer voor de oude regenten en geen machtige steden meer.
Hij wilde van zijn koninkrijk een voor die tijd moderne en industriële staat maken.
De energieke Willem I, ook wel koning-koopman genoemd, spant zich tijdens zijn koningschap dan ook met name in om de economie weer tot bloei te brengen. Hij
doet dat door in de drie delen van zijn koninkrijk – het Noorden, het Zuiden en de kolonie Nederlands-Indië – de sterke kanten van de economie te stimuleren. Het
Zuiden, het huidige België, waar al vroeg een industriële revolutie heeft plaatsgevonden, moet zich richten op de productie van consumptiegoederen. De handelaren
uit het noorden, het huidige Nederland, moeten die producten vervolgens de wereld over brengen. En de inwoners van de kolonies ten slotte moeten de kostbare
tropische goederen leveren. Willem I laat tussen noord en zuid kanalen en wegen aanleggen om het goederenvervoer te vergemakkelijken.
34
Prins Willem II van Oranje voert het tweede bataljon der 18e afdeling aan in de Slag bij Ravels op 3 augustus 1831
ingekleurde litho door Desguerrois, Amsterdam
Bron: Stadsmuseum Tilburg, nr. SMT00863
35
Zelf treedt Willem I ook op als investeerder. Voor de handel met Nederlands-Indië richt hij in 1824 de Nederlandsche Handel-Maatschappij op. Ook wordt daar het
cultuurstelsel ingevoerd: een systeem dat de lokale bevolking verplicht een deel van het jaar op het land te werken voor het koloniale bewind. Op die manier wordt
Indië een wingewest dat de economie van het vaderland er weer bovenop moet helpen. De producten worden door de Nederlandsche Handel-Maatschappij verkocht.
Ondanks zijn economische activiteiten valt de koning bij het zuidelijk deel van zijn bevolking niet in de smaak. De Belgische liberalen zien in hem een vorst die uit is op
absolute macht en niet bereid is om de ontwikkelde bovenlaag meer inspraak te geven. De Belgische katholieken maken bezwaar tegen de inmenging van de
protestantse koning in de opleiding van priesterstudenten. Ze vinden zijn godsdienstige bemoeienis te ver gaan. De kranten worden steeds meer beperkt in hun
journalistieke vrijheid. Ook eist Willem I dat in het hele land Nederlands wordt gesproken, terwijl de Belgische bovenlaag vooral Frans spreekt.
In 1830 komen de Belgen in opstand. Dood aan Willem I, tiran van de Nederlanden, schrijven de Belgische opstandelingen. Jan Theodoor Serraris (1787 – 1855) nam
onder bevel van prins Frederik (broer van Willem I) in 1830 deel aan de Tiendaagse Veldtocht tegen België. De Tiendaagse Veldtocht (van 2 tot 12 augustus 1831) was
een veldtocht van koning Willem I der Nederlanden om de Belgische Opstand met wapengeweld te onderdrukken. Hoewel die opzet slaagde, verkreeg België zijn
soevereiniteit door de dreiging van Franse militaire steun.
De koning houdt het leger in het Zuiden nog negen jaar op de been. Geertruidenberg, aan de grens met het zuiden, blijft garnizoensstad. De soldaten die in
Geertruidenberg gelegerd waren brachten wat geld in het laatje van de middenstand en er vonden na 1830 dan ook weer bouwactiviteiten plaats ten behoeve van het
leger, zoals kazernes, wachtgebouwen en herstel van de vesting.
In 1840 kwam een nieuwe grondwet tot stand, waardoor de macht van Koning Willem I ingeperkt werd. Dat kon hij niet verkroppen. Ook de zelfstandigheid van België
was voor hem moeilijk te verwerken. Daarom deed hij afstand van de troon. Op 7 oktober 1840 werd hij opgevolgd door zijn zoon, koning Willem II. Omdat deze na de
val van de Franse monarchie bang was voor zijn positie, vroeg hij de liberale politicus Johan Rudolph Thorbecke (1798-1872) voorzitter te worden van de door hem
ingestelde Grondwetscommissie. De nieuwe Grondwet uit 1848 was bijna volledig het werk van Thorbecke, wiens gedachtegoed sterk beïnvloed was door de ideeën
van de Verlichtingsfilosoof Charles Montesquieu (1689-1755). Montesquieu stelde een scheiding van de drie machten voor (trias politica): de uitvoerende,
wetgevende en rechterlijke macht moesten onafhankelijk van elkaar opereren om echte democratie te garanderen. De rol van het koningshuis neemt af.
Geertruidenberg ligt dan niet langer in het gewest Holland en behoort tot de provincie Noord-Brabant. De bestuurlijke elite
van de stad was met de komst van Napoleon vertrokken. De nieuwe stadsbestuurders hadden nog niet het aanzien van de
oude regenten en misten vooralsnog de contacten met een groter bestuurlijk netwerk. De vaste inkomsten van de stad uit
bijvoorbeeld visvangst waren door de nieuwe regelgeving van het koninkrijk teniet gedaan. Geertruidenberg was zijn allure
kwijt en de nijverheid liep terug. De investeringen van koning Willem I in de infrastructuur (spoorwegen en kanalen) kwamen
in Wallonië terecht en niet in Noord-Brabant. Kortom, tussen 1815 en 1850 stond de ontwikkeling in Geertruidenberg stil en
ging zelfs achteruit.
