The words you are searching are inside this book. To get more targeted content, please make full-text search by clicking here.

Gedigitaliseerde PKN bladen Jaargang 16 t/m 20,

Discover the best professional documents and content resources in AnyFlip Document Base.
Search
Published by Stichting PKN, 2019-06-20 05:06:45

PKN Jaargangen 16 t/m 20

Gedigitaliseerde PKN bladen Jaargang 16 t/m 20,

Volksverhalen/ Gebeurtenissen uit het verleden

In een eerder stadium is de "Dordtse" maagd behandeld. Zij verwees naar

een gebeurtenis uit del le eeuw. Het gebruik van de posthoorn gaat ech-

ter terug tot in de lOe eeuw. In het jaar 952 was graaf Otto van Oldenburg

op jacht. Hij had echter zo'n dorst van het jagen gekregen, dat hij op zoek

ging naar een drankgelegenheid. Deze kon hij echter niet vinden en uit

wanhoop riep hij: "Voor de drommel! Had ik maar een koelen dronk!". Ter-

stond opende zich in zijn nabijheid een grot en trad er een jonkvrouw met

in haar hand een kunstig bewerkte beker in de vorm van een jachthoorn

te voorschijn. De jonkvrouw verzekerde hem, dat wanneer hij de beker tot

de bodem leeg dronk, het zijn huis en haard altijd goed zou gaan. De

graaf vertrouwde de jonkvrouw niet en vermoedde, dat zij een toverheks

was. Hij nam de beker aan en goot deze over zijn schouder leeg. Vervol-

gens reed hij spoorslags weg met meeneming van de beker. Thuis aange-

komen bemerkte hij, dat zijn paard een paar druppels drank op zijn huid

gekregen had en spontaan waren daar de haren uitgevallen. De graaf

besefte vanaf dat moment, dat hij er goed aan had gedaan niet uit de

beker te drinken. Vanaf dit voorval hingen herbergiers de hoorn a ls merk uit

als teken dat hier de dorst kon worden gelest (39).

Het tweede merk dat onder deze categorie be-

handeld wordt, heeft betrekking op de meermin.

De verhalen die aan haar vastzitten, zijn lokaal van

aard en zijn o.a. bekend uit plaatsen als Muiden,

Edam en Westerschouwen.

Het verhaal uit deze laatste plaats zal hieronder Afb. 26: Meermin

centraal staan en gaat als volgt:

Toen de vissers van Westerschouwen hun laatste netten binnenhaalden,

bleek dat zij een zeemeermin gevangen hadden. Overtuigd dat zij veel

geld zou opbrengen, negeerden de vissers de smeekbeden van de zee-

meerman, waarop deze uitriep:

Westerschouwen 't zal u berouwen

dat ge genomen hebt mijne vrouwe

Westerschouwen zal vergaan

alleen de toren zal blijven staan (40)

Deze voorzegging kwam uit, toen in 1845 alleen de toren van Wester-

schouwen nog boven het water uitstak.

De fabricageplaats van pijpen met het merk de

man op de maan (41) is tot op heden onbekend.

Duidelijk is wel de herkomst van dit merk, welke ook

deels op bijbelse gronden berust. Dit verhaal luidt

als volgt:
Een man had op sabbat hout gesprokkeld. Voor dit Afb. 27:

vergrijp werd hij gegrepen en voor Mozes gebrac ht. Man op de maan

693

Deze veroordeelde hem om gestenigd te worden. Deze straf scheen nog

niet zwaar genoeg en zo werd de man op de maan gezet. Een Talmudisch

verhaal spreekt van Jacob in de maan en bij Dante is hij Kaïn en de tak-

kenbos het hout van zijn offer, dat door God niet was aangenomen, maar

met de offeraar naar de maan werd geworpen(42).

Een geheel ander verhaal welke betrekking heeft op hetzelfde merk gaat

over een dronkaard, die onder aan een heuvel met zijn hoofd op een tak-

kenbos in slaap was gevallen. Toen de opkomende maan, die juist sikkel-

vormig was, met de punt van haar hoorn zowel in het touw van de tak-

kenbos als in de broekzak van de dronkaard haakten, werd deze van de

grond gelicht en in de maan opgetild.

De dronkaard, inmiddels wakker geworden, werkte zich overeind en nam

de takkenbos op zijn schouder hopende dat hij, wanneer de maan weer

onderging, er vanaf kon stappen. Tot op heden is hem dat nog niet gelukt

en tot schrik van de dronkaards zal hij door de eeuwen heen in de maan

moeten blijven pronken(43).

Weer een ander verhaal met betrekking op hetzelfde merk gaat over de

eerste pijproker. Omdat hij van de mensen een schoorsteen maakte, is hij

door de schoorsteen naar de maan gevlogen en ook hij zal daar voor

eeuwig blijven pronken(44).

Het merk de zwaan kan rechtstreeks in verband worden gebracht met de

lutherse kerk en veiwijst naar het jaar 1415. Toen werd Johannes Hus de

Boheemse voorloper van de heNorming als ketter verbrand, terwijl hij zei:

'Nun verbrennt /hr eine Gans, nach mir kommt ein Schwan"' waarmee hij

direct naar Luther verwees(45).

De op het eerste gezicht vreemde

combinatie van het zwijnshoofd en

het wapen van Vianen wijzen beide

terug op woelingen uit de l óe eeuw.

Het zwijnshoofd of het schild van Via-

nen stond voor het blazoen van de Afb. 28: Wapen van Vianen
heren van Brederode en dus tegen

de kardinaal van Granvelle(46). Afb. 29: Boer in de kan. Dat. 18bc
Het merk de hond in de pot heeft in

onze tijd nog steeds betrekking op

een gezegde, dat vrij regelmatig ge-

bruikt wordt. Het duidt op de vrouw

des huizes, dat zij zich maar beter

met het eten bereiden bezig kon

houden dan met roddelen in de

buurt. De hond in de pot staat daar-

om voor zorgeloosheid(47).

Het merk de man in de kan was in de

l 9e eeuw in de Jodenbreest raat in

694

Amsterdam als gevelsteen ingemetseld. Hieronder hing het rijm:

In de boer in de kan
Die wil die komt an(48)

Een en ander was toepasselijk op de nering, en een dronken boer in een
eierkorf of in een kan te laten vallen had althans een komische zin.

Varia

Herbergen, het vervoer over land en zee, muziekinstrumenten, de prins en

de- stad Gouda vormden aanleiding tot het zetten van verschillende hiel-

merken. Daarbij kan men bij de herbergen denken aan merken als het

Zeepaard (een karakteristieke naam voor een zeemanskroeg), de

(post)hoom, de wijnton, de roemer, de bierboom, het glaasje en het

zwijnshoofd. Dit laatstgenoemde merk kan gerelateerd worden aan

lekkerbekken.

Ook hielmerken met een muziekinstrument zijn geënt op het uitgaansleven

en zullen daarom in hetzelfde daglicht geplaatst moeten worden. Zo zijn

merken als de speelman, de tamboer, de trompet aan het lint, de harp en

de viool bekend. Daarnaast hingen de bovengenoemde muziekinstru-

menten uit bij muziek- en speelgoedwinkels. In ditzelfde licht kan ook de

trompetter gezien worden die bij winkels uithing als zijnde degene die wa-

ren aanprees.

Ten aanzien van het transport over land en zee kan men verschillende

hielmerken aanwijzen. Zo zijn uit Gouda merken als de boot, het scheepje,

het oorlogsschip, de koetswagen en de man op de sjees bekend. Dit zijn

transportmiddelen die ten tijde van het ontstaan van het hielmerk zeker in

de belangstelling hebben gestaan.

Wie zeker in de belangstelling stond

was de prins. Hiervan zijn in de loop

der eeuwen vele verschillende re-

liëfpijpen vervaardigd. Het aantal

verschillende Goudse hielmerken is

echter zeer schaars en bestaat uit

het merk de prins en de prins en prin-

ses.

De stad Gouda stond mogelijk ook

model voor een hielmerk. Zeker is,

dat de Goudse toren hiervan is afge-

leid. Voor het ontstaan van het hiel-

merk de melkmeid moet mogelijker-

wijs naar de stad Amsterdam worden

gegaan. De pijpenmarkt was immers Afb. 30: De prins. Datering: 17 B

695

op de melkmarkt gevestigd en het zou daarom niet verbazingwekkend zijn,
indien dit merk door deze relatie is ontstaan.

Figuren uit de oudheid

In de renaissance kwam de Griekse

en Romeinse tijd met de bijbeho-

rende godenwereld weer volop in de

belangstelling. Sommige zijn tot op

de dag van vandaag nog steeds bij

menigeen bekend. Daarbij kan ge-

dacht worden aan Fortuna, de godin

van het Fortuyn en de voorspoed, de

god Bacchus welke symbool staat Afb. 31: Aeolus. Datering: 17A
voor de wijn en als laatste Atlas die

de wereld op zijn rug draagt.

Heden ten dage minder bekende figuren uit de oudheid die op hielmer-

ken staan afgebeeld zijn Aeolus en Triton. De Griekse meerman Triton is de

zoon van Poseidon (Neptunus) en de nereïde Amphitrite. Hij is haft man en

half vis en blaast op de tritonhoorn als hij Neptunus vergezelt. Aeolus, god

van de wind, is een merk dat niet in de Goudse gildeboeken voorkomt. De

tot op heden bekende kleipijpen met dit merk doen dit bevestigen. Crea-

tiviteit van de pijpenmaker die dit merk zette, staat voorop. Aeolus bracht

immers wolken in beweging, iets wat een tabaksroker ook deed.

Tabacologia 'kdt9dts waf nieuws.felde11 ,vat goets.

Onvermijdelijk zijn merken die recht-
streeks in verband kunnen worden
gebracht met het rookgedrag. De
koper van de kleipijp moet immers
wel een aanhanger hiervan zijn ge-
weest. Merken die met het roken
verband houden, zijn de kruispijp, de
tabaksrol, de aap met pijp, het
moriaanshoofd, de man op de stoel,
de kwispedoor, het komfoor, de pijp
en het hiervan afgeleide merk de
twee liggende pijpen.

Cijfermerken

In de 2e helft van de l 7e eeuw ont- Afb. 32: Veeltijdts wat nieuws/ selden
staan naast de merken met 4 letters wat goedts

696

ook de cijfermerken. Opvallend is, ..·•·
dat het merk de gekroonde 5 het

oudste is en dat deze zomaar wille- /
keurig lijkt te zijn gekozen. Het tegen- /
deel is echter waar. De pijpenmakerij
(

de gekroonde 5 was in het midden

van de l 7e eeuw opgericht door de

schepen en later burgemeester van

Gouda Gerart Cinq(49). Hij ver- ~
beeldde zijn achternaam in zijn merk.
'_,1

Het logische gevolg hiervan was, dat

andere pijpenmakers ertoe over gin- Afb. 33: Zljmerk de gekroonde 5.
gen om gebruik te maken van de
Mogelijke pijpenmaker Dirck Bout of
populariteit van het cijfermerk en zo Arij van Vliet te Gouda. Datering ca.
1740--1760
ontstonden de merken 2 t/m 99, 222,

333, 444 en 999.

Uitzondering hierop vormen de cijfers 8 en 11 die hoogstwaarschijnlijk niet

door het Goudse gilde zijn uitgegeven vanwege overeenkomsten met de

merken de gekroonde Ben de gekroonde ll.

Conclusies

De mogelijke herkomst van de verschillende letter-, beeld- en cijfermerken
zijn in twee groepen onder te verdelen, te weten persoonsgebonden mer-
ken en de aan mode onderhevige merken.
Tot de persoonsgebonden merken worden alle merken gerekend die een
rechtstreekse relatie hebben met de pijpenmaker. Het duidelijkste voor-
beeld hiervan zijn alle lettermerken. Daarnaast zijn er beeldmerken die zijn
ontstaan door de eigennaam te verbeelden, huismerken en het merk de
gekroonde 5 die door Gerart Cinq werd geïntroduceerd, welke duidelijk tot
de persoonsgebonden merken behoren.
De modegevoelige merken worden gevormd door de merken die niet tot
bovenstaande categorie, de persoonsgebonden merken, behoren. Een
voorbeeld hiervan zijn de vele cijfermerken die zijn ontstaan in navolging
van het merk van Cinq. Ook de merken die zijn ontleend aan emblemen,
uithangtekens van beroepen, religieuze merken en uiteraard het merk de
tulp zijn hier duidelijke voorbeelden van.

