The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.

De kleipijp als bodemvondst, Jubileumuitgave PKN 1988 Hoofdstuk Gouda D.H. Duco

Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Stichting PKN, 2017-05-27 01:52:06

De kleipijp als bodemvondst Gouda

De kleipijp als bodemvondst, Jubileumuitgave PKN 1988 Hoofdstuk Gouda D.H. Duco

Keywords: Kleipijpenindustrie Gouda

'J-z _

DEK LEI PIJ PAL S BOD E M V 0 N D ST.
Beknopt overzicht van tien jaar onderzoek naar de belangrijkste pijpenmakerscentra

in de 17e en 18e eeuw.

Onder redaktie van F. Tymstra en J. van der Meulen.

Uitgegeven door de Pijpelagische Kring Nederland.
Correspondentie adres: Utrechtse Jaagpad 115, 2 314 AT Leiden.

September 1988.
Oplage: 300 exemplaren.

Deze uitgave kwam tot stand door de belangeloze medewerking van:
- Al-Druk Drukwerk, Weesp
- W. Kraak, Diemen

- F.E. Tymstra en J. Tymstra, Zaandam.

GOUDA.

door D.H. Duco

INLEIDING.
De Goudse pijpennijverheid is de afgelopen decennia diverse malen subject geweest van meer
grondige publicaties (1). Deze belangstelling is niet verwonderlijk, wanneer we bedenken dat de
kleipijp nu eenmaal als "Goudse pijp" bekend staat en de nijverheid juist in die stad een onge-
kende bloei bereikte. Het ligt niet in de bedoeling in dit hoofdstuk in kort bestek te herhalen,
wat reeds eerder door publicatie het licht zag. Veeleer wil ik hier het beeld schetsen van het
Goudse produkt in het licht van de nijverheid in het algemeen.

DE NIJVERHEID VESTIGT ZICH.
In een middelgrote stad als Gouda komt de pijpennijverheid op gelijke wijze tot stand als in
andere steden in westelijk Nederland. Er ontstaat in kringen van soldaten of ambachtslieden
een zekere vraag naar tabakspijpen en handwerkslieden spelen in op deze vraag (2).
De oudste aanwijzing voor het bestaan van het pijpenrnaken in Gouda is een akte uit 1625, die
handelt over het onrechtmatig gebruik van een pijpmerk. Deze akte bewijst het bestaan van de
pijpennijverheid sinds 1617, een datum die tot op heden niet vervroegd kon worden (3).
Blijkens het voorkomen van concurrentie en merkvervalsing zijn in het Goudse dan al meerdere
zelfstandige makers werkzaam. In die periode neemt Gouda een weinig markante plaats in on-
der de reeks steden die reeds een pijpennijverheid hebben. Het produkt wordt serlegewijs ge-
perst in verschillende kleine werkplaatsen. Het economische succes van deze ateliers wisselt en
hangt nauw samen met de afzet van de pijpenrnaker, die op zijn beurt sterk bepaald wordt
door de prijs en de kwaliteit van het produkt.
Over de verschijningsvorm van de Goudse pijp in die eerste periode zijn wij beperkt geïnfor-
meerd. Slechts een zeer gering aantal storten van pijpen konden tot heden toe geborgen wor-
den. Gelukkig kunnen we aan de hand hiervan vaststellen dat de ontwikkeling van het produkt
niet afwijkt van de gebruikelijke, zoals we die uit andere West-nederlandse steden kennen.
De gouwenaars imiteerden de in omloop zijnde pijpen door een smid of geelgieter een vorm
van een voorhanden pijpmodel te laten afgieten.
De Amsterdamse nijverheid, die zich door een grotere tolerantie ten opzichte van het roken
sneller kon ontwikkelen, had het Nederlandse pijpmodel al in voldoende mate gèvorrnd. Dit
model had reeds een eigen weg ingeslagen en stond niet meer in relatie met haar Engelse tegen-
hanger, zoals we die kennen uit de havenplaatsen als Bristol, Hun, Londen en andere (4).
Kenmerkend voor het Goudse produkt in de eerste periode is een gedrongen ketelmodel en een
ronde duidelijk gemarkeerde hiel, die weinig uitsteekt. De afwerking van de pijp is goed; er
werd tamelijk veel zorg aan besteed (afb. 1 t/m 4). De nijverheid zelf was - meer en duidelijker
nog dan in andere plaatsen het geval is - gestart door Engelsen. Handwerkslieden van velerlei
aard vestigen zich vanaf het jaar 1600 in de westelijke Nederlanden. Juist in de sfeer van deze
buitenlanders ontwikkelt zich de tabakspijpennijverheid, waarschijnlijk omdat er toen nog
sprake was van een verbodssfeer rond het tabaksroken. De rand van de maatschappij waarin de
Hollandse burger en ambachtsman zich niet wenste te begeven, was de geboortesfeer van de
pijpenmakerijen.
Wanneer het roken in bredere kringen van de bevolking ingeburgerd raakt, gaat het pijpen-
makersvak gaandeweg van de Engelsen over op de Gouwenaars. Zij zijn het die door hun kon-
takten sneller een marktpositie weten te veroveren. Uiteindelijk richten zij in 1641 aan hun
stadsbestuur een request, waarin zij trachten de Engelse pijpenmakers van dit ambacht uit te
sluiten. Zij verzoeken de magistraat namelijk een gilde te mogen oprichten, waarvoor zij een

- 64-

ontwerpreglement bijvoegen. Als bij zovele gilden, zou ook hier vooral de Goudse poorter be-
voordeeld moeten worden. De uitsluiting van de Engelsen vindt echter geen doorgang, want zij
richten een tegenverzoek waaraan uiteindelijk gevolg wordt gegeven.
Dankzij dit stuk zijn we geïnformeerd over het aantal Engelse pijpenmakers dat binnen de
muren van Gouda werkzaam was en dat tussen de 40 en 50 bedraagt, de knechten inclusief.
In de periode waarin het roken zijn algemeen geaccepteerde positie had verkregen, ligt de om-
vang van de Goudse makers reeds boven het doorsnee aantal in de Nederlandse steden. Wat de
reden voor deze gunstige ontwikkeling is kan ik slecht aangeven.
Het Goudse produkt ijvert in die tijd al met dat van de Amsterdamse pijpenmakers, die door
een eerdere start een voorsprong hadden. Bovendien konden deze makers gunstiger werken,
aangezien de handel in pijpen zich in Amsterdam concentreerde. Daar werd wekelijks een
pijpenmarkt gehouden, waarop Amsterdammers en Gouwenaars naast lieden uit andere steden
hun overschot uitventten.
In de jaren 1630 en 1640 is in het algemeen al van een indeling naar kwaliteit sprake. De pijp is
alom bekend geworden en haar kwaliteit was aan ongeschreven regels van gebruik gebonden.
De kwaliteiten, die door de comtemporaine roker in een enkel oogopslag geregistreerd werden,
laten zich bij bestudering van pijpen ook nu nog aflezen. Men onderscheidde pijpen naar steel-
lengtes en naar kwaliteit van afwerking. Deze steellengtes lopen van ongeveer 15 centimeter
voor de kortsten tot meer dan 35 centimeter voor de langste soorten. De twee meest voorko-
mende lengtes meten circa 25 centimeter en 30 tot 35 centimeter. Naar afwerking onderschei-
den de pijpen zich in fijne en groffe soorten. De fijne produkten worden met een agaatsteen
glanzend gepolijst ofwel geglaasd en behoren tot de betere kwaliteit. Zij zijn van een gestem-
peld hielmerk voorzien en de steel toont soms een groep van lelies of andere motieven in rui-
tenvorm samengebracht. Ook dit patroon wordt los op de steel gestempeld. In deze betere
kwaliteit onderscheidt men al spoedig een fraaiere, meer zorgvuldig afgewerkte en een wat
grovere soort. De afwerking van de steel is als onderscheid hiertussen maatgevend. Naast deze
soort kent men de groffe pijpen met een gladde, onversierde kop of soms een stippelvormige
decoratie op de zijkant van de ketel. Deze modellen zijn niet geglaasd en missen doorgaans het
hielmerk. Wanneer zij rond de ketelopening van een radering zijn voorzien, betreft dit alleen
dat deel dat naar de roker is gekeerd (afb. 17 tlm 24).
De tred waarin Amsterdammers en Gouwenaars elkaar volgen en vooral imiteren, zowel in
model als in kwaliteit van het produkt, maakt het thans moeilijk de pijpen uit beide toonaan-
gevende centra te scheiden. Over het algemeen krijgen we de indruk dat de Goudse pijpen-
makers zich spoedig meer gericht hebben op de betere kwaliteiten. Met deze soort viel meer te
verdienen, aangezien iedere afwerkingshandeling een toename van de winst betekende. Daar-
naast waren de Gouwenaars in hun marktpositie benadeeld, aangezien de transportkosten
zwaar drukten. Vooral bij de goedkopere soorten is dit het geval.
Een aantal van deze vroege produkten zijn te zien onder de nummers 1 tot en met 4. Opmerke-
lijk daarbij is vooral de uitzonderlijke afwerking en zorg die aan model en bestempeling is be-
steed.
De jaren zestien veertig en vijftig kenmerken zich voor Gouda door een blijvende toename van
de produktie van kleipijpen. De nijverheid, waarin naijver van de makers de voornaamste stimu-
lans is om tot een zuivere produktontwikkeling te komen, blijft in omvang toenemen en een
overeenkomstige bloei volgt. Zowel het aantal werkplaatsen als het gemiddeld aantal werk-
nemers per bedrijf stijgt. Een verder doorgevoerde specialisatie in het ambacht doet de kwali-
teit van het produkt ten goede komen. Het fraai uitgebalanceerde ketelmodel en het zorgvuldig