Voor zijn dappere krijgsverrichtingen tijdens de Tiendaagse Veldtocht ontving Jan Theodoor Serraris de Militaire Legerbewegingen tijdens de Tiendaagse
Willemsorde, de oudste en hoogste militaire onderscheiding van ons koninkrijk. In 1841 werd hij bevorderd tot generaal- veldtocht van 2 tot 12 augustus 1831
majoor en belast met het opperbevel van de vesting Maastricht en van de troepen in Limburg. Hij dineerde regelmatig met
koning Willem II en met koning Willem III. In 1852 ging hij in de rang van luitenant-kolonel met pensioen. Zijn oudste zoon
Paul volgde eveneens een militaire carrière, maar moest vanwege zijn ontstane blindheid in de rang van kapitein ontslag
nemen. Paul Serraris woonde van 1870 tot 1877 in de Brandestraat in Geertruidenberg. De jongste zoon van Jan Theodoor
was Théodore. Hij volgde een juridische opleiding en werd procureur-generaal in Maastricht. De kleinzoon van Théodore,
advocaat Jan Serraris, woont vanaf 1987 in Geertruidenberg.
36
De Dongecentrale van de Provinviale Noordbrabantsche Electriciteits Maatschappij (PNEM) aan de bocht van de Donge werd in 1920 in gebruik genomen
37
ELEKTRICITEIT UIT GEERTRUIDENBERG
Tussen 1800 en nu is een aaneenschakeling van verschillende uitvindingen er voor verantwoordelijk dat de wereld compleet verandert (de industriële revolutie). Als
eerste zorgde de stoommachine ervoor dat de huisarbeid en kleinschalige nijverheid plaats maakten voor fabriekshallen waarin machines door middel van stoom
aangedreven werden. In 1879 volgde de verbetering in de productie van staal als vervanger van gietijzer. Staal is sterker en lichter, waardoor hoogwaardiger en
ingewikkelder producten gemaakt konden worden. Andere uitvindingen eind negentiende eeuw zorgden ervoor dat de productie en het gebruik van elektriciteit
toegepast konden worden: gloeilamp, wisselstroom en de reactieturbine (stoom wordt door draaiing omgezet in elektriciteit). Elektriciteit werd de nieuwe krachtbron.
Het voordeel van elektriciteit ten opzichte van stoom was dat de installatie voor de opwekking van energie om machines aan te drijven niet bij die machines hoeft te
staan. Elektriciteit is transporteerbare kracht die via kabels van opwekcentrale naar afnemers vervoerd kan worden. Om dit te kunnen doen, is een systeem van kabels
en transformatorstations noodzakelijk. De in de centrale opgewekte elektriciteit wordt dan via hoogspanningskabels bovengronds vervoerd naar een
transformatorstation, waar de hoge spanning omgezet wordt in een lagere spanning.
De geschiedenis van de elektriciteitsopwekking in Geertruidenberg begint in Raamsdonksveer. Aan de Donge schuin tegenover de huidige watertoren richtte de ‘N.V.
Electriciteitscentrale Raamsdonk’ in 1908 een centrale in voor de opwekking van elektriciteit ten behoeve van algemeen gebruik. Elektriciteit als bron voor verlichting
en kracht was een nieuw fenomeen. In de beginjaren was lang niet iedereen overtuigd van het nut en de veiligheid ervan. Ondanks uitgebreide voorlichting aan
bewoners en bedrijven over de toepasbaarheid van elektriciteit lukte het de Raamsdonkse centrale niet om voldoende afnemers te vinden. In 1919 volgde overname
door de PNEM. De N.V. Provinciale Noordbrabantsche Electriciteits-Maatschappij werd in 1914 opgericht. In de statuten staat beschreven dat de maatschappij tot doel
had: opwekking en distributie van elektriciteit, waarbij de verspreiding ervan over een zo uitgestrekt mogelijk gebied tegen een redelijke prijs zou moeten plaatsvinden.
Of zoals bij de oprichtingsbijeenkomst werd gezegd: Een universele vorm van licht, kracht en warmte voor iedere Brabander. Rijk of arm, boer of burger, industrieel of
huismoeder. De elektrificatie van Noord-Brabant begint vanuit Geertruidenberg. De PNEM gaat met elektriciteit de boer op, begint een oorlog tegen de
brandgevaarlijke carbidlampen in de rietgedekte stallen en leert de bakker hoe hij met 1 kwh en een elektromotor vierhonderd eieren kan klutsen.