Noten

De kleipijpen die bij de studie van dit artikel zijn gebruikt, zijn afkomstig uit West-Neder-
land. De prenten die zijn afgebeeld zijn, tenzij anders vermeld. afl<omstig uit Visschers
"Sinnepoppen" ,1614.
2 Een incisiemerl< wil zeggen. dat de letters verdiept liggen ten opzic hte van het opper-
vlak. Dit soort merken zijn zeldzaam en komen hoofdzakelijk bij de l e generatie kielpijpen voor.

697

3 De gegevens van de pijpenmakers en fabricageplaatsen zij n ontleend aan:

Duco. 1982. p .96-97 / Smieslng. 1988. p. 110 / Van der Meulen. 1994. p 55

4 De datering van alle afbeeldingen heeft betrekking op de afgebeelde kle ip ijp en niet

op de productieperiode van de p ijpenmaker.

5 Duco, 1982, p . 48-72

6/7 Van der Meulen. 1994 / Carmiggelt. 1988, p . 8

8/9 Dubbe, 1978, p. 105 / Garthoff-Zwaan, 1988. p. 26

10 Van Gangelen, 1989, De klaver stond in de p la ntenwereld voor een zich snel

voortplantend ras.

Van Gangelen, 1990A. Bok, zwaan en duif werden geassocieerd met wellust en

zich snel voortplantende rassen. Een populaire naam voor een p rostituée was bijv. zwaantje.

Van Gangelen. l 990B, Ook de molen en de molenaar kunnen in verband worden

gebracht met de prostitutie

Van der Meulen, 1994, Het merk de granaatappel wordt in 1683 in de Goudse

gildeboeken genoemd. De eigenaar van d it merk was op dot moment Elios van Noort.

l I Smiesing. 1988, p . 92. In de afbeelding l van deze pagina wordt een kleipijp afge-

beeld. welke grote overeenkomst vertoont met de driespruit, symbool van regeneratie. Daar-

naast beeldt Duco. 1982, p . 49. het merk de boom af. Deze zou mogelijk in verband kunnen

worden gebracht metde levensboom.

12 Van der Meulen. 1994. p. 43. Nast het merk de muis zette deze pijpenmaker ook zijn

monogram WE op de hiel van kleipijpen.

13 Bronswijk, 1987, p . 26

1-1 Zie o .a . Duco, 1987, p. 29, afbeelding 7

15 Van Lennep, 1868, deel l, p. 267

16/17 Van Lennep, 1868, deel 2, p. 38 / Van Lennep, 1868, deel 2, p. 383

18/ 19 Van der Meulen, 1994. p. 54 / Van der Meuten. 1986, p. 106

20 Heraldische merken uit de eerste helft van de 17e eeuw zijn bekend uit Leiden met het

merk de Leidse sleutel met HB (Van der Meulen. 1980, p . 37, afb. 32) en mogelijk Amsterdam

met het wapen van Amsterdam (Duco, 1987, p . 34, afb. 33).

21 Duco, 1981, p . 204-205

22 Offenberg. 1986. p . 106

23 Van Lennep, 1868, deel l , p. 402

24 Holl.1992, p . 18

25 Van der Meulen, 1994, p . 42, Het merk de engel stond reeds in 1646 in Gouda op

naam van Jan Jansz. Duijst.

26 Van der Meulen, 1994, p. 37. Rijnier Janse Blom was in Gouda de pijpenmaker met het

merk de goudsbloem.

27/28 Bronswijk, 1987, p . 28 / Bronswijk, 1987, p. 46

29 Van Beuningen, 1993, p . 145

30/31 Baldock, 1993, p. 104 / Baldock, 1993, p. 11 2

32 Hall, 1992, p. 130

33/34 Offenberg, 1986, p. 96 / Boldock, 1993, p. 55

35 De os geldt a ls een offerdier. Ook Christus offerde zich voor de mensheid op en wordt

daarom vergeleken met de os.

36/37 Bronswijk. 1987, p. 21 / Hall, 1992, p . 76

38 Scholten. 1993, p. 242-243

39/40 Van Lennep, 1868, deel 2, p. 256 / Offenberg, 1986, p . 70

41 Voor een afbeelding van dit zeldzame merk zie Duco, 1987. p . 74, afb. 278

42.43,44 Van Lennep, 1868, deel 2, p . 18- 19

45 Offenberg, 1986, p . 185

46 Van Lennep, 1868, deel l. p. 147

47/48 Van Lennep, 1868, deel 2, p . 24 / Van Lennep, 1868, deel 2, p .161

49 Van Lennep, 1868, deel 2, p. 254. De ontstaansperiode van de gekroonde 5 d ie in de-

ze literatuur wordt aangegeven is opvallend, omdat bodemvondsten van kleipijpen uit het

derde kwart van de l 7e eeuw met het merk de gekroonde 5 m ij niet bekend zijn.

698

Walvis, J" 1713 bevestigt, dat mr. Gerard Cinq in de ja ren 1664, 1669 en 1672 b urge-
meester von Gouda is geweest.

Met vriendelijke dank aan Hans van der Meulen voor het verstrekken van gegevens
van de familie Cinq, die in de periode 1650-1670 een openbare functie in Gouda vervulde.

Literatuur
Baldock, J .. 1993. De symboliek in het Christendom. Den Haag.
Beuningen, H.J.E. en A.M. Koldeweij, 1993. Rotterd am papers VIII; A contribution to mediaeval
archaeology; Heilig en p rofaan; 1000 middeleeuwse insignes uit de collectie H.J E. van Beunin-
gen. Cothen.
Biedemann, H" 1989. Prisma van de symbolen; Historisch-culture le symbolen van A t ot Z ver-
klaard. Utrecht.
Boers, O .W" 1992. De gevelstenen van Amsterdam. Amsterdam.
Broek. G.J. van den. 1987. Sint Hubertus. heiden of Heilige? In: Spiegel Historlael, 22e jrg, no. 2.
p . 87-90.
Bronswljk, A.C. , 1987. Symbolen. de taal van kunst en liturgie. ·s-Gravenhage.
Bruijn, A" 1992. Spiegelbeelden: Werra-keramiek uit Enkhuizen 1605, Zwolle.
Carmiggelt, A " 1988. De Leeuwarder tabakspijpenmakers. Leiden.
Cats. J .. 1960. Sinne-en m lnnebeelden. Kampen .
Dijstelberge. P" 1992. De pest in Bredero·s Spaanse Brabander 'De Gave Góds' . In: Litera t uur;
tijdschrift over Nederlandse letterkunde. 9e jrg. no. 5. p . 273-278
Dubbe. B" 1978. Tin en tinnegiet ers In Ned erland, Lochem.
Duco. D .H., 1981. De Kleip ijp in de Zeventiende Eeuwse Nederla n den. BAR Intern. Seriesl06
Duco. D.H" 1982. Merken van Goudse p ijpenmakers 1660-1940, Lochem
Duco. D.H" 1987. De Nederlandse kleipijp: Handboek voor dateren en determineren. Lelden.
Gangelen, H. van, 1990. Een loot-middeleeuwse melkteil van sgraffit o-aardewerk met een mo-
raliseren de narrenvoorstelling. In: A ntiek. 24e jrg. no. 9. p. 523-529
Gan gelen. H. van. 1990. Een laat-middeleeuws sgraffito -bord met een mo raliserende molen-
vo orstelling . In: Antiek. 24e jrg. no. 10. p . 552-555.
Garthoff-Zwaan. M.. 1988. Communicerende vaten: beeldtaal van slibversierlng op laat-mid-
deleeuws aardewerk in de Nederlanden: uit de collect ie Kunstnijverheid en vormgeving Muse-
um Bo ymans-van Beuningen Rotterdam. Rotterdam .
Ha ll, J., 1992. Hall's iconografisch handbo ek: onderwerp en , symbolen en motieve n in de beel-
dende kunst.
Hiller. H" 1987. Sesam Atlas van het b ijgeloof. Baarn.
Lennep. J. van. en J . ter Gouw. 1868. De uit han gtekens. in verband met d e g eschie d enis en
volkstekens besc houwd. delen 1 en 2. Amsterdam.
Meulen . J. van der en H. Tupan. 1980. De Leidse tabakspijpenmakers in de l 7e en 18e eeuw.
Hoogezand.
Meule n. J . van der. 1986. Huismerken gezet door p ijpmakers. In: PKN. IX. 2 p . 44-45. Leiden.
Meulen. J . van der, 1994. De "gecro onde roos" en a ndere pijpenmakersmerken von Gouda.
Leid en.
Offenberg. G .A .M" 1986. Gevelstenen in Nederla nd. Zwolle.
Scholt en. F.T., 1993. Dutch Maj olica & Delftware (1550- 1700) from the Edwin van Drecht Collec-
t ion. Amsterdam .
Smieslng, P.K., en J.P. Brinkerink. 1988. Onder de rook van Utrecht: Twee eeuwen tabakspijpen-
makerij in Lauwerecht 1600-1800. (z.p .)
Strat en . R, van, 1985. Een inleiding in de Iconografie; enige theoretische en praktisch e kennis.
Muiderberg.
Visscher, R., 16 14. Sinnepoppen, Amsterdam.
Walvis. J" 1713. Beschrijving der stad Gouda. Gouda.

699

NATIONALE PIJPENDAG 1995

Aansluitend op hetgeen in PKN-nummer 65 staat geschreven, is het de
redactie gelukt door bemiddeling van Hans van der Slot een mooie
locatie voor onze pijpendag 1995 te vinden.
Deze dag wordt in samenwerking met 't Dordtsche Pyproockersgilde
georganiseerd. U bent van harte welkom op:

Zondag 21 mei om 13.00 uur
in de Cuyle der Leeuwen onder 't Stadhuis

Stadhuisplein 1
Dordrecht

Het programma voor deze m iddag treft u als brjlage aan in dit nummer.
Voor liefhebbers is bij voldoende deelname, voorafgaand aan het
programma. een stadswandeling mogelijk o.l.v. een gids.
Verder wordt het p rogramma verrijkt met een pijprokerswedstrijd van 't
Dordtsche Pyproockersgilde waarvoor ook PKN-leden zich kunnen laten
inschrijven.
Zie voor opgave van de diverse programma-onderdelen de bijlage.
Overigens zijn er voor huisgenoten, d ie misschien minder pijp-minded
zijn, talloze bezienswaardigheden in het historische Dordrecht te zien .
We wensen u een plezierige dag toe en rekenen op uw komst.

Opgegraven pijpekop te Purmerend. Voorstelling: een kop van een monster
met opengesperde bek met tanden. De pijp is vrij grof van uitvoering. Plaats
van oorsprong onbekend.
Collectie: Joh. de Haan.

700

l1se JAARGANG NR. 69 JULI, 1995

INHOUD 701
VERSLAG PIJPENDAG 21 MEI 1995 701
EEN KLEIPIJPENVEILING DIE DE KRANT HAALDE 702
UTRECHTSE PIJPEN EN EEN 19-EEUWSE PIJPEKOPPENVERZAMELAAR 706
STORNONDST VAN DE PIJPENMAKER M.P. UIT KEULEN 710

VERSLAG PIJPENDAG 21 MEI 1995

Dit Jaar viel die op een zondag om mensen d ie zaterdag moeten werken in de gelegenheid te

stellen deze dag ook eens mee te maken. We boften met het weer en de locatie in Dordrecht,

hoewel de "Leeuwenkuil onder 't Stadhuis" p lotseling van naam en eigenaar veranderd b leek te

zijn in "De Sinj oor". Voor elven had zich daar al een groep van een kleine dertig mensen

verzameld, die onder leiding van een stadsgids een uur in de b innenstad ron dwandelde. Voor

velen een aanleid ing te zeggen dat later nog eens over te willen doen.