met de agaat gladgestreken oppervlak van kop en steel, de laatste dikwijls met geborduurde

decoraties, is daarvan getuigenis.

- 65 -

Vanwege de behoefte meer tabak tegelijk te gebruiken, groeit de inhoud van de pijpekop in
die jaren. De kop wordt zwaarder, de steel dienovereenkomstig dikker. Daarnaast ontstaat
aarzelend een nieuw pijpmodel, het meer slanke dubbelconische met een dunnere ketelwand,
die hoger is, maar in den beginne toch maar weing meer tabak kan bevatten.

DE GILDETI]D.
Historisch beschouwd is een van de voornaamste gebeurtenissen voor de Goudse pijpennijver-
heid wel het oprichten van een gilde voor pijpenmakers. In augustus van het jaar 1660 staat
de stedelijke magistraat dit toe. Een bestuur van overluiden en dekens zal de belangen van de
pijpenmakers gaan behartigen. Een gildereglement van veertien artikelen waarborgt een orde-
lijke gang van zaken onder de pijpenmakers, aan wie lidmaatschapsplicht wordt opgedrongen.
Hoewel een gildeverband verstarrend kan werken, betekent de oprichting van het Goudse
pijpenmakersgilde een stimulans voor de makers. Zo wordt er toegezien op een ordentelijke
en geregelde aanvoer van de klei, zodat aan grondstof geen gebrek ontstaat. Daarnaast regelt
men de baklonen met de pottenbakkers, die al vanaf den beginne voor het bakken van de pij-
pen ingeschakeld waren.
Een opmerkelijke constatering is dat vanaf de oprichting van het gilde de kwaliteit van de
Goudse pijp snel toeneemt. Onverklaarbaar blijft welke oorzaak hieraan ten grondslag ligt.
Voor deze ongekende kwaliteitsontwikkeling overtreft de Goudse pijp spoedig de meest ver-
dienstelijke Amsterdamse produkten. De Gouwenaar legt zich bij voorkeur toe op de fraaie
geglaasde pijpen met een evenwichtig model.
Een vergelijk van het Goudse produkt met de Amsterdamse pijp geeft in de periode rond 1650
nog een balans in evenwicht. De nieuwe impuls die van het gilde uitging en een aantal zeker-
heden veilig stelde, waarbinnen de Goudse werknemers zich bewogen, zorgt ervoor dat de
schaal van deze balans spoedig ten gunste van Gouda doorslaat. Het produkt verfijnt zich in
zo'n mate, dat de Amsterdamse pijp het hiertegen moet afleggen. Kenmerkend bij het Goudse
produkt blijft dat men de dikke pijpesteel handhaaft. Wanneer de lengte van de steel toeneemt,
wordt ook de steeldiameter groter, zodat bij het ontstaan van de zogenaamde maatpijp, die
ongeveer 45 centimeter meet, de ketel weinig dikker is dan het begin van de steel (zie afbeel-
ding 7 t/m 16).
De Goudse pijpenmaker wist deze onelegante steeldikte echter kunstig te camoufleren door
ketel en steel zorgvuldig te glazen. De allesoverheersende glans deed hierdoor de plompe vorm
bijna wegvallen. Ook in het gebruik was de dikke steel een nadeel, want de pijp had daarmee
aanzienlijk in gewicht toegenomen.
Een kenmerkende verandering is het plaatsmaken van de geborduurde steel voor die met het
bandstempel. Deze decoratie is meer geschikt om rond de dikke steel te worden aangebracht,
in plaats van de losse ruitvormige stempels uit de eerdere periode, die alleen op de bovenzijde
van de steel werden gedrukt. In de produktie is het bandstempel bovendien sneller aangebracht
(afb. 7 t/m 10).
Deze bandstempels lopen van enkele eenvoudige kartellijnen, die veel weg hebben van de rade-
ring zoals die rond de ketelopening wordt aangebracht, tot brede banden waarin decoraties
van kruizen of ruiten met stippen gevuld voorkomen. Soms is een speels bladerrankje opgeno-
men en een opmerkelijk exemplaar draagt de naam van de pijpenmaker.
In die periode raakt ook de tweedeling van de beste kwaliteiten in zwang. Men onderscheidt
dan officiëel de porceleijne en de fijne pijpen. De eerste soort met een geglaasde kop en steel,
terwijl de tweede soort alleen aan de ketel geglaasd is. Alleen de porceleijne pijp wordt voor de
verkoop nog met een waslap opgewreven en zij is de felbegeerde soort waardoor Gouda zijn

predikaat als pijpenstad verdiende.

- 66 -

In de gildetijd geniet het pijpmakersmerk bescherming. Iedere pijpenmaker bezit een eigen
teken, dat aangetekend wordt in het gilderegister en op deze wijze binnen de stadsgrcnzen
gewaarborgd wordt. Slimme pijpenmakers kiezen tekens waarvan de benaming anders lijkt,
maar op de hiel gedrukt een grote overeenkomst met eerder geregistreerde merken vertonen.
Verschillende voorbeelden daarvan worden in de publicatie speciaal aan deze merken gewijd,
beschreven en gei1lustreerd.
Het inzicht in het assortiment van de verschillende werkplaatsen uit de eerste gildetijd is be-
perkt. Het stijgende aantal werkplaatsen, dat van 1660 tot 1690 toeneemt van ongeveer 130
tot een kleine 200 zelfstandige bedrijven, hoeft niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat er
ook sprake is van een toename in de produktie van pijpen (5). In de eerste drie decennia van
de gildetijd ontstaat er een grote behoefte onder de knechten een zelfstandig bedrijf op te
zetten. Uiteraard met wisselend succes: een aantal van hen zien we enkele jaren later weer als
knecht in loondienst, terwijl anderen slagen in hun opzet. Zij weten aan een merk bekendheid
te geven en verzekeren zichzelf - en soms zelfs hun nageslacht - van een goed belegde boterham.
Ieder bedrijf zal aan de hand van de technische mogelijkheden die men er realiseerde, zich
vooral toegelegd hebben op hun specifieke produkt. De kwaliteitscategorie en daarmee samen-
hangende steellengte zullen hiervan nauw hebben afgehangen. Werkte men met veel jonge
knechten, dan zal het produkt overwegend uit de groffe pijpen bestaan hebben, terwijl een
groter aantal bekwame, geschoolde werknemers een hoogwaardiger produktie opgeleverd zal
hebben. Uiteraard was de uitkomst van een bedrijf sterk afhankelijk van de inzet van de baas
en zijn keuze van personeel.
Naast een permanent streven tot kwaliteitsbewaking, telt voor de zelfstandige makers de ver-
kooppolitiek. De afzet van het produkt tegen een gunstige prijs waarborgt een geregelde beta-
ling van lonen en bedrijfskosten. Aangemoedigd door het probleemloos functioneren van het
bedrijf, kon men zich werpen op assortimentsuitbreiding en produktontwikkeling. Hoewel
deze economische gedachten ons misschien negentiende eeuws aandoen, golden zij in het
pijpenmakersbedrijf in Gouda zeker al voor de periode vanaf 1660. De voortdurende concur-
rentie tussen het grote aantal zelfstandige bazen en de vraag van de consument om de beste
kwaliteit pijpen tegen een zo voordelig mogelijke prijs te betrekken, veroorzaakt deze pre-
industriële bedrijfsvoering.