Vanaf 1916 werden in de omgeving door de Provinciale Noordbrabantsche Electriciteits Maatschappij
hoogspanningsleidingen aangelegd om de grote bedrijven van stroom te voorzien. Daarnaast zocht de
PNEM een locatie voor een bedrijfszekere elektriciteitscentrale met voldoende capaciteit om de hele
provincie van stroom te voorzien. Dit werd Geertruidenberg. In 1920 werd de Dongecentrale in gebruik
genomen. Deze centrale, genoemd naar de rivier waaraan ze is gelegen, was de eerste provinciale
elektriciteitscentrale in Noord-Brabant. Men koos destijds voor Geertruidenberg omdat deze plek in de
nabijheid van de Donge en de Amer een plek was met voldoende koelwater voor de ketels. Sindsdien
wordt de horizon van Geertruidenberg gekenmerkt door de St. Gertruidskerk en de toren van de
centrale (zie pagina 1).
De oude Dongecentrale is gelegen op één kilometer afstand van zijn vervanger, de Amercentrale. Die Machinezaal van de Dongecentrale met turbogenerator
werd, na zware oorlogsschade aan de Dongecentrale bij de terugtrekking van de Duitsers aan het eind
van de Tweede Wereldoorlog, in 1952 met geld dat door de Marshall-hulp ter beschikking werd gesteld
officieel in gebruik genomen. De centrale was een nutsbedrijf, in dienst van het algemeen belang. Wie
daar werkte, werkte er 24 uur per dag, altijd oproepbaar wanneer er storingen waren. Daarom ook
mochten de werknemers niet buiten de cirkel Made, Geertruidenberg, Raamsdonksveer wonen. De
centrale zal vervolgens het leven van veel mannen en vrouwen uit deze omgeving bepalen.
38
VERANDERINGEN IN GEERTRUIDENBERG NA DE EERSTE WERELDOORLOG (1914–1918)
Op 1 augustus 1914 kwam in Geertruidenberg plotseling een einde aan het geregelde garnizoensleven binnen de stad. De regering had de algemene mobilisatie
afgekondigd, waardoor er een hectische drukte aan troepenverplaatsingen, paardenvorderingen en aan- en afvoer van materieel plaatsvond, onder andere in
Geertruidenberg.
De mobilisatie was het militaire signaal dat de Nederlandse regering bereid was in het ergste geval de neutraliteit gewapenderhand te verdedigen. Het
zwaartepunt van het Nederlandse veldleger lag in Noord-Brabant en dat zou vier jaar zo blijven. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) had grote gevolgen voor
Noord-Brabant. De staat van oorlog, de mobilisatie en de enorme aantallen Belgische vluchtelingen bezorgden het provinciebestuur ongekende problemen, die
nog eens verergerd werden door grootschalige smokkelhandel vanwege de voedselschaarste. De enorme verschrikkingen van de ‘grote oorlog’ vonden dan wel
niet in ons land plaats, maar het dagelijkse leven van de inwoners van Noord-Brabant werd er zeker door ontwricht.
Transport van goederen was nagenoeg onmogelijk geworden, waardoor schaarste aan vrijwel alles ontstond. Voedsel werd gedistribueerd en was alleen nog met
bonnen te verkrijgen. Medicijnen gingen naar de soldaten en niet naar de burgers. Grondstoffen kwamen niet meer aan. Kleding en schoenen raakten op. Burgers
dreven onderling een levendige handel in tweedehands spullen en schoenen werden voorzien van houten zolen. Smokkel kwam op grote schaal voor ondanks
verwoede pogingen om dit tegen te gaan door middel van het plaatsen van prikkeldraadversperringen die onder stroom stonden
Er vielen vooral burgerslachtoffers door honger en ziekte. Door de slechte hygiënische omstandigheden kon bijvoorbeeld de Spaanse griep aan het einde van de
oorlog toeslaan. Ook in Geertruidenberg.
In de periode na de Eerste Wereldoorlog zetten grote veranderingen zich op sociaal niveau door. Het beschavingsoffensief probeerde door middel van
regelgeving de mensheid te verheffen: men moest braaf zijn. Huiselijke deugden, orde en zindelijkheid, dankbaarheid, beleefdheid en spaarzaamheid stonden
hoog op de agenda van de elite, die trachtte deze deugden over te dragen op de maatschappelijke klassen onder hen. Aan de oostzijde van de stad kwamen
nieuwe, statige huizen en de arbeiders konden kleinere nieuwbouwwoningen betrekken, hoewel de woningnood voor hen voorlopig nog hoog bleef. De
aansluiting op het rioleringssysteem, de drinkwaterleiding en het elektriciteitsnet was zo goed als gerealiseerd.
De vestingwerken werden geslecht, het garnizoen vertrok, de rooms-katholieken toonden meer en
meer hun gezicht aan de stad door het bouwen van eigen voorzieningen. De rijkere protestantse
families In Geertruidenberg waren inmiddels vertrokken. Er kwamen mogelijkheden voor nieuwe
nijverheid en tegelijkertijd verdwenen oude bedrijven.
