The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.

De ervaringen van een grofwildjager bij het opstarten en onderhouden van een jachtrevier.

Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Jachtsite.eu, 2017-07-13 08:23:53

Jachtpraktijk

De ervaringen van een grofwildjager bij het opstarten en onderhouden van een jachtrevier.

Keywords: jacht,jager,jagen,jagerij,revier,grofwild,grofwildjacht

Jachtpraktijk
Ervaringen
van een
grofwildjager
Bert de Jaeghere
uitgegeven door jachtsite.be



Voorwoord

Reeds 20 jaar ben ik gepassioneerd jager en via de familie dicht betrokken bij het
beheer van grof- en kleinwildrevieren. Om één of andere reden ben ik wel steeds
meer aangetrokken tot de grofwildjacht, zeer waarschijnlijk omdat dit voor mij
persoonlijk, meer emotie teweeg brengt. Een andere reden is dat grofwild zeer
dankbaar is voor de inspanningen die men als jager levert. Het “loon naar wer-
ken” is in mijn optiek hoger dan bij kleinwild. Dit wil uiteraard niet zeggen dat
ik mijn Jagershoed niet afneem voor alle “diehards” die kosten nog moeite sparen
voor het beheren van een kleinwildjacht.

De ervaringen die ik bij het beheren van grofwildrevieren met veel vallen en op-
staan heb opgedaan, wil ik delen via dit werk. Het zijn zeker geen bewezen “best
practices”, maar persoonlijke ervaringen die ik wil delen met geïnteresseerden.
Diegenen die het nuttig vinden kunnen het als advies meenemen, voor anderen
is het hopelijk aangenaam leesvoer.

Veel leesplezier en Waidmannsheil,
Bert de Jaeghere

Hoofdstukken

1. De keuze van een revier
2. De jachtgroep
3. Beheer van diverse wildsoorten
4. Jachtinrichtingen
5. Jachtmethodes en strategie
6. Hondenwerk
7. Wildverwerking
8. Slotwoord

1. De keuze van een revier

Voor vele jagers is het hebben van een eigen revier een droom en voor sommigen
wordt deze droom vroeg of laat ook echt werkelijkheid. Mijn grootste interesse
is altijd grofwild geweest. Een reis naar of door de Ardennen was voor mij als
kind steeds opnieuw een feest. Het glooiende landschap, doorkliefd met rivieren
en uitgestrekte wouden, deed me steeds dromen over magnifieke herten, zware
keilers en kapitale bokken. De hele rit hing ik met mijn neus tegen het raam van
de wagen geplakt.

Na het behalen van mijn jachtverlof werden de dromen van weleer, snel werke-
lijkheid en ik had dan ook nog het geluk dat onze familie een klein, maar mooi
kempisch kleinwildreviertje in bezit had.

Mijn echte interesse ging echter uit naar het gepachte revier in de Condroz waar
mijn oom een partnership was aangegaan met een Waalse zakenrelatie. Mijn
eerste ervaringen met reewild en zwartwild deed ik dan ook op in dit revier,
een gevarieërd landschap van uitgestrekte velden en enkele honderden hectaren
bossen. Hier werd op een typisch Waals gejaagd. Vier jachtdagen per seizoen op
een relatief kleine beboste oppervlakte, met een afschot van zo’n 10 reeën en een
handvol everzwijnen per seizoen. Ondanks het feit dat we mooie dagen beleefden
in dit revier, zou ik hier zelf als pachter nooit op een dergelijke manier jagen.

Na de Condroz ging het richting Oostkantons, waar we van een man van gezeg-
dende leeftijd, een roodwildjacht konden overnemen voor de resterende pachttijd.
Het revier, zo’n 400ha groot, bestond volledig uit bos met voldoende natuurver-
jonging en aangeplante dekkingen. Destijds mocht men in het Waalse gewest ook
nog voederen en we hadden er een zeer toegewijde jachtwachter die dagelijks met
de stiptheid van een Zwitsers horloge, het wild voederde. Het was ook daar dat ik
voor het eerst ervaring kon opdoen met roodwild. Ervoor werd ik wel een aantal
keren uitgenodigd op zogenaamde hertenjachten, maar ik had er zelf nog geen in
de vrije wildbaan gezien.

Op naar een roodwildjacht dus, maar snel bleek dat dit in Wallonië absoluut niet
zonder kopzorgen is. Van overheidswege werd een minimum van 6 stuks kaal-
wild opgelegd als jaarlijks afschotplan. Dat betekende in de praktijk dat we echt
wel intensief moesten jagen, want de boetes per niet gestrekt stuk waren toen,
en zijn nu nog steeds, niet mals. We organiseerden in dit revier jaarlijks 4 drijf-
jachten en probeerden in deze periode, van oktober tot december, zoveel mogelijk
rust in te bouwen maar omwille van de afschotverplichtingen was dit zeker niet
altijd evident.

“Er komen heel wat aspecten
kijken bij het uitoefenen van

het jachtrecht in Duitsland ”

Het gemiddeld afschot was met ongeveer 7 stuks roodwild, 15 reeën en 25 ever-
zwijnen best aanvaardbaar. Tijdens de herverpachting van dit revier bleek echter
dat je ook in de jagerij slachtoffer kan zijn van je eigen succes. Toen we het revier
overnamen, besloten we om onmiddellijk in 2 essentiële zaken te investeren, wild
akkers en een goede jachtwachter. Dat resulteerde in een verdrievoudiging van
het jaarlijks afschot wat absoluut niet optimaal is met een openbare verpachting
voor de deur. De pachtprijs volgde helaas dezelfde trend als het afschotcijfer en
het budget voor deze jacht werd, zeker in de wetenschap dat de plaatselijke con-
seil cynégetique een voederverbod zou invoeren voor het zwartwild, veel te hoog.
Er werd dan ook besloten om er onze handen van af te houden.