EEN NIEUWE GENERATIE.
Wanneer het gilde in 1686 nieuwe wetten uitvaardigt, veranderen de werksituaties van de
pijpenmakers in grote mate (6). Aanleiding tot herziening en vooral uitbreiding van het regle-
ment is een incident in Amsterdam. De Gouwenaars die in deze stad hun pijpen uitventen,
moeten hier plotseling volgens een nieuwe stedelijke verordening staangeld gaan betalen. Naast
de transportkosten draaien zij op voor een vast bedrag per mand, vat of ton. De Goudse magis-
traat, die het belang van de steeds toenemende bedrijfstak signaleert, speelt in op de veront-
waardigde en benadeelde pijpenmakersbazen. Zij staat de Goudse bazen toe voortaan weke-
lijks een pijpenmarkt in Gouda te houden. Iedere donderdag vindt deze plaats op de Nieuwe
Haven, waar nu de lieden van buiten met staangeld worden belast.
De stichting van een eigen pijpenmarkt is een aanzienlijke verandering in het pijpenmakersbe-
drijf. Voortaan is namelijk iedere pijpenmaker verplicht zijn pijpen op deze markt te verkopen,
terwijl zijn werkplaats niet langer winkel mag zijn. Men is pijpenmaker Of pijpenverkoper, beide
beroepen gaan niet meer samen. Zo specialiseert zich het ambacht en ontstaat het beroep van
pijpenkoopman naast dat van pijpenmaker. Beiden zijn verenigd in het pijpenmakersgilde.
Kooplieden moeten zelfs een leertijd op een werkplaats doorbrengen en een proeve van be-
kwaamheid afleggen.

- 67 -

Omdat de stedelijke overheid door het afsnijden van de contacten met de Amsterdamse handel
moeilijkheden met de afzet voorziet, wordt het Pijpenpand opgericht. In deze bank van lening,
die met geld van de stad wordt gesticht, kunnen de pijpenmakers hun pijpen tegen een vast ta-
rief belenen, zodat zij wanneer zij geen succesvolle marktdag gehad hebben, toch hun lonen
kunnen uitbetalen.
Voor de pijpenmakers betekent de reglementswijziging dat het reizen op Amsterdam om de af-
zet te verzorgen voorbij is. Het wordt zelfs verboden op marktdag in andere plaatsen te zijn,
terwijl de stad daarentegen de afzet verzekert door de instelling van deze bijzondere bank van
lening. En dat het pijpenpand in een behoefte voorziet, blijkt uit het grote aantal pijpen dat
een jaar later opgeslagen ligt. Men heeft dan met de overschotten van de pijpenmakerijen een
viertal pakhuizen gevuld!
Een tweede belangrijke impuls in de periode kort voor 1700 is een verandering in het produkt.
Door de toegenomen behoefte van de roker om meer tabak te roken, ontstaat het verlangen
naar een grotere ketelinhoud. Het hoge dubbelconische model, dat was voortgekomen uit de
eerdere bolle ketel van rond 1650, voldoet steeds minder. De pijpenmaker probeert nu door de
opening van de ketel te verwijden tot een royalere inhoud te komen, waarmee tevens de wand
van de pijpekop dunner wordt. De vergroting van de inhoud vindt voor een deel inwendig
plaats, doordat de massa klei afneemt. Gaandeweg ontstaat zo het trechtervormige model,
waarbij met vernauwing van de hals en verwijding van de opening steeds meer het accent op
de trechtervorm valt, totdat het dubbelconische aspect tenslotte geheel verloren gaat (afb. 14,
15, 16 en 29).
Doordat de ketel tevens dunwandiger is, vermindert het gewicht en ziet men tevens kans de
steeldikte te laten afnemen. Behalve door een gewichtsverlies van de ketel zal ook een verbeter-
de kleisamenstelling hiertoe hebben bijgedragen. Omdat uit de archieven geen veranderde vind-
plaatsen van klei blijken, ligt de oorzaak waarschijnlijk eerder in het vernieuwde systeem van
bereiding, waardoor een taaiere, beter werkbare klei verkregen wordt. Ook een verbetering van
de baktechnieken, waarvan vooral de wijziging in het vullen van de potten belangrijk is, dragen
tot het verdunnen van de steel bij.
De verandering voltrekt zich tussen 1690 en 1700, hoewel er vanzelfsprekend vanuit de meer
behoudende klantenkring een vraag naar dikgesteelde pijpen blijft, die het tenslotte toch tegen
de nieuwe trend van de elegante, dungesteelde pijp moet afleggen. Het is een bijzondere ver-
dienste van de pijpenmakers dat zich dit kan voltrekken zonder dat de breekbaarheid van de
pijp toeneemt.
We kunnen het produkt in zijn ontwikkeling volgen, we kennen het aantal zelfstandige bedrij-
ven en de vondsten infórmeren ons over de verspreiding van de Goudse produkten, die al spoe-
dig van zeer groot belang zijn. De maatschappelijke gevolgen van de nijverheid zijn echter
slecht te duiden. Zo kunnen we ons bijvoorbeeld weinig voorstellen over de welstand die voor
de bevolking voortvloeit uit de toegenomen pijpennijverheid. De Goudse pijpenmaker uit de
periode rond 1700 beweegt zich tussen de ambachtsman, die een klein bedrijf in zijn woning
huisvest, tot de pijpenmakersbaas, eigenaar van een groter bedrijf. Tussen beiden variëren de
personeelsaantallen: van twee of drie personen in het eerste geval tot een dozijn of meer in
het tweede geval. In de grotere bedrijven vindt de produktie op meer gespecialiseerde wijze
plaats en zal men zich vooral op de betere soorten hebben toegespitst. Uit deze werkplaatsen
komen de pijpen, die wij om hun perfecte afwerking nu zozeer bewonderen.
Voor de ambachtsman, veelal een knecht in loondienst is het salaris dat tegen stuklooncondi-
ties betaald wordt, voldoende om van te leven. De spaarzamen kunnen zich wat extra's veroor-
loven, de meesten leven echter op de dag. Hun extra's betalen zij van het zogenaamde opge-

schoten geld, een voorschot van de baas, dat bij beetjes weer werd terugbetaald.

- 68 -

Voor de baas is het economisch succes afhankelijk van de afzet die hij kan bewerkstelligen.
Ook voor hem worden de winsten geteld in fracties van centen en wie zich rijk wil werken,
moet aanzienlijke orders uitvoeren of zich verdienstelijk maken door naast het pijpenrnaken
ook het handelen in pijpen uit te oefenen. Dit laatste is alleen mogelijk voor die bazen die dit
al voor de instelling van de reglementswijziging van 1686 deden. De nieuwbakken baas, die zijn
proef in of na 1686 aflegde, mocht zich slechts met de vervaardiging van de pijpen bezighou-
den, of mocht alleen handelaar zijn.
Binnen het overzichtelijke systeem van de gilderegels hebben zich toch talloze pijpenmakers
weten te verheffen tot een zekere maatschappelijke status, al blijft het frappant dat men on-
danks de verdienstelijke kwaliteit van het produkt, nooit in status uitsteeg boven de potten-
bakker, die de service van het bakken van de pijpenpotten voor de pijpenmaker verrichtte.