Lithografische souvenirskaart van het statige Voor de stad belangrijke rooms-katholieke families gaven de toon aan, waaronder Smolders en
Geertruidenberg uit 1900 Allard: directeuren van respectievelijk een sigarenfabriek en een steenfabriek, wethouder en
burgemeester, voorzitter van de Godshuizen en dijkgraaf van de polders. Zij waren in 1920 de
nieuwe heren van stand in de stad, aangevuld met andere fabrieksdirecteuren, notaris J.J. Scholtens
(tot 1924), dominee S. Bartstra (tot 1921), schoolhoofd G. Offermans en pastoor H. van de Ven. Zij
allen waren mijnheer voor de gewone man en vrouw, wat ze tot aan de democratiseringsgolf van de
jaren zestig in de twintigste eeuw zouden blijven.
39
SPOREN VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG (1940-1945) IN GEERTRUIDENBERG
Vanaf 1619 werden Joden als aan Nederlanders gelijke burgers beschouwd door de Staten van Holland. In dat jaar bepaalden deze namelijk dat de Joden hun geloof
mochten belijden, zoals andere niet-protestanten. Dat wil zeggen zonder enig uiterlijk vertoon. Op 2 september 1796, anderhalf jaar na de vestiging van de Bataafsche
Republiek, was Nederland het eerste land na Frankrijk dat de Joden volledige burgerlijke gelijkstelling verleende. Het zou het enige land in Europa zijn waar ze nooit
meer aan beperkingen werden onderworpen. Hoewel ze nog steeds hun eigen gebruiken, eetvoorschriften en taal hadden, raakte de joodse identiteit steeds meer op
de achtergrond. Ze werden gewone inwoners van ons land en van onze steden. Pas met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden de Nederlanders zich
bewust van de andere achtergrond van sommige van hun plaatsgenoten.
De inwoners van Geertruidenberg werden in de vroege ochtend van 10 mei 1940 om 04.00 uur uit hun slaap gewekt door honderden overkomende vliegtuigen. De
oorlog met Duitsland was een feit. Van het daadwerkelijk uitbreken ervan merkten de Bergenaren aanvankelijk niet veel. Drie dagen nadat de vliegtuigen waren
overgekomen, kwamen berichten dat Duitse pantserwagens gesignaleerd waren op de weg tussen Geertruidenberg en Oosterhout en tussen Geertruidenberg en
Made. Die maandagmiddag 13 mei (op Tweede Pinksterdag) arriveerden rond 14.00 uur vanuit de Langstraat de Duitse troepen in de stad. Ze namen er diverse posten
in, waaronder die op de toren van de Geertruidskerk. Vanaf deze hoge positie namen ze deel aan de gevechten bij Keizersveer die de hele middag en avond duurden.
Om 20.45 uur gaven de Nederlandse troepen zich daar gewonnen, bliezen de brug bij Keizersveer op en trokken zich terug. In de nacht van 14 mei om 02.00 uur
verlieten de Duitsers Geertruidenberg om op te rukken naar Rotterdam. Deze stad werd hevig gebombardeerd en op 15 mei 1940 capituleerde het Nederlandse leger.
Langzaam kwam in Geertruidenberg het gewone leven weer op gang. De Bergse bevolking onderging de oorlogsperiode relatief gezien rustig. Natuurlijk was men zich
constant bewust van de bezetting al was het maar omdat Duitse soldaten in de stad werden ingekwartierd. In 1941 vertrokken deze uit Geertruidenberg om, zoals ze
zelf zeiden, naar Engeland te varen. In werkelijk gingen ze naar het oostfront. Na het vertrek van de soldaten kwamen opleidingseenheden van de Wehrmacht en een
afdeling van de Grüne Polizei. Ze werden hier gestationeerd om onder andere de Dongecentrale te bewaken. Er woonden toen in Geertruidenberg nog veertien Joden.
Twee van hen stierven vlak na de telling, zodat er twaalf overbleven. Leden van het gezin Kooperberg doken onder en zij overleefden als enige van de
Geertruidenbergse Joden de oorlog. De anderen werden opgepakt, naar kamp Vught gebracht en vervolgens per trein naar Polen getransporteerd. Daar stierven ze in
de concentratiekampen Auschwitz en Sobibor.
In de zomer van 1944 beginnen de bezetters aan de westzijde van de stad versterkingen aan te brengen. De
oude vestingwerken krijgen daarin een functie, nabij de Oude Stadsweg wordt dwars door de Emiliapolder een
tankgracht gegraven, aan het eind van de Venestraat worden twee vestinggrachten met elkaar verbonden, langs
de wegen en in plantsoenen worden schuttersputten gegraven, de bruggen over de Donge worden ondermijnd
en enkele penanten van de voormalige tolbrug worden opgeblazen. Vanaf 20 oktober werden de gevechten in
de omgeving voor de Bergenaren hoorbaar en zichtbaar. Bommenwerpers kwamen over en er werd geschutvuur
gehoord bij Keizersveer. Woensdag 1 november lag de stad in de vuurlinie: explosies, granaatvuur, tanks door de
straten. Het hevige granaatvuur hield de stad tot zondag 5 november in de greep. Heel wat huizen, de katholieke
kerk en de Dongecentrale werden getroffen. De gevechten duurden totdat tanks van de Eerste Poolse
Pantserdivisie Geertruidenberg bereikten waar een juichende bevolking ze ontving. Den Berg was weer vrij.
