The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.

De kleipijp als bodemvondst, jubileumuitgave PKN, 1988, Hoofdstuk Rotterdam, Schiedam, D.H. Duco

Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Stichting PKN, 2017-05-28 02:31:07

De kleipijp als bodemvondst Rotterdam Schiedam

De kleipijp als bodemvondst, jubileumuitgave PKN, 1988, Hoofdstuk Rotterdam, Schiedam, D.H. Duco

Keywords: Kleipijpenindustrie Rotterdam Schiedam

'J-z _

DEK LEI PIJ PAL S BOD E M V 0 N D S T.
Beknopt overzicht van tien jaar onderzoek naar de belangrijkste pijpenmakerscentra

in de 17e en 18e eeuw.

Onder redaktie van F. Tymstra en J. van der Meulen.

Uitgegeven door de Pijpelogische Kring Nederland.
Correspondentie adres: Utrechtse Jaagpad 115, 23 14 AT Leiden.

September 1988.
Oplage: 300 exemplaren.

Deze uitgave kwam tot stand door de belangeloze medewerking van:
- Al-Druk Drukwerk, Weesp
- W. Krook, Diemen

- F . E. Tymstra en J. Tymstra, Zaandam.

ROT TER DAM E N S C H lED A M.

door D.H. Duco

HISTORIE.
Met de val van Antwerpen verplaatst een belangrijk deel van de handel en scheepvaart zich naar
het noorden. Zo kunnen bijvoorbeeld de plaatsen aan de Rotte en de Schie zich ontwikkelen
en bezorgt de handel hun een toenemende bloei. Vooral Rotterdam groeit snel uit en profi-
teert. Hier vindt in 1602 de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie plaats, later
gevolgd door de West-Indische Compagnie (1621). Terwijl Rotterdam zich als algemene haven-
plaa~s profileert, specialiseert de concurrent Schiedam zich in de graanhandel. In het milieu van
handel en scheepvaart komt de bevolking snel in aanraking met nieuwe gewoonten. Een hier-
van is het tabaksgebruik, dat rond 1600 in Rotterdam bekend is. Bewijzen daarvan vormen de
vondsten van vroege pijpen in dit gebied.
Bovendien blijkt een en ander uit de handelsactiviteit. Zo spreekt een notariële akte gedateerd
1607 van de levering van 8 rollen tabak van 80 1/2 pond. Het is opmerkelijk dat de transactie
plaatsvindt tussen een Amsterdamse en een Rotterdamse koopman. De eerste levert de tabak,
waarvan de herkomst helaas niet bekend is. De tweede koopman fungeert als tussenhandelaar
en wordt in de akte aangeklaagd wegens de verrotte staat van een deel van de koopwaar. Het is
aardig te zien dat Amsterdam in 1607 blijkbaar nog een toeleverende functie vervulde. Later
zal dit veranderen, want de handel in tabak wordt voor Rotterdam van groot belang. Vooral de
vaart op Virginië die deze stad verzorgt, geeft de Rotterdamse tabakshandel een belangrijke im-
puls. Verschillende scheepsladingen informeren ons over de niet geringe omvang van de tab aks-
handel. Een gildeverband rond deze tabaksverkopers en verwerkers ontstaat echter niet, want
de stichting van deze bedrijfstak vindt pas in de zeventiende eeuw plaats.
Onvermijdelijk ontwikkelt zich naast de handel in tabak ook de consumptie, die al snel een
vraag naar pijpen doet ontstaan. Waarschijnlijk voert men deze eerst aan, uit Amsterdam of an-
dere plaatsen in de provincie Holland. Het gebruik van pijpen van Engelse herkomst moet be-
twijfeld worden, aangezien produkten uit dat land afkomstig nimmer in deze streek zijn gevon-
den.
Al spoedig richt men een werkplaats in om zelf pijpen te maken. In welk jaar de stichting hier-
van plaatsvindt, valt niet met zekerheid te zeggen. Het pijpenmakersambacht behoort tot de
vrije beroepen, waarop geen registratieplicht rust. Bovendien staat het pijpenmaken in de
beginjaren van de zeventiende eeuw nog in een minder gunstig daglicht. Velen waren fel tegen
het opkomend gebruik van het roken gekant; de pijpenmaker bevindt zich zodoende aan de
zelfkant van de maatschappij. Van meerdere eerstelingen uit andere steden is bekend, dat zij
naast het ambacht van het pijpenmaken nog een ander beroep uitoefenden, hetgeen begrijpelijk
is wanneer we bedenken dat de rookgewoonte nog slechts weinig omvang heeft en de vraag
naar pijpen dus overeenkomstig klein is. De klantenkring van deze pioniers ligt vooral onder de
zeevarenden en misschien ook in kringen van soldaten.
Twee vroege produkten uit Rotterdamse of Schiedamse werkplaatsen worden hierbij afgebeeld.
Zij tonen beide een eigen stijl en laten zich zodoende moeilijk vergelijken met materiaal uit
andere centra. Ook hier volgden de pijpenmakers de gebruikelijke en meest voor de hand lig-
gende methode en persten de pijpen van witbakkende klei met behulp van een metalen vorm.
De persvormen van beide produkten zijn kennelijk lokaal gemaakt.
Afbeelding 1 heeft een wat onregelmatig gevormde ketel, die aan de bovenzijde glad afgesne-
den is. De bovenrand staat iets uit en duiden we aan met lip. Het produkt van afbeelding 2
doet wat plomper aan, maar kenmerkt zich door een meer ontwikkelde vervaardigingstechniek.