Maar wat nu? Na enkele jaren bijna uitsluitend grofwild te jagen, hebben we
plots geen mogelijkheden meer. Een aandeel nemen dan maar? Niet gemakkelijk
om een goed aandeel te krijgen en het voelt ook een beetje ongemakkelijk na ja-
ren zelf een revier te hebben gepacht. Zoeken dus! Een aantal openbare verpach-
tingen afgereden, maar jammer genoeg vaak dezelfde conclusie moeten trekken.
De prijs-kwaliteit voor jachtpacht in België is niet correct, zeker niet als je ook
nog eens rekening moet houden met een lange lijst van beperkingen, vastgelegd
in het lastenboek en daar bovenop ook nog een kortzichtige jachtwetgeving. Maar
wat is het alternatief?

M’n Duitse jachtverlof dat ik al even op zak had en een door enkele Duitse jacht-
kennissen aangeprezen Duits jachttijdschrift, zorgden ervoor dat ik onze oost-
grens overstak naar een nieuwe uitdaging. Een jaar lang werden alle relevan-
te advertenties opgevolgd en tijdens die periode werden vele revieren bezocht.
Steeds enthousiast vertrokken, vaak ontgoocheld thuisgekomen. Het is absoluut
geen evidentie om een passend revier te vinden. Meer dan 30 revieren zijn de re-
vue gepasseerd zonder een passende mogelijkheid te vinden, tot ik op een mooie
dag in 2006, een advertentie las van een openbare verpachting bij Trier aan de
Moezel. Liefde op het eerste zicht! Reeds bij het eerste bezoek werd mij duidelijk
dat dit een prachtig gebied was met veel potentieel. Niet onbelangrijk: het revier
was reeds meer dan 50 jaar in handen van dezelfde familie en werd met passie
beheerd door een bekwame beroepsjager.
Bij het openen van de omslagen waren wij de hoogst biedende partij, maar dit is
in Duitsland nog geen garantie op het jachtrecht. Eerst werd een gesprek met de
gemeenteraad vastgelegd alvorens de definitieve toewijzing. Wat het tot een uit-
daging maakt, is dat je in een vreemd land komt met een andere taal, een eigen
wetgeving en eigen gewoontes. Enkel de openingsdata kennen is niet voldoende.
Er zijn heel wat andere aspecten en wetgeving die komen kijken bij het uitoefe-
nen van het jachtrecht in Duitsland.

Met vallen en opstaan is, zoals zo vaak, de beste omschrijving van hoe je het
klappen van de zweep leert. Gelukkig spreek ik de taal vlekkeloos en heb ik
ondertussen een grote kennissenkring van Duitse jagers. Als je hier als leek te-
rechtkomt zonder enige hulp en je de taal niet machtig bent, dan ben je een vogel
voor de Duitse kat. Ik zocht specifiek een revier met een goede verhouding bos/
veld. Bij dit revier was de verhouding 90% bos en 10% open veld maar de 10%
veld en weilanden hebben me echter ook de nodige kopzorgen bezorgd en een vol-
leerd onderhandelaar gemaakt voor het afhandelen van wildschade. M’n huidige
kennis van de wetgeving hieromtrent is goed, in veel gevallen zelfs beter dan
menig Duitse boer, maar het heeft wel zijn prijs gehad. Over het revier kan ik
alleen maar lovend zijn. Rijkelijk reewild, zwartwild als standwild en zeer gere-
geld roodwild als wisselwild. Gemiddelde afschotcijfers waren 40 stuks reewild,
40 stuks zwartwild en 2 stukken roodwild.
Naast het afhandelen van wildschade heeft dit revier en de gegroeide Duitse
kennissenkring me ook inzichten gegeven in het organiseren van drukjachten.
Met mijn ervaring van de jachtjaren in Wallonië kwamen we hier initieël tekort
om succesvol te zijn. Helaas kwam ook aan dit mooie liedje een einde want op het
einde van de pachtperiode werd door de gemeente besloten om een windmolen-
park te bouwen in het mooiste deel van dit revier. Voor ons dus tijd om op zoek
te gaan naar iets anders.

Door het uitgebreide netwerk binnen de Duitse jagerij, duurde het niet lang voor
we ons huidige revier vonden. Dit 1400-hectaren grote revier konden we zonder
openbare verpachting overnemen van de vorige eigenaar. De gemeente was blij
om met een partij in zee te gaan die het werk van de 86-jarige voorganger over-
nam. Het revier bestaat uit 50% bos en 50% veld met een zeer sterke reewild
populatie, zwartwild als standwild en regelmatig roodwild als wisselwild. Sinds
een aantal jaren hebben we zelfs geregeld moeflons op bezoek.

In de volgende pagina’s zet ik in grote lijnen uiteen hoe ik mijn ervaring heb op-
gebouwd de voorbije jaren en wat mijn persoonlijke visie gevormd heeft voor het
selecteren van een passend jachtrevier.

Heb je zelf interesse in het pachten van een grofwildjacht, dan moet je je heel
goed bewust zijn waar je aan begint.

1. Een jachtrevier pachten is zoals huwen, het is in goede en slechte tijden
en rijker zal je er zeker niet van worden, wel integendeel, maar als je er
goed zorg voor draagt, dan zal je er heel veel plezier aan beleven.
Verdubbel de pachtprijs bij het opstellen van het werkingsbudget. Jacht-

2. wachter, voeder, wildakkers, wildschade, verzekeringen, jachtinrichtin-
gen,... allemaal zaken die de rekening snel doen aandikken.

3. Onderschat alle administratie en het afhandelen van wildschade abso-
luut niet! Het is tijdens bepaalde maanden ook behoorlijk intensief en
vergt de nodige discipline en tijd om het correct af te handelen.

4. Jachtinrichtingen zijn cruciaal! Daarmee bedoel ik niet alleen jachtkan-
sels maar ook kirrungen, drukjachtbokjes, mogelijkheden om het wild te
ontweiden en bewaren, aanplantingen, wildweides, enz..

“ Jagen is zoveel

meer dan schieten”

Wat is nu voor mij een mooie jacht? Het grote cliché is dat er veel wild moet zijn,
dat staat buiten kijf, maar dit komt uiteraard niet zomaar.