De lunch kon in ·De Sinjoor" genutt1gd worden. waarna het officiële programma begon, waarbij

enige onderdelen ietwat door elkaar liepen: een extra ingelaste dia-voorstelling over de

Biesbosch, de pijprokerswedstrijd, het vervallen van een causerie over het wel en wee van een

p ijproker in clubverband, wat Hans van der Slot - omdat hij t enslotte ook nog als lid van het

Dordtse pijprokersgilde aan de wedstrijd meedeed - na afloop van de m iddag op een

humoristische wijze weer goedmaakte. Die pijprookwedstrijd was trouwens een boeiende

aangelegenheid, waar zich ook een viertal PKN-leden, al dan niet t en gevolge van een

m isverstand, b ij h ad aan gesloten. Mij zal het getik van de houten stopp ers op de tafel en het

b ekijken van de p ijp onder de t a fel om te zien of er nog e en sprankje hoop glo eide a ls typisch

ritueel nog lang bijblijven.
Voor d e p auze hield en Jos Engelen en Jacqu es Bergmans hun lezingen over resp. de

pijpenfabricage na W.O. 1 en de nevenpro dukten van de Weertse fabriek. De laatste had

d aarvan enig heel mooi materiaal meegenomen, dat hij aan d e geïnteresseerden kon laten

zien. Het p lotseling veranderen van tafels in uitstallingen van p ijpen en bodemvondsten

(Maastrichtse Jonassen!) was weer iets, wat menig lid van het gilde lang zal bijblijven.

Na de prijsuitreiking van de pijprookwedstrijd: l . dhr. W. Hoogestegen m et l uur en 39 m in., 2.

mevr. (jawel) J. Zondag m et 1 uur, 17 min. en 48 sec., 3. dhr. J. Erkelens met 1 uur, 8 min. en 15

sec, en d e p o edelprijs voor het PKN-lid d hr. Rentmeester, die zijn pijp na 17 min. en 45 sec. aan

Maarten moest teruggeven, hielden Thomas Baas en Lodewijk van Duuren hun verhalen o ver

p ijpovens/archiefonderzoek en p ijprokers op t egels, waarna op het terras door een grote groep

nog gezellig w erd nagepraat. FK

ZOJUIST VERSCHENEN:
Martin Kügler, Pfeifenbäckerei im Westerwald
Rheinland-Verlag GmbH-Köln 1995. 423 pagina's. ISBN 3-7927-1455-8
Te bestellen b ij: Hanusch & Ecker, D-5410 Höhr-Grenzhausen
Meer gegevens in het volgende PKN-nummer

701

EEN KLEIPIJPENVEILING DIE DE KRANT HAALDE

door Ron de Haan en Karel Loeff

Het was denk ik ergens medio september 1994, dat we tijdens een van
onze bezoeken aan Jean-Leo in Brussel vernamen, dat er een grote col-
lectie pijpen geveild zou gaan worden. Wanneer precies wist hij nog niet,
daar de collectie uit maar liefst meer dan 700 stuks hoofdzakelijk kleipijpen
bestond.
De weduwe van André Joiris, advocaat van het gerechtshof te Luik, had
aan Jean-Leo, uitgever van Le Grenier du Coltectionneur, gevraagd de
collectie van wijlen haar man te inventariseren en te catalogiseren ten
einde tot een veiling van deze omvangrijke verzameling te komen.
De verzameling bestond hoofdzakelijk uit Westeuropese pijpen, enige litera-
tuur en tabacologische voorwerpen, maar de kleipijpen waren uitzonder-
lijk, zoals ook later tijdens de kijkdagen en de veiling zou blijken.
De veiling zou uit twee delen bestaan: het eerste deel de tabacologische
collectie en het tweede deel een uiterst interessante collectie van affiches,
ontwerpen en geïllustreerde boeken, o .a. originele posters van Cheret, af-
fiches van Toulouse Lautrec enz. Door met name het tweede deel werd
gekozen voor de Luikse boekhandelaar en antiquariaathouder Michel
Lhomme.
De veiling zou ulteindelijk plaatsvinden op zaterdag 25 februari 1995 om 2
uur, en twee weken daaraan voorafgaand gleed bij mij de veilingcatalo-
gus door de bus.
Jean-Leo had niets teveel gezegd over de kwaliteit en de diversiteit van
deze collectie: alle bekende fabrieksmerken zoals Gambier, Duméril-Leurs,
Fiolet uit Frankrijk; De Bevere, Wingender, Trees en Jean Knoedgen uit Bel-
gië; Crop en Joseph Holland uit Engeland; Goedewaagen uit Nederland
en zelfs Klauer uit Duitsland waren vertegenwoordigd.
Maar ook zeldzamere merken waren aanwezig: Dutel-Gisclon, Gretal
Galard, Blanc-Garin, eigenlijk teveel om op te noemen.
Uiteindelijk besloten we, dat we deze veiling niet mochten missen en reeds
vrijdag gebruik zouden gaan maken van de kijkdagen en eventueel zater-
dagochtend. Achteraf bleek dat ik deze tijd hard nodig had om alles te
bekijken. Slechts een klein deel fag in vitrines (afb. 1), het merendeel was
per lotnummer in sigarenkistjes verpakt (afb. 2). Van links naar rechts:
Jacques Caro, Michel Lhomme, Jean-Leo en de veilingmeester zagen erop
toe, dat iedereen aan de beurt kwam. We besloten 's avonds samen met
Jean-Leo een hapje te gaan eten en nog eens even de mooiste en meest
bijzondere pijpen de revue te laten passeren en dan onze keuzes te ma-
ken.
Zaterdagmiddag tegen 1 uur stond er reeds een lange rij van kooplustigen
te wachten (afb. 3) om nog een plaatsje te kunnen bemachtigen. Nog

702

Afb. l Een klein deel van de collectie in een vitrine

Afb. 2 Voorbereiding op de veiling tijdens de kijkdag

703

p

Afb. 3 De drukte voor het begin van de velling
een geluk dat wij gereseNeerde plaatsen hadden, want achterin was het
inmiddels erg dringen geblazen: in totaal waren er ca. 200 verzamelaars in
een véél te kleine ruimte.
De veiling werd een groot succes voor de organisatoren: de prijzen gingen
in bijna alle gevallen ver over de richtprijzen heen, tot soms wel driemaal
zoveel.
Zomaar een paar voorbeelden:
lotnr. 161: twee Belgische pijpen, ongemerkt, fraai geglazuurd, waarvan
één met de Belgische leeuw, richtprijs Bfr 1500/2000, gerealiseerde prijs Bfr
9000, exclusief 21% kosten.
Of lotnr. 16: Frédéric Soulié (Gambier), fraai gerookt (afb. 1boven midden),
richtprijs Bfr 7/900CJ, verkocht voor Bfr 16000, exclusief 21% opgeld.
Via Peter J. Hammond uit Nottingham kreeg ik nog een aantal fraai gefo-
tografeerde lotnummers toegestuurd, waarvan enkele hierbij afgebeeld.
Afb. 4: lotnr. 78, steelpijpen van Fiolet, nu in mijn verzameling, en afb. 5: lot-
nr. 83, manchetpijpen van Gambier.
Uiteindelijk werd het een veilingweekend, dat we niet snel zullen vergeten.

704

Afb. 4 Lotnummer 78: steelpijpen van Fiolet

Afb. 5 Lotnummer 83: manchetpijpen van Gambier

705

UTRECHTSE PIJPEN EN EEN 19E-EEUWSE PIJPEKOPPENVERZAMELAAR

door Piet Smiesing

Inleiding

In het tijdschrift 'Oud Utrecht' van sept.fokt. 1994 verscheen een opmerke-
lijk artikel waarin verslag wordt gedaan van een pijpenvondst in de
Utrechtse Lange Nieuwstraat. Bij een officiële opgraving van de gemeen-
telijke archeologische dienst werden in het voorjaar 1994 in een kuil een
dertigtal pijpekoppen aangetroffen.
Mijn aandacht werd vooral getrokken door de volgende passage: "Naast
vooral klassiek onversierde laat 18e eeuwse witaarden pijpekopjes van
Goudse maar ook Utrechtse oorsprong, bevinden zich in de kleine collectie
ook meer kunstzinnig vormgegeven exemplaren, eerste helft 19e eeuws.·
De auteur gebruikt hier bewust het woord "collectie" want in een volgende
alinea komt hij met de veronderstelling: . 'Uit de vondstomstandigheden -
de kopjes lagen dicht bij elkaar en er werd slechts één stukje steel gevon-
den - rijst het vermoeden dat het hier wel eens om het bezit van een 19e
eeuwse verzamelaar van pijpekopjes zou kunnen gaan. Zo ja, dan viel zijn
bescheiden collectie misschien wel eens in zijn geheel aan een opwelling
van opruimlust ten prooi. •
Toen moest ik deze bodemvondsten zien. Twee vliegen in één klap!
Utrechtse pijpen uit een collectie van een Utrechtse pijpekoppenverzame-
laar uit de vorige eeuw.
In het depot van de gemeentelijke archeologische dienst kreeg ik van de
auteur Tjeerd Pot het bewuste zakje pijpekoppen aangereikt. Na de op-
merking dat het pijpekoppen uit de tweede helft van de l9e eeuw waren,
gaf hij toe dat hij de pijpenvondst niet gedegen had onderzocht. Hij be-
oogde slechts met vlotte stukjes in de vaste rubriek "Vondsten" archeologi-
sche vondsten onder de aandacht van de leden van "Oud Utrecht" te
brengen.

De pijpekoppen

De pijpenvondst bestaat uit 23 pijpekoppen, nl. 8 gouwenaars, 2 p latpun-
ten, 5 hielloze koppen, 2 'figurale' pijpekoppen (zie foto's), 5 porseleinen
pijpekoppen en 1 gegoten pijpekop.
Alle gouwenaars (type: de bekende ovoïde koppen en lange stelen) zijn
gemerkt op de hiel. Vier zijn gestempeld met het merk de gekroonde EP,
de andere koppen dragen de gekroonde merken 30, 89, 86 en 94. Vijf
koppen hebben als kwaliteitsaanduiding op beide zijden van de hiel het
bijmerk het Goudse wapentje, zonder toevoeging van S voor de mindere
soort! De andere exemplaren hebben één bijmerk. De kophoogte varieert

706

Boven foto 7: gezichtspijp Onder foto 2: het rustende jagertje
707

van 48 tot 54 mm.
De platpunten of isabé (Duco, pag. 59, afb. 192) dragen het stempel de
gekroonde 93 op de voorzijde van de kop en hebben een schelpvormig
versieringsmotief op de gebogen steel. Zij behoren evenals de volgende
typen tot de korte pijpen.
De rondbodems zijn alle verschillend, één heeft een langwerpige kop, 2
hebben overlangs zes ribbels, afgewisseld met zes rijen stippen. Op één
van deze twee zijn vaag stippen van gele glazuur zichtbaar. De laatste
rondbodem is heel bijzonder en heeft een gebogen steel, terwijl de kop
naar de roker toe helt. Dit model heeft de typische benaming
'mosterdlepel' gekregen (Duco, pag. 62, afb. 212 en 213). Het bijzondere
aan deze kop is het feit, dat het hier om een geglazuurd misbaksel gaat.
Toch een late pijpenproduktîe in Utrecht? De misvorming kan natuurlijk ook
zijn veroorzaakt, doordat de pijp na breuk in een vuur (kachel) is gegooid.
De volgende pijpekop behoort tot het model dat de opmerkelijke bena-
ming 'polkapijp' gekregen heeft (Duco, pag. 60, afb. 198). De lange trom-
petvormige kop ligt in het verlengde van de steel en heeft een verdikking
tussen de kop en de overgang naar de steel. Links op de bolvormige ver-
dikking vinden we in een parelkrans het merk de gekroonde 66 en links de
fraaie afbeelding van het Goudse wapen tussen twee klimmende leeu-
wen.
De twee 'versierde' pijpekopjes zien we op de foto's: een 'rustend jagertje'
tegen een lange geribbelde ketel met laksporen, en een pijpje met een
besnord mannekopje met krullen en hoofddeksel.
Dan resten nog drie hele porseleinen pijpekoppen en twee fragmenten
van dergelijke koppen. Een heeft een minder gangbaar model: een kop
waar de steel zich recht onder de bodem bevindt en rechtstandig in het
vochtreservoir (vochtzak) wordt gestoken. De beschilderde afbeelding is
net als bij de andere exemplaren door het lange verblijf in de grond ver-
vaagd. Dan twee hielloze koppen, die zonder waterzak rechtstreeks in een
steel gestoken werden; de ene geheel diepblauw en de andere tweekleu-
rig, nl. een witte kop met een donkerbruine bodem. Simpele koppen die je
niet zult aantreffen in het boek van Walter Morgenroth, dat alleen topstuk-
ken bevat. De hoogte, 51 mm, haalt het niet bij het fragment van de
porseleinen kop met een hoogte van bijna 10 cm.
Dan rest ons nog een gegoten geglazuurde pijpekop van 48 mm hoog,
waarvan de steel ontbreekt. Mogelijk hebben we hier te doen met een
produkt van de gebr. Bordollo, die na 1838 actief waren.