DE WEG NAAR DE BLOEI.
De eerste helft van de achttiende eeuw is voor de Goudse pijpenmakers een periode van toe-
nemende bloei geweest. De vraag naar kwaliteitspijpen stijgt en neemt een ongekende omvang
aan. Dit kon gebeuren dankzij de handelsactiviteiten in de verschillende havensteden, die de
pijpen over alle wereldzeeën brachten.
De vraag naar pijpen kent een steeds stijgende lijn en het lijkt alsof men immer door kon fabri-
ceren zonder ooit een verzadiging van de markt te bereiken. Het aantal zelfstandige bedrijven
.blijft toenemen. In het jaar 1700 zijn dat er 198, in 1720 tellen we er 212, terwijl in 1740 het
aantal tot 251 is gestegen. In deze episode stijgt de produktie van pijpen overeenkomstig het
aantal bedrijven. Het trechtervormige model met de ragfijne dunne steel, dat in deze periode
algemeen is geworden, behoort tot vrijwel iedere scheepslading. Het is de geliefde pijp voor
tallozen, maar daarnaast leggen minder succesvolle pijpenmakers zich toe op de produktie van
groffe pijpen. Ook hierin onderscheiden sommige modellen zich door hun opmerkelijke vorm.
In de sfeer van een stijgende afzet en voortgaande winsten - die zich door de gigantische con-
currentie echter in tienden van centen laten rekenen - kan het produkt zich vrij ontwikkelen.
Men vindt het meest uitgebalanceerde model voor de pijp met de trechtervormige kop. Deze
wordt standaard geleverd met een lengte van 17 duim ofwel 45 centimeter. Daarnaast ontwik-
kelen kundige bazen de langere pijpen, die een lengte van 37 duim kunnen hebben, hetgeen
overeenkomt met 96 centimeter!
Het pijproken is algemeen ingeburgerd geraakt. Alle standen kennen deze gewoonte en maken
hiervan gebruik. Hun model- en kwaliteitskeuze is overeenkomstig hun stand, die uiteraard
wisselt wanneer men meer of minder goed voor den dag wil komen. De beste kwaliteit pijpen
raken in de minste millieus verzeild, terwijl de koopman of regent naar een eenvoudig kort
rokertje kan grijpen, wanneer geen waardiger pijp voorhanden is.
Toename van het tabaksgebruik en vooral gewenning doet wederom een behoefte aan grotere
pijpekoppen ontstaan. Weer ontwikkelt zich een nieuw model, dat echter geen vergroting van
het trechtermodel is, maar een geheel nieuwe vorm heeft. De pijpenmaker realiseert zich tij-
dig dat het vergroten van de trechterkop spoedig tot een overbelaste vorm zal leiden. Hij
verbreedt daarom de hals van de ketel, zodat een kop ontstaat met een meer ovale vorm, waar-
bij de grootste dikte niet door de kopopening wordt gevormd, maar naar het midden van de
ketel afzakt. Hiermee is een aarzelend begin gemaakt met de ovoïde pijpekop, het model dat
later synoniem voor de Goudse pijp zal worden.
Het aarzelend begin zien we in de nog slanke vormen van afbeelding 30, terwijl er langzamer-
hand een meer ovale, volle eivorm ontstaat, die zich rond 1740 stabiliseert (afb. 30 t/m 33).
Vanzelfsprekend geldt hier, zoals bij de andere modellen, dat naast het moderne ovale pijp-
model de tussenvormen en zelfs de trechtervormen in produktie blijven. De minder geavan-

- 69 -

ceerde of meer zuinige kringen zullen deze minder moderne pijpen met genoegen gebruikt
hebben, terwijl de modebewuste roker zich niet anders wilde tonen dan met het modernste
model.
Wat betreft het formaat van de pijpekop is het zeker niet zo, dat hier geldt, hoe groter hoe
recenter. Wanneer het ovale pijpmodel algemeen in gebruik is, worden spoedig diverse forma-
ten naast elkaar gebruikt. Indertijd worden deze formaatverschillen met klein- en groot-
koppen aangeduid. De kleinkoppijp heeft zowel wat betreft de ketel als de steel de halve
grootte van de maatpijp (vgl. afb. 33 en 34).
Of de modelontwikkeling zich voltrekt in de bedrijven waar de bekendste merken worden
gezet, laat zich niet bewijzen. Wel is het aannemelijk, dat de aanzet voor modelverandering
wordt gegeven door de meer kapitaalkrachtige bedrijven, die zich een en ander kunnen per-
mitteren. De investering in een nieuwe, meer modieuze vorm is weliswaar geen financieel of-
fer, maar getuigt zeker wel van een vooruitziende blik en een bepaalde durf. Het zal waar-
schijnlijk de eer van de vormmaker zijn geweest, die met zijn werk de doorslag gaf tot de uit-
eindelijke vormgeving.
Naast de produktie van het gangbare pijpmodel kent de eerste helft van de achttiende eeuw
ook pijpmodellen bestemd voor een speciale markt. Iedere streek, waar ook ter wereld, stelt
specifieke eisen ten aanzien van het model en de kwaliteit van de pijp. Veelal stemmen deze
eisen overeen met de lokaal vervaardigde pijpen in die streek.
Verschillende typen exportpijpen kennen we van stortvondsten uit Gouda, die afwijken van de
Hollandse smaak. Uiteraard komen dergelijke produkten ook bij tijd en wijle bij Nederlandse
opgravingen tevoorschijn, die misschien wel als produkten van tweede keus met gebogen stelen
of andere gebreken bij de Nederlandse roker verzeild raakten. Het merendeel van deze produk-
ten wordt geëxporteerd en is vanuit Gouda, Rotterdam of Amsterdam verscheept. Deze pro-
dukten komen nu tevoorschijn bij opgravingen in de Amerikaanse staten, in Afrika en Azië
en verschillende landen van Europa.
De belangrijkste exportpijp is de kromkop, de pijpekop waarvan zich de achterlijn verlengd
heeft en die een meer ronde- en symmetrische buitenlijn heeft gekregen. Deze pijp kan een gro-
tere hoeveelheid tabak bevatten en kennen we in verschillende groottes en kwaliteiten van
afwerkingen (afb. 38, 39 en 41).
Een variant op de kromkop is het pijpmodel zonder hiel, doorgaans met een korte steel (afb.
40). Kenmerkend voor de exportprodukten is dat de kwaliteit hiervan vanaf circa 1740 af-
neemt.
De produktie van groffe pijpen blijft naast die van de fijne- en porceleijne pijpen in Gouda be-
staan. Vooral de knechten in opleiding en de oudere lieden, die het fysieke hoogtepunt van
hun leven waren gepasseerd, leggen zich op de produktie van deze soorten toe.
De Goudse groffe pijp valt wat betreft kwaliteit niet op tussen de groffe pijp uit andere centra.
Zij kenmerkt zich door een trechtervormig model, dat langer in zwang blijft, aangezien zij min-
der modegevoelig is dan de betere soort. In plaats van een hiel is op de overgang van de kop
naar de steel een spoor, een uitstekend puntje, aangebracht. Het plaatsen van een hielmerk is
bij deze produkten niet gebruikelijk (afb. 19).
Talloze Goudse makers sieren deze produkten aan de zijkant van de ketel met hun makers-
merk, dat niet gedrukt wordt met een stempeltje nadat de pijp geperst is, maar in de vorm ge-
graveerd staat. Bij het vormen van de pijp wordt dit merk zodoende afgedrukt. Verschillende
merken op groffe pijpen staan afgebeeld in de illustraties 60 tlm 75.
De meest ordinaire soorten hebben geen versiering of zijn alleen met een eenvoudig stippelroos
motief gedecoreerd, die we het beste met een vergeten of onbegrepen Tudorroos kunnen aan-

duiden. Dat dergelijke pijpen tot de eenvoudige kwaliteit behoren zien we ook aan het uitblij-