Een goede verhouding bos/veld

In een revier met een groot deel veld het je vaker meer reewild dan in een bosre-
vier omdat reewild nu éénmaal graag in het veld staat. Veld maakt de reewildbe-
jaging alleszins ook een stuk makkelijker. Veld is ook tijdens de zomermaanden
een bron van eten voor alle wildsoorten. Zo biedt maïs bijvoorbeeld in de vroege
herfst nog de nodige dekking en voedsel. Veld brengt uiteraard ook een risico op
wildschade met zich mee. Je kan dit risico proberen te beperken door contrac-
tuele afspraken te maken hieromtrent met de verpachtende partij, maar ook de
bejagingsstrategie bepaald het risico op wildschade. Daarnaast is het aanleggen
van de juiste wildakkers cruciaal voor het verminderen van wildschade.

Voldoende dekking

Elke wildsoort heeft nood aan dekking. In een revier zijn er bij voorkeur meerdere
dekkingszones aanwezig en divers van soort. Zo is een jonge aanplant van den-
nenbomen goed voor een aantal jaar, maar ze groeien al snel te hoog om van goe-
de dekking te spreken. Sleedoorn of braakland met dorens zijn ideaal in zoverre
dat er garantie is dat ze niet zullen bewerkt worden. Een gemend bos met een
goede onderbegroeiing zijn altijd een stuk beter dan kale dennenbossen.

Water

Vooral zwart- en roodwild hebben water nodig om te zoelen. Natuurlijke bronnen
of kleine riviertjes zijn vaak trekpleisters voor deze wildsoorten. Vooral in droge
periodes zijn dit echte magneten. Dekking in combinatie met water zorgt er ook
voor dat everzwijnen standwild zijn in het revier. Het is geweten uit onderzoeken
dat everzwijnen zoelen alvorens hun dekking voor de dag op te zoeken. Ervaring
leert me dat everzwijnen in de dichtstbijzijnde dekking aan een zoelplaats liggen.
Niet onbelangrijk bij het inplannen van een drijfjacht.

Toekomstplannen van de verpachter

Het is belangrijk om te weten wat de intenties zijn van de verpachtende partij
met het revier. Worden er wegen of verkavelingen gepland, is er een windmo-
lenpark voorzien? Worden er toeristische activiteiten ontwikkeld? Hoe staan zij
tegenover de jacht en de manier waarop jij deze wilt beheren? Hier een duidelijk
inzicht op hebben voor het aangaan van een pachtcontract bespaart een hoop
ellende en ontgoocheling.

Voorgeschiedenis van het revier

De pachtgeschiedenis van het revier zegt vaak veel. Is er een voorganger geweest
die meerdere pachtperiodes aanwezig was of ben je de zoveelste in een beperkt
aantal jaren? Er zijn vaak redenen die worden aangegeven waarom een revier
verpacht wordt. Dit kan een discussie omwille van de pachtprijs zijn of de ge-
schiedenis m.b.t. de wildschade. Allemaal elementen die belangrijk zijn om voor-
af te weten.

Geëngageerde jachtwachter

Is er een geëngageerde jachtwachter aanwezig of geïnteresseerd? Dit is een ele-
ment dat vaak over het hoofd wordt gezien. De jacht is maar zo goed als de jacht-
wachter. Zonder kan je simpelweg niets opbouwen. Voor diegenen die in Duitsland
zouden pachten is het verplicht om een jachtwachter te hebben met jachtverlof en
een jachthond die geslaagd is voor het officiële examen van “bruikbare
jachthond”.

Jachtinrichtingen aanwezig

Zijn er jachtinrichtingen aanwezig? Niet onbelangrijk als je straks zelf wil jagen.
Bedragen van € 25.000 en meer voor de overname van jachtkansels komen wel
vaker voor. Zelf een revier uitrusten om voldoende kansels te hebben voor het
uitoefenen van de jacht kost uiteraard ook handenvol geld en tijd. Als gemiddelde
mag je €250 tot €500 rekenen voor een kansel, afhankelijk van zijn staat.

Als ik voor mezelf voldoende overtuigd ben van bovenstaande punten is de kans
vrij groot dat ik tevreden kan zijn met het betreffende revier.

2. De jachtgroep

Ik denk dat ik boeken kan schrijven, enkel en alleen al over dit onderwerp. Ie-
mand waarvan je denkt dat hij je beste vriend is, kan morgen je grootste vijand
zijn als je samen jaagt. Zelfs in familieverband is dit niet altijd evident. Een
jachtwachter die ik ken, zei altijd: “Er zijn 2 manieren om ruzie te krijgen met je
beste vriend, de eerste manier is om een relatie aan te gaan met zijn vrouw, de
tweede is samen gaan jagen”.

Ondertussen bestaat onze hechte groep uit gelijkgezinden, maar dan nog moet je
consequent blijven. Goede afspraken maken goede vrienden.

Als jachtheer moet je ook de verantwoordelijkheid kunnen en willen dragen
om hierover te waken. Je bent ook verantwoordelijk voor de relatie tussen de
verschillende medejagers. In mijn optiek moet je fair, rechtvaardig, maar ook
kordaat zijn. Het goede voorbeeld geven en mensen durven aanspreken, zijn es-
sentieel om te slagen en om de juiste cohesie te krijgen binnen een groep.
Je moet elkaar ook blindelings kunnen vertrouwen want met het minste wan-
trouwen kan je beter onmiddellijk stoppen. Ik weet dat het vaak een economi-
sche noodzaak is om een bepaald aantal personen in je groep op te nemen, maar
bezin eer je begint want nadien kan onbezonnenheid leiden tot ruzie, frustratie
en is de economische impact vaak groter.

Ook kan je best zorgen voor een zo goed mogelijke balans aan kennis en kunde
in de groep. Vergeet niet dat er behoorlijk wat werk komt kijken bij het beheren
van een grofwildjacht. Je hebt mensen nodig waarop je kan rekenen voor het
uitoefenen van handenarbeid, zoals het bouwen van jachtkansels, maar terzelf-
der tijd wil je ook mensen die het organisatorisch inzicht hebben voor het laten
slagen van een drukjachtdag.