Conclusie

Aangezien na 1840 de aanduiding S voor de mindere soort pijpen niet
meer op de zijkanten van de hiel boven de Goudse wapens werden aan-
gebracht, mogen we veronderstellen dat de pijpen na 1840 zijn geprodu-

708

ceerd (Duco, pag. 79). Ook de isabé, de polkapijp en de mosterdlepel zijn
modellen die pas na 1840 zijn ontstaan. Alle merken staan een datering
toe tot in het derde kwart van de l 9e eeuw. Het merk de gekroonde 66 op
de polkapijp staat nog een scherpere datering toe. Dtt merk werd tot en
met 1850 door de Goudse fabrikante de wed. P. Sibbes op de pijp gezet
(Van der Meuten, pag. 67).
Ook de figurale pijp deed in het begin van de tweede helft van de l9e
eeuw zijn intrede. De gezichtspijp, een besnorde kop met krullen waarop
een geschulpt hoofddeksel is geplaatst, werd, gezien de naden over het
gezicht en achterhoofd, in een tweedelige vorm gemaakt. De pijp met de
rustende jager en een kopopening van slechts 12,5 mm was bestemd voor
sigaren.
Het roken van sigaren en sigaretten werd op den duur de pijpenindustrie
noodlottig. De Utrechtse pijpenindustrie was toen al een halve eeuw ter
ziele. De pijpenvondst kan nu tussen 1840 en 1850 gedateerd worden.
Echter voor de lezers van 'Oud Utrecht' zal het weinig uitmaken, of de da-
tering van de vondst juist is en of er in de l 9e eeuw pijpekoppenverzame-
laars waren. De rubriek 'Vondsten" waarin op een onderhoudende manier
artikelen als "Drie vingerhoedjes', "Het zoveelste Christuskindje" verschenen,
of dat handelt over briefjes van timmerlieden die vroeger zijn achtergela-
ten in oude panden, is echter een verfrissend stukje proza tussen de oer-
degelijke artikelen van het blad. Alleen een hedendaagse verzamelaar
met wat kennis van de toenmalige Utrechtse pijpenmakerij en de beschik-
king over pijpelogische naslagwerken, vond dat hij, na serieuze bestude-
ring van de pijpenvondst, dit even recht moest zetten.

Geraadpleegde literatuur
Tjeerd T. Pot, Van een verzamelaar?, Rubriek Vondsten, 'Oud Utrecht'

67e jaarg. nr. 5, sept.Jokt. 1994.
D.H. Duco, De Nederlandse kleipijp, Handboek voor het dateren en de-

termineren. Leiden 1987.
J. van der Meuten, De 'gecroonde roos· en andere pijpenmakersmerken

van Gouda, Een vernieuwde en uitgebreide inventarisatie voor het deter-
mineren van Goudse pijpen. Leiden 1994.

Watter Morgenroth, Tabakpfeifen sammeln. Kunstwerke in Porzellan. Ein
Beitrag zur Geschichte des Rauchens. München 1989.

Foto's
De foto's zijn van Tj. T. Pot.
Foto l : deze gezichtspijp vinden we ook in catalogus no. 6 van de fabrikant
P. Goedewaagen & Zoon uit Gouda uit het begin van onze eeuw op pag.
17 in de serie shagpijpen met vormnummer 311 .
Foto 2: sigarepijpje met het rustende jagertje, maten: h. 41, b. 17, binnen-
diameter kop 12,5 mm.

709

STORTVONDST VAN DE PIJPENMAKER M.P. UIT KEULEN

door Ruud Stam

l De Keulse pijpennijverheid in de 17e eeuw (1)

Over de Keulse pijpenmakers uit d e l 7e eeuw is relatief weinig b ekend.
Volgens Werner Schäfke (2) is het gebruik van pijpen in Keulen voor het
eerst in 1612 vermeld en Wolfgang Herborn (3) laat zien, dat er in 1648 uit
een gerechtsprotocol blijkt, dat de later als heks verbrande Maria Beckers
toen zij naar Keulen kwam eerst bij een "Piffenbeckerschen" verbleef en la-
ter bij een zekere Arnoldt in de Maxiministrasse, die zij "pitten machen half-
fen". Herborn veronderstelt dan ook, dat tussen 1612 en 1648 het maken
van pijpen in Keulen begonnen is.
Daarna is pas voor het jaar 1693 door Herborn weer een vermelding van
een pijpenmaker gevonden. Het is echter wel aan te nemen, dat tussen
1648 en 1693 ook pijpenmakers in Keulen werkzaam waren (4).
Vermeldenswaardig is nog, dat uit een Ratsprotokoll van 17 april 1628 te le-
zen valt, dat op de invoer van pijpen van buiten Keulen door de Raad een
belasting wordt vastgesteld. Schäfke (5) vraagt zich daarbij af, of dit be-
doeld was als louter een bron van inkomsten voor de stad of ook als be-
scherming tegen concurrentie van buiten voor een opbloeiende pijpennij-
verheid.
De tot nu toe bekende vermeldingen van pijpenmakers vanaf 1693 zijn de
volgende (6):

1693 Johannen Gabriel
Johannen Nickel

1703 Peter Pi(e)se en weduwe Pi(e)se
1706 Johann Heinen
1713 Johann Alexander (Alexandri), die mogelijk dezeffde
is als de in 1717 genoemde Johann Alexander Nick(e).
Verder zijn voor 1693 nog Peter Claessen en voor 1703 Carl Seswigh ver-
meld. Dit waren echter vermoedelijk geen Keulse burgers en mochten
daarom geen eigen bedrijf voeren.
Met de vermelding van Johann Alexander zijn we reeds meer dan 30 jaar
verder dan de datering van het hierna te beschrijven vondstcomplex. Dui-
delijk is, dat de letters M.P. die veelvuldig op deze pijpen voorkomen, thans
niet aan een uit de archieven bekende pijpenmaker kunnen worden toe-
geschreven.

2 De concurrentie tussen Gouda en de regionale centra

Rond 1680 waren concurrenten van de Goudse pijpennijverheid als Am-
sterdam en Leiden, over hun hoogtepunt heen (7). De hoge kwaliteit en de

710

uitgebalanceerde vormgeving van de Goudse pijpen, die bovendien te--

gen een redelijke prijs werden aangeboden, had beide concurrerende

centra in moeilijkheden gebracht. Met name de porceleijne kwaliteit pijp

was ongeëvenaard in deze centra en was 'de felbegeerde soort waar-

door Gouda haar predikaat als pijpenstad verdiende'(8). Gouda's concur-

rerende produkt was dus in de eerste plaats de pijp van hoge kwaliteit. Wel

werden er in diverse regionale centra meer en meer eenvoudige pijpen

gemaakt. ·

Zoals uit de stortvondst blijkt, werden ook in Keulen "grofte" pijpen veNaar-

digd. De hier gevonden gedecoreerde pijpen rekent men tot de betere

"groffe" pijpen, dus een duurdere soort goedkope pijp.

Opvallend aan deze groep Keulse pijpen is de armelijke kwaliteit van de

versieringen. Ook in Gouda werden in die tijd de gedecoreerde "grofte"

pijpen voorzien van afbeeldingen die geen blijk gaven van veel artistieke

begaafdheid van de graveurs van de maHen(9).

Er is een aantal factoren aan te geven waardoor het regionale centrum
Keulen, met name voor wat betreft de eenvoudige pijpen, concurrerend
kon werken ten opzichte van de Goudse pijpenmakers:

Veelal werden in de regionale centra lagere lonen betaald dan in
Gouda. Dit had zowel te maken met vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt als met het feit dat voor het maken van eenvoudige pijpen
minder vaardige arbeidskrachten vereist waren.

Een lagere kwaliteit pijp betekent minder handelingen bij de ver-
vaardiging (niet geglaasd en zelden gebotterd), waardoor een goedko-
pere produktie mogelijk was.

Voor Keulen behoefde de klei over een geringere afstand te wor-
den aangevoerd dan voor Gouda.

De transportkosten voor het regionale Keulse produkt waren afwe-
zig, terwijl de Goudse produkten over een grote afstand moesten worden
veNoerd.

Op de buiten de stad veNaardigde pijpen moesten invoerrechten
worden betaald.

Door de vrije concurrentie, bij afwezigheid van een gilde, werden
de prijzen laag gehouden.

Daarenboven was er in 1672 (het Rampjaar) een oorlog uitgebroken tussen
enerzijds de Zeven Verenigde Nederlanden en anderzijds Frankrijk, Enge-
land en de bisschoppen van Munster en Keulen. We zien dat het in die tijd
met de Goudse pijpennijverheid slechter gaat. Weliswaar neemt het aan-
tal zelfstandig werkende pijpenmakers toe, maar het totale aantal mensen
dat in Gouda in deze bedrijfstak werkt, neemt af (10). Pas in de 18e eeuw
leeft de pijpenindustrie in Gouda weer op. De oorlogsomstandigheden en
de verzwakte positie van Gouda zullen zeker de groei van de Keulse pij-

711

p enproduktie bevorderd hebben. Kortom de economische en politieke si-
tuatie was gunstig voor de vervaardiging van groffe pijpen in Keulen tegen
het eind van de l 7e eeuw.

3 De produkten van de pijpenmaker M.P.
3. 1 Vondst en betekenis

In 1989 heeft het Historisches Museum der Stadt Köln een stortvondst van
ruim 200 pijpekoppen met bijbehorende stelen aangekocht. Deze waren
afkomstig van het terrein waar het tussen 1843 en 1847 gebouwde voorma-
lige "Bürgerhospital" stond. Dit terrein lag rond 1680 binnen de muren van
de stad Keulen (11).
De p ijpen zijn volgens de vinder aangetroffen in een kleine bakoven. Hoe-
wel over de vondstomstandigheden weinig bekend is, mag worden aan-
genomen. dat het om de stort van een enkele pijpenmaker gaat en de
pijpen gelijktijdig werden gebakken. Veel van de pijpen zijn te hard ge-
bakken en daardoor gesinterd en verkleurd. Sommige stelen zijn kromge-
trokken. De pijpen zijn vermoedelijk gestort, omdat een gesinterde pijp te
heet rookt en vocht nauwelijks opneemt.

Deze stortvondst is van grote betekenis. Niet alleen is hierdoor voor het
eerst een groep pijpen van onmiskenbaar Keulse produktie bekend ge-
worden, maar geeft deze vondst tevens inzicht in het assortiment van een
laat 17e-eeuwse pijpenmaker in Keulen. Voorts geeft deze vondst inzicht in
de omvang van de produktie van dit bedrijf.
Jammer is, dat niet bekend is of ook ander versinterd aardewerk aange-
troffen is. Dit immer zou inzicht hebben gegeven, of we met een zelfbak-
kende pijpenmaker van doen hebben of dat de pijpen bij een pottenbak-
ker gebakken werden. Ook zijn geen resten van pijpenpotten bij het mate-
riaal in het museum aanwezig. Kortom over de vondstcontext is te weinig
bekend.

3.2 Datering en kwaliteit

In de stort zijn zowel pijpen van het dubbelconische model als van het
t rechtertype aangetroffen. Dit laatste type wordt in Gouda rond 1670 uit
het dubbelconische model gevormd, en kreeg rond 1690 in Gouda zijn de-
finrtieve vorm (12). A ls we rekening houden met het feit, dat in Keulen de
vormen van de pijpen, zoals in zoveel regionale centra, werden afgeleid
van de Goudse vormen en dat bovendien al het materiaal van het grofte
type is. dan mag een datering van rond 1680 worden aangehouden (13).
Zoa ls g ezegd zijn a lle pijpen van het grofte type. Dat w il zeggen. d a t d e
p ijpen. nadat zij zijn gekast. slec hts w erden b ijge sneden en eventueel ge-
botterd. Randraderingen komen dan ook niet voor en geen van d e pijpen

712

is geglaasd of van een hie lmerk voorzien. Het wegsnijden van de vormna-
den is met name b ij de versierde pijpen nogal grof gebeurd.