- 143 -

Hier is de bovenzijde van de pijpekop reeds gebotterd, hetgeen inhoudt dat na het persen van
de pijp de ketelopening met een rond schijfje egaal rond is afgewerkt. De hiel van beide pijpen
is breed en glad afgesneden, zonder een begrensde overgang tussen ketel en steel te vormen. De
plompe stelen van beide pijpen blijken een noodzakelijkheid, want de gebruikte hiel heeft een
weinig fijne structuur. Kennelijk gebruikt men nog niet de fijne zuivere pijpaarde, die later aan-
gevoerd zal worden, maar betrekt men de witbakkende klei bij andere ambachten.
In het eerste kwart van de zeventiende eeuw neemt de rookgewoonte snel toe en in de jaren
1620 is het tabaksroken algemeen ingeburgerd. In dat tijdvak ziet men de pijpennijverheid als
een geaccepteerd ambacht. Het aantal makers neemt toe, er ontstaat concurrentie in prijs en
kwaliteit èn een breder aanbod van soorten pijpen. De groei van de Rotterdamse en Schiedamse
pijp~nnijverheid laat zich slecht natrekken. Archivalisch begint zij pas als er zich geschillen
voordoen. Rotterdam loopt hierin weer voorop. Het jaar 1627 is wat betreft de bronnen bij-
zonder vruchtbaar. Op 12 januari van dat jaar beklagen een zestal pijpenmakers zich over de
slechte kwaliteit van de pijpaarde. Door veranderde handelsovereenkomsten blijkt de pijpaarde
bij herhaling verontreinigd of slecht van kwaliteit te zijn. De lieden benadrukken dat, indien
hierin geen verandering komt, het ambacht van het pijpenrnaken spoedig zal uitsterven. Opmer-
kelijk is de ondertekening van de akte, waarvan de namen Richard Carter, William Colman,
Francois Byrd, Richard Hill, Laurens Bayle en Laurens Crooswijck de Engelse sfeer en mono-
poliepositie van het ambacht benadrukken.
De Engelsman Francois ]orisz. Dawis komt nu als centrale figuur naar voren. Deze invloedrijke
persoon, die te boek staat als chirurgijn en handelaar in steenkolen en pijpaarde, verkrijgt van
de Staten Generaal op 21 januari 1627 het alleenrecht voor de verkoop van pijpaarde in het ge-
west Holland. Met dit slimme contract doorkruist hij de handel in pijpaarde, maar moet toch
ruim een week later bakzeil halen. Door de pijpenmaker William Colman wordt hij min of meer
gedwongen tot een compagnonschap, aangezien deze de door hem reeds gedreven handel in
pijpaarde niet wenst op te geven. Dat de monopoliepositie, gedeeld of niet gedeeld, voor de
pijpenmakers geen garantie voor een goede kwaliteit pijpaarde is, blijkt uit een notarisstuk
gedateerd 3 februari 1627. Dawis verklaart dan nogmaals, na een herhaalde klacht over slechte
pijpaarde, dat hij alles in het werk zal stellen om goede pijpaarde te leveren, die niet duurder
zal zijn dan 5 gulden per harington.
De aanvoer van hoogwaardige pijpaarde is voor de pijpenmakers van groot belang. Klei die door
steengruis of plantenresten verontreinigd is, geeft veel uitval bij de verwerking. Bovendien kan
men produkten van verontreinigde klei slecht afwerken, zodat men nimmer de beste kwaliteit
pijpen krijgt.
Dat Dawis geen volledige grip op de kleilevering heeft, hetgeen zijn octrooi doet vermoeden,
blijkt uit een akte opgemaakt door Robert Bon op 16 april 1627. In de overeenkomst lezen
we dat Andries Smith, een Schotse koopman, aan Bon tussen de dertig en de vijfig lasten
"goede, souffisante Schotse cleij omme tabackpijpen aff te maecken" verkoopt. De Schot be-
vestigt dat de klei even goed van kwaliteit is als die van het eiland Wight. Robert Bon draait op
voor de vracht- en andere kosten, maar het is hem toegestaan vier maanden na de levering te
betalen. Behalve de vrijheid van klei-import door pijpenmakers, blijkt uit deze akte ook de her-
komst van de klei. Schotland fungeerde als remplacant van de kennelijk meer vermaarde klei
van het eiland Wight.
In augustus van hetzelfde jaar 1627 lezen we over de levering van klei door een koopman uit
Londen aan de Rotterdamse pijpenmaker Willem Colman. Hier gaat het om een betalingsge-
schil, maar de akte is wederom een bewijs dat pijpenmakers zonder inmenging van Dawis hun
grondstof betrekken.
De eerdergenoemde Robert Bon komt in het jaar 1627 nogmaals in de archieven voor. Op