- 70-

ven van de nabehandeling met de agaatsteen. Daarnaast brengt men ook de radering niet rond-
om de filt aan, maar als zij voorkomt zien we deze alleen aan de voorzijde van de ketel inge-
drukt. De roker kan deze tijdens het roken ontwaren, maar wie de roker van een grotere af-
stand beschouwt, zal het ontbreken aan de achterzijde van deze radering amper opvallen. Veel
van dergelijke inferieure pijpen zijn aan de spoorzijde voorzien van een ster, maan, stip of
andere aanduiding. Deze kleine versierselen worden in de pijpenmakerij om praktische redenen
aangebracht. Wanneer namelijk verschillende knechten zich met de produktie van groffe pijpen
bezighouden, is het voor de baas van het bedrijf noodzakelijk de maaksels van deze knechten
te onderscheiden. Door nu op de spoor de pijpen op een steeds wisselende wijze te merken,
kunnen de produkten door verschillende handen gevormd, van elkaar onderscheiden worden.
Bij .klachten over de kwaliteit van het produkt konden de juiste personen aangesproken wor-
den. Dergelijke vormmerken worden al vanaf het einde van de zeventiende eeuw gebruikt en
blijven nog generaties lang in gebruik (afb. 18 en 19).
Als assortiments-aanvulling kent de pijpenmaker naast de lange fijne of porceleijne pijpen en de
groffe meer korte modellen nog een aantal kortere fijne pijpen. Deze pijpen, waarvan de
schelppijp een van de bekendste is, kennen we in verschillende kwaliteiten en balanceren tussen
afgewogen fijne modellen en groffe minder aantrekkelijke maaksels. Verschillende modellen of
versieringen worden doorgaans in een assortiment van overeenstemmende kwaliteit geleverd
(afb. 42 en 43).
Hoewel de grootte van het assortiment toegenomen is sinds de zeventiende eeuw, is aan de
technische kenmerken weinig veranderd. De verfijning van het kleirecept leidt tot het verdun-
nen van de stelen en de vormmaker legt dezelfde vaardigheid aan de dag om de modellen een
optimaal afgewogen uiterlijk te geven. Bij een dungesteelde pijp doet dit vanzelfsprekend snel
geslaagder aan dan bij de dikgesteelde maaksels uit de eeuw daarvoor.
Samengevat kan men zeggen dat in de periode 1700 tot 1740 zich in Gouda het pijpmodel ver-
der ontwikkelt. Uit het trechtermodel put men de inspiratie voor het ovale ketelmodel dat zich
rond het laatstgemelde jaar gevestigd heeft. Vanaf die datum zal van een modelverandering lan-
ge tijd weinig merkbaar zijn. Het assortiment heeft zich beperkt tot het gewenste. De periode
die volgt zal zich door modelstarheid kenmerken.

CONCURRENTIE TOENAME.
Vanaf het einde van de jaren 1730 merken we in de archiefbronnen bij de Goudse pijpenma-
kers een toenemende verontrustheid over hun marktpositie. Talloze frauduleuze praktijken
brengen het Goudse kwaliteitsprodukt in discrediet.
De voornaamste is wel de imitatie van het Goudse fabrieksmerk. In 1739 krijgen de pijpen-
makers in Gouda in vervolg op een verzoek aan de Staten van Holland en West-Friesland gewes-
telijke marktbescherming. Doordat men op de zijkant van de hiel van de porceleijne pijp het
wapenschild van de stad van herkomst mag zetten, is zo het produkt tegen valsiteiten binnen
deze twee gewesten beschermd. Ieder produkt in de Goudse werkplaatsen ontstaan, behorende
tot de porceleijne kwaliteit, toont voortaan dit schildje. Wie buiten het Goudse gildeverband
hiervan gebruik maakt wordt gestraft met een boete van maar liefst 500 gulden (afb. 33 tlm
39) (7).
Een jaar later ontstaan alweer moeilijkheden. Het blijkt dat kooplieden in andere steden nu de
fijne Goudse pijpen weigeren, aangezien deze niet van het betreffende wapenschildje zijn voor-
zien. Een uitbreiding op het octrooi bepaalt dan dat de fijne pijpen uit Goudse werkplaatsen
voortaan ook met het wapenschildje gemerkt mogen worden. Wel moet deze vergezeld gaan
van de letter "S", die duidt op de slechte ofwel gewone kwaliteit. In de westelijke provincies
is vanaf die datum het Goudse produkt beschermd volgens dit bijmerk. Helaas geldt deze bepa-

- 71 -

ling alleen voor deze regio, daarbuiten is iedere maker vrij de Goudse merken en bijmerken on-
gestraft te blijven zetten.
Door de niet te stuiten concurrentie ondervindt de Goudse nijverheid veel nadeel, maar in de
jaren na 1740 neemt deze situatie nog een ongunstige wending. Verschillende staten heffen dan
hoge rechten op de inkomende Goudse produkten, waardoor de marktpositie van de Goudse
pijp - reeds benadeeld door de transportkosten - minder stabiel wordt. Sommige staten verbie-
den zelfs de invoer van Goudse pijpen in het geheel, om hun locale pijpennijverheid te stimu-
leren (8). Daarnaast vinden we ook in de regio rond Gouda bedrijven werkzaam, die de Goudse
pijpen met imitaties navolgen, of die het assortiment aanvullen met groffe pijpen, die in de
Goudse bedrijven minder gemaakt worden (9). De situatie van de Goudse nijverheid in het
algemeen en vele makers in het bijzonder lijkt hierdoor ernstig benadeeld te worden. Men
tracht de marktpositie te handhaven door de prijzen te verlagen en op winsten te beknibbelen,
waardoor het pijpenmakersambacht vervalt tot een van de minst winstgevende beroepen. Men
handhaaft de omzet weliswaar op redelijke wijze, maar de zuinigheid neemt in alle opzichten
toe, waardoor de welstand die men in de periode daaraan voorafgaand kon opbouwen nu weer
sterk afneemt. Investeringen voor uitbreidingen blijven uit, terwijl ook de ontwikkeling van een
nieuw produkt geen aandacht meer krijgt. De verstarring is alom merkbaar, de Goudse pijpen-
maker werkt door zoals weleer, ontdaan van alle mogelijkheden tot verandering, vernieuwing
en vooral verbetering.
De welstand, die met fracties van centen over decennia was bijeengebracht, boet langzaam in
en de kleinste baasjes verdwijnen het eerst en vanaf 1749 zien we het aantal zelfstandige bazen
in Gouda definitief teruglopen.
Talloze kleinere zelfstandigen werken op orders van grotere pijpenmakerijen of op verzoek van
kooplieden. Wanneer de export naar een bepaalde streek stilvalt, stopt de afname van koopman
of handelaar en moeten deze kleine bedrijven hun deuren sluiten. In deze kenteringssfeer ont-
staat al spoedig een geringe belangstelling om voor het pijpenmakersvak te kiezen. De lonen
worden niet overeenkomstig de andere beroepen verhoogd en zijn alleen voor de beste en snel-
ste werkers acceptabel. Een knecht met een groot gezin kan alleen bestaan, indien zijn vrouw
en de grotere kinderen bijdragen in de kostwinning.
De gildebestuurders en de stedelijke overheid begrijpen dat zij, om de pijpennijverheid nieuw
leven in te blazen en de marktpositie van de Goudse pijp veilig te stellen, moeten ondernemen
wat in hun mogelijkheid ligt. De malaise in deze bedrijfstak lezen we af aan het aantal reques-
ten en andere stukken die vanaf het midden van de achttiende eeuw opgesteld worden. Het
jaarlijkse archiefmateriaal is vele malen groter dan in de bloeiperiode daarvoor. De cijfers van
het aantal zelfstandige bazen zeggen in dat verband voldoende. In 1750 zijn dat er 355, in
1775 is dit verminderd tot 226, terwijl er in het jaar 1800 nog slechts 158 zelfstandige gilde-
leden geregistreerd staan.
Een opmerkelijk besluit om de nijverheid nieuw leven in te blazen is de stichting van een stads-
pijpenfabriek in 1783 (10). In deze fabriek worden kinderen van 10 tot 14 jaar te werk gesteld.
Het doel van de fabriek is tweeledig. Ten eerste wil men jonge kinderen interesseren voor het
pijpenmakersvak, om zo het gebrek aan geschoolde arbeiders op te lossen. Daarnaast wil men
het tekort aan eenvoudige korte pijpen, dat was ontstaan doordat veel bazen zich vooral op de
langste soorten toelegden, opheffen.
De eerste jaren van haar bestaan werkt de fabriek met succes. Er worden royale winsten ge-
maakt. Wanneer echter kort na het jaar 1790 grote exportorders wegvallen, moet ook deze fa-
briek haar deuren sluiten. Zelfs het verwachte succes, dat dit stadsbedrijf nieuw meester-
knechts zou afleveren, bleek niet uit te komen. De jongens in opleiding leerden wel korte
pijpen te maken, maar de particuliere bedrijven hadden juist behoefte aan de goed geschoolde