3.3 Typen

Opvallend is dat d iverse typen van voor 1680 voorkomen. Duco (14) geeft
hiervoor de verklaring, dat iedere pijpenmaker zo zijn e igen aanbod aan
modellen en kwaliteiten had, dat op zijn klantenkring was afgestemd. Af-
hankelijk van de rokers worden modieuze naast ouderwetse modellen ge-
leverd.
Naast glad afgesneden mondstukken zijn knopvormige mondstukken aan-
getroffen. Bij welke type pijpen dit hoort, valt slechts eenmaal vast t e stel-
len. In Gouda komen de knopvormige mondstukken pas in de l9e eeuw
voor.

Het gladde model

Afb. 7geeft een goed beeld van de diverse vormen. Het dubbelconische
model komt voor naast het trechtervormige model. Sommige hebben een
hiel met een stoep, andere zijn glad afgesneden. A lle behoren tot het
groffe type. Sommige zijn gebotterd, bij andere is de bovenkant slechts
afgesneden . Dit laatste is overigens niet aan een bepaald type gebonden.

Afb. l

71 3

Van vier p ijpen zijn de maten opgenomen om een indruk te krijgen van de

variatie:

H 4,3 4,3 3,7 4,1

B 2,2 2,2 1,7 1,7

0 1,7 1,5 1,4 1,4

< 130 131 142 135

(< = hoek tussen kop en steel )

In totaal zijn 62 koppen of kopfragmenten aangetroffen. Om hoeveel ty-

pen het gaat, is door de sintering en de slechte afwerking moeilijk vast te

stellen. De lengte v iel evenmin vast te stellen. In ieder geval zijn 4 typen

aanwezig.

Het type met M. P. op de ketel

Afb. 2 Deze p ijpen zijn a lle van het licht dubbelconische type. Er zijn twee

hoofdtypen:

l links M P, rechts M P verkeerd om

2 links en rechts M P goed gegraveerd

Van beide typen komt een kleinere en een grotere variant voor.

type l type 2

H 4,4 4,0 4,7 4, l

B 2,2 1,9 2,4 2,0

0 l ,8 l ,5 1,8 l ,4

< 125 135 140 137

A 27 l 7 10 (A = aantal)

Op een steel van het kleine model van type 2 is een steelversiering aange-

troffen ( zie afb. 2). Sommige pijpen zijn gebotterd, andere alleen bijgesne-

den. Op sommige pijpen komt tussen de M en de Peen punt voor. Ge-

concludeerd mag worden, dat minstens 7 vormen gebruikt zijn. De lengte

van deze pijpen was niet vast te stellen.

Type met rillen en parelranden

Afb. 3 Tot dit type behoren pijpen met een opvallend decor van punten en
rillen op de kop. Daar is langs de vormnaad een rij puntjes aangebracht.
De onderste helft van de kop is voorzien van drie rijen punten met daartus-
sen twee opvallende rillen.
De steelversiering bestaat, van de kop af gezien, uit afwisselend zeven rillen
en zeven rijen punten. Aan de laatste puntenrij sluiten in de lengterichting
staande rijen puntjes aan. De rest van de steel is glad.
Aan de d iepte van de rillen en het einde van de steelversiering is te zien,
dat dit type in minstens drie verschillende vormen geproduceerd is. Een a l-
leen uit puntjes opgebouwde eindversiering van de steel is zeven maal
aangetroffen, een uit bladeren met enkele stippen opgebouwde versie-

714

Afb. 2

ring is veertien maal aangetroffen. De pijpen waren gebotterd. Er zijn 27
koppen en fragmenten aangetroffen. Maten: H 4.1 B 2.3 0 1.8 < 135.
Een enigszins vergelijkbaar type wordt in Leiden aangetroffen (15).

Type met rillen en parelranden en MP op de steel

Atb. 4 De p ijpen uit deze groep lijken sterk op die uit de vorige groep,
maar w ijken op een aantal punten af. Op de bovenste verdikking op de
kop staan streepjes; na de vierde verdikking op de steel staan de letters
MP. daarna volgen nog twee verdikkingen, waarna zeven schuinstaande
verdikkingen volgen, afgesloten door een rechte verdikking. Tussen de
verdikkingen zijn weer parelranden aangebracht.
Van dit type is, door het naast elkaar leggen van overlappende steelfrag-
menten de lengte exact vast te stellen: 20, l cm. Dit type heeft een knop-
vormig mondst uk. Er zijn 21 koppen aangetroffen.
Maten: H 4.5 B 2.3 0 1.7 < 125.

Type in de vorm van een bloem

Afb. 5 Deze pijp heeft v ier bladeren rond de kop en onder deze bladeren,
aan weerszijden van de ketel, een bloemachtige versiering. Rond de hiel
loopt een parelrand. De steel heeft parelrandjes met daartussen ranken
met bladeren en vruchten.
Aan de mate waarin de mal versleten was, is vast te stellen, dat de 19
koppen en fragmenten in zeker twee vormen vervaardigd zijn. De lengte
van deze pijp is niet exact vast te stellen, maar is in ieder geval langer dan
18,7 cm. De pijp is gebotterd. Maten : H 4.4 B 2.3 0 1.7 < 128.

Type met twee gezichten in reliëf

Afb. óa en b Links is op de kop een vrouw in reliëf afgebeeld en rechts een

man.

Beide t usse n lauwerkransen e n beide

kijken de roker aan. De st eel is ver-

sierd met verdikkingen en parelran-

den. Twee type n zijn aangetroffen:

met MP onder de gezichten, daar-

onder een parelrand rond de hiel (9

ex.), en zonder MP onder de gezich-

ten met hoger verlopende parelrand

Cl ex.) De lengte is niet vast te stellen.

De pijp had een glad mondstuk en is

gebotterd. Vergelijk afb. 6 met deze tekening

Maten : H 4.6 B 2.3 0 1.7 < 137. van een pijp uit Maastrichtse bode m

716

717

Afb. 6 a en b
718

Uit de literatuur is een vondst van een analoge pijp bekend uit Huy in België
(16). Ook uit Maastrichtse bodem (17) is recent een pijp gekomen van een
overeenkomstig type (zie tekening)

Type in de vorm van een gezicht

Afb. 7 Het gezicht van een man met kroeshaar en een snor kijkt de roker
aan en op de steel ligt dan twee kanten de bef. Dit laatste duidt op een
persoon van stand, adel of geestelijkheid. Wie hier afgebeeld is, is echter
niet duidelijk. De steel is verder onversierd en de kop is gebotterd. Er zijn 13
koppen en fragmenten aangetroffen. Maten: H 4.2 B 2.3 O 1.5 < 135.

Type met twee vogels

Afb. 8 Op de kop zit aan beide zijden een vogel op een rank. De rank
loopt vanuit de steel door op de kop. Boven de vogel een kroontje. De vo-
gel heeft een takje in de snavel. De ranken op de steel dragen bloemen,
bladeren en vruchten. De versiering loopt 3,5 cm op de steel door. Van dit
type zijn 12 koppen of fragmenten aangetroffen. De lengte is niet vast te
stellen en de pijpen zijn gebotterd. Maten: H 4.0 B 2.0 0 1.4 < 135.

Type met man en vrouw te paard

Afb. 9a en b Van deze pijp zijn twee typen aangetroffen: met en zonder
een minuscule M en P onder respectievelijk het paard van de vrouw en
van de man.
Op de kop staat links een adellijke manspersoon (koning?) met een
helm/hoed op, op een paard dat de roker tegemoet komt. Hij heeft een
kruis (18) achter zich geheven. Drt kan duiden op de bescherming van het
geloof door bijv. een koning. Het paard draagt een pluim op het hoofd en
steigert. Rechts een vrouw zonder hoofddeksel te paard die eveneens de
roker tegemoet rijdt. Ook zij heeft een kruis achter zich geheven en ook dit
paard steigert en draagt een pluim. De vrouw kijkt achterom. De beide rui-
ters staan in een ring van stippen/bloemen. Op de steel staan, vlak achter
de kop, drie Franse lelies. Alle 9 pijpen zijn gebotterd. De lengte valt niet
vast te stellen. Maten: H 4.1 B 2.3 0 1.6 < 130.
Een enigszins vergelijkbare pijp wordt in Maastricht (19). Groningen (20) en
Gouda (21) aangetroffen. Vermoedelijk gaat het om vorstelijke personen,
zonder dat te zeggen valt om welke personen het gaat.

Type met man en vrouw metjuk en emmers

Afb. 10a en b De afbeelding is zeer vaag. Er is slechts één exemplaar
aangetroffen. Links is een man met hoge hoed, juk en emmers afgebeeld;

719

Afb. 7 boven Afb. 8 onder

720

Afb. 9 a en b

721

-)>

O"

0

a

(D
::J

O"

722

rechts een vrouw met juk en emmers. Dit type pijp komt in Nederland veel
voor (22). De lengte van deze pijp is niet vast te stellen en de kop is gebot-
terd. Maten: H 4.0 B 2.0 0 1.4 < 133.

4 Slotopmerkingen

De vondstomstandigheden en de sintering van de aangetroffen pijpen
duiden erop, dat de pijpen afkomstig zijn van één pijpenmaker en uit één
bakproces. Opvallend daarbij is het grote aantal modellen en het gebruik
van 24 verschillende vormen. Vermoedelijk hebben we hier dus te doen
met een grotere pijpenmakerij, waar mensen in loondienst werkten. Als we
uitgaan van een in de l 7e eeuw vaker aangetroffen arbeidsverdeling en
een verhouding van l : 3 van schro~ven en vormen (23), dan mag worden
aangenomen, dat dit bedrijf 8 kosters in dienst had. Gelet op de kwaliteit
van de pijpen en de lengte ervan mag vervolgens worden aangenomen,
dat de pijpenmakerij verder kon volstaan met 3 rolders en drie personen
voor het afwerken van de pijpen. Daarmee zou het aantal werknemers op
14 komen. Veronderstellingen over de verhouding tussen mallen en schroe-
ven en de onzekerheid over de omvang van de produktie maken dit soort
berekeningen hoogst onzeker. Wel is dit een indicatie, dat we met een flink
bedrijf van doen hebben.
Op basis van deze beperkte stort is niet na te gaan of het hele assortiment
nu bekend is en in welke aantalsverhoudingen de verschillende modellen
gemaakt zijn.
De overeenkomst i~ type pijpen met die uit twee nabij gelegen pijpencen-
tra d ie eveneens in het begin van de l 7e eeuw zijn ontstaan, te weten Luik
en Maastricht (24), is betrekkelijk gering. De lengte van slechts één type
was vast te st ellen. Er zijn geen aanwijzingen, dat de andere typen pijpen
in lengte ver zullen afwijken van ca. 20 èm.
Nog een opvallend kenmerk van deze groep pijpen is, dat geen gebruik
gemaakt is van een hielmerk. Wel heeft de pijpenmaker bij een aantal ty-
pen zijn initialen MP in de mal laten graveren. Dit komt rond deze tijd ook
elders af en toe bij de betere grofte pijpen voor en is goedkoper dan het
zetten van een hielmerk, doordat een extra handeling overbodig is.

Noten

1 Dr. Werner Schäfke van het Historisches Museum d er Stad t Köln dank ik voor het
kunnen b estuderen van het vondstmateriaal en de van hem ondervonden steun. Verder wil ik
Martin Kügler en Don Duco hartelijk danken voor het kritisch d oorlezen van het manuscript en
Jola nka van der Perk voor het maken van de tekeningen. De foto's zij n a fkomstig van het
Rheinisches Bildorchiv Köln.
2 Schäfke, Dunst, S. 22.
3 Herbom , Pteltenböcker, S. 1831.
4 Id em , S. 186.
5 Schöfke, Dunst, S. 9.

723

6 Herborn. Pfeifenbäcker, S. 194f.
7 Haan/ Krook. Amsterdam. blz. 17 e.v.; Meulen. Leiden. b lz. 11 3 e .v.; Duco. Kleip ijp, blz.

10 e.v.; Duco, Merken. b lz. 10 e .v.
8 Duco. Gouda. blz. 66.
9 Vergelijk Duco, Tabakspijp, b lz. 15-20.
10 Duco. Gouda. blz. 67.
11 Mededeling H. Mauke.
12 Duco. Kleipijp, blz. 26 e.v.
13 Mededeling D. Duco.
14 Duco, Kle ipijp, blz. 39-42.
15 Meulen. Leiden, b lz. 120. nr. 36 en 38.
16 Duco. Aanwinsten.
17 Collectie J. van der Meulen.
18 Door de onduidelijkheid van de afbeelding is het ook denkbaar. dat een zwaard of
een lelie afgebeeld is.
19 Engelen. Maastricht, b lz. 102. nr. 51.
20 Tupan. Groningen. blz. 102. nr. 25.
21 Duco. Gouda. blz. 82. nr. 51 .
22 Duco. Kleip ijp, blz. 99. nr. 523.
23 Mededeling D. Duco.
24 Baas. Pijpenmakers. b lz. 481 .