Net dit laatste is niet evident. Bij de organisatie van drukjachten staat een vlot
verloop van de jachtdag en het gunnen van succes aan gasten en medejagers bo-
ven het eigen succes. Daar loopt het vaak mis.

“ Een goede balans tussen

kennis en kunde van de jagers,
is essentieel in een jachtgroep”

3. Het beheer van diverse wildsoorten

Reewild

In een goed grofwildrevier is een diversiteit van wildsoorten aanwezig maar deze
diversiteit vraagt telkens een andere aanpak en jachtstrategie.
In alle grofwildjachten is reewild aanwezig en reewild is meteen ook mijn per-
soonlijke favoriet. Dit heeft een aantal redenen. Reewild is een zeer dankbare
wildsoort en ook een goede barometer voor de kwaliteit van het beheer. Reewild
laat zich relatief makkelijk “beheren”. De juiste jachtstrategie en beheerinspan-
ningen resulteren vaak in een goed bestand. Het gaat uiteraard niet alleen om
de bokkenjacht, het gaat ook om aandacht voor geiten, kitsen, het zorgen voor de
juiste wildkwaliteit, kortom reewildbeheer in al zijn aspecten.

Over wildbeheer zijn al talloze werken geschreven door mensen die zich echt
specialist kunnen noemen. Mij gaat het hier enkel om het delen van mijn per-
soonlijke ervaringen en inzichten. Dit is niet wetenschappelijk onderbouwd, het
resultaat is alleen vast te stellen in mijn eigen revier. Mensen die reeds bij mij
op de jacht waren, zijn waarschijnlijk best geplaatst om de zin of onzin hiervan te
bepalen. Ik stel alleen vast dat menig jachtgast vaak onder de indruk is van de
kwantiteit van het bestand.

Een bok is geen bok. Daarmee bedoel ik dat we steeds een goede verhouding
trachten te realiseren bij het afschot. We proberen steeds 1 op 4 te realiseren,
d.w.z. 1 oogstbok vs. 3 afschotbokken en meestal slagen we hier ook in. Over
oogstbokken en afschotbokken kan uiteraard ook lang gediscussieerd worden.
Een oogstbok is voor mij een bok die ouder is dan 4 jaar, ongeacht de kwaliteit of
grootte van het gewei. De kwaliteit van een gewei is sterk afhankelijk van het
biotoop en het soort landbouw in de omgeving. Zelfs in ons revier is dit afhanke-
lijk van het deel van het revier. Zo hebben we een gedeelte wat hoofdzakelijk uit
naaldbossen bestaat en daar is de kwaliteit van het reewild vaak een stuk minder
dan het reewild wat zich rond het veld bevindt.

Een afschotbok is een jaarling, vaak zwak in het wildbraad, ongeacht het gewei.
Een jaarling die sterk is van wildbraad maar een zwak gewei heeft kan later een
prachtige bok worden. Wat ik wil aantonen, is dat wij niet noodzakelijk de sterk-
te van het gewei als primaire maatstaf nemen bij de selectie van de bokken.
De bokken worden bij ons ook uitsluitend op aanzicht of bersjacht geschoten, niet
in de drijfjacht.

Geiten, kitsen en smalree worden bij ons uitsluitend tijdens de jaarlijkse druk-

jacht geschoten. Ik moet zeggen dat de discipline die gevraagd wordt aan de deel-
nemende jagers behoorlijk gerespecteerd wordt. De foutenmarge tegenover dat-
gene wat vrijgegeven wordt, is laag. Ik schat dat maximaal 10% van het afschot
niet in lijn ligt met het gevraagde. Dit is een goede waardemeter voor de kennis,
kunde en goodwill van de deelnemende jagers. Per definitie geven we geen geiten
vrij tijdens onze jachten, behalve in revierdelen waar er een hoog risico of onge-
vallen met wild bestaat.

Zo wordt onvermijdelijk een gedeelte van het “beheer” doorheen het jaar vervuld
door het verkeer. In deze delen van het revier, proberen we de wildstand dan ook
zo te regelen dat ongevallen beperkt blijven.

We maken ook geen onderscheid tussen een geit en een smalree. Een smalree is
per definitie een volwassen geit die in haar volgende levensjaar kitsen zal wer-
pen. Ik zie liever een oude volwassen geit op het tableau dan een smalree.

van“Meeonoiavfsocohrobtebeoldk”

Zwartwild

Everzwijnen zijn prachtige dieren die het verdienen om doordacht beheerd te
worden. Vele jagers vervloeken dit wild omwille van de wildschade die ze kun-
nen veroorzaken, maar schreeuwen echter hun ogen uit als ze niet in het revier
aanwezig zijn. Je moet hierin een keuze maken, wat wil je? Ook de stelling dat
zwartwild echte zwervers zijn, is in mijn optiek onzin. Als everzwijnen zwervers
zijn in je revier, dan heeft dat een reden. Geen dekking, geen water, geen eten,
geen rust, een te klein revier,... Allemaal zaken die van vitaal belang zijn voor het
hebben en houden van een mooi everzwijnenbestand.

Een zeug die haar frislingen werpt in een revier, blijft in regel ook trouw aan dit
revier. Ze blijft in principe zelfs trouw aan de dekking die ze als “kraamkliniek”
heeft gebruikt. Deze dekkingen zijn heilig en dienen, met uitzondering van een
winterse drijfjacht, het ganse jaar door met rust gelaten worden. Ik heb zeugen
gezien die dagelijks op hetzelfde uur en tijd, wisselden naar of van hun dekking.
Deze zeugen zorgen er ook voor dat je effectief zwartwild als standwild in het
revier hebt. Ik heb een rotte zien ontwikkelen die begon met 1 zeug met 6 frislin-
gen, tot een rotte van meer dan 20 everzwijnen in alle maten en gewichten.

Belangrijk voor everzwijnen is water in het revier. Everzwijnen zoelen om het
ongedierte uit hun pels te houden of te neutraliseren. Deze “kuuroorden” zijn net
zo belangrijk als een voerderplaats.

That’Ks ethileerqoufeszteiuogn?!