Om niet te vergeten wat de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog is aangedaan, heeft de stichting Stolpersteine Stolpersteine voor het huis Markt 37 te Geertruidenberg
Geertruidenberg het initiatief genomen om voor de woonhuizen waaruit de tien Bergse Joden op 9 april 1943 (Foto: Wim van Alphen, 2014)
vertrokken, zogenaamde Stolpersteine (struikelstenen) te leggen in het plaveisel voor Markt 37, Papenstraat 2 en
Stationsweg 5, met als doel de nagedachtenis aan deze omgebrachte inwoners levend te houden. Bron: Bas Zijlmans, Mo(nu)ment om niet te vergeten,
Geeertruidenberg, 90, afb.71
40
A
M J
L
I C D
B PG K
N
H F
O
E
De locatie van de diverse bezienswaardigheden in het stadscentrum van Geertruidenberg
41
GEERTRUIDENBERG, VESTINGSTAD AAN DE BIESBOSCH
Vanwege de eeuwenlange relatie met het nabij gelegen Nationaal Park De Biesbosch wordt Geertruidenberg vandaag de dag ook wel Vestingstad aan De Biesbosch
genoemd. Om de historie terug in beeld te brengen, de verbinding met de omgeving te benadrukken en de beleving van toen te ervaren, streeft de gemeente
Geertruidenberg naar gastvrijheid voor haar bezoekers en wil zij klaar zijn voor een duurzame en innovatieve economie met speciale aandacht voor toerisme en
recreatie.
Samen met partners als de Verenigde Ondernemers Geertruidenberg (VOG), het Toeristisch Platform Geertruidenberg (TPG met daarin vertegenwoordigers uit de
sectoren musea, kunst & cultuur, waterrecreatie, evenementen, agrotoerisme, verblijfsrecreatie en horeca) en Waterschap en Provincie heeft de Gemeente
Geertruidenberg goede stappen gezet in het versterken van het toeristisch-recreatief product. Er is met name hard gewerkt aan het benutten van de potenties ligging
aan het water, de samenwerking en de toeristische profilering.
Dit alles geschiedt aan de hand van de nota Economie en Toerisme van de Gemeente Geertruidenberg met daarin een meerjarig uitvoeringsprogramma. Daarin wordt
ingezet op de toeristische-, recreatieve-, cultuurhistorische- en economische herontwikkeling. Naast de acties uit dat uitvoeringsprogramma heeft de gemeente ook
aanvullende activiteiten opgestart, waaronder de zomertoer, de benoeming van een stadspromotor, historische schepen en de aanleg van de Route Imperial
(wandelroute tussen Fort Lunet en bezienswaardigheden in het centrum van Geertruidenberg).
Geertruidenberg heeft een rijk verleden. De stad kent een beschermd stadsgezicht. De bolwerken, vestinggrachten, ravelijnen en monumentale panden brengen je
automatisch terug in de tijd van toen. De terrasjes aan de historische Markt van Geertruidenberg, die erg bezienswaardig is met zijn dubbele rij leilinden, bieden
uitzicht op monumentale panden en cultuurhistorische bezienswaardigheden als de Geertruidskerk. Die laatste is ook opgenomen in een torenbeklimming en de
stadswandeling van Geertruidenberg. De bijbehorende kernen Raamsdonksveer en Raamsdonk hebben prachtige buitengebieden die ideaal zijn voor een mooie
fietstocht langs typische Langstraatboerderijen rondom Geertruidenberg. In die oase van rust is de Hollandse drukte van ooit heel ver weg.
VVV Geertruidenberg is benoemd tot Gastheer van De Biesbosch. Men vervult de
gastheerschapsfunctie met een persoonlijke en servicegerichte aanpak. Als geen ander
kennen de medewerkers van VVV Geertruidenberg de mooiste plekjes en geven zij een
compleet overzicht van de toeristische mogelijkheden die er in de regio te beleven zijn: varen,
fietsen, wandelen, rondvaarten, routes, overnachten, verhuur van boten en sloepen,
restaurants en allerlei evenementen en excursies.
VVV Geertruidenberg is gevestigd in Museum ‘De Roos’, een gebouw in Geertruidenberg dat
dateert uit de zestiende eeuw. Het pand heeft een renaissance trapgevel, houten luiken en
een voordeur bestaande uit een onder- en een bovendeur. Het is heel leuk om er binnen te
kijken.
Op de navolgende pagina’s worden alle bezienswaardigheden met hun historie verder Verzamelkaart van Geertruidenberg
beschreven met hun betreffende afbeeldingen op pagina 45. (ontwerp en uitgave Jack van den Oort)
42
A: Het Kruithuis. Gebouwd in 1836 ter vervanging van het vorige, dat in 1816 is gesloopt. Dat het om een kruithuis gaat zien we aan de kopgevel. U ziet duidelijk
het ronde tongewelf van een meter dikte. Het kruit moest veilig opgeborgen worden. Het gebouw is in feite een grote bovengrondse kelder. Tijdens de Tweede
Wereldoorlog deed het gebouw dienst als openbare schuilplaats voor bewoners van de Elisabethstraat.