Dit artikel werd eerder gepubliceerd in Knasterkopf. Mitteilungen für
Freunde irdener Pfeifen, 7, 1995.

Literatuur

Baas, Th" Maastrichtse pijpenmakers uit de 17e. 18e en 19e eeuw. PKN XV. 60,
1993, blz. 481-492.
Duco, D" Nieuwe aanwinsten. In: Pijpelljntjes 3 (2), 1977, blz. 5.
Duco, D" Gouda. In: F. Tymstra en J. van der Meulen: De kleipijp als bodemvondst,
Leiden, 1988, blz. 64-87.
Duco, D" De Nederlandse Kleipijp, Leiden, 1987.
Duco, D., Merk.en van Goudse pijpenmakers 1660-1940, Lochem, 1982.
Duco, D" De tabakspijp als Oranjepropaganda, Leiden, 1992.
Engelen, J.P.A.M., Maastricht. In: F. Tymstra en J. van der Meulen: De kleipljp als
bodemvondst, Leiden, 1988, blz. 123-134.
Haan, R. de/Krook, W., Amsterdam. In: idem, blz. 16-26.
Herborn, W. , Die Kölner Pfeifenbäcker. !.Teil: Die Pfeifenbäcker von Beginn des 17.
Jahrhunderts bis 1730. In: Rheinisches Jahrbuch für Volkskunde, Bd 28, Bonn, 1990.

s. 183-201.

Meulen, J. van der, Leiden. In: F. Tymstra en J. van der Meulen: De kleipijp als
bodemvondst, Leiden, 1988, blz. 113-122.
Schäfke, W., Blauer Dunst. Vier Jahrhunderte Tabak in Köln, Köln, 1984.
Tupan, H.R., Groningen. In: F. Tymstra en J. van der Meulen: De kleipijp als
bodemvondst, Leiden, 1988, blz. 88-104.

724

l1se JAARGANG NR. 70 IOKTOBER, 1995

INHOUD EN NIEUWE LITERATUUR 725
727
PIJPENMAKERIJ ADRIE MOERING 730

EEN VROEGE LAKPUNT 733

VERSLAG VAN EEN ONDERZOEK
NAAR EEN ONBEKEND PIJPENMERK

DE LEIDSE DROOGSCHEERDER 737

DE RECLAMEPIJPEN VAN BONNAUD 741

EEN BEZOEK VAN P.A. REMNICH AAN DE PIJPENFABRIEK 745
VAN HENDRIK HERBUS TE GOUDA

LITERATUUR
M.J. Lewcun, The clay tobacco pipemaking industry of Bath ( 1994).

Fotocopie van dit 79 pagina tellende artikel met z/w foto's is te bestellen bij
Marek Lewcun, 63 The Oval, Bath, Avon, BA2 2HD, Engeland. Prijs L 2.50.
• LA Rathburn, The history of the Fort Wayne Falcon featherweight

(1994). Prijs S 25.00.

• A Luccieanno, Pappa Lucieanno's guide to modern day meer-

schaum pipes (l 995). Prijs S 18.00.

• J. Tillie, Le tabac de Dunkerque (1992). Prijs Ffr 270.
AN . Jimenez, El libro de Tabaco (1994).
Davey (ed.), The Archaeology of the Clay tobacco pipe (XIII). The

clay tobacco pipe industry in the parish of Newington, Soutwark, London
(1994). Prijs$ 48.00.

" McCashion, The clay pipes of New York State. Part V: An analysis of
the clay tobacco pipes from the white orchard mohawk stte ( 1994).
Prijs S 15.00.
• Goodman, Tobacco in history: The cultures of dependence (1993).
Prijs S 18.00.
• Giromini, Fumo & Fumetti (1994). Prijs S35.00.
* Voor meer informatie contact opnemen met J. van der Meu/en, adres zie
binnenzijde van de omslag.

OPROEP
U wilt toch ook een b lad dat lezenswaardig b lijft?! Waarom dan geen
artikel(tje) geschreven? U heeft wel iets interessants maar weet niet hoe het

op papier te zetten? Bel of schrijf de redactie !

725

NIEUWE LITERATUUR

Pfeifenbäckerei im Westerwald
door Martin Kügler
verschenen mei 1995
423 blz. , 114 afbeeldingen
ISBN: 3-7927- 1455-8
Prijs: DM 56.00

Bestellen bij:
Hanusch & Ecker
Westerwaldstrasse l
56203 Höhr-Grenzhausen

De schrijver heeft in dit boek een meer dan 15 jaar durend onderzoek naar
de geschiedenis van de p ijpenmakerijen in het Beneden-Westerwald afge-
rond . Toen hij er aan het einde van de jaren zeventig mee begon, bleek
dat er vrijwel niets over bekend was. Dat is dus nu veranderd.
Jarenlang werden via archieven, bibliotheken en gesprekken met nog in
leven zijnde pijpenmakers of hun nazaten gegevens verzameld om tot de-
ze publikatie te komen. d ie tevens diende als proefschrift voor het behalen
van de doctorstitel. Al gedurende het onderzoek publiceerde de schrijver
de nodige resultaten van zijn studie, waarvan het boek "Tonpfeifen" uit 1987
de belangrijkste was. In deze nu voor ons liggende uitgave zijn alle gege-
vens uit vorige publikaties en nieuwe onderzoeksresultaten opgenomen,
zodat men kan spreken van een standaardwerk.
Invalshoeken naast de p rodukten van pijpenmakerijen zijn de verhalen
over de levensomstandigheden van de pijpenmakers, de beschrijving van
het ambacht met de daarbij gebruikte gereedschappen en de sociale
omstandigheden waarin een en ander p laatsvond, zoals de relatie tussen
pijpenmakers en pottenbakkers, alsmede de p laats die de Westerwaldse
pijpenindustrie innam b innen Europa.
Het boek is uitvoerig gedocumenteerd met verwijzingen naar a llerlei
gebruikte bronnen. Verheugend is. dat ook artikelen over het Westerwald,
door leden van de PKN in ons blad gepubliceerd, mede als even zovele
bronnen hebben gefunctioneerd.
Wij bevelen dit boek dan ook gezien de hoge mate van kwaliteit en
betrouwbaarheid van harte aan bij iedereen d ie geïnteresseerd is in de
geschiedenis van de pijpenindustrie uit het Westerwald.

726

PIJPENMAKERIJ ADRIE MOERING

door F. Tymstra

Aan de Peperstraat 76 in het hartje van Gouda is het pand gevestigd van
Adrie Moering. Van huis uit pottenbakker begon hij zo'n tien jaar geleden
naast het vervaardigen van aardewerk te experimenteren met het maken
van pijpen. Geen gegoten pijpen, maar op de traditionele manier
vervaardigde gekaste pijpen.
In de loop der tijd werden daarvoor authentieke mallen urt privébezit
geleend of aangeschaft.
Zijn specialiteit is de geglazuurde, gekaste pijp in allerlei vormen en maten.
Op zijn zelf geconstrueerde werkbank worden de pijpen geperst en
afgewerkt. Nadat de vormnaden weggetremd zijn, wordt de kop geheel
glad gemaakt door er met een vochtig sponsje over te strijken, een
behandeling die bij doorrokers gebruikelijk is. Eerst wordt de witbakkende
pijp gebakken tot biscurt en daarna met majolicaverf beschilderd. Als de
decoraties zijn aangebracht, wordt de gehele p ijp van transparant glazuur
voorzien en opnieuw gebakken.

Molens, scheepjes en bloemmotieven vormen de hoofdmoot, maar op
verzoek kan de pijp ook van een andere versiering of van tekst voorzien
worden. Daardoor is Adrie in staat om voor de klant maatwerk te leveren.
Vroegere pijpenfabrikanten van doorrokers (Goedewaagen, Zenith en Van
der Want & Barras) boden de klant dezelfde mogelijkheid. De bekendste
produkten zijn de naampijpen.
In twee vrtrines zijn de produkten uitgestald: korte en lange modellen,
gebogen en rechte pijpen, krulpijpen, en zelfs kan men er t erecht voor een
aardewerken rekje met miniaturen.
De pijpen zijn zorgvuldig afgewerkt en daardoor van hoge kwaliteit. Wie
een p ijp aanschaft, kan verzekerd zijn van een fraai stukje handwerk, dat
elders in Nederland niet meer te koop is.
Voor de PKN heeft Adrie in het verleden twee speciale herdenkingspijpen
gemaakt. Eén pijp is op de pijpendag in Weert overhandigd aan de
burgemeester en nog kort geleden kreeg Hans van der Slot, deken van het
Dordtse p ijprookersgilde op de pijpendag in Dordrecht een lange pijp als
geschenk.
De pottenbakkerij vormt het grootste bestanddeel van zijn werkzaamhe-
den, p ijpen vervaardigen is b ijzaak. Hoewel hij zich niet bezighoudt met
massaproduktie, is het toch mogelijk om pijpen in aantallen te bestellen. En
door gebruik te maken van een vuurvast transfer wordt de prijs aanzienlijk
gedrukt. De echte liefhebber zal de voorkeur geven aan een met de hand
beschilderd exemplaar, dat eigenlijk in geen enkele pijpencollectie mag
ontbreken.

727

1

Afb. l Een van de vitrines in de werkplaats

Bij speciale gelegenheden wordt Adrie dikwijls uitgenodigd voor een

demonstratie van het oude ambacht, maar door zijn zaak heeft hij daar

niet altijd de tijd voor. Wie geluk heeft, treft hem bij een bezoek achter de

werkbank aan (afb. 3).

Kees Moering, een broer van Adrie, vervaardigt ook pijpen. Hij gaat o .a. uit

van de gegoten pijp met behulp van gipsen mallen. Behalve de

beschilderde pijp vervaardigt hij ook niet beschilderde. Zij produktie is

bescheiden en o. m . te verkrijgen in de tabakszaak van Van Vreumingen

op de hoek van de Markt en de Wijdstraat.

In een eerder artikel van Ruud Stam (PKN XVII, 68) zijn de GOUDA

TOBACCO PIPES van Adriaan van der Want beschreven, zodat het

driemanschap van de huidige Goudse pijpenmakers hierbij is

gecompleteerd.

Afb. 2 Zelfklevende steelplakker 1-~mo·,~~t'.'l="a-"oE''~•§''t,Gr_J

De zaak van Adrie Moering, 5 minuten lopen van de Markt, is dagelijks
geopend van 9.00 tot 17.00 uur; bij twijfel kunt u bellen: 01820-12842.

728

Afb. 3 Adrie Moering aan het werk

729

EEN VROEGE LAKPUNT

door P. Smiesing

Inleiding

In het dorpsmuseum "Het Bakhuis" in Schalkwijk hield de "Stichting Archeo-
logie en Historie Schalkwijk" in 1994 een tentoonstelling met als thema
"Kasteel Schalkwijk". In de vitrines prijkten de bodemvondsten, die enthou-
siaste amateur-archeologen op het terrein waar eens het kasteel
Schalkwijk had gestaan, hadden opgegmven. In een van de vitrines lag
een bijna complete pijp, begin l8e eeuw, met een roodbruin mondstuk!
Aangezien ik nooit eerder zo' n vroege pijp met een rood mondstuk had
gezien, vroeg ik de pijp te leen voor nader onderzoek.

De pijp

De pijp (afb. 7) met trechteNormige kop werd in de opvullaag uit de
gracht van het kasteel gevonden. De steel was gebroken en de vier losse
steetfragmenten werden later aangelijmd. Op de hiel onder de kop be-
vindt zich het pijpenmakersmerk de gekroonde VK. Dit merk werd door Ja-
cob van Kleef van 1724 tot 1735 op zijn pijpen aangebracht (v.d.Meulen,
p. 53). Daar dit merk nadien niet meer gebruikt werd, moet deze pijp ook in
datzetfde tijdvak gemaakt zijn. De pijp werd weliswaar zorgvuldig afge-
werkt, maar mist de glanzende strepen die bij de betere soort met de
agaatsteen werden aangebracht, het zg. glazen. De steel is versierd met
twee geraderde bandjes, ieder omzoomd met omrande noppen. De p ijp is
niet geheel compleet, want aan het uiteinde ontbreekt het bekende
braampje rond het rookkanaal, waaraan een hele pijp herkenbaar is
(Tymstra, p.29). De roodbruine substantie die voor het overgrote deel nog
aanwezig is, lijkt op schellak of zegellak. De belletjes in de lak op het mond-
stuk geven aan, dat het steeleind in de hete lak is gedoopt. De lak is ook
over de scherpe randen van het breukvlak gelopen. Ook op het breukvlak
zelf is een druppel lak aanwezig. Hieruit kunnen we concluderen, dat de
roker zelf het mondstuk heeft gelakt en niet de fabrikant.