- 144 -

4 mei neemt hij een leerling in dienst en laat daarvan een uitgebreide overeenkomst aanteke-
nen. De weduwe van Thomas Lngclsde verklaart haar aangenomen zoon Robbert Eeston aan
Bon uit te besteden. Dit uitgebreide leerlingcontract verklaart de wederzijdse voorwaarden.
We lezen dat de leeftijd is vastgesteld op zeven jaar, een lange tijd, vooral wanneer we beden-
ken dat de verfijning van het produkt nog nauwelijks heeft plaatsgevonden.
Als omschrijving van het ambacht wordt in de akte gesproken van "de wetenschap van taback-
pijpmaecken". Bon verplicht zich niet alleen tot het onderwijzen van zijn vak. De knaap zal
ook verzorgd moeten worden en komt bij hem in de kost. Zijn stiefmoeder zorgt dat hij twee
werkpakken en een mantel van zijn leermeester krijgt, maar zijzelf komt er ook niet slecht van
af, want Bon betaalt haar voor het afstaan van haar zoon het bedrag van 20 Carolusguldens!
De uitgebreide wederzijdse verbindingen wekken eerder de indruk van de verkoop van een
stiefkind, in plaats van het bezorgen van een goed leeradres. Twee andere leerlingaktes geven
ons de mogelijkheid de overdracht van het ambacht nader te volgen. Zij stammen uit de jaren
1632 en 1638, de periode waarin door toename van de vraag naar pijpen een voortdurende
groei van het aantal pijpenmakers te constateren is.
In de eerste akte wordt ene Balten Pieters uitbesteed aan de Rotterdamse pijpenmaker Robbert
Muijs. Hier is sprake van een meer gebruikelijke leertijd, namelijk drie jaar. Wederom is de leer-
ling intern en moet de leermeester voor voeding, kleding en andere levensbehoeften zorgen. In
het laatste jaar ontvangt de pupil tevens een nieuwe vorm om pijpen in te maken. Na zijn leer-
tijd had hij. dus de mogelijkheid zelf een bedrijf op te zetten.

Het tweede contract, uit 1638, loopt eveneens over een periode van drie jaar. Het betreft J ohn