- 72 -

knechts, die in staat waren de lange pijpen van de allerbeste kwaliteit te persen.
Het pijpmodel ondergaat in de periode vanaf 1750 - het definitief doorzetten van het verval -
weinig verandering. De belangrijkste soort blijft de "gouwenaar", gaandeweg in steeds meer
verschillende formaten geleverd en met wisselende steellengtes. De zogenaamde maatpijp van
45 centimeter behoort tot de meest verkochte soort.
Geringe vormverschillen, die we met stijlen aan kunnen duiden, laten zich ontwaren. Zo wordt
rond 1 770-1780 het model bij sommige bedrijven wat krachtiger en ontstaat de ketel waaruit
een optimale spanning spreekt. Juist bij deze produkten zien we een cylindrische hiel, die door
de vormmaker met een scherpe hoek op de ketel wordt uitgevijld. De steel van deze produkten
is uiterst fijn en vormt een aardig en aantrekkelijk contrast met de gespannen ketelvorm. Het
is een modegril die zich niet lang handhaaft (afb. 36).
Bij het export-goed zien we de sterkste vorm van bezuiniging. De koperen persvormen worden
eindeloos opgelapt, waardoor er gaandeweg van een verslapping van het model sprake is. Daar-
naast verdwijnt ook de zorgvuldige afwerking van de exportpijp, zodat deze minder overtui-
gend afsteekt bij het produkt uit de concurrerende gebieden. Ook de voorstellingen op de pij-
pen aangebracht verliezen na 1750 hun bijzondere verdienste.
Samenwerking tussen kundige vormmakers en vakbekwame graveurs leverde vooral in de jaren
1740 tot 1750 talloze fraaie decoratieschema 's op. Deze haarscherpe, minutieuze versieringen
werden vooral toegepast op de lange pijp. De voornaamste onderwerpen zijn heraldiek en vor-
stelijke personen of combinaties van beiden. Daarnaast worden zaken rond de handel populair:
de koopman en zijn schip, Mercurius, Neptunus, etc. (afb. 76 t/rn 88). In de vervaltijd ontstaan
weinig nieuwe ontwerpen. De oude vorstelijke- en heraldische vormen worden tot in het on-
eindige opgehaald (11) en aangescherpt. Nieuwe verdienste op dit gebied blijft vrijwel uit.
Daarnaast durven makers van minder allure uit een gesleten vorm nog lang pijpen te persen, of
een feestpijp van de ene gelegenheid later bij een andere op de markt te brengen.
De miezerige sfeer in het pijpenmakersambacht verbetert zich niet tijdens de Franse overheer-
sing. Hoge accijnzen op de tabak doet de vraag naar pijpen verminderen. Volgens een officiële
landsbeschikking worden in 1797 de gilden opgeheven. De band tussen de pijpenfabrikanten
blijft echter bestaan en de Goudse magistraat verklaart het reglement geldend totdat een nieuw
is uitgevaardigd.

DE NEGENTIENDE EEUWSE SITUATIE.
Wanneer het Koninkrijk Nederland een feit wordt, krijgen de pijpenmakers van overheidswege
een reglement toegekend. De officiële registratie hiervan vindt plaats in december 1814. Het
gildeverband herleeft in nieuwe vorm, het aantal regels is eensluidend aan het oude reglement
van 1686, vermeerderd met de veranderingen die daarop gevolgd waren. Het in vele opzichten
belemmerende gildereglement hield zelfs de invoering van de hoogst noodzakelijke vernieuwin-
gen ook nu weer tegen. Voor de grotere bedrijven, die invloed via het bestuur hebben, is de
wederinstelling van het oude reglement een zegen. Hun 'bedrijven kunnen op lange tradities
terugvallen, waarin zij bovendien over een niet gering aantal privileges beschikken. In hun goed
geoutilleerde bedrijven komt het beste produkt op gestroomlijnde wijze tot stand.
De kleinere zelfstandige bedrijven beschikken echter over minder middelen. Zij kennen geen si-
tuatie van privileges en zijn veelal afhankelijk van orders die de groten hun toeschuiven. Zij
werken in een sfeer van grote concurrentie, waardoor hun winsten minimaal zijn, zo gering
vaak dat van investeringen geen sprake meer kan zijn. Voor hen betekent het uitblijven van een
nieuwe werkorder dikwijls de ondergang. Vanwege hun geringere kwaliteit van het produkt,
staan hun pijpen bovendien sterker aan prijsconcurrentie bloot dan die van de grotere bedrij-
ven. Door deze situatie zien we dat het aantal bedrijven blijft afnemen. In 1790 bedraagt hun

- 73 -

aantal 205, in 1811 tellen we er nog 143, terwijl over de volgende decennia steeds meer kleine
zelfstandigen het hoofd buigen totdat er rond 1850 nog ongeveer honderd pijpenmakerijen
over zijn. Hoewel het aantal bedrijven voortdurend uitdunt, neemt het gemiddeld aantal werk-
nemers per bedrijf iets toe, waaruit we kunnen concluderen dat het kleinbedrijf langzaam over-
gaat in een fabriekswezen.
In de negentiende eeuw kenmerkt het pijpmodel zich door een overbelaste vorm. De behoefte
om in de pijp meer tabak te stoppen, resulteert in het steeds groter maken van de pijpekop,
totdat deze zijn maximale grootte en dikte heeft bereikt. Juist aan deze opgeblazen ketel,
waarvan de vorm wat slap aandoet, bevestigt men de traditionele dunne steel, bij de overgang
naar de ketel gemarkeerd door een bijna te slanke hiel. Door deze samenstelling van vormen-
derdelen krijgt de pijp enigszins het voorkomen van een waterhoofdige (afb. 92, 93). Toch
geniet deze overbelaste pijpekop populariteit en zij blijft het favoriete exportprodukt van de
Goudse pijpenmaker. Daarnaast handhaaft men ook de kortere soorten, vaak zelfs in een toege-
nomen getal gefabriceerd, want de voorkeur voor korte pijpen wordt in de negentiende eeuw
groter. Vooral door het hogere levenstempo in dit tijdvak blijkt de korte pijp beter bij het
maatschappelijke leven aan te sluiten.
Terwijl de Gouwenaar de markt voor de lange pijp tracht te behouden, ontwikkelen pijpen-
makerijen in België, Frankrijk en Duitsland juist de kortere pijp. De ketel van deze krijgt een
vlotter en aantrekkelijker uiterlijk door een uitbundige figurale decoratie. Door een ontwerper
of vormmaker wordt zij tot een kunstig beeldhouwwerkje omgetoverd (12). Hoewel deze pijp
niet altijd even goed past in bijvoorbeeld de boerenkringen of de klasse van het kantoorperso-
neel, blijkt zij onder andere groeperingen wel veel succes te oogsten.
De Goudse vormmakers, die zowel in aantal als verdienste zijn verminderd, kunnen deze artis-
tieke lijn niet volgen. Zij hebben zich steeds meer toegelegd op het gieten van de vormdelen en
het met behulp van slagstempels inslaan van motieven, die tesamen nimmer boven het niveau
van een lineaire decoratie uitkomen. Beeldhouwkunstige vaardigheid schiet bij hen zeker te
kort.
Wat er aan figuraal werk in Gouda gemaakt wordt, kenmerkt zich door gebrek aan verhoudin-
gen, tekort aan expressie en het ontbreken van een aantrekkelijke zwier, die het produkt zijn
vermakelijke uiterlijk moet geven. Het zijn veelal wanstaltige produkten, die de roker belache-
lijk maken. Zodoende is het niet verwonderlijk dat de zuinige negentiende eeuwse Nederlandse
pijproker de creatief arme Goudse figurale maaksels niet behoeft (afb. 106). Een geluk voor de
Goudse fabrikanten is dat deze roker eveneens de bereidheid mist om voor wat hogere prijzen
de aantrekkelijke Franse maaksels te kopen. De starheid en behoudende gedachte van de
Nederlandse roker gaat wat dat betreft hand in hand met de verstilde gedachte van de koppige
Goudse pijpenmaker, waardoor deze laatste een belangrijk deel van de Nederlandse markt kan
behouden. Helaas is dit wel een uitgeholde markt, want naast pijpen van andere materialen
wordt zij ook bestookt met produkten van elders. Kleine zelfstandige pijpenmakers weten met
enkele personen een bedrijfje op te zetten, waar de "Goudse" pijp geperst wordt en wederrech-
telijk van een merk wordt voorzien om tenslotte te worden verkocht als heuse Goudse. Soms
waren deze lieden zelfs in Gouda in de leer geweest en smokkelden zij de gereedschappen uit
Gouda, ondanks de nadrukkelijke bepalingen van verbod hierover in het gildereglement.
De overlieden en dekens, die zich volgens de deftige negentiende eeuwse waardigheid nu
"commissarissen over de pijpenfabrieken en den pijpenhandel" noemen, houden zich actief
bezig met het traceren van deze frauduleuze bedrijven, doch hun succes blijft gering. Al perken
zij met hun verstrekkende invloed het nazetten van de Goudse merken in, de concurrentie van
de locale bedrijven blijft bestaan. Vooral wanneer het model van de Goudse pijp verslapt en
zich minder profileert ten opzichte van het evenzeer slappe loeale model, wordt de Goudse