Het "dopen" van mondstukken

Over het "dopen" door de fabrikant van de mondstukken van de pijpen
om het hinderlijke kleven van de pijp aan de lippen tegen te gaan wordt
eerst in het begin van de l 9e eeuw melding gemaakt. In het "Algemeen
woordenboek van kunsten en wetenschappen" uit 1825 waarin de pijpen-
bakkerij beschreven wordt, lezen we dat de pijpen in een substantie wor-
den gedompeld bestaande uit een verbinding van water met Draganth-

730

Afb. l boven: Opgegraven pijp Kasteel Schalkwijk
De totale lengte: 280 mm; de kop: H 38,5, B 18,0, O 15,5.

Afb. 2 onder: Doetelmondstuk met garen omwonden

Foto's: J.P. Stolp

731

gom, witte was en witte zeep (Spaanse zeep, Zwaaneveld). Volgens Duco
stamt dit recept uit 1801 (geen bronvermelding).
Het lakken of vernissen gebeurde in onze eeuw vooral bij lange pijpen, de
zg. lakpunten of bruinpunten . In het Goudse museum "De Moriaan" wordt
een film over pijpenmaken vertoond, waarop we kunnen zien dat mond-
stukken van lange pijpen met de kwast worden gevernist.

Pijproken en lipkanker

Het aan de lippen kleven van de pijpen was niet alleen hinderlijk maar kon
ook schadelijk voor de gezondheid zijn. Al in 1739 bracht Johann Jacob
Holland in zijn proefschrift "Dissertatio sistens carcinoma labii absque sectio-
ne persanatum" het ontstaan van lipkanker in verband met pijproken. Een
latere onderzoeker, Thyssen, wees er in 1824 op, dat lipkanker in frequentie
leek af te nemen. Hij schreef dit toe aan de verbetering van de tabakspij-
pen. Wat deze verbetering inhield, wordt niet vermeld. Wel wordt veron-
dersteld dat het roken uit pijpen met lange stelen vanwege de koeling van
de rook gezonder was. Ook het gebruik van betere tabakssoorten met
minder schadelijke stoffen (teer) wordt a ls oorzaak genoemd van de af-
name van lipkanker. In de eerste helft van de 19e eeuw kwam lipkanker
vooral voor bij de armere bevolkingsgroepen. Zij rookten goedkope tabak
uit pijpen, waarvan de stelen na breuk vaak niet meer waren dan
stompjes. De gegoede burgerij rookte tabak van betere kwaliteit uit de
lange, koele gouwenaar. Dat rokers in onze tijd ook bang waren voor
aandoeningen aan de lippen, daarvan getuigt de goed berookte doetel,
waarvan het mondstuk werd omwonden met touw (afb. 2) of garen.

Geraadpleegde literatuur

Duco, D.H., De techniek van het pijpmakersbedrijf te Gouda. The
archaeology of the clay tobacco pipe IV, B.A.R. International Series 92,
1980, p . 134.

Haneveldt, G .T., Bijdrage tot de geschiedenis der pathologische
anatomie: Utrecht in de eerste helft van de negentiende eeuw, Amster-
dam 1978, Lipkanker p . 320-322.

Meulen, J. van der, De "gecroonde roos· en andere pijpenmakers-
merken van Gouda. Een vernieuwde en uitgebreide inventarisatie voor het
determineren van Goudse pijpen, Leiden 1994, p. 53.

Nieuwenhuis, Gt., Algemeen Woordenboek van kunsten en weten-
schappen, enz., Zutphen 1825, p. 450-45 l.

Tymstra, F" Over de lengte van 1le- en 18e-eeuwse kleipijpen. PKN
V,17, 1982, p. 29.

Zwaaneveld, E.A., De Goudsche pijp, "Victoria" 1908, Nijverheid, PKN
VIII, 32, 1986, p. 89.

732

VERSLAG VAN EEN ONDERZOEK NAAR EEN VRIJWEL ONBEKEND PIJPENMERK

door C. van der Kooij

Een jaar of tien geleden verzamelde ik op een akker in het voormalige Jut-

faas (thans Nieuwegein), die voor de aanleg van een plantsoen moest

worden omgeploegd, ca. 600 pijpekoppen. Het merendeel hiervan bleek

afkomstig uit de 17e eeuw. Op dezelfde akker trof ik ook een aantal benen

knopen, resten van wijnroemers, enkele duiten en pijpaarden haarkrullers.

Verder lagen op dit landje opvallend veel versierde pijpe-

stelen. De voor mij achteraf belangwekkendste vondst

was een viertal pijpekoppen met een vrijwel onbekend

hielmerk bestaande uit drie ruiten met daartussen een Afb. l
golflijn ( afb. 1).

Bij een bezoek aan het pijpenkabinet in Leiden, ca. 6 jaar geleden, toonde

ook de heer Duco belangstelling voor dit merk, dat volgens hem niet in zijn

collectie voorkwam. Onlangs nam ik voor het determineren van een aan-

tal andere pijpenvondsten in Jutfaas - te voorschijn gekomen bij een ar-

cheologisch onderzoek rond een zeer oude boerderij langs de Galecop-

perdijk - contact op met de heer Smiesing. Daarbij kwam het bovenge-

noemde pijpenmerk opnieuw ter sprake.

Hij wees mij erop, dat dit merk wel voorkomt in

het boek 'Drie eeuwen Nederlandse kleipijpen

in foto's" van W. Krommenhoek en A. Vrij, en

wel op pag. 61 CM 370). Hij herinnerde zich

met vrij grote zekerheid één exemplaar van

deze pijpekop in de omgeving van Utrecht te

hebben gevonden en het toen voor voor-

noemde publikatie beschikbaar te hebben

gesteld.

De door mij gevonden exemplaren zijn vrijwel

identiek en hebben een trechtervormige kop

Afb. 2 (afb. 2).

Enige verdere gegevens <> ()

Als datering kan worden uitgegaan van de periode 1700- Afb. 3
1725. De hoogte van de pijpekop is 39,2 mm, de breedte
19 mm en de diameter van de opening 15,2 mm. Uit-
gaande van de meetformule van Friederich H x B x O,
misschien niet geheel betrouwbaar, kom ik uit op het
produkt 11320, dat voor trechtervormige pijpekoppen
een jaartal oplevert van ca. 1715.

733

Volgens de heer Smiesing lijkt het hielmerk van de drie ruiten met golflijn
nog het meest op het gemeentewapen van Harmelen (afb. 3).
Ik besloot op onderzoek uit te gaan en nam contact op met het gemeen-
tearchief in Harmelen. De bedoeling was om na te gaan of in het begin
van de l 8e eeuw mogelijk een pijpenmaker zijn ambacht in Harmelen had
uitgeoefend. De archiefmedewerker aldaar liet mij echter weten, dat het
oude archiefbestand van het kerspel Harmelen (1599-1870) enkele jaren
tevoren in zijn geheel was overgedragen aan het Rijksarchief Utrecht. Uit
telefonisch contact met Utrecht werd mij duidelijk, dat de betreffende
stukken i.v.m. de verbouwing van het pand aan de Alexander Numan-
kade waren overgebracht naar het gemeentearchief van Den Haag. Dus
toog ik naar Den Haag om het oude archief van het kerspel Harmelen
daar te raadplegen. Het bleek echter, dat dit archiefbestand slechts uit
enkele stukken bevond, die mij niets wijzer maakten. Ik weid met opzet uit
over al deze doorverwijzingen om aan te geven hoe omslachtig archief-
onderzoek kan zijn. De ambtenaar die mij in Den Haag te woord stond,
was echter zeer behulpzaam. Toen ik hem over het doel van mijn naspo-
ringen inlichtte, bleek hij zelf een enthousiast verzamelaar van kleipijpen te
zijn.
Hij legde mij uit, dat ik onderscheid moest maken tussen de archieven van
het kerspel Harmelen en de daaromheen liggende polders en water-
schappen. De archieven van de polders en waterschappen die rond 1700
tot de gemeente Harmelen behoorden (Gerverscop, Breudijk, Indijk,
Haanwijk enz.), waren volgens de hem beschikbare gegevens weer onder-
gebracht op het stadskantoor te Woerden. Je zou er moedeloos van wor-
den!
Enkele dagen later ondernam ik de reis naar Woerden om daar verder
onderzoek te doen. Toen ik lopend vanaf het station archiefwaarts ging,
kwam ik toevallig langs het stadsmuseum van Woerden en dacht: Waarom
daar niet eens naar binnen gestapt? En tot mijn grote verrassing - een
mens moet toch ook eens geluk hebben - stond ik enkele passen voorbij de
toegangsdeur van het museum ineens oog in oog met de levensgrote
afbeelding van het hielmerk "de drie ruiten met golflijn" in combinatie met
het oude stadswapen van Woerden en het wapen van stadhouder Maurits
(ook niet onbekend in de pijpelogie door de spreuk "HONY SOYT QUY MAEL
Y PENCE" of beter: "HONI SOIT QUI MAL Y PENSE") (Afb. 4 a en b).
De begeleidende tekst van het museum bij de uit steen gehouwen wapens
vermeldde, dat het linker wapen (de drie ruiten met golflijn) omstreeks 1700
als het officiële wapen voor het Grootwaterschap Woerden gold. De drie
ruiten met daartussen de dwarsbalk met kleine ruitjes was omstreeks 1700
het stadswapen van Woerden. Vermoedelijk zijn deze drie wapens als
gevelstenen in de poort van Utrecht - een van de toegangspoorten van
Woerden - ingemetseld geweest en na de afbraak van deze poort in 1777
bewaard gebleven.

734

Afb. 4a

Afb. 4b Stadsmuseum Woerden
Foto's:

735

Met d eze wetenschap 'gewapend· wijzigde ik het doel van mijn
onderzoek. Ik moest gewoon in de archiefbestanden van Woerden gaan
zoeken en dan met name in die van de omliggende polders en
waterschappen. Mogelijk zou daar een verwijzing zijn te vinden naar een
pijpenmaker of pijpenfabriekje.
Op het stadskantoor te Woerden werd ik opnieuw hulpvaardig ter zijde
gestaan. Mijn eerste activiteit was het doorlopen van een enorme
kaartenbak met ca. 200 namen en trefwoorden i.v.m. de vroegere
stadsbewoners (periode 1650-1830). Ik had mijn hoop erop gevestigd, dat
bij de beroepen die voor een deel achter de namen stonden, een
pijpenmaker zou worden vermeld. Anderzijds zou het interessant zijn
namen te noteren van personen die aan het begin van de l 8e eeuw uit
Gouda naar Woerden waren verhuisd. De eerste mogelijkheid leverde niets
op, de tweede mogelijkheid slechts één naam: Jan Arientz Korver, in 1699
van Gouda naar Woerden verhuisd. De naam Korver brengt mij op het
boek "De Gecroonde Roos· van J. van der Meulen, waar op pag. 55 vier
"Korvers" als pijpenmaker staan vermeld. Dit kan een mogelijkheid zijn voor
verder onderzoek.
De dienstdoende ambtenaar op het archief te Woerden attendeerde mij
nog op een aantal gildebrieven.uit de 17e eeuw, waaronder met name
het gilde van steen- en pannenbakkers, een beroep dat in het toenmalige
Woerden in liefst 16 bedrijfjes werd uitgeoefend. Op het stadsmuseum
meende men met zekerheid te weten, dat in vroeger eeuwen ook een
pottenbakkerij in Woerden heeft gestaan. Verder kunnen de staten van
opbrengsten van de 20e en 40e penning, de kohierlijsten van geïnde
belastingen, met name van de waterschappen, worden bestudeerd, want
hierbij worden vaak de beroepen vermeld. Ook de rekeningen van het
Grootwaterschap Woerden bieden nog aanknopingspunten.
Ik kan nu melden, dat mijn verdere nasporingen helaas niets hebben
opgeleverd. De archieven van het waterschap Woerden dat de drie ruiten
vroeger als wapen gebruikte, zijn dermate onvolledig, dat het zinloos is ze
nog verder uit te pluizen.