Sampson die de Schot Robert Hamilton in dienst neemt. Naast het leren van het pijpenmakers-
vak, dient de knul zich ook het tabaksspinnen eigen te maken.
De relatie tussen tabakspijpenmaken en tabaksbewerking bewijst de kleinschaligheid van het
roken in die periode. Het is zelfs niet uitgesloten dat pijpenmakers naast deze twee beroepen
ook nog houder van een kroeg zijn.
De aanvoer van goede grondstof voor het pijpenmaken blijft de pijpenmakers ook in de jaren
1630 problemen opleveren. De eerste akte die hiervan getuigt is gedagtekend 11 juli 1630. De
pijpenmakers Roger Lincolne en Daniel Fransz. Huijs beklagen zich dan over Willem Dircxsz.
Nobel. Deze laatste persoon leverde 80 tonnen Keulse klei, die voor het maken van tabaks-
pijpen niet geschikt blijkt te zijn. Bij proces wordt uiteindelijk beslist dat beide pijpenmakers
een forse mindering in de koopsom krijgen. Ruim een jaar later getuigt een notariëel stuk over
de verkoop van pijpaarde door een Rotterdamse koopman aan een pijpenmaker in Amsterdam.
Een contract overigens, dat meer zegt over de handelspositie van Rotterdam, dan over de toe-
stand van de pijpennijverheid in gemelde stad.
Uit 1634 is wederom een archiefstuk over de levering van pijpaarde bekend. Hoofdpersoon is
eerdergemelde Robert Bon, die honderd tonnen klei uit Frechen koopt bij de Keulse koopman
Hendrick Witshelde. De prijs van de klei bedraagt drie Hollandse guldens per ton en de koop-
man bevestigt dat de klei geschikt is voor het maken van 'tabakspijpen. In deze akte is sprake
van dubbelhandel, want Bon zal de Keulenaar tabakspijpen leveren. Het gaat om een partij van
honderd gros à 12 stuivers per gros. Over de kwaliteit lezen we "halff geborduyrde ende halff
gladde, beijde slechte". Het woord "slechte" moeten we hier lezen als gewone. Uit verschillen-
de vondsten kennen we de pijpen van Bon, waarop ook de steelborduring te zien is (afb. 7).
Opmerkelijk is het naamstempel waarop de volledige naam van de maker. De pijp sluit aan bij
het gangbare model dat in de jaren 1630 in Rotterdam en omgeving gemaakt wordt en veel
overeenkomst vertoont met pijpen uit Amsterdam en Gouda.
Een meer opmerkelijke pijp uit het bedrijf van Bon draagt op de ketel en steel een barokke-
reliëf versiering. De pijp is overdekt met geslingerde ranken, waaraan blaadjes, roosjes en

- 145 -

druivetrossen; hier en daar laat zich een minuscuul aapje ontwaren. Het ontwerp van deze de-
coratie is afgekeken van producten die vanaf het begin van de jaren 1630 op de markt worden
gebracht. Bij de pijp van Bon is de uitwerking echter beduidend minder fijn. De vormmaker,
die voor hem de persvorm bewerkte, beschikte kennelijk niet over de fijne slagstempels die
nodig zijn om later scherpe afdruksels uit een vorm te krijgen. Hierdoor zijn de geslingerde
ranken brokkelig van lijn en de aankleding ervan onoverzichtelijk. De minutieuze aapjes laten
zich slechts met moeite herkennen.
Uit dit produkt blijkt wel hoezeer Bon zijn pijpen afstemt op gangbare pijpen uit andere
Westnederlandse werkplaatsen.
Naast de gangbare merkpijp. worden speciaal in de Rotterdamse werkplaatsen pijpen met een
grot.e, vlakke hiel gemaakt. Een drietal vondsten afkomstig van metro-werkzaamheden in deze