- 74 -

positie ondermijnd (13).
Nauwkeurige bestudering van pijpvondsten levert in toenemende mate een inzicht in de om-
vang van deze locale produktie, die zich vanaf het midden der achttiende eeuw in een wisselend
en verschuivend aantal Nederlandse steden en dorpen gevestigd heeft gezien. Doorgaans met
een succes van tijdelijke aard, maar altesamen met een produktie-omvang die veel Goudse be-
drijven in moeilijkheden bracht.

HET FABRIEKSBEDRI]F.
In 1855 wordt het verouderde gildereglement door de Goudse kantonrechter onverbindend
verklaard. De helft van de tachtig overgebleven pijpenmakersbazen pleiten dan voor vervanging
door een herzien reglement. Na enig geharrewar wordt tenslotte gekozen voor de meer vrijblij-
vende verenigingsvorm, die de pijpennijverheid in een nieuwe fase leidt.
Het ambachtelijk bedrijf, waar men met weinig personen een geringe produktie tot stand
bracht, maakt plaats voor het fabrieksbedrijf. Doordat het nieuwe reglement de pijpenmaker
toestaat meerdere merken te voeren, klonteren vele bedrijfjes samen tot grotere eenheden.
De fabriqueur, die rond het jaar 1800 een aantal baasjes voor zich liet werken, lijft deze nu in
zijn fabriek in en de produktie in fabrieksmatige sfeer wordt kenmerkend voor de Goudse nij-
verheid. Bij het sluiten van de kleine werkplaatsen gaan de gereedschappen en merkstempels
over naar de grotere. Hoewel het aantal werkplaatsen mindert, blijft de produktie gelijk of
groeit zelfs doordat er minder verborgen werkeloosheid voorkomt.
De fabrikant breidt zijn assortiment fors uit en vooral aan de korte pijp wordt ruimschoots
aandacht besteed (14). De Goudse modellen variëren hierin redelijk, maar het figurale aspect
zal nimmer hun sterke kant worden. Enkele kiene bazen reizen naar de Belgische- en Franse
pijpenmakerscentra en kopen daar wat oude figurale produktievormen op, zodat zij toch enke-
le van deze modellen in hun assortiment kunnen voeren. Andere bedrijven importeren deze
korte vermakelijke pijpen, soms zelfs in ruil voor lange pijpen, die door het Franse bedrijf niet
gemaakt konden worden (15).
Een nieuwe impuls brengt de deelname aan internationale tentoonstellingen door enkele gro-
tere fabrieken (16). Door hier een stand te verzorgen, krijgen zij hiernieuwde aandacht voor
hun produkten en goede gevolgen blijven niet uit. De export krijgt een nieuw belang, nu niet
meer met de lange produkten naar de meest geciviliseerde streken, maar juist met korte pijpen
naar Britse en Franse kolonies. Daarnaast wordt Amerika een belangrijke afnemer van korte
pIJpen.
Zo kenmerken de jaren 1870 en 1880 zich door een grote opleving vanwege buitenlandse or-
ders. Veelal onooglijke exportmodellen (zie afb. 103) verlaten bij duizenden grossen de fabrie-
ken, maar de glorie is van korte duur. Valutaverschuivingen brengen orders naar werkplaatsen
elders en de Goudse makers blijven weer werkeloos achter (17).
De Nederlandse markt blijft gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw betrekkelijk
constant. De korte, maar de lange pijp evenzeer, genieten' bij de inlandse roker bekendheid en
het Nederlandse produkt wordt boven het buitenlandse geprefereerd. Voor veel bedrijven
vormt deze markt de basis van hun bestaan. Voor de pijpenmakersknecht betekende een tijde-
lijke opleving van de nijverheid weinig meer dan een grotere bestaanszekerheid. De lonen blij-
ven, gezien de concurrentie, beneden peil. Alleen de beste en vlugste werknemers weten een
respectabel loon in de wacht te slepen; ook voor hen geldt dat bij het klimmen van de leeftijd
het tempo mindert en daarmee ook het loon afneemt.
Rond 1900 zijn er nog slechts een gering aantal fabrieken in Gouda over. De veranderde smaak
van de rokers waarin de goedkope houten pijp en de interesse voor de sigaar van overwegend
belang zijn, hebben de afzetmarkt ernstig beperkt. Een moderne vinding lijkt opleving in de

- 75 -

pijpenmakerij te geven. De doorroker pijp doet zijn intrede. Dit produkt wordt niet geperst
in een metalen vorm, maar komt tot stand door vloeibare klei in een gipsen mal te gieten.
Na het bakken wordt deze pijp geglazuurd en soms van schildering of plakplaatje voorzien.
Voor de fabrikant betekent deze nouveauté een reeks technische problemen. Nadat men
ruim drie eeuwen stijve klei perste in metalen vormen, is men nu ineens bedrijvig met giet-
klei en wordt men geconfronteerd met de problemen rond het glazuren van de pijp. Van tra-
ditioneel pijpenrnaken is geen sprake meer, men bedrijft het vak van de pottenbakker. Veel
fabrieken moeten jarenlang experimenteren, eer zij een fatsoenlijk doorrokertje op de markt
kunnen brengen (18) (afb. 116).
Na de eeuwwisseling heeft de geperste kleipijp haar belang als rookinstrument verloren. De
Goudse bedrijven, afgeslankt tot een achttal, blijven pijpen produceren. De lange maatpijp
voor de traditionele roker, het korte pijpje voor de kantoorklerk Of voor de export. Het door-
rokertje vooral voor de curiosamarkt. Daarnaast handhaaft men een wijds assortiment voor
andere doelgroepen, maar van een heus nijverheidsbelang is geen sprake meer. Zij valt vooral
in het niet wanneer we een vergelijk trekken met de Goudse nijverheid van rond het jaar 1750.
Als slotwoord nog een enkele aanwijzing over het dateren van de Goudse pijp. Zoals in boven-
staand hoofdstuk geschetst, ontwikkelt het Goudse pijpmodel zich meer schoksgewijs dan
gelijkmatig. Hierdoor kan de dateringsmethode van Friederich, die van een geleidelijke groei
van de pijpekop uitgaat, geen aanvaardbare resultaten opleveren (19). Een nauwkeurige maar
gecompliceerder systeem om tot een juiste, goed onderbouwde datering te komen is de zoge-
naamde "deductieve methode". Het principe van de methodiek wordt uiteengezet in de publi-
catie "De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren" (20). Daarnaast kan
met behulp van "Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940" een precisering gegeven wor-
den, gebaseerd op het archivalisch materiaal dat er over de merken bekend is. Tenslotte is het
Pijpenkabinet, museum voor de tabakspijp van klei te Leiden, vanzelfsprekend behulpzaam
vondstenmateriaal met de gewenste deskundigheid te determineren.