Geheel los van dit relaas kan ik niet nalaten te vermelden, dat
archiefonderzoek zeker geen saaie bezigheid is. Veel boeiender dan ik zelf
eerst had gedacht. Het is vermakelijk om in de kaartenbak van oude
Woerdenaren uit de l 7e en l 8e eeuw persoonsaanduidingen tegen te
komen - een deel van de bevolking had toen nog geen officiële
achternaam - als "Gekke Kee", "Kobus de Vloekerd", "Jan de Sjacheraar"
enz. En dat het leven hard was in die tijd moge blijken uit de sancties die
werden toegepast op niet-betalende gilde/eden en belastingplichtigen.
Het was niet ongebruikelijk dat bij dergelijke wanbetalers de voordeur uit
de scharnieren werd gelicht en tot nader order op het stadhuis in bewaring
gehouden.

736

DE LEIDSE DROOGSCHEERDER

door Kees Faas

Inleiding

"De Droogscheerderij", het ontruwen van wollen stoffen, was in Amsterdam
in de 17e en 18e eeuw een bloeiend bedrijf. De droogscheerders waren
verenigd in het "Droogscheerdersgilde", dat dateert uit 1525, toen zij zich
afsplitsten van het Sint-Nicolaasgilde.
In 1688 telde dit gilde 164 leden (1 ).

Door Jan Luiken getekende voorstudies, waaronder de droogscheerder,
worden bewaard in het Amsterdams Historisch Museum. Zijn
"beroepenboek", Spiegel van het Menselijk Bedrijf verscheen in 1694. Als
nummer 17 stond in dit werk een gravure van de droogscheerder met mo-
raliserende tekst. Van de lakenscheerders der verschillende steden is be-
kend, dat zij vergaderingen hielden als een vorm van interstedelijk gilde-
contact. Zo kwam in 1638, voor het eerst, de zogenaamde
"Droogscheerderssynode" bijeen naar aanleiding van oproerigheid onder
textielarbeiders.

Afbeeldingen

Afb. l Twee droogscheerders
aan het werk op een prent van
J.R. Schittmeyer uit "De Gouden
Eeuw in prent". Zij gebruiken
een instrument, dat gelijkt op
een grote knijpschaar om de
wollen stof te ontruwen. Aan de
wand hangt een soortgelijke
schaar. Hun werkbank is met
stof bekleed en loopt enigszins
bol net als op de prent van Jan
Luiken.

Afb. 2a Op de rechterzijde van Afb. l Droogscheerder
deze 44 mm hoge Goudse
pijpekop wordt een Leidse
droogscheerder afgebeeld. De
betreffende pijp werd in 1724
gemaakt ter gelegenheid van
de herdenking van het ontzet

van Leiden in 1574 (2).

737

A fb. 2a

Afb. 2b

Leiden stond sinds de Middeleeuwen bekend om zijn lakenindustrie. De
Leidse droogscheerder gaat gekleed in een buis met lange mouwen,
waarover hij een mouwloos lang jack draagt van ruwe stof, net als op de
prent van Schiltmeyer. Zeer ruw geeft de pijpenmaker de nog te behande-
len wol weer. Als steeltekst valt te lezen: LEIDEN DAT EN.

Afb. 2b Links op deze herdenkingspijp staan een vrouw, met wittebrood in
de opgeheven hand, en een man die een pekelharing bij de staart vast-
houdt . De steeltekst luidt: PEEKEL HARING.

Afb. 3 Een identiek 9 cm lang steelfragment verduidelijkt de steelteksten
van afb. 2: rechterzijde LEIDEN DAT EN HEEFT GEEN

linkerzijde PEEKEL HARING EN WITT(ebrood)

Afb. 3

Omdat steelteksten wel op rijm werden gesteld en Leiden reeds ontzet was,
bestaat de mogelijkheid dat achter GEEN nog een woord volgt dat rijmt
op "brood", wellicht het woord NOOD. Op 3 oktober 1574 was namelijk de
nood in Leiden voorbij. Na een beleg van ruim vier maanden door de
Spanjaarden kwam de Watergeuzen Leiden ontzetten (3). Omdat als ge-
volg van het meegebrachte voedsel der geuzen nog vele Leidenaren
stierven "in de onmaat hunner gulzigheid" besloot de overheid aan ieder
"meer niet teffens dan een halt pond broods, een stuk kaze en één
peekelharing uit te delen" (4). Reeds sedert 1578 vond een jaarlijkse her-
denking op 3 oktober van dit ontzet p laats.

Afb. 4 Een 3 oktober studenten-feestprogramma uit de 19e eeuw met ver-
melding van de uitdeling van haring en wittebrood. Als wedstrijdprijzen
werden o.a. tabaksdozen, pijpen en pijpedoppen beschikbaar gesteld.

Literatuur
l Marijke Carasso-Kok, Amsterdam Historisch, blz. 68. 1975.
2 J. v.d. Meulen en H. Tupan, De Leidse Tabakspijpmakers in de 17e
en 18e eeuw, blz. 47. 1980.
3 P.C. Hooft, Nederlandse historiën in het kort, 9e boek, Beleg en ont-
zet van Leiden. 1642 (herdruk)
4 Anne Scheepmaker, Koken op 3 oktober, blz. 50. 1990.

739

PROGRAl'l~IA~

1,~a-n h'!i S/Jiulentcn-Feesl, hetwelk

gevierd ::al u:orden ter eere ran

LEJ'-DE.:VS o~vTZET,
op den 3r1c" 0 cloher 157 4.

------.::;;::::;:•~ ...; + - - - - - -

De Stu<lcnteo <ler Lcydscl1e lloo~cscl1ool. ,1<·1·ds ,:uni.-

baar ;:cd11ch!i<; uun de roemrijke <iu<leu Ya11 il<•t , .,101·:.:;\',,iadll.
en het nul ceO"er ::;cdurige en plc:;ti[!e he1·i111wriu;.:- 111111 d<·ZNY<.'
besctfcntlc, hcllbèn, nuur liet Yoorbecld h111111l'r nrn1·:..:n11~(·rs.
besloten den Vcrjaur<lng van Ley<lcn:; heugelijk 011t:r.,·t l11i,,-
1crrijk op de volgende wij:r.c te vieren:

Het Feest uil een' a.anvnoi; nemen in den ,-rol';,!'t'n 1110r;:1•11
r:1et hel uitsteken van Y!aggen uit de Socictcil t•n cie "·011iui;c11

<ler Studenten.

Des rnidda&rs !e twnalf uren, uil voor !tet :..:-d1011 w der
Studenten-Soêieteit aan Leyden!,! behocfti~e ingezetenen <~~nc
uitdeeling yan Haring en 1-f/ittebrood gcschic1fcn.

'!, Namid<la~ te drie uren zuilen op het plein Jcr Groote

Ilu1ne VoLk.,apelen plaats heuhen, be.staa.11<lc in h('{ KLinI!HEN

IN DEN MAST t>n eenen WEDLOOP IN ZAKKEN, om

onderscheidene schitterende prijzen, Ynn we:.;c hel .Stll(ic11tcn-

corps uit te rei.ken, te weten: -

'\'OOR. HET :,fASTKLIM:lfEN, Eea p..,.r Zih·crcn (:c,~ .
En een Jilu ?:jp~ndop eo Pipu1U1A.lrr;
E.tne ~tr~re-a TabaklMioos,
Een <iila Uoroio~e :11eL Kettitl5, YO-OH. DE.", W!::OLOOP.
E.en dito HoroioCe,
Scne Ouil.!lcho i"jp, Ee.oe Zil""rffl T.'11.itd.;.:i...loos.
So c-toe \"erinL.tc 1lilu n1cl Zil"("f"TO Pijp-
:::en Zil•= h:cll.10,ç met Sleutt!,
uilhAJer.
!:::tn Jlen~•i~t.oi<. 121,1. tffi>choore11.

Gedurende Jeze soelen :r.nl zich cenc fraaije lYI11z1jï, doen

jooren. ·

De (:;roenen zuilen z.ich, tot ecu ;-oortduren«i aanfienl.:cn
.:à.an dit Feesl. dien <lag Yrijelijk op ·,, ltccrcn ,-(rnH:n mog-l'n

,·er!u.stigen.

:'ia den atlooo der op Jeze geiegc11i1cid 1ocp11.,sdijl.:.P Yoor-
steilîn~ in <lcn .::icilouwuurg, 7..al men het Fcl'sl il(',-i11i1<•11 111"t
•!ene vriendschappelijke bijeenkomst op de .St11tlr11 t,·11--"io<:Ü•i<•it,
ci.·dke gedurende dien uvon<l luisterrijk ,·criirill ,.al ziju.

En opdat niemand van Ley<lcns Ilurgcrij hi<·n 1111 011ku11di:_;

'.ilijve. 7.at ,iit Pn:igrnmmn aan alle .\.cudc111i,-('iw •·n :--11-..l ,·!ijk,i

;enouwen, en w1ÛJ.r zu!ks ;-crdcr ;·chr11ik<·iijk is. wonlcn

i.an~c;iiakt. Zegt !~t 1:onrt!

Afb. 4

740

DE RECLAMEPIJPEN VAN BONNAUD

door Maurice Raphaël en Ruud Stam

Door tal van pijpenfabrieken zijn er reclamepijpen veNaardigd. Als Neder-
lander denk je eerst aan de pijpen van Goedewaagen met bijv. reclame
voor Henkes jenever of de Tabaksfabriek Balma te Amsterdam.
Echter nergens zijn er zoveel reclamepijpen gemaakt als juist door de pij-
penfabrieken te Marseille. Opvallend is verder, dat het hier steeds gaat om
standaardmodellen waar een tekst in de nog natte klei gestempeld is. Dit
in tegenstelling tot bovengenoemde pijpen van bijv. Goedewaagen, waar
aparte mallen voor vervaardigd werden.
De Bonnaud-dynastie heerste in de pijpenwereld van Marseille van 1824 tot
1958. De reclamepijpen waar we het hier over hebben, stammen, voor zo-
ver na te gaan, uit het begin van deze eeuw. Zij zijn alle gemerkt met Bon-
naud/Marsei/le, op één uitzondering na. Dat is de pijp met daarop
"Exposition 1906" die het merk Mazèt/Marsei/le draagt. Felix Mazèt
(werkzaam 1892-1913) was een handelaar in pijpen met een eigen merk.
Hij was gevestigd te Marseille aan de Allées de Mei/han en liet pijpen bij
Bonnaud vervaardigen. Voorts is bekend dat Job Clerc uit St. Quentin-la-
Poterie voor Bonnaud (rec/ame)pijpen vervaardigde. In zijn catalogus zijn
er enige afgebeeld.

De reclameteksten op de Bonnaud-pijpen zijn in te delen naar doel of in-
stelling waar reclame voor werd gemaakt, zoals dranken, restaurants, bars,
tabakswinkels, tentoonstellingen, etc. De pijpen werden op verschillende
manieren ingezet bij de promotie:

Zo werden de pijpen waarop reclame staat voor bars, koffiehui-
zen, cafés, tabakswinkels, Taboes Liqueurs, Vins Taboes en Café Taboes
besteld door de eigenaren van deze etablissementen om aan hun klanten
te schenken ter ere van het oudejaarsfeest.

De pijpen met daarop de reclame van handelaren werden gedu-
rende het hele jaar aan goede klanten die rookten, weggegeven.

De pijpen met reclame voor dranken daarop werden door de fa-
brikanten van deze dranken besteld en aan de verkopers aangeboden.
Deze gaven op hun beurt de pijpen aan hun beste klanten weg bij de
drank die op de pijp vermeld stond.

De pijpen waarop de naam van een tentoonstelling vermeld
stond, werden door de pijpenmakers gemaakt om weg te geven aan de
bezoekers van de stand van de pijpenmaker.

De pijpen voorzien van de teksten Cercle de L'Union of C ercle du
Creusot werden besteld door deze verenigingen/sociëteiten te Marseille.
leder lid van deze vereniging kreeg zo'n pijp. Dit diende als teken van her-
kenning of als teken, dat je erbij hoorde.

741


Click to View FlipBook Version