stad zijn afgebeeld (afb. 2, 3 en 4). De roosmerken vertonen gelijkenis met die uit andere plaat-
sen en hun betekenis is nog steeds niet voldoende verklaard. Meer specifiek voor Rotterdam is
het voorkomen van een radering op de hiel van de pijp, aangebracht met het gekartelde lemmet
van het radeermes.
In de jaren waarin in Rotterdam al van een pijpennijverheid met zekere omvang sprake is, blijkt
in Schiedam de nijverheid aarzelend op te komen. De eerste aanwijzing voor de aanwezigheid
van het pijpenmakersambacht is een vermelding in het begraafboek, gedagtekend 27 december
1635. Dan wordt de Engelse pijpenmaker Nicolaas Fieler begraven. Zijn weduwe gaat op 1
maart 1636 in ondertrouw met Thomas Posselwith, ook wel Postelwith, Pouselwith enz. Deze
persoon is evenals zijn vrouw Engels van geboorte en dient als soldaat onder de compagnie van
luitenant-colonel Asseley, die zijn garnizoen in Rotterdam heeft liggen. In 1639 koopt Thomas
Posselwith een huis aan de Westmolenstraat te Schiedam. In de koopakte staat hij als pijpen-
maker genoemd en het is mogelijk dat hij na het huwelijk met de weduwe van de pijpenmaker
Fieler diens bedrijf heeft overgenomen en voortgezet. Vijf jaar later, op 14 mei 1644, ver-
koopt Thomas Posselwith het huis aan de Westmolenstraat weer. Koper is dan Robert Bon, die
naar deze plaats verhuisd is en dan aan de Boompjes woont. Posselwith koopt dezelfde dag een
huis en erf aan de Haven. Behalve het huis van Posselwith, koopt Bon meer. Dit blijkt uit een
akte van ruim een maand later, waarin hij een Rotterdamse pijpenmaker en balansmaker uit
dezelfde stad vraagt bij de notaris een verklaring af te leggen. We lezen hierin dat beide getui-
gen aanwezig waren bij de verkoop van het pand aan de Westmolenstraat in maart 1644. Bij
die verkoop kocht Bon van Posselwith, die dan gewezen tabakspijpenmaker genoemd wordt,
alle gereedschappen uit zijn pijpenmakerswinkel. De verkoop geschiedt onder de voorwaarde
dat Posselwith nadien geen pijpen meer zou maken, noch handel in pijpen zal drijven in Schie-
dam. Posselwith zou zelfs naar Engeland vertrekken en hij belooft de koper ook al zijn klanten
over te doen. Te zelfder tijd compareren de Rotterdamse pijpenmaker Benjamin Possell en de
Schiedamse vakgenoot genaamd Marmeduyck Plats dat zij samen ten huize van Posselwith ge-
hoord hadden, dat deze Bon wilde bedriegen. En Bon wordt bedrogen, want in augustus 1644
leggen twee andere Rotterdamse pijpenmakers, genaamd Reijer Thomasz. en Willem Willemsz.
een verklaring af. Een week eerder waren zij bij Posselwith thuis, waar zij in een oven een pot
vol met tabakspijpen hadden zien staan. De oven bleek nog warm en bij navraag legt Posselwith
uit, dat hij pijpen bakte voor zijn klantenkring. Helaas is de ontknoping van deze aardige aan-
tijging niet te vinden. Wel blijkt hieruit de kleinschaligheid van het ambacht en de onderlinge
concurrentie tussen de elkaar argwanende baasjes.
Toch scheiden de wegen van Bon en Posselwith zich na dit voerval niet. In 1645, een klein jaar
later dus, doet Robert Bon zijn huis in de Westmolenstraat weer over aan Thomas Posselwith,
die in de akte als tabaksverkoper vermeld staat. De prijs bedraagt 390 Carolusguldens, 110 min-
der dan bij de verkoop van een jaar daarvoor.