NOTEN.

1) O.A. Goedewaagen en G.C. Helbers, Goudsche Pijpen, Amsterdam 1942.
S. Laansrna, Pijpmakers en Pijpmerken 1724-1865, Gouda 1960.
D.H. Duco, Goudse pijpen, de geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda vanaf haar ont-
staan tot heden, met een bijlage van de merken van het Goudse gilde en hun eigenaren,
Amsterdam, 1978.
D.H. Duco, De kleipijp in de zeventiende eeuwse Nederlanden, Oxford, 1981. Bevat een
uitgebreid hoofdstuk over Gouda.
D.H. Duco, Merken van Goudse pijpenmakers 1660-1940, Lochem, 1982.
D.H. Duco, Merkomlijstingen van Goudse pijpmakers, Pijpelijntjes, IX-2-3, 1983.
D.H. Duco, Het Goudse kleinbedrijf in de negentiende eeuw, Pijpelijntjes, X-2, 1984.

2) Zie over de opkomst van de nijverheid. D.H. Duco, De kleipijp in de zeventiende eeuwse
Nederlanden, Oxford, 1981.

3) De archivalische gegevens in dit hoofdstuk zijn te vinden in D.H. Duco, Bronnen tot de
geschiedenis van de pijpmakerij te Gouda, 1976 e.v. (20 delen).

4) Adrian Oswald, English Clay Tobacco Pipes, London, 1967.
Adrian Oswald, Clay Tobacco Pip es for the Archaeologist, Oxford, 1975.

5) Don Duco, Waar woonden de Goudse pijpmakers in het jaar 1674? Pijpelijntjes, VII-I,
1981.

6) Deze gildebrief is gepubliceerd in: Duco, Goudse pijpen, 1978, pag. 150-156.

- 76 -

7) Don Duco, Pijpen met het wapen van Gouda, Nieuwsbulletin Pijpenkamer Icon, II-3, 1976.
8) Don Duco, Belastingheffing om concurrentie te beslechten, Pijpelijntjes, VII-3, 1982.
9) Alphen aan den Rijn:

Don Duco, Alphen als concurrent van de Goudse pijpmakers, Pijpelijntjes, X-4, 1984.
J. van der Meulen, De "Gouwenaars" van Alphen aan den Rijn, Alphen aan den Rijn,
1986.
Gorinchem:
Don Duco, Achttiende eeuwe pijpen uit Gorinchem, Pijpelijntjes, IV-4, 1978.
Schoonhoven:
Don Duco, Achttiende eeuwse pijpen uit Schoonhoven, Nieuwsbulletin Pijpenkamer Icon,
III-1,1977.
J. v.d. Meulen en L. den Toom, Pijpmakers en pijpmakersknechts in Schoonhoven, Pijpe-
logische Kring Nederland, IV-24, 1984.
Utrecht:
P.K. Smiesing, De Utrechtse pijpenindustrie in de Lauwerecht, Maandblad Oud-Utrecht,
53-6,7 en 8,1980.
10) Don Duco, De stadspijpenfabriek te Gouda, Pijpelijntjes, V-4, 1979.
11) Zie voor toelichting over het onderhouden van de pijpvormen, D.H. Duco, De techniek
van het pijpmakersbedrijf te Gouda, Oxford, 1980.
12) Don Duco, De historie van de Gambierfabriek, Pijpelijntjes, VI-2-3, 1980.
Don Duco, Materiaal, vorm en versiering van de Gambierpijp, Pijpelijntjes, VII-2-3, 1981.
Don Duco, Duméril, Leurs Fils et Cie, een toonaangevende Franse pijpenfabriek, Pijpelijn-
tjes, IX-4, 1983.
D.H. Duco, Fabrique de pipes en terre de Belgique et de Hollande de Vve Blanc-Garin,
Leiden, 1983.
13) Don Duco, Pijpmakers in 's-Hertogenbosch, Pijpelijntjes, IV-3, 1978.
F.F. Kompier, Pijpenfabricage in Venlo, Pijpelogische Kring Nederland, IV-16, 1982.
14) Don Duco, De naam van de pijp, Pijpelijntjes, V-1-2, 1979.
15) Don Duco, Onjuiste toeschrijvingen in de pijpelogie, Pijpelijntjes, IX-1, 1983.
16) Don Duco, Tentoonstellingsonderscheidingen nader bekeken, Pijpelijntjes, VIII-2, 1982.
17) Don Duco, Kwesties rond merken van handelshuizen, Pijpelijntjes, VIII-4, 1982.
Don Duco, Een reclamefolder van de Firma P. Goedewaagen en Zoon, Pijpelijntjes, X-4,
1984.
Don Duco, Dutch clay tobacco pipes for the English and American markets, Society for
Clay Pipe Research, Vol 1-4, 1984.
Don Duco, A ca. 1900 export eatalogue of the Goedewaagen Firm, Historie Clay Tobaeeo
Pipe Studies, Vol. lIl, 1986.
18) Don Duco, Goedewaagen pijpen, Jaarverslag Pijpenkamer Ieon 1977, Amsterdam, 1978.
F.F. Kompier, Doorrokers, Amsterdam, 1976.
19) F .H.W. Friederieh, Pijpelogie, vorm, versiering en datering van de Hollandse kleipijp,
Voorburg, 1975.
20) D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, handboek voor dateren en determineren, Leiden,

1987.

ILLUSTRATIES.
- D.H. Duco

COLLECTIE.
- Pijpenkabinet, Leiden.

- 77 -

·~.'

3

4

<,

-; .~.~•.•-;;'.-:. ;'~ '~:;--':_:;;:~:=-=":::.::.=-.. ;.+::-:--:. ~'.." ~'.' - ,.-_._--
5



6
- 78 -

{I.

7
~
~

8

. ":.-=:-~--: ~ ., ,

9

__ :,::.--:=-_ -:..:~l:::--

11 12 13

- 79 -

..', -,~-.::::----

'~"" '. '_:;';;'.' ',r. ., ~ .• " ..

17

18

- _. '. : .... ....

19

20 21

',.
24

- 80-

\W '.~ j '''',,' 31
30

:;\1: ~',~!\111, 1::'I'I:,li'
'1'1

'I'!,I \'\1,'
,1, ,,/' ", :
r'\1, \' \ I,: I
I,\, ::\ :\\ I
id
r,~\\\ i,'

~\~; 11,'

*37 40
38

- 81 -

45 46 47

48 49 50 51

52 53 54 55

56 57 58 59

- 82 -

!l, I'

60 61 62 63

64 65 66 67
70 71
':"1 , 1I
{~'
," O~~,/~,il
*,~'"::':[@ .' .... .
'.;
68 ~@':~'

69

\ -r:

~ 'lL~:

~

~,

72 73 74 75

- 83 -

76 77 78 79

@ 83

80 81

84 85

86 87

- 84-

88 89

95

92 93

96 @

97
- 85 -

100

102 103 104

- 86 -

.I

'\, \.,\

~'
, '\

110
109

111 113
112

.:....:.:~ ...

- 87 -


Click to View FlipBook Version