Bij schade is het uiteraard aangewezen om op de op de plaats waar de schade is
vastgesteld, in te grijpen. Best doe je dit door een frisling uit een rotte te schie-
ten als de kans zich daartoe aanbiedt. Een zeug schiet je uiteraard nooit uit een
rotte, dus ook niet bij schade. Zelf was ik ooit te gast in een revier waar een jager
een zeug uit een rotte schoot, zogezegd omwille van de vele schade. Ik heb hem
op een vriendelijke manier, maar toch heel duidelijk uitgelegd dat dit niet kan.
Hoe dom kan je zijn? Weet dat de frislingen uit de rotte zonder leiding, veel meer
schade aanrichten dan met leiding. Schiet je een frisling weg uit de rotte, dan zal
de rotte de eerstkomende weken, zeer waarschijnlijk deze plaats mijden.

Wildschade kan je ook beperken door zwartwild-wildakkers aan te leggen. De
beste ervaring hebben we met maïs. Op ons revier hebben we ondertussen 5 ha
maïs, verdeeld over 6 wildakkers. Belangrijk is echter dat hier geen schot valt,
de everzwijnen hebben een “speelplaats” nodig in het revier waar ze ongestoord
hun gang kunnen gaan.

Voederplaatsen zijn, net als zoelplaatsen, heilig voor het houden van everzwijnen
in het revier. De beste manier om evers te bejagen is volgens mij door ze te beja-
gen op de wissel, van of naar voeder- of zoelplaatsen.

Zwartwild is voor mij ook een typische drijfjacht wildsoort. In ons revier wordt
80% van het zwartwildafschot vervuld tijdens de jaarlijkse drijfjacht. Ook hier
wordt er discipline en kennis gevraagd van de jagers. Zeugen met een leegge-
wicht van meer dan 50 kg zijn taboe en absoluut te schonen. Het gebeurt weleens
dat er zo eentje valt en dan krijg je telkens hetzelfde excuus: “Ik dacht dat het
een keiler was”. Aanspreken van evers op de drijfjacht is geen sinecure en vereist
ervaring en discipline. Met een frisling uit een rotte kan je niet missen, deze zijn
altijd goed.

Overlopers uit een rotte kunnen al bijna kweekrijpe zeugen zijn, maar men kan
stellen dat het in regel goed is om deze te schieten. Grote evers in een rotte zijn
altijd te schonen. De grote moeilijkheid zijn echter evers die alleen lopen of de
drift verlaten. Ikzelf hanteer maar 1 principe tijdens de drijfjacht: penseel of niet.
Als het everzwijn een penseel heeft, kan je niet missen of het om een zeug of kei-
ler gaat. Indien je geen penseel ziet, vinger gestrekt. Er wordt vaak gefilosofeerd
over de vorm van hoofd, tanden, kleur, kam, etc...
Doordenkertje : er is een stelling die zegt dat de keilers de grootste doders zijn
van de zeugen....

Roodwild

Roodwild in je revier wordt, niet ten onrechte, door jagers beschouwd als het
summum. Herten zijn daadwerkelijk de koningen van onze wouden, maar helaas
zijn het vaak alleen jagers die er zo over denken. De laatste jaren is een echte
hetze tegen dit edele wild aan de gang en is er in diverse streken in binnen- en
buitenland een dalende trend van het bestand omwille van het bosbeheer en de
druk van de overheden. Iemand die een echt roodwildrevier heeft, moet dit koes-
teren en zeer doordacht omgaan met het bestand.
Ik ken geen enkele andere wildsoort die zo gevoelig is voor jachtdruk als rood-
wild. Hij of zij die met hart en ziel roodwild bejaagt en beheert, weet dat alle an-
dere wildsoorten ondergeschikt zijn en dat ook de planning van jachtactiviteiten
en beheersmaatregelen op die manier gepland dienen te worden.

Ik heb in het verleden het geluk gehad om in een echt top-roodwildrevier te kun-
nen jagen waar afschotcijfers van meer dan 40 stuks roodwild per jaar, geen
uitzondering waren. Ik kan zeggen dat het beheer hiervoor centraal stond. Geen
voederplaatsen voor evers in de buurt van roodwilddekkingen, geen jachtdruk
op deze plaatsen, behalve tijdens de bronst, met het oog op het strekken van een
kapitaal hert.
Drukjachten worden in functie van roodwild gepland, grote driften, kortbij jagen-
de honden en duidelijke afspraken m.b.t. afschotvrijgave.
Wat afschotvrijgave betreft ben ik persoonlijk van mening dat in roodwildrevie-
ren alleen kalveren kunnen/mogen worden vrijgegeven en bij geweidragende her-
ten alleen jonge herten. Jammer genoeg zie je al te vaak jonge kapitale herten op
het tableau verschijnen.

Roofwild

Roofwild wordt vaak over het hoofd gezien in een grofwildrevier. Zelf heb ik al
vastgesteld dat men het vossenbestand best reduceert ten behoeve van de ont-
wikkeling van het reewildbestand. Er is een grote predatie van jonge kitsen de
eerste dagen na hun geboorte door roodrokken. Een doorgedreven bejaging, ui-
teraard binnen het wettelijk kader, resulteert in een groter aandeel van kitsen
die overleven. Ander roofwild, dan spreek in uiteraard over de soorten onze cont-
reien, heeft geen impact op het bestand van grofwild.

“ Roofwild wordt vaak

over het hoofd gezien
in een grofwildrevier”

4. Jachtinrichtingen

Jagen in een revier dat niet passend is uitgerust, is onmogelijk. Onder jachtin-
richtingen versta ik ook niet alleen jachtkansels of aanzitinrichtingen, maar ook
voederplaatsen, zoutstenen, drijfjachtbokken, wildakkers, etc...
Voor de plaatsing van jachtkansels en ladders, wordt vaak nagelaten rekening
te houden met factoren zoals windrichting, bereikbaarheid en hoogte. Mensen
bouwen prachtige kansels, om ze dan op een plaats te zetten waar het weinig tot
geen zin heeft. Ook hier moet je je gezond verstand gebruiken. Bij het kiezen van
een standplaats is voor ons volgende belangrijk :

Windrichting : wind komt meestal uit dezelfde richting. We proberen er dan ook
steeds voor te zorgen dat de wind in de kansel blaast, m.a.w. van het wild weg,
richting jager.