B: Affuitloods. In het verleden, van omstreeks 1593 tot 1670, staat hier de brouwerij Den Bonten Osch. In dit laatste jaar wordt er een militair magazijn gebouwd, ‘s-
Lands Magazijn of Kleinder Arsenaal genoemd. Dit oorspronkelijk militaire gebouw bestaat uit een hoog gedeelte aan de Havenzijde en een laag gedeelte aan de
Marktzijde. Het gebouw dient voornamelijk als magazijn van het artilleriematerieel, zoals affuiten (onderstellen van kanonnen), wapenkamer, kantoor en logies
voor troepen. Na de Tweede Wereldoorlog wordt het hoge deel van het gebouw verkocht aan een aannemer en het lage deel wordt brandweerkazerne. In 1997
krijgt het deel aan de Markt een horecabestemming.
C: De Gulden Valck. Pand in Empirestijl daterend uit de negentiende eeuw, maar gegrondvest op oudere bebouwing met grote kelders. Vanaf 1576 is het een brouwerij
waar verschillende brouwersfamilies de scepter zwaaien. Ieder van hen geeft er een eigen naam aan. Zo heet het in 1622 De Witte Sterre en later In de Swaenhals.
In 2009 krijgt het pand een andere oude naam: De Gulden Valck. In 1784 koopt Hermanus Wessels, schepen van de stad en een bekende aannemer-metselaar, het.
Hij bouwt het nieuwe Oude Mannen- en Vrouwenhuis, het voormalige stadhuis in Raamsdonk, vernieuwt de gevels van het stadhuis en de gasthuiskapel en
restaureert de toren van de Geertruidskerk.
D: De Oude Wacht. Dit militaire wachtgebouw is een van de twee wachtgebouwen uit de jaren dertig van de negentiende eeuw. De vesting Geertruidenberg wordt na
1830 als gevolg van de Belgische opstand gemoderniseerd. De wachtgebouwen staan dan aan de twee enige invalswegen waarlangs de stad bereikbaar is en dienen
als onderkomen voor de militairen. die het inkomende en uitgaande verkeer moeten controleren. Dit wachtgebouw uit 1836 is gebouwd op de plaats van de
voormalige Dordrechtse Poort, die ook wel Waterpoort genoemd werd, vandaar de naam Waterpoortstraat. Achter het wachtgebouw heeft een langgerekt militair
magazijn gestaan voor berging van de brandblusmiddelen en stallen van paarden voor het garnizoen.
E: De Pinksterbloem. In 1902 koopt de baksteenfabrikant en latere burgemeester Herman Allard een stuk grond in de Emiliapolder dat De Pinksterbloem heet. Van de
eerste stenen die in zijn Waalsteenfabriek De Donge gemaakt zijn, bouwt hij een villa naar ontwerp van architect J.L. van Straaten. De villa wordt eveneens De
Pinksterbloem genoemd. Ondanks de wijzigingen van tuinarchitect Reyers in 1920, is in de tuin het ontwerp uit 1903 van tuinarchitect Maréchal nog te
herkennen. In 1990 zijn de villa en de tuin grondig opgeknapt.
F: Geertruidskerk. De eeuwenoude Geertruidskerk heette Sint-Gertrudiskerk voor de reformatie. Deze kerk kwam rond 1540 gereed. Vele rampen heeft de kerk
doorstaan: brand en grote vernielingen die de Franse troepen hebben aangericht. In 1989 werd de kerk gerestaureerd en het interieur in alle glorie hersteld. De
toren van de kerk is in de periode 1990-1992 grondig gerestaureerd.
G: Havenkazerne. Omstreeks 1786 is op de plaats van de panden van de brouwerijen De Bel, Den Ancker en De Posthoorn door Thomas Schattelijn een nieuw
woonhuis in Lodewijk XVI-stijl gebouwd. In 1809 logeert Koning Lodewijk Napoleon hier als gast van de stad. In 1833 koopt het Departement van Oorlog het
complex, dat kazerne en militair hospitaal wordt. Na 1920 kent het gebouw diverse bestemmingen en in de jaren tachtig van de twintigste eeuw koopt de gemeente
het vervallen gebouw. Slechts de brouwerij De Bel is bewaard gebleven, De Posthoorn is in 1934 door een brand verwoest. Na restauratie krijgt het in 1989 een
culturele bestemming: De Schattelijn. In 2022 worden er vluchtelingen van de Oekraïne-oorlog opgevangen en daarna volgt een herbestemming en een grondige
verbouwing tot Theaterhotel De Schattelijn.
H: Het Weeshuys. De voormalige kapel van het middeleeuwse Gasthuis is tegenwoordig restaurant Het Weeshuys. Het Gasthuis, gelegen aan de zuidzijde van de kapel,
staat hier vanaf 1436 en vervulde een belangrijke functie als halte voor de Hollandse pelgrims naar Santiago de Compostella.
I: Het Witte Hart. Dit huis in Lodewijk XVI-stijl heeft nog middeleeuwse kenmerken. Het hardstenen bordes is echter een toevoeging uit de late twintigste eeuw.