- 146 -

Posselwith duikt in de jaren 1649 tot 1653 diverse malen op bij de koop van huizen, transac-
ties over klei enz. Hij wordt dan koopman en burger van de stad Schiedam genoemd en kenne-
lijk had hij zich opgewerkt van pijpenmaker via tabaksverkoper naar koopman.
Ook Robert Bon verliezen we niet definitief uit het oog. Hij koopt in april 1648 een partij
Engelse aarde van de koopman Lucas de Rou voor de som van 284 gulden. Het pakhuis, waarin
de partij ligt, moet binnen drie maanden zijn ontruimd. Ook hier is weer sprake van dubbel-
handel, want Bon verkoopt De Rou acht tonnen tabakspijpen voor ruim 72 gulden. Het bedrag
wordt in mindering gebracht, maar De Rou mag alle gebroken pijpen bij Bon ruilen voor hele.
Het laatste levensteken van Bon, die de Rotterdamse en de Schiedamse pijpennijverheid ver-
bindt, stamt uit 1652. Bon woont dan op de Schiedammerdijk en wordt bezocht door de
pijpenmaker Alexander Stuwaert, een Schot van geboorte. De akte informeert ons hoe deze
van woede bezeten collega pijpenmaker met zijn geweer een uitstalling èn voorraad met tabaks-
pijpen vernield had. Hoewel de reden die deze woede veroorzaakte niet bekend is, blijkt uit
verschillende akten dat de pijpenmakers zich dikwijls aan minder zuivere praktijken schuldig
maakten. Wat dat betreft kenmerken de Schiedamse en de Rotterdamse pijpenmakerijen zich
door dezelfde situatie. Beide beperken zich tot een huisnijverheid, meermalen gecombineerd
met een functie in het leger of een andere bijverdienste. De bedrijfstak toont weinig conti-
nuïteit en zekerheid, de transacties wisselen en zijn ongelijk van omvang en aard. Wel is de
pijpennijverheid in Rotterdam van meer belang geweest dan die in Schiedam. In deze eerst-
genoemde .plaats vinden meer handelsactiviteiten èn van een grotere verscheidenheid plaats.
Toch is continuïteit in de bedrijfstak, zoals we die van grotere bedrijven in bijvoorbeeld Gouda
en Amsterdam kennen, hier niet te vinden. De vondst van een stort van een pijpenmaker aan de
Rottekade te Rotterdam bevestigt dit, want ook hier gaat het om een kleiner bedrijf dat be-
trekkelijk kort heeft bestaan. In 1976 werd in een afvalput op de rechter Rottekade stortmate-
riaal gevonden van een pijpenmaker van rond 1640. Het gaat om de Rotterdammer Hendrick
]ansz., die wij uit een archiefstuk kennen, gedateerd 1644. In gemeld jaar maakt hij samen met
zijn vrouw Gerritgen Cornelisdr. een testament vanwege "de broosheid des menschen levens".
Hoewel het testament de gebruikelijke standaardformules bevat en ons niet nader over deze
pijpenmaker informeert, kunnen we uit de namen van beide comparanten concluderen dat het
pijpenmakersambacht dan reeds op de Rotterdammers is overgegaan.
Lang heeft Hendrick Jansz. niet gewerkt; in 1651 geeft zijn weduwe machtiging aan de stads-
klerk tot verkoop van haar huis wegens schulden.
Van de produkten uit het bedrijf van Hendrick Jansz. worden een viertal varianten afgebeeld,
alle gemerkt met het lettermerk Hl (afb. 8,9, 10 en 11). Opmerkelijk bij de stortvondst is het
tevoorschijn komen van fragmenten van een tweetal pijpenpotten, waarvan er een gerecon-
strueerd is. Het betreft een roodaardewerken pot, met de hand gevormd en op drie vinvormige
pootjes. De hoogte meet ruim 41 centimeter, de diameter 32 centimeter. De pot is aan de
binnenzijde besmeerd met pijpaarde, hetgeen doet vermoeden dat bij het bakken de ijzerdeel-
tjes in de klei de pijpen een rode gloed geven. Helaas konden geen resten van een oven worden
geborgen. Mogelijk bakte deze pijpenmaker zijn produkten bij een nabij werkende potten-
bakker.
Na 1650 schijnt zowel in Rotterdam als in Schiedam de pijpennijverheid haar belang snel te ver-
liezen. In de buurstad Gouda neemt de pijpenfabricage vanaf die datum een hoge vlucht en het
is voor de lokaal werkende ambachtslieden vrijwel onmogelijk in kwaliteit en prijs te concur-
reren. Terwijl plaatsen die verder van Gouda verwijderd liggen nog lang met Gouda wedijveren,
verdwijnt in Rotterdam en Schiedam de pijpennijverheid. Na 1665 zijn er geen bewijzen van de
aanwezigheid van pijpenmakers meer te geven. Vanaf dat moment was de roker voor consump-
tie en de koopman voor export aangewezen op de stad Gouda en vervulden beide havensteden

- 147 -

een belangrijke rol in de verscheping van de Goudse pijp.
Wat er in latere tijden in beide Maas-steden nog aan pijpen de oven inging, betreft Goudse pij-
pen, die door een lokale pijpenbrander schoongebrand werden, om daarna voor consumptie
weer geschikt te zijn.
LITERATUUR.

* Mr. R. Bijlsma, Engelsche tabakspijpmakers in Oud-Rotterdam, Rotterdamsch Jaarboekje,
1916.

* Don Duco, Robert Bon, een zeventiende eeuwse pijpmaker, Pijpelijntjes, Jrg. III, nr. 4,

oct.-dec. 1977.

* ~.H. Duco, De kleipijp in de zeventiende eeuwse Nederlanden, Oxford, 1981. (waarin opge-

nomen een hoofdstuk gewijd aan Rotterdam en Schiedam)

* D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden, 1987,

(pag. 90).
ILLUSTRATIES.
- D.H. Duco
COLLECTIE.
- Pijpenkabinet, Leiden.

- 148 -

"."

..._-:.~ , .....•:-: - .... :~

2

_- ~~==-=_.- .r·'· '"
.~--.
. ~_.::::::..
3
4
GD.
.
.

. -."""
.: ~."" '_

_' .•....•.""----"~-__.'-=

5 L--=cJ

6

~i:··,~~~~~}:··~

......... , .. ,:-.-._.

8 9
11
:-0•...

10
- 149 -


Click to View FlipBook Version