Lichtinval : Wild komt vaak uit bij het laatste daglicht. Als je dan een kansel
hebt die uitkijkt op een schaduwrijke plaats, kan het al snel donkerder zijn dan
op lichtrijke plaatsen.

Bereikbaarheid : Een kansel of ladder is bij voorkeur makkelijk bereikbaar.
Dus bereikbaar zonder al te veel hindernissen en bij voorkeur heb je de mogelijk-
heid om deze ongezien te betreden.

Het plaatsen van drijfjachtbokken is cruciaal op plaatsen die potentieel gevaar-
lijk zijn voor jager en medemens. Op plaatsen waar er niet voldoende kogelvang
wordt geborgd, plaatsen wij per definitie drijfjachtbokken die de situatie veiliger
maken. Ik was in de Ardennen zelf vaak getuige van zeer gevaarlijke situaties
door het slecht plaatsen, of gewoon niet zetten van bokken. Gedreven grofwild-
jacht is en blijft zeer gevaarlijk. Jagen met kogel is absoluut niet zonder risico.

Voor de aanleg van wildakkers is het belangrijk om de lokale landbouwers te
vragen wat hun ervaringen zijn met de potentiële gewassen. Ze weten in principe
best wat de grondstructuur is, hoeveel de zuurtegraad bedraagt en wat wanneer
te zaaien of planten. Ik betrek de lokale landbouwers ook bij de aanleg van onze
wildakkers, omdat dit heel bevorderlijk is voor de onderlinge relatie en het praat
ook wat makkelijker als er over wildschade moet onderhandeld worden.

Zoals reeds aangegeven, ben ik een grote voorstander van het aanleggen van
wild-woelakkers voor zwartwild. Maïs biedt voedsel en dekking van midden-sep-
tember tot begin januari. In ons revier worden enkel voor zwartwild, wildakkers
aangelegd. De reden hiervoor is dat we 700ha akkerbouw hebben in het revier

met graslanden, maïs, graan, kool, luzerne,... Genoeg variatie die gesmaakt
wordt door ree- en roodwild doorheen de verschillende seizoenen.

Wel hebben we per 25 ha bos, 1 zoutsteen staan. Ook dit wordt uitermate ge-
smaakt door alle wildsoorten. Beste ervaring hebben we met zoutstenen die ook
mineralen bevatten en die op ongeveer 1m80 hoogte geplaatst worden op een
natuurlijke stam.

Bij het aanleggen van voederplaatsen is het ook heel belangrijk dat de tafel voor
iedereen gedekt wordt. Daarmee bedoel ik dat, indien er een rotte komt, alle le-
den van de rotte moeten kunnen eten. Plaats je voeder slechts op 1 plaats, dan
zullen de zwaksten uit de rotte uitgesloten worden van het eetfestijn. Wij voede-
ren steeds op een voldoende grote oppervlakte. Uiteraard moet hier ook rekening
gehouden worden met wat wettelijk toegestaan is.

5. Jachtmethodes en strategie

Ik wil het hier niet hebben over de verschillende jachtmethodes in de theoreti-
sche zin van het woord, want ik neem aan dat iedereen dit gezien heeft tijdens de
jachtcursus. Mij gaat het er om, mijn ervaringen te delen over de harmonisering
van de verschillende methodes doorheen het seizoen, uiteraard volgens mijn ei-
gen inzichten, verworven in m’n eigen revieren. Anders kan uiteraard.

We hebben er steeds voor gekozen om de aanzitjacht te combineren met 1 of 2
drijfjachten per seizoen. Op dit ogenblik organizeren wij 2 drijfjachtweekends,
aangezien de oppervlakte van het revier het ook perfect toelaat. De strategie van
de aanzitjacht wordt bij ons bepaald door de drijfjacht en de schadetoestand in
het veld.

In onze bossen hebben we voederplaatsen voor everzwijnen waar echter geen
everzwijnen geschoten worden doorheen het jachtseizoen, net om succesvol te
zijn tijdens de drijfjachten.

Alle, tijdens aanzitjacht gestrekte wild, wordt in het veld geschoten. Deels omdat
de bokkenjacht succesvol is in de lente en zomer in het veld, deels omdat we een
grote oppervlakte te bewaken hebben voor de wildschade.

Tijdens de aanzitjacht, die bij ons meestal loopt van begin april tot midden sep-
tember, wordt dus hoofdzakelijk gejaagd op bokken en everzwijnen in het veld.
Vanaf midden september heerst er absolute rust in heel het revier tot aan de
drijfjachten. De laatste drijfjacht is traditioneel eind december / begin januari.

Van Januari tot april zijn rustmaanden in het revier. Tijdens deze periode bou-
wen alle dieren hun krachten op om in conditie te geraken voor de kweek. Evers
hebben frislingen, reegeiten bereiden zich voor voor de komst van hun kitsen,
roodwild komt dan in principe in een stofwisselingscyclus die een hoop energie
vergt.

Ons afschot wordt als volgt gerealiseerd : 50% van het reewild en 20% van de
zwartwild wordt gestrekt op aanzitjacht, De rest tijdens de 2 drijfjachten.

Volgens mij moeten jachtgroepen die drijfjachten willen organiseren, rekening
houden met het wild voor en tijdens de periode van de drijfjachten. Aanzitten
tijdens deze de drijfjachtperiode is voor mij uit den boze. Ik weet dat het vaak
anders gebeurt, maar als ik zelf een uitnodiging krijg voor rivieren waar het wel
gebeurt, bedankt ik vriendelijk. Ik heb het ooit meegemaakt dat de jachtheer na
de drift doodleuk kwam vertellen dat hij ontgoocheld was dat er geen evers op het
tableau lagen. Nochtans had een medejager de avond voor de drijfjacht, nog op
een rotte geschoten in diezelfde drift. Hij kon er niet aan uit dat ze er niet meer
zaten... Mocht ik van dit weetje voor de drift geweten hebben, ik had niet eens
uitgepakt.

Drijfjachten organiseren is geen kinderspel. De genodigden verwachten een mooie
dag en de jachtheer moet alles wat binnen zijn mogelijkheden ligt aanwenden om
de dag te laten slagen. Individualisme of egoïsme zijn niet op hun plaats! Men
organiseert in eerste instantie een drijfjacht om anderen het plezier te gunnen
om te jagen, niet om bomen te tellen.

Nu we het over drijfjachten hebben, kunnen we meteen doorgaan met dit onder-
werp. Wat is een goed georganiseerde drijfjacht? Wel het organiseren van een
drijfjacht begint voor mezelf al tijdens de zomer. Men moet zich vooraf een goed
beeld kunnen vormen over de wildstand in de driften of revierdelen en inschatten
wat waar kan bejaagd worden. De vrijgave tijdens de drijfjachten wordt later ook
in functie hiervan bepaald.

Daarnaast moet men in de zomer reeds met de logistiek van de drijfjacht star-
ten. Waar komen de geweren te staan? Zijn de standen gemarkeerd? Moeten er
drijfjachtbokken geplaatst worden? Zijn de vuurlijnen aangeduid? Ga in de zo-
merperiode een wandeling met de lijnverantwoordelijken maken zodat zij de dag
van de drijfjacht, perfect weten wat ze moeten doen. Ook vooraf afspreken met
de verantwoordelijke van de hondenmeute is belangrijk voor het welslagen van
de drijfjacht, zij moeten ervoor zorgen dat het wild voor de geweren komt. Bij het
kiezen van de staanplaatsen of posten met men in eerste plaats rekening houden

met de veiligheid, maar ook met de wissels van het wild. Het traditionele afstel-
len zoals we dat veel zien bij de typische “battues” in de Ardennen, is niet altijd
de meest effectieve methode. Afhankelijk van het terrein en de veiligheidsmoge-
lijkheden voorziet met best ook posten midden in de drift.

De driften die wij plannen zijn relatief groot in vergelijking met de traditionele
battues. Dat heeft onder andere als grote voordeel dat het wild niet te snel op de
loop gaat, nog voor de drift aanvangt. Men moet vooraf ook een planning maken
van hoe de dag best zou lopen en welke driften er bejaagd zullen worden. Het
weer kan last minute nog een behoorlijke spelbreker zijn, dus heb je beter een
plan B op voorhand.

De dag van de jacht moet alles tot in de puntjes voorbereid zijn. Geen improvisa-
ties en geen losse eindjes. Wij trekken geen nummers tijdens de ochtend, maar
proberen een planning te maken die toelaat dat elke gast tijdens het weekend,
een faire kans krijgt om een stuk wild te strekken. Ik moet zeggen dat dit behoor-
lijk succesvol is. Ongeveer 90% van onze jagers, krijgt de kans een stuk wild te
strekken of het tenminste aan te spreken.

Elke “lijn” van standplaatsen is vooraf toegewezen aan een lijnverantwoordelijke
die ervoor zorgt dat iedereen veilig op zijn plaats geraakt zodat geen verkeers- en
parkeerchaos ontstaat in en rond het bos. Na de drift zorgen ze er ook voor dat
alle wild wordt geborgen, worden nazoeken afgesproken en wordt iedereen terug
op de verzamelplaats gebracht.

“ Geef het wildbestand voldoende

rust tijden de eerste 4 maanden
van het jaar”

Een jacht zonder honden is geen jacht en dat geldt zeker ook voor de drijfjacht.
Het is belangrijk een goede hondenmeute te hebben onder leiding van een voor-
jager die het revier en de driften goed kent. Een goede hondenmeute bestaat niet
zomaar uit een aantal willekeurig gekozen honden.

In het begin was mijn principe : ‘hoe meer honden, hoe beter’, maar niets is ech-
ter minder waar. Goede honden zijn belangrijk en de meute moet complementair
zijn aan elkaar. Een goede meute is zoals een voetbalteam, elke hond in de meute
heeft zijn kenmerken en heeft een bepaalde rol te spelen. Idealiter heb je nazoek-
honden en drijvende honden. Zonder deze kan je geen succes boeken in je revier.

Ooit konden we op 1 dag, meer dan 30 everzwijnen strekken met slechts 2 drij-
vers maar met wel een zeer goede meute. Naast de drijvende meute moet er uiter-
aard ook voor een nazoekteam gezorgd worden. Dit lijkt vanzelfsprekend maar
het gebeurt nog al te vaak dat dit niet goed geregeld is. Natuurlijk is dat zonde
van het wild.

Na de jacht wordt eerst en vooral het wild op een respectvolle, deftige manier ge-
presenteerd aan de medejagers. Aan de schutters wordt een breuk uitgereikt en
er wordt afgesloten met jachthoorngeschal.

“ Een jacht

zonder honden
is geen jacht”

De drijfjachten zijn voor mij de kroon op het werk van een jaar. Het beheer is vol-
ledig in functie hiervan en het doet me dan ook echt iets om elk blij gezicht, een
breuk te kunnen overhandigen. Ik denk dat iemand die drijfjachten organiseert,
het vooral andere mensen moet kunnen gunnen om waidmanssheil te hebben.

Het welslagen van een drijfjachtdag hangt uiteraard ook onlosmakelijk samen
met de discipline van de medejagers. De richtlijnen die men ’s ochtends tijdens
de ronde geeft, moeten ondubbelzinnig duidelijk zijn voor iedereen en uiteraard
geen ruimte laten voor vrije interpretatie. Men kan voor en tijdens een drijfjacht
niet streng genoeg zijn voor zichzelf en anderen. Kordaat optreden is dan ook de
boodschap bij inbreuken tegen de gegeven richtlijnen. Bij ons wordt het principe
gehanteerd dat er geen toegevingen gedaan worden wanneer het over veiligheid
gaat, afschotfouten worden besproken, maar de eerste keer ook vergeven.

Om af te sluiten met de drijfjachten ook nog dit. Naar mijn mening is het zinloos
om een drijfjacht te organiseren in revieren die te klein zijn. Een drift zou on-
geveer 80 tot 150 ha groot moeten zijn om optimaal te jagen en ook maximaal 1
jachtdag per 100 ha bos. Je begrijpt dat ik zelf geen voorstander ben van te veel
te jagen op te kleine oppervlaktes.

Wat met de aanzitjacht? Aanzichtjacht is naar mijn mening ongetwijfeld de meest
selectieve methode van jagen, maar ook hier heeft men de nodige discipline voor
nodig. Het strekken van een everzwijn op aanzit is geen sinecure en vereist heel
wat geduld.
Het goed aanspreken is essentieel en ik ben van mening dat de foutenmarge
m.b.t. het aanspreken van wild bij deze jacht vorm, 0% moet zijn. Het jagen van
everzwijnen op aanzichtjacht is iets voor gepassioneerde jagers die uren kunnen
slijten op een kansel, wachtend op dat ene perfecte evertje. Niet meteen mijn fa-
voriete ding. Zoals ik eerder aangaf ben ik een bezeten reewildjager. Geen enkele
andere jachtvorm kan me zoveel voldoening geven als het strekken van een stuk
reewild op aanzit of tijdens de bersjacht.

De grote uitdaging bestaat er in om die passende bok te vinden binnen de af-
schotrichtlijnen. Ik kan je garanderen dat het strekken van een bok die al enkele
jaren een succesvol, strategisch spel met je speelt en meester is in camouflage en
verdwijntechnieken, een heel aangename voldoening geeft. Sommige van deze
bosspoken zijn gewoon niet te strekken en zie je ook enkel buiten de jachttijd.

6. Hondenwerk

Het africhten van een goede jachthond is specialistenwerk en vergt veel tijd, ge-
duld, moed en doorzettingsvermogen. Slechts een handvol jagers die ik ken, heb-
ben een echt goed afgerichte hond. Ik heb zelfs de indruk dat de nieuwe generatie
jagers hier hoe langer hoe minder mee bezig is. Voor de kleinwildjacht is een
goede hond onontbeerlijk maar dit is echter niet anders voor iemand die actief
grofwild bejaagt.

Zelf heb ik een teckel afgericht voor zweetwerk. Ik weet dat menig zweetwerk-goe-
roe een teckel niet als volwaardige zweethond ziet (en daar moet ik ze deels gelijk
in geven). Echter is het wel een allround hond in pocketformaat die perfect in
staat is om dodelijk getroffen wild op te sporen.

Naast mijn eigen teckel wordt er bij ons vaak beroep gedaan op specialisten voor
het zweetwerk. De voorjager die het “moeilijke” zweetwerk in mijn revier voor
zijn rekening neemt, doet meer dan 200 nazoeken per jaar. Het is dus zaak om
de aanschottekens goed te interpreteren en aanschotindicaties te leren lezen.
Persoonlijk vind ik dat dit een onderdeel van de jachtcursus zou moeten zijn. Een
jager moet in staat zijn om in te schatten hoe zwaar de nazoek kan zijn.

Daarnaast zijn goede drijfhonden noodzakelijk voor het slagen van een drijfjacht.
Zoals eerder al aangegeven, wordt hier, mijns inziens, te weinig aandacht aan
besteed.

7. Wildverwerking

Ik durf te stellen dat het schieten van een stuk wild, het makkelijkste onderdeel
van jagen is. Ik denk dat het ondertussen duidelijk is dat je niet zomaar wild in
het revier hebt en dat je heel wat verantwoordelijkheden draagt als pachter van
een grofwildjacht.

Ethisch gezien is voor mij de belangrijkste verantwoordelijkheid ongetwijfeld dat
het wildbraad met respect behandeld wordt en op de juiste wijze bij de eindver-
bruiker terechtkomt. Wij hebben als jager ook de morele plicht om ervoor te zor-
gen dat gestrekt wild een goede eindbestemming heeft.

Wij zijn als jager ook leverancier van één van de meest edele vleessoorten die er
zijn. Niets is meer bio dan een stukje wildbraad. Geen enkel ander dier dat we
eten is zo moeilijk te verzorgen, kweken en oogsten als wild.

“Wildverzorging begint

bij het ontweiden”

De wildverzorging begint bij het ontweiden. Het is niet voor niets dat dit een
onderdeel is van het jachtexamen bij onze Oosterburen. Eenieder die grofwild
bejaagt, zou hiertoe in staat moeten zijn. Ik heb echter al vaak vastgesteld dat dit
niet voor iedereen evident is.

Over de verdere verwerking kunnen we ook lang uitweiden maar dat is niet de
essentie van de boodschap die ik wil meegegeven. Mijn advies is: laat u bijstaan
indien er twijfels zijn en zorg ervoor dat het wild op de juiste en wettelijk correcte
manier in de voedselketen komt.

8. Tot slot

Ik hoop dat het bovenstaande inzichten geeft over wat er allemaal komt kijken
bij het beheer van een grofwildjacht. Ik heb eerder aangehaald dat het om een
beknopte uiteenzetting van mijn persoonlijke ideeën en ervaringen gaat, zeker
geen feiten gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.

Met een gezonde portie boerenverstand en de nodige wil om te leren met vallen
en opstaan, komt men heel ver.

Waidmannsheil,
Bert De Jaeghere

Foto’s : ©Foto Pruvoost / ©Bert Stephani / ©Shutterstock

Bert de Jaeghere

Van jongs af aan is Bert betrokken bij de jacht in zijn familie en na enkele om-
zwervingen heeft hij uiteindelijk in Duitsland zijn jacht-heimat gevonden. Om
mensen die interesse hebben in een eigen grofwildjacht bij te staan, heeft hij
zijn verhaal neergeschreven over het wel en wee, de moeilijkheden, de lessen die
hij getrokken heeft en vooral op wat te letten om een succesverhaal te kunnen
schrijven. Geen zware turf maar een luchtig, informatief naslagwerk dat ook voor
zij die (nog) geen interesse hebben in een eigen revier, een plezier is om te lezen.

www.jachtsite.be
www.facebook.com/jachtsite


Click to View FlipBook Version