Rechts achter het poortje bevindt zich een gedeeltelijke laatmiddeleeuwse steeg, om goederen over naar achteren te vervoeren, borrieweg genaamd. In 1622
woont hier Wouter Heys, die aan de Havenzijde de bierbrouwerij ‘t Hert bezit. In 1672 komt het huis in handen van brouwer en burgemeester Matthijs Schuijfhill en
via een drietal andere eigenaars/brouwers koopt in 1784 Hermanus Wessels het huis, dat dan Het Witte Hart heet. Van 1928 tot 1959 woont hier de Bergse
kunstschilder en huisarts Jo Jaspers.
43
J: Fort St. Gertrudis (Hoofdwacht en Arsenaal). Dit neoklassiek bouwwerk dateert uit het einde van de achttiende eeuw. Op oude genie-tekeningen heet het
gebouw Het Tuighuis. Aan de voor- en achtergevel siert het gebouw een rijk beeldhouwwerk met allerhande krijgstrofeeën van de hand van Guilliam Carrier.
K: Stedelijke Godshuizen. De huidige 'Stedelijke Godshuizen zijn ontstaan uit het Oude Mannenhuis en het Oude Vrouwenhuis. Tussen 1775 en 1778 wordt op de
plaats van het oude gebouw het nieuwe 'Oude Mannen- en Vrouwenhuis' gebouwd. Het ontwerp is van architect Philips Willem Schonk. In de voorgevel, nu
achtergevel, geven beelden van een oude vrouw en oude man de functie van het gebouw weer. Deze replica's zijn in de 20e eeuw gemaakt naar het voorbeeld
van de originele beelden uit 1769 (vrouw) en 1778 (man) van de steenhouwer Guilliam Carrier.
L: Uitkijktorentje Allard. Willem van Oranje bouwt hier in 1575 het Groot- en Klein Prinsenhof. In 1820 koopt Jan Baptist Allard het Klein Prinsenhof, waarna het
tot 1888 in bezit is van zijn weduwe Maria Anna Adriana Brouwers, en van 1888 tot 1899 van hun zoon Johannes Ph. N. F. Allard, priester en rector van het
zusterklooster Sint-Agnes, gelegen aan de Venestraat. Om de omgeving te kunnen bekijken, bouwt rector Allard in 1888 in de tuin van het Klein Prinsenhof een
uitkijktorentje op een gemetseld voetstuk, waaraan hijzelf de keramische versiering aanbrengt. Het gietijzeren torentje is voorzien van een nieuw koperen dak en
behoort nu tot de kleine monumenten van Geertruidenberg.
M: Vestingwerken. Het Commandeursbolwerk ligt aan de westkant van Geertruidenberg en dateert in zijn huidige vorm van 1830. Direct na de inname van
Geertruidenberg in 1573 liet Willem van Oranje beginnen met het aanleggen van vestingwerken. Het Statenbolwerk, aan de noordkant van de stad, is kleiner dan
het Commandeursbolwerk omdat het aan een veilige kant is gelegen. Een enkele uitgelegde gracht bood genoeg bescherming aan deze kant van de stad.
N: Vishal. De visserij is eeuwenlang een belangrijke inkomstenbron voor Geertruidenberg. De bloeitijd ligt tussen 1421 en 1800. Er wordt zalm, steur en elft tot ver
over de grenzen uitgevoerd. Langs de straten wordt vanuit manden en kramen de levende vis verkocht. Er is ook een vishal, eerst aan de Havendijkstraat, en
vanaf 1772 aan de Vismarktstraat, naar ontwerp van architect Philips Willem Schonck. De natuurstenen elementen zijn van steenhouwer Guilliam Carrier. Op
het torentje van het mansardedak staat een windvaan met de afbeelding van een zalm.
O: Voormalig Stadhuis. Twee grafelijke huizen uit de zeventiende eeuw zijn nu één pand (32-34). In de late middeleeuwen staan deze huizen naar achteren. Ze zijn in
1330 in bezit van de graaf van Holland. De graaf stelt vóór 1338 het zelfstandige rechterhuis (34) ter beschikking aan de Lombarden, oftewel de bankiers,
waarmee de graaf zaken doet. In het linkerhuis (32) vestigt hertog Albrecht in 1390-1393 zijn muntatelier. In 1623 en 1632 koopt Carel van Beveren,
rentmeester van de Prins van Oranje, beide huizen en voegt deze samen tot het huidige pand. De voormalige hofstede van de graaf (36) en een vierde grafelijk
huis (38) zijn daarvan gescheiden door de Heilige Geeststeeg. Later zijn deze panden op nummer 32 t/m 38 samengevoegd tot het Stadhuis van
Geertruidenberg. Als voorloper van Stadshotel Geertruidenberg worden deze vanwege hun enorme cultuurhistorische waarde ook elders in dit boek behandeld.
P: De Witte Swaan. De huidige gevel van het pand dateert van 1896. De toenmalige eigenaar Pascal Smolders koos voor een neorenaissance-stijl. De gevelsteen
bovenin de voorgevel verwijst naar deze verbouwing en toont genoemd jaartal. Tussen de ramen van de bovenverdieping bevindt zich een gevelsteen met een
driekantige steek en het opschrift Oeconomische Fabrica. Deze steen verwijst naar de inspectiereis die koning Lodewijk Napoleon in 1809 maakte door Brabant.
In het kader daarvan bezocht hij op 24 april Geertruidenberg en vereerde toen Markt 1, waar een hoedenfabriek was gevestigd, met een bezoek. De oudst
bekende eigenaar van Markt 1 was Willem Inde Croon, waard van de hier gevestigde herberg Inde Croone. Zijn weduwe en dochters zetten na zijn overlijden de
herberg voort tot 1570. Daarna bleef het pand herberg, hoewel de nieuwe eigenaren de naam veranderden in Inde Sterre en later in Inde vergulde Sterre.
Achter het huis kwam in 1664 een brouwerij, genaamd De Drie Leliën. Het huis met brouwerij kreeg in 1765 onder eigenaar Joannes Allard een nieuwe naam,
namelijk De Witte Zwaan. Niet lang daarna verkocht hij het geheel aan Francis van den Hout, die hier voor zijn zoon Embertus een hoedenfabriek vestigde. Huis
en fabriek gingen via huwelijk naar de familie Smolders en de hoedenfabriek veranderde in een sigarenfabriek.
Pompen, De stad is nog een vijftal achttiende eeuwse hardstenen waterpompen rijk. Twee daarvan zijn fraai gestileerde buikvormige pompen, vervaardigd in
1767 door Guilliam Carrier, staan op de markt, respectievelijk bij de Elfhuizen en voor restaurant Het Weeshuys. De drie andere hardstenen pompen zijn
eenvoudiger van stijl en bevinden zich bij de Vishal aan de Vismarktstraat. De Venestraat en de Koestraat. Schamppalen in de steeg naast Markt 13. Stoeppalen:
de twee linden-alleeën worden door stoeppalen beëindigd, vier in totaal.
44
45
DE BAND VAN GEERTRUIDENBERG MET HET HUIS VAN ORANJE
Willem van Duvenvoorde, die in 1323 namens graaf Willem III van Holland het
kasteel van Geertruidenberg bouwde, trad vaak op als geldschieter voor graven en
hertogen en maakte zo forse winsten die hij investeerde in kastelen en uitgebreid
grondbezit.
Via vererving door zijn halfbroer Jan van Polanen en vervolgens zijn kinderen en
kleinkinderen, waaronder Johanna van Polanen, haar huwelijk in 1403 met
Engelbrecht van Nassau en door strategische huwelijken van hun nazaten, werd een
basis gelegd voor het enorme vermogen van de Nassaus (omstreeks 1500 naar
hedendaags geld geschat zo’n vijf miljard euro).
Hendrik III van Nassau trouwde in 1515 met Claudia van Chalon, prinses van Orange,
waarmee het gelijknamige prinsdom in Frankrijk ook aan het bezit van de Nassaus
kon worden toegevoegd. De enige zoon van Hendrik en Claudia, René, stierf in 1544.
Zijn Duitse neef Willem I, graaf van Nassau-Dillenburg (1533-1584), werd zijn
erfgenaam. Wij kennen hem nu als Willem van Oranje, de stamvader van het Huis
van Oranje-Nassau, met als bijnaam Willem De Zwijger.
De domeinen van Willem I in het noordelijke deel van West-Brabant werden beheerd
door zijn rentmeester die in Geertruidenberg woonde. Als de prins zelf niet aanwezig
was, was hij in feite de belangrijkste man in de stad. Geertruidenberg was en is een
‘Oranjestad’: Willem van Oranje was Heer van Geertruidenberg.
Na de bevrijding van de stad in 1573 liet Willem van Oranje in 1575 een Prinsenhof
(een wooncomplex) bouwen aan de Koestraat in Geertruidenberg. Het stond op de
resten van een oud klooster. Hij verbleef er ook regelmatig.
Zijn zoon, Prins Maurits van Nassau, heeft in 1593 de stad nogmaals bevrijd. Daarbij
heeft hij destijds helaas wel de spits van de kerktoren afgeschoten.
In 1795 werden na de komst van de Fransen alle ‘heerlijke’ rechten afgeschaft. De
Nassause goederen werden verbeurd verklaard en vervielen uiteindelijk in 1848 aan
de staat onder de naam Kroondomeinen. De titels, zoals Heer van Geertruidenberg,
zijn blijven bestaan en maken nog steeds deel uit van de naam van onze koning.
In de stad is men trots op haar geschiedenis en op de binding met het Huis van
Oranje-Nassau. In de Geertruidskerk wordt dit stukje geschiedenis, naast het
Oranjebord in de kerk (een eerbetoon aan Willem van Oranje uit 1582), met de
Oranjezaal opnieuw onder de aandacht gebracht.
46
Het Stadhuis van Geertruidenberg, pentekening door Cornelis Pronk, 1729
Bron: Universiteit van Tilburg, inv.nr. G.22.1/212.11